Raymond de schrijnwerker
(1880)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
[pagina 301]
| |
Maart 1815. | |
In het Park van het Kasteel de Mercoeur. Een zachte lentedag. Boomen en heesters beginnen reeds knoppen en bloesems te vertoonen. De zon schijnt helder en werpt grillige lichttinten op het jonge groen.
(Raymond, eenvoudig gekleed, wandelt op en neer in een der lanen als in afwachting van iemand, die nog niet gekomen is, hij ziet naar alle kanten uit. Eindelijk bemerkt hij Denise, die uit eene zijlaan naar hem toekomt; hij gaat haar te gemoet en steekt haar beide handen toe).
raymond
(met zekere aandoening).
Daar ben ik nu! mijn goede Denise, gij hebt uw zin dat ik ditmaal tot het park heb doorgezet.
denise.
Ik vrees dat ik Mijnheer heb laten wachten, maar ik was niet eerder vrij. De Markies verlangde na zijn ontbijt in de slaapkamer naar het salon overgebragt te worden, en daar is heel wat aan vast voor La Broche en mij, want de knechts mogen hem niet aanraken, en de Freule doet wat zij kan, maar....
raymond.
Dat's dunkt mij een goed teeken, dat de Markies zijn ziekekamer verlaten heeft; er is dus beterschap?
denise.
Ja! wat zal ik u daarvan zeggen, met het podagra en de kramp schikt het nu nog al, bij wijlen wat pijnlijk en de voeten ijsselijk gezwollen, ook de beenen, en 't is met de handen ook niet al te pluis, zoodat men hem helpen moet als een kind, maar dat is toch het ergste niet. (Zij zwijgt aarzelend.)
raymond.
Wat is er dan nog? | |
[pagina 302]
| |
denise..
Mijnheer is erg zenuwachtig en mankeliek, en daar zit geen beterschap op als alles zoo moet blijven. (Raymond haalt zwijgend de schouders op en zet zich neer op een tuinbank, terwijl hij Denise met een gebaar noodigt naast hem te komen zitten. Zij schudt het hoofd, blijft voor hem staan en hervat).
denise.
Wat hem het meeste kwaad doet is dat zwijgen, dat strakke, mokkende zwijgen; ik houd het er voor dat hij daardoor veel meer lijdt, dan zoo hij zijn leed uitsprak.
raymond
(koel)
Gekrenkte trots, teleurstelling, toorn en verbittering doen hem lijden, en daar hij zich verbijt om het te ontveinzen, verergert het kwaad, ik begrijp dat....
denise.
Neen, Mijnheer, dat begrijpt u niet goed, neem mij niet kwalijk dat ik het zoo maar in vrijigheid zeg. Uw heer vader heeft verdriet, verdriet over u, over zijn gemis, en als ik in uwe plaats ware!...
raymond
(invallend.)
Zoudt gij u tweemaal bedenken eer gij een stap deedt om in dat gemis te voorzien. Men zou wel moeten weten welke soort van gemis hier geleden wordt, en of dat verdriet wel iets anders is dan spijt; spijt, dat men zijn wil niet kan doorzetten, dat men heeft zien barsten wat men geloofde te kunnen buigen.
denise
(het hoofd schuddend).
O! maar Mijnheer Raymond, als u het nu zòo opneemt...
raymond.
Ik neem het op zooals het uit feiten spreekt. Ik vraag, God weet het met welken zielenstrijd! of er wel een vonkje van liefde voor mij gloeit in het hart van mijn vader.
denise.
Hoe kunt gij daaraan twijfelen, mijn beste Raymond?
raymond.
Ik vrees zelfs dat ik niet meer twijfelen kan. Of zou een liefhebbend vader tegen zijn zoon gedaan hebben wat de | |
[pagina 303]
| |
Markies deed tegen mij... Ik spreek niet eens van het geweld dat hij mijn hart, mijne neigingen heeft willen aandoen; hij is zelf zoo zeer overtuigd, dat rang en geluk éen zijn, dat men het hem ten goede moet houden, zoo hij opdringt wat hij het éene noodige acht; omdat ik mijne schuld van dankbaarheid betaalde aan eene stervende, mij dood te verklaren als zoon, mij den terugkeer tot het vaderhuis af te snijden, mijne verantwoording niet te willen hooren, mijne brieven onbeantwoord te laten, als waren ze niet geschreven... dit alles geeft mij de grievende zekerheid, dat er niets meer voor mij spreekt in zijn hart, zoo daarin ooit iets voor mij. gesproken heeft.
denise.
De Markies is stijfhoofdig en onhandelbaar, dat weten wij allen; als hij eens eene opvatting heeft, staat hij stijf op zijn stuk, en laat dan komen wie wil om er hem af te brengen, het gaat niet. Maar daarom heeft hij toch zijn gevoel, en zijn Zoon ligt hem na aan het hart, dat verzeker ik u. Als gij hem gezien hadt op dien noodlottigen dag van uw heengaan, zoudt gij dat met mij eens zijn.
raymond.
Maar die zoon heeft een knak toegebragt aan zijn geboortetrots, aan zijn lievelingsplan! en dat vergeeft hij hem nooit. Eerst over den eersten schok der teleurstelling heen, en in dwaling verkeerend omtrent mijne verdere handelwijze, waaromtrent hij niet eens verkoos ingelicht te worden, is hij blijven vasthouden aan het denkbeeld, dat ik zijn naam heb onteerd, en nu hij in mij niet meer zijn erfgenaam ziet, die de glorie van zijn geslacht kan verhoogen, nu is de arme Raymond hem niets meer, niets dan een voorwerp van afkeer, waaraan hij door niets en niemand wil herinnerd worden.
denise.
Wezenlijk, Mijnheer, u vat dat averechts op. Ik kan dat alles zoo niet uitpluizen en schiften als u - maar ik weet wat de waarheid is - dat uw Vader gebukt gaat onder het verdriet van de scheiding.
raymond
(met bitterheid.)
Zoo gebukt, dat hij mij door zijne lakeg en heeft laten afwij- | |
[pagina 304]
| |
zen, toen ik in 't begin van dit jaar mij hier aangemeld heb, in de hoop eene verzoening te treffen! De Markies had gezworen dat ik niet meer over zijn drempel zou komen, en de orders waren streng, 't werd mij toegevoegd door dien ellendeling, die eens mijn kamerdienaar heette!
denise.
Ditmaal loog hij niet! dat is zoo. De Markies had in zijn eerste drift diergelijk bevel gegeven, met de bedreiging erbij, dat wie het overtrad, op staanden voet zijn afscheid zou krijgen; maar het was er mee als met de moeders die haar kinderen met den wolf dreigen; als het arme dier er slechts den klauw naar uitsteekt, hitsen zij de honden op hem aan! Dus met allen eerbied, de Markies, La Broche en ik waren dan ook stilzwijgend met elkaêr overeengekomen, om in 't gegeven geval niet te gehoorzamen, en het duurde geen drie dagen of het was den Markies aan te zien, dat hij heimelijk op uwe terugkomst hoopte, en dat hij de overtreding van zijn bevel niet al te kwalijk zou nemen, al was hij te koppig om het te herroepen. Het ongeluk heeft gewild, dat u juist te land moest komen bij een lakei, die hier pas in dienst was, en die door Germain werd afgerigt.
raymond
(bitter.)
Mijn Vader, die de eer van zijn huis zoo onbesmet wenscht te houden, had daar een mooi sujet ingehaald, een verklikker van de policie; ik heb er ondervinding van. Een vriend van mij is door hem in ongelegenheid gekomen.
denise.
Van hem zult u ten minste geen last meer hebben. Hij heeft zijn afscheid genomen nog voordat men het hem gaf. Op een mooijen dag in Februarij vroeg bij zijne afrekening, omdat hij geld noodig had en toen het binnen was is hij met de noorderzon vertrokken, niemand weet waarheen; zoo zijn wij het hier niet gewend! La Broche, die hem altijd verdacht van in uwe papieren te snuffellen, had uit voorzigtigheid na uw vertrek de sleutels van uwe secretaire en lessenaar afgenomen en aan de Freule gegeven.
raymond.
Hij kan niets bij mij gevonden hebben dat van zijne gading | |
[pagina 305]
| |
was, tenzij een rolletje of wat goudgeld; heel gelukkig, want hij is zeker nu al in dienst bij Fouché.
denise.
Bij zoo een past hij beter dan in een fatsoenlijk huis als het onze. Maar u moet niet afhankelijk zijn van de bedienden, als u hier binnen wilt komen; daarom heeft La Broche mij dezen sleutel toevertrouwd. Ik zou dien aan u geven - hij weet dat ik u wel eens spreek - en u zeggen dat hij toegang geeft tot de kleine deur van het benedenhuis, regts de keuken en de kamer voor La Broche, links de gang die naar het gelijkvloersche kleine salon voert dat u kent, als receptiekamer ingerigt voor de Freule, en van daar uit, komt men overal waar men zijn wil.....
raymond
(met bitterheid).
De zoon des huizes moet dus insluipen!
denise.
Zooals het nù staat, weten wij er niets anders op. U plagt dien weg meer te nemen als u uit het park zonder omweg naar binnen wildet komen - La Broche heeft er dit op gevonden - met voorkennis van de Freule; hij tracht trouw te blijven aan zijn ouden meester en tegelijk zijn toekomenden Heer te believen....
raymond
(glimlagchend de sleutels nemende).
(Voor zich) - zoo gaat het in de wereld - men kan niet zonder het accomodatie-stelsel (luid tot Denise) - dank den ouden man hartelijk voor mij - het kan te pas komen.
denise.
In uwe plaats, Mijnheer Raymond, zou ik niet te lang wachten met er gebruik van te maken - - i k zou maar eens binnen gaan - en den Markies.... verrassen.
raymond
(somber).
Daar zal ik mij wel voor wachten, goede Denise! Als ik iets dergelijks waagde, kreeg de Markies zeker een beroerte van gramschap, en wat mij betreft - als mij eene slechte ontvangst te beurt viel, zou er gevaar zijn dat de breuk onherstelbaar werd... De Markies verkeert in de meening dat àl de schuld bij mij ligt; maar ik.... denk er anders over, ik heb ook mijne grieven en ik ben ook een de Mercoeur, ik sta òok | |
[pagina 306]
| |
op mijn stuk, ik wil aangemoedigd worden, zoo niet uitgelokt, om weer te keeren; zonder dat volgt er weêr smaad en vernedering, die ik geloof niet verdiend te hebben en niet willens ben te dragen. Alleen als ik zekerheid had dat er eene verzoening is te treffen....
denise
(gaat nu naast hem zitten en spreekt bijna fluisterend.)
La Broche meent, dat de Markies daartoe al een eersten stap moet hebben gedaan door mijnheer Benoît.
raymond
(smartelijk).
De goede La Broche heeft denkelijk geluisterd, zonder regt te verstaan. De Markies heeft mij door zijn rentmeester laten voorstellen om mijne moederlijke nalatenschap uit te keeren! Dàt was geen stap ter verzoening met zijn zoon; dat was eenvoudig afrekenen met den schrijnwerker!
denise.
Ja! als u ook alles zoo wilt opnemen. Wij, La Broche en ik, zagen er in, dat de Markies.... bezorgd hoe gij leven zoudt, en vreezende dat gij geldgebrek hadt....
raymond
(heftig.)
Precies, zoo iets was het, en daarom heb ik het afgeslagen?
denise.
Daar hebt gij toch niet goed aan gedaan; neem mij niet kwalijk, Mijnheer, dat ik het zoo eens ronduit zeg... u hadt die voorkomendheid moeten waarderen, en mee een stapje doen tot de verzoening.
raymond
(geprikkeld.)
Opdat de Markies meenen zou dat ik, als de verloren zoon waarmee hij mij misschien vergelijkt, tot mijn Vader wilde weêrkeeren, omdat ik teren moest op zwijnendraf en hunkerde naar het gemeste kalf! Daarin vergist hij zich. Ik weet mijn brood te verdienen. Ik leef zoo als mij het liefst is. Ik heb geen behoefte aan de weelde die ik hier vind.... maar aan de vrijheid die ik nù geniet, die mij onmisbaar is geworden! en waarvan ik afstand zou moeten doen zoo er eene verzoening te treffen ware, wat ik nog betwijfel.
denise
(het hoofd schuddend.)
Als u er zoò over denkt dan is die ook wel twijfelachtig, maar dat is toch niet gesproken als een goed zoon, en | |
[pagina 307]
| |
daarvoor heb ik mijn Raymond toch altijd gehouden, en dat valt mij zeer tegen na de belangstelling die gij steeds blijft toonen in uw Vader, na de moeite die gij doet om mij hier te komen opzoeken.
raymond
(met vuur).
Dat ik bezorgd ben over mijn Vader, nu ik van zijne ziekte hoorde; dat ik hem liefheb ondanks alles en er veel voor zou offeren om hem gelukkig, om hem met mij bevredigd te zien, dat weet God die mijn hart kent, en gij weet het ook wel, Denise, al zou de wereld ook het tegenovergestelde gelooven. Het is waar, toen ik nog op Mercoeur was, onder den druk van zijn onwrikbaren wil, onder den dwang van vormen, die mij als ketenen knelden, levend in schijnbaren vrede, maar in voortdurende vreeze voor misverstand, toen, ik wil het u wel bekennen, Denise, waren er oogenblikken, waarin ik het lot verwenschte dat ons had bijeen gebragt; ik geloofde hem te haten als zijne dwingelandij, maar dàt is nu anders geworden, heel anders. Ik voel nù dat hij mijn vader is; al heeft hij mij afgewezen als zoon, er spreekt voor hem eene stem in mijn hart, die ik vroeger nooit zoo goed heb verstaan; ik zoek naar het middel ter verzoening. Geloof mij, ik wil het aangrijpen als ik het gevonden heb, wàt het mij dan ook koste; maar ik wil eene verzoening op degelijken grond, waarbij de wortel der bitterheid, tusschen ons opgeschoten, wordt uitgedelgd, geen gepleisterden vrede, die toch weêr zou af brokkelen, en daarom wil ik niet roekeloos en ligtzinnig de eenige kans verspelen, die mij nog blijft, door mij te overijlen.
denise
(met een zucht.)
En ik, die nog al meende dat u gekomen waart, om misschien te blijven. Ik kan u zeggen, Raymond, dàt stelt me te leur en dat zal de Freule ook erg spijten....
raymond
(opstaande met zeker ongeduld.)
Ik kan moegelijk gelooven, dat de Freule er leed van zal hebben; zoo dat ware zou zij het hare doen om mede te werken tot eene goede uitkomst, zou zij mij aanmoedigen, zou zij mij troosten en opbeuren, al ware het maar door een enkel woordje; maar tot niets daarvan heeft zij zich verwaardigd, zij ook voelt geene vriendschap voor mij, geene belangstelling. | |
[pagina 308]
| |
Hoe had zij anders dit alles kunnen nalaten, hoe zou zij niet liever zelve mij hebben toegesproken, in plaats van het alleen aan u over te laten.... terwijl zij toch weten kan dat....
denise.
De Freule is zeer bezet, en zeer weinig vrij door dat sukkelen van den Markies, die haast geen oogenblik buiten haar kan; maar ik weet toch dat zij u een goed hart toedraagt, en dat zij alles zou willen doen om u met uw vader te verzoenen. Zij vindt die scheiding zoo smartelijk, zoo onnatuurlijk.
raymond.
En mogelijk geeft zij er mij de grootste schuld van. Ik weet hoe zij is. Bij haar gaat de pligt voor, in alles, en de groote verpligting, die zij meent te hebben aan den Markies, doet haar zijn streng verbod, zeker ook aan haar gegeven, om geen gemeenschap met mij te houden, zoo nauwgezet opvatten, dat zij mij geen woordje, geen lettertje gunt!
denise.
Daar komt nog bij, mijn beste Raymond, dat zij iets kan vernomen hebben van 't geen er tusschen den Markies en u is voorgevallen, op dien rampzaligen dag, en hoe zij daarin betrokken was....
raymond
(heftig.)
Gij, Denise! wie ik mijn volle vertrouwen heb geschonken, wie ik het geheim van mijn hart heb ontdekt, gij hebt toch niet de onvoorzigtigheid begaan haar te zeggen....
denise.
Dat kan je denken, Raymond! Ik u verraden, om haar op een tijd, waarin ze hier zoo onmisbaar is, mogelijk te verdrijven? Als zij wist dat gij hare hand hadt gevraagd en dat de Markies dien wensch met zoo veel hardheid ontzegd had, dan zou de Freule d'Arques zich zelve gaan beschouwen als eene der oorzaken van uw verschil met uw vader, en zich mogelijk verpligt achten ter zijde te gaan, om dat verschil uit den weg te ruimen; en de Markies kan niet buiten haar, dat zeg ik u, nu minder dan ooit. En dan zou ik dit wetende mij zoo verpraat hebben? Raymond! Raymond, gij wordt hard en wantrouwend. Waar ziet gij uwe oude Denise voor aan!
raymond
(haar de hand drukkend).
Voor het beste, verstandigste, trouwste oud-vrouwtje dat er | |
[pagina 309]
| |
op de wereld gevonden wordt. Gij hebt groot gelijk, Gabrielle moet niet weten dat zij staat tusschen mijn vader en mij, voordat zij als middelaarster op kan treden tusschen ons; mogelijk vermoedt zij iets en onthoudt zich daarom zoo streng. Toch! zoo gij wist hoe het mij noodig was haar te vragen, te zeggen wat ik op het hart heb. Maar sinds dat niet mag, is het ook maar beter dat gij, Denise.... zie toch, al sprekende over mij zelf, vergat ik eigenlijk wat ik hier kwam doen.
denise.
Naar den toestand van den Markies vragen zoo ik meen, sinds gij van dat andere nog niets hooren wilt.
raymond.
Toch nog voor iets anders. Ik was er ongerust over hoe de Markies de groote gebeurtenis van den dag opgenomen had, en of het hem geen geweldigen schok had gegeven, dat Frankrijk en zijn geliefd Vorsten-Huis weer zoo wordt bedreigd.
denise.
Gij meent dat praatje over Bonaparte, en een gerucht, dat die aan zijn eiland ontkomen zou zijn.
raymond.
Een praatje! als 't niets ware dan dat, zou men er voor den zieke van kunnen zwijgen; maar het is geen onzeker bericht, het is eene vreesselijke waarheid, de ex-Keizer is weêr in Frankrijk, hij is er bij zijne landing ontvangen met geestdrift, met onverklaarbare blijdschap, want het bloedig spoor, dat hij eens naliet, is nog verre van uitgewischt; en toch, als met tooverslag zijn alle harten voor hem gewonnen, en het lijdt geen twijfel dat hij zijn zegevierenden togt zal voortzetten tot aan Parijs, zoo als hij heeft aangekondigd.
denise.
De Hemel zij ons genadig! daar weet de Markies gelukkig nog niets van; maar als hij het verneemt, zal hij vreesselijk uit zijn humeur zijn.
raymond.
Dat zou nog niet het ergste wezen, maar het zou hem een schok kunnen toebrengen, die hem allergevaarlijkst kon zijn. Wij moeten den slag zien te breken, door hem er langzaam op voor te bereiden; daarom, zeg aan Freule Gabrielle, dat zij | |
[pagina 310]
| |
begint met zelve de berigten in den ‘Moniteur’ te lezen, eer zij dien den Markies in handen geeft, en dat zij er over praten gaat als van eene mogelijkheid, eer het hem als een feit voor de oogen wordt gesteld. Het regerings-blad zal in deze oogenblikken voor het ergste niet uitkomen, eer alles verloren is... (Bemerkend dat Denise wat verstrooid naar den kant van het huis uitziet) . Maar gij luistert niet, moedertje, op die wijze zoudt gij niet goed overbrengen wat toch hoog noodig is, dat mijne nicht weet...
denise
(opgeruimd.)
Wel zeg het haar dan zelve, want daar komt zij aan...
raymond
(verrast en als in verwarring).
Wat moet ik doen? Haar tegemoet gaan, haar vermijden!
denise.
Wel nu nog mooijer, haar vermijden als zij naar u toekomt; zij is reeds aan den ingang van deze laan.
raymond
(besluiteloos).
Ja, dat zie ik... Maar hoe zal zij het opnemen?
denise.
Komaan, dat's gekheid, flink er op los, 't is immers uwe nicht. (Raymond op eens besloten, gaat schielijk naar Gabrielle toe, die zelve regt op hem afgaat; Denise houdt zich ter zijde).
raymond,
(zijn hoed afnemend, maakt eene diepe buiging voor Gabrielle).
Vergeef mij, Nicht, dat ik de vrijheid neem u even te groeten, nu de fortuin mij zoo gunstig is.
gabrielle
(hem de hand toereikend).
Als gij dat eene gunst der fortuin noemt, kunt gij er mij voor danken, want ik wist dat gij hier waart en - ik zocht u.
raymond
(verbleekend de hand op zijn hart drukkend).
Gabrielle! gij zegt mij dat zòo.
gabrielle
(rustig).
Ik zeg het u zoo als het is. Ik wenschte u te spreken en daarom kwam ik hier.
raymond
(ontroerd).
Dit weerzien, Gabrielle, na zulke scheiding! Ik ging van u af met zooveel goeden moed... in 't vaste vertrouwen dat ik u binnen een paar uur zegevierend wat nieuws zou te zeggen | |
[pagina 311]
| |
hebben, en toch, toch moest ik vlugten als een misdadiger bijkans, om niet weêr te keeren in mijns vaders huis. Vlugten zonder eens afscheid te nemen van u, zonder een woord ter verklaring van 't geen u toch moest bevreemden. Hebt gij mij dat niet kwalijk genomen?
gabrielle.
Volstrekt niet. Toen ik van Denise hoorde hoe dat geloopen was;.... maar daar moeten wij nu niet over praten, er is noodigers te bespreken. Laat ons opwandelen. (Denise wenkende, die nu nader komt) . De Markies is ingesluimerd, ga stil bij hem zitten, en mogt hij ontwaken voor ik terug ware, dan schep ik een luchtje in het park...
(Denise knikt ten bewijze dat zij begrepen heeft en verwijdert zich in de rigting van het huis. - Gabrielle en Raymond wandelen naast elkander voort.)
gabrielle
(na een oogenblik aarzelens.)
Het is immers zoo gebleven tusschen ons, dat ik met u spreken kan als de belangstellende nicht tot haar neef!
raymond.
Kunt gij er aan twijfelen! maar vòor dat gij mij gaat kapittelen, want dit zie ik komen, moet ik u eerst een wenk geven in 't belang van den Markies. Ik was bezorgd dat hij zich de catastrophe die wij hier in Frankrijk komen zien, al te sterk zou aantrekken, en daar verneem ik van Denise, dat hij er nog niets van gehoord heeft. Gij, Gabrielle, weet het toch zeker dat Napoleon, van Elba ontkomen, te Cannes is geland, met opene armen ontvangen werd door de bevolking en dat we opnieuw eene omkeering van zaken tegengaan, na de Hemel weet welke bloedige worsteling!
gabrielle.
Om de waarheid te zeggen zou ik er niets van weten, zoo min als de Markies, want wij zien of spreken tegenwoordig niemand sinds de Markies zoo pijnlijk is en niet meer uitgaat; en wat de dagbladen betreft, die raken dezer dagen zoek in de keuken, want de Markies taalt er niet naar en ik had wel aan wat anders te denken, maar ik hoorde van Denise, dat de dienstboden onder elkaêr er van spreken en dat La Broche hen allen gewaarschuwd heeft er niet van te kik- | |
[pagina 312]
| |
ken tegen zijn meester; maar daar is gisteravond, al vrij laat, toen de Markies te bed lag, Lionel bij mij gekomen... Gij weet zeker ook dat hij nu getrouwd is?
raymond.
Ja, met de dochter van Graaf X., aan de Bonapartes verwant, zooals hij mij schreef.
gabrielle.
Welnu! oom heeft hem op zijn billet de part niet eens geantwoord, maar ik vond het onheusch, ik had geen wrok tegen hem, integendeel; en zoo schreef ik hem een beleefd briefje, dat hij, zoo hij wilde, kon opvatten als in ooms naam geschreven, want ik meldde hem diens pijnlijke ongesteldheid. Dit zal u verklaren waarom de Burggraaf mij opzocht. Zijne vrouw en mogelijk hij zelf, schoon hij dit niet toestemde, had er al lang meer van geweten. Hare familie, die nu naar Parijs is teruggekeerd, staat vast in 't geloof, dat de ex-Keizer allen tegenstand zal overwinnen en nog weêr op den troon zal komen.
raymond.
Dat zou heel wel kunnen zijn....
gabrielle.
Daarom kwam de Burggraaf mij waarschuwen, dat men vermoedelijk het oog zoude houden op den Markies, die als vurig royalist bekend stond, en dat ik dezen moest bewegen voorzigtig te zijn in zijne uitlatingen, als hij in 't publiek komt. Lionel meende het goed, hij wilde zijn oom liefst niet in moeijelijkheden zien gewikkeld, maar ik deelde hem mede, dat daar geene vrees voor was. De Markies ging al niet meer uit, tot hiertoe ontvingen wij niemand, en wij allen, die hem omringen, zullen zorgen, dat hem niets ter ooren komt van de gebeurtenissen die hem ergernis kunnen geven.
raymond.
Dat zou goed zijn, zoo men zekerheid had dat de wolk zou afdrijven; maar daar het tegenovergestelde het meest waarschijnlijk is, zal men beter doen hem langzaam voor te bereiden op 't geen hem toch niet verheeld kan worden, dan dat het hem op eens treft als een donderslag uit eene heldere lucht. De aanhankelijkheid van mijn vader aan de dynastie der Bourbons, al is zij blind en eenzijdig in hare opvatting, | |
[pagina 313]
| |
is te oprecht en te onbaatzuchtig om niet geëerbiedigd en ontzien te worden; maar men kan hem de waarheid niet sparen, dat zij zeer bedreigd zijn en lang niet veilig. Gij, Gabrielle, die met hem weet om te gaan, zijne zwakheden weet te ontzien, wier gezindheid jegens zijn geliefd Koningshuis onverdacht is, moet die hagchelijke taak op u nemen. Stel het gebeurde hem voor als een los gerucht, waarvan men nog het ware niet weet, dan zal hij meer willen weten; gij vertelt hem zoo omzigtig mogelijk wat men zegt, hij zal ongeloovig zijn en zekerheid willen putten uit - het officieele blad, dat maar schoorvoetend voor de waarheid uitkomt en het ergste nog zoo lang mogelijk zal verbloemen. Zoo krijgt onze patient (in dubbelen zin) den bitteren drank bij kleine teugen te slikken, en het zal hem minder schokken dan zoo de volle smartelijke lijdenskelk hem zoo op eens aan de lippen werd gebracht.
gabrielle.
Gij hebt gelijk. Ik zie dat in als gij zelf, en wat in mijne magt staat om de kracht van den schok te breken, dien gij voor uw vader vreest, zal worden verrigt, dat spreekt van zelve; maar ik heb toch nog wel hoop dat men zich de zaak te ernstig voorstelt, en dat de familie van Lionel, overmoedig in hare verwachtingen, al te ligt gelooft wat zij graag zag. Nu mijne nieuwsgierigheid eens was opgewekt, greep ik van ochtend naar den Moniteur, de berigten waren van gisteren.... en zij meldden dat de Graaf van Artois met den Hertog van Orleans en den Generaal Macdonald naar Lyon waren vertrokken om den ‘avonturier’ in zijne vaart te stuiten, en dat men niet twijfelt of die maatregel zal voldoende zijn, om alles weêr tot de orde te brengen.
raymond.
Hm! de ‘Moniteur’ is ook van hen die 't eerst gelooven, althans voorwenden te gelooven wat zij liefst zagen. - Ik vrees dat die togt van de Prinsen een zeer twijfelachtige uitkomst zal hebben, zoo het zelfs geen nadeelige is. De Maarschalk Neij is ook uitgezonden met de kracht van het leger - den indringer te gemoet, maar het zou wel eens alleen kunnen dienen om dezen hulptroepen te leveren, want zoo àl het legerhoofd en de officieren getrouw zijn, de soldaat | |
[pagina 314]
| |
aanbidt den afgod Napoleon - en zal hem niet kunnen zien, zonder voor hem neêr te knielen. Daarbij is het zeker, dat Napoleon, die zoo'n goed wiskundige is en zoo'n berekenend veldheer, zich niet zal gewaagd hebben aan eene onderneming als de zijne - zonder kans op een goeden uitslag. Hij moet sinds lang in verstandhouding zijn met magtige bondgenooten, in Frankrijk zelfs. Hij heeft alom zijne aanhangers - en wie weet waar zij al niet steken - mogelijk tot in de Tuileriën toe - onder hen die den Koning het naastbij omringen, en ik heb nu reeds deernis met dien ongelukkigen Vorst, die welhaast over zooveel afval en zoo snood verraad zal te klagen hebben!
gabrielle.
Als de Markies u zòo hoorde spreken.....
raymond.
Zou hij zeker meer van mij vergen dan waartoe ik nu bereid ben - en toch, Gabrielle, zoo ik ooit Royalist kon worden, zou het zijn op een tijdstip als dit, dat de laaghartigheid waarneemt om den Koning hard te vallen en te verloochenen. - Alles wat hem omgaf heeft zich bemoeid hem de waarheid te verbergen, en nu de tegenspoed komt, veroordeelt men hem over zijne onwetendheid - en werpt hem de grofste waarheden als steenen naar het hoofd. Niemand van de zijnen heeft hem gewaarschuwd dat er fouten begaan werden, en als de gevolgen daarvan zullen blijken - zal iedereen ze hem verwijten of ze met opzet waren gepleegd. Een der grootste grieven van mijn vader tegen mij is zeker deze, dat ik steeds getracht heb mij buiten de hofkliek te houden en met vastheid geweigerd heb zekere vorstengunst aan te nemen. Maar zoo ik in de plaats van Lionel ware, en de Koning mij met zooveel goedheid had bejegend als Lodewijk XVIII hem, na zulke antecedenten, zou ik mij nù met ondubbelzinnige trouw aan de zijde des Konings scharen, al moest dat vierkant indruischen tegen de wenschen van mijne vrouw en hare familie....
gabrielle.
Om de waarheid te zeggen geloof ik niet, dat Lionel dus zal handelen. Het heeft hem altijd aan zedelijken moed ontbroken, hij heeft zijwegen gekozen, waar hij regtstreeks bij | |
[pagina 315]
| |
den Markies voor de waarheid had moeten uitkomen. En nu zal hij, vrees ik, zeer bereid zijn de huyck naar den wind te hangen, en als de Keizer werkelijk opdaagt, zie ik hem alweer met arenden op zijn kraag!
raymond.
Hij is er wel toe in staat, en hij zal, helaas! doorluchtige voorbeelden genoeg hebben om zich der navolging niet te schamen, maar laten wij nu van het onze spreken, Gabrielle! Gij hadt mij door Denise laten mededeelen, dat gij mij waarschuwen zoudt zoo er verandering kwam in de stemming van den Markies jegens mij. Hebt gij nu iets goeds omtrent hem te berigten?
gabrielle.
Ongelukkig niet. Hij volhardt in dat strakke, doffe zwijgen, dat hem meer kwaad doet naar ziel en ligchaam beide, dan het pijnlijke voeteuvel waaraan hij lijdt. Als hij zoo ver kwam, dat hij zijn leed, zijne grieven wilde uitspreken tegen mij, zou er beterschap volgen; reeds het uitwerpen van zijn toorn zou dien verligten, en ik zou in alle voorzigtigheid een woordje kunnen inbrengen ter uwer verontschuldiging.
raymond
(smartelijk.)
Het is hard als er verschooning voor ons gezocht moet worden, als men meent zijn pligt te hebben gedaan.
gabrielle.
Er was strijd van pligt, gij hebt u gesteld aan de zijde die u het naaste, het liefste was....
raymond.
En waar alle verzuim schuld zou zijn geweest. Ik werd geroepen eene stervende te troosten. Dat ik haar nog levend vond, dat ik de voldoening smaakte haar nog eenige dagen te kunnen oppassen en van zorgen te verligten, die haar reeds zoo lang drukten, zal toch wel geen misdaad zijn in uwe oogen?
gabrielle.
Niet in de mijne, dat weet gij wel, maar de Markies ziet anders; hij kan niet komen in dat teêre gevoel van dankbaarheid, dat u hechtte aan uwe pleegmoeder en haar gezin; hij kent alleen zijn regt als uw vader en ziet niets, wil niets | |
[pagina 316]
| |
zien, dan uwe overtreding van zijn verbod. Dat moet gij hem ten goede houden, den ijveraar voor het gezag; toch, al heeft hij u in de eerste hitte van zijn toorn met nog zoo veel hardheid gevonnisd, ik houd het er voor, dat er nog wel beroep van zal zijn, als er door u niets onherstelbaars is gepleegd.
raymond.
Wat noemt gij zoo? Maar mij dunkt, wij moesten op dezen boomstam gaan zitten, die daar neerligt als om ons er toe uit te lokken. (Hij gaat zitten.) Ik zie komen, dat mij de les zal worden gelezen, en dan kan ik het geduldigst luisteren, als ik de lieve preekster zoo naast mij heb. (Gabrielle zet zich aan zijne zijde) .
gabrielle.
Het onherstelbare zou zijn, naar ik meen, als gij u voor goed hadt verbonden aan de familie Duvivier.
raymond
(met ergernis).
Hoe kleingeestig! en toch met zulke bekrompenheid wordt door den Markies zijne eigene rust en levensgeluk verspeeld zoowel als het mijne.
gabrielle.
Als gij zoò spreekt moet het waar zijn....
raymond.
Wel nu! stel eens dat gij het geraden hadt, wat dan nog?
gabrielle.
Dan zou ik de hoop moeten opgeven, die ik in stilte koesterde op eene verzoening tusschen den Markies en u.
raymond
(haar diep in de oogen ziende).
Gij gelooft dìt dus het eenige bezwaar?
gabrielle
(vlugtig blozend).
Het eenige althans dat niet meer ware weg te ruimen; daarom maakte ik er mij zoo ongerust over.
raymond.
Dan kan ik u geruststellen, er bestaat eigenlijk niet meer eene familie Duvivier. Het gelukte mij een misverstand weg te ruimen tusschen Sophie en haar aanstaande, en nu is zij met Thierry Gervaux getrouwd.... (met bitterheid) doch gij zoudt dit en nog veel meer weten, als men op Mercoeur zich verwaardigde mijne brieven te lezen....
| |
[pagina 317]
| |
gabrielle.
Al ware de Markies daartoe overgegaan, dan nog zou hij er mij niet van spreken; hij vermijdt zelf met even veel volharding uw naam te noemen als hij dit vordert van mij, van allen die hem omringen... Denise heeft mij wel een en ander verteld... maar het goede vrouwtje rammelt alles soms zoo dooreen, dat ik er niet uit wijs kan worden. Zij heeft mij onder anderen medegedeeld, dat gij bij eene vechtpartij tusschen het werkvolk den jongen Duvivier zijt te hulp gekomen.
raymond.
Ik moest tusschenbeide treden, dat is waar, want hij zelf boezemde zijne knechts geen achting in en meende door ruw geweld zich te doen gehoorzamen! En dat te midden van een troep volk dat nog geen week bij hem in dienst was, terwijl hij fout op fout had begaan, een ouden vertrouwden bediende had gekrenkt en weggezonden, om een persoon in zijn dienst te nemen die bij anderen was weggejaagd en die hem vleide, en alles wijsmaakte wat hij wilde. Het degelijke werkvolk, aan orde en regel gewend, die er niet meer heerschte sinds de jonge meester zelf een ongeregeld leven leidde, verliet hem, en 't geen hij daarvoor in de plaats kreeg was van de minste soort, en verwisselde telkens zonder er op te verbeteren! Het was voor niemand meer een geheim, dat de zaak verliep onder het slecht beheer van Charles. Door de roekelooze ondernemingen die hij waagde om zich staande te houden, was de firma tot aan den afgrond van een failliet gevoerd, juist toen de goede moeder Duvivier op het punt was van te bezwijken aan de hartkwaal, die haar sinds lang ondermijnde. Zij liet mij roepen, niet slechts om haar laatsten groet te ontvangen, maar ook om mij te smeeken haar ongelukkigen zoon te hulp te komen en de eer der firma te redden als het nog mogelijk was. Ik bedacht mij geen oogenblik om mij met alle inspanning van krachten aan die taak te wijden. Charles, die door zijn eigen knechts mishandeld was en vermoord ware, zoo ik niet tusschen beide was gekomen, lag met een gebroken been en een gewond hoofd te bed en had niets meer in te brengen. Ik trad in overleg met den goedhartigen buurman Gervaux, die zekere som voorschoot, welke zonder uitstel moest betaald | |
[pagina 318]
| |
worden en borg sprak voor het overige. Maar de goede Gervaux was geen onnoozele hals, die zijne eerlijke handteekening waagde aan onzekere kans. Hij eischte dat de firma Duvivier zich zou vereenigen, zich zou oplossen in die van Gervaux, en dat zijn zoon de echtgenoot van Sophie zoude worden en het hoofd zoude zijn van de zaak. Het was billijk en het was verstandig, maar het was hard voor den ongelukkigen jongman die, door schuldbesef en schaamte overmeesterd, geene keuze had - dan - het hoofd te buigen en - aan te nemen, en nu zoo goed als onder curatele staat van zijn zwager en zuster. Maar moeder Duvivier kon sterven met de gerustheid, dat het lot van hare dochter verzekerd was en dat de eer van het huis behouden bleef. Toen dat alles geregeld was, toen ik mijne pleegmoeder de laatste eer had bewezen, en Sophie als broeder ter zijde had gestaan bij haar huwelijk, geloofde ik voldaan te hebben aan mijne verpligting jegens dat gezin en vond vrijheid om voor mijne eigene aangelegenheden te zorgen.
gabrielle
(met levendigheid).
Dat was het oogenblik geweest om u tot uw vader te wenden....
raymond.
Zoo dacht ik er ook over en - ik deed het. Ik schreef vooruit, omdat ik weten wilde op welken voet ik zoude staan met den Markies zoo ik terugkeerde; ik kreeg geen antwoord.
gabrielle.
Ik heb den Markies uw brief zien lezen - en - in 't vuur werpen. Hij was toen nog niet van de been, het was gebeurd eer ik het verhinderen kon. Ik vernam niets van den inhoud, durfde niets vragen, maar ik verstond toch enkele woorden die hij bijna tandknarsend van woede uitbragt: die rebel! mij voorwaarden stellen! en - uwe letteren lagen in het vuur. Toch weet ik dat hij zijn eigen hart daarmee brandende pijn deed.
raymond
(bitter).
Waarvoor hij geen verzachting scheen te wenschen, daar hij mij aan de deur heeft laten afwijzen, toen ik daarna kwam om hem te zien!
gabrielle.
Denise moet u gezegd hebben, dat die afwijzing het bedrijf | |
[pagina 319]
| |
is geweest van Germain, waar de Markies niets van geweten heeft, dan toen het te laat was.
raymond.
Hij wist toch welke orders hij gegeven had; hij rekent er op gehoorzaamd te worden, en toch heeft hij ze niet herroepen!
gabrielle.
Dit duldt zijn trots niet, maar ik houd het er voor dat hij heimelijk rekende op de toewijding van La Broche, en dat hij bleef hopen op uwe komst. Ik kon het hem aanzien, hij telde de dagen, de weken, eindelijk nù in de derde maand, schijnt hij de hoop opgegeven te hebben. Hij schrikt niet meer op als La Broche binnenkomt met eene boodschap, hij spitst niet meer de ooren als de zware klopper van de groote poort neêrvalt op de metalen plaat. Hij schijnt tot onverschilligheid vervallen te zijn, maar in de diepte ligt - wanhoop.
raymond.
Dat is mijne schuld niet. Eens voor het hoofd gestooten, hield ik het mij voor gezegd. Ik geloofde, dat het nu aan den Markies was om mij te laten roepen. Ik heb nog tweemaal geschreven, met het doel om zoo'n opontbod uit te lokken. Ik mogt geen antwoord bekomen!
gabrielle.
De Markies lag afgemat van pijn op het rustbed toen de eerste brief tot hem kwam. Ik zag hem worstelen met den wensch den inhoud te kennen, tegen zijn wreed besluit om niets meer van u te willen hooren. De trots en de gekrenktheid zegevierden, en hij beval mij met eene matte stem, maar in beslisten vorm, om diergelijke brieven voortaan ongeopend aan den schrijver terug te zenden. Ik nam den brief, zonder eene opmerking te wagen, om dien voor vernietiging te bewaren. Ik hoopte, dat de strenge man eenmaal ophouden zou zich zelf te martelen, berouw zoude hebben van die terugwijzing en dat ik hem dan verblijden kon met die letteren. Om te weten of ze hem werkelijk goed konden doen en tot verzoening konden stemmen moest ik den inhoud kennen. Het was eene onbescheidenheid, eene schennis van vertrouwen in zekeren zin, maar het doel waarmee ik die beging was zuiver. Gij zult het mij vergeven, Raymond! Ik heb dien eersten | |
[pagina 320]
| |
brief gelezen! Uw Vader heeft er nooit naar gevraagd, en dat was gelukkig, want die had toch geen goed kunnen stichten.
raymond
(verrast opspringende.)
Gij! gij hebt dien brief gelezen, Gabrielle! gij weet dus....
gabrielle
(ernstig.)
Ik vernam, wat ik vreesde Raymond, dat ik niet vreemd was aan uw verschil met uw Vader, en dat gij de onvoorzigtigheid halt begaan mijne hand te vragen!
raymond
(met ergernis.)
Een onvoorzigtigheid!
gabrielle.
Wel zeker, een eisch te stellen aan uw vader! en er met zulke volharding op aan te dringen, terwijl gij wist dat hij dien toch niet kon inwilligen.
raymond
(hartstogtelijk).
Niet kon, niet kon! Waarom kon dat niet, als hij maar wilde? Als hij maar niet de voldoening van kleine eerzucht en ijdelen hoogmoed boven alles stelde. Als hij U wist te waardeeren, als hij mij liefhad! Denise meende begrepen te hebben, dat hij ondanks den schijn toch zijn zoon terug wenschte; was de eenige voorwaarde die ik stelde zoo onaannemelijk?
gabrielle.
Voor een man als mijn oom zeker; daarbij, het was eene voorwaarde, en dat reeds zou hem ergernis hebben gegeven. Een zoon die met zijn vader over den vrede onderhandelt en voorwaarden stelt! - Geloof mij, Raymond, als gij in ernst de verzoening wilt, dan moet gij het anders aanleggen.
raymond
(met bitterheid).
't Is mij ten minste door de ondervinding geleerd, dat ik zòo niet vorder, (met gevoel) maar gij, Gabrielle, nú gij alles weet, nu gij mijn hartsgeheim kent, wat hebt gij mij te antwoorden?
gabrielle
(met een tintje van schalkheid).
Allereerst dat gij eene dubbele onvoorzigtigheid begingt met mijne hand te vragen zonder mijne voorkennis....
raymond
(getroffen).
Verschoon mij... ik meende, ik hoopte... ik wist dat de Burggraat niets voor u geweest was; ik verbeeldde mij dat gij | |
[pagina 321]
| |
mij eenige vriendschap.... eenige belangstelling halt geschonken....
gabrielle
(met beslistheid).
Dat hebt gij u niet ingebeeld, Raymond! dat was werkelijkheid - dat is zij nòg. Neen, ik wil niet de coquette met u spelen en u slingeren tusschen hoop en vrees, gij hebt zekerheid noodig en - rust! Nel dan, weet het... ik zou uwe liefde kunnen beantwoorden als zij geoorloofd ware - maar zij is het niet.....
raymond
(onstuimig invallend).
Waarom niet, als gij en ik het te zamen eens zijn om die tot eene geoorloofde te maken? Er ligt niets tusschen ons dan de halstarrigheid van een grijsaard, die een onnatuurlijk vader is - Zal dat ons geluk in den weg staan? Als wij maar den moed hebben er ons boven te verheffen. Ik ben naar de wet meester van mij zelven. Ik heb mij vrij gemaakt en ben als het zijn moet besloten onafhankelijk te blijven van mijn vader. Gij - zijt vrij - als gij maar wilt. Uw oom verleent u gastvrijheid, maar hij is uw voogd niet meer - en als gij een echtgenoot tot beschermer neemt - hebt gij geen anderen steun noodig. Zeg mij, Gabrielle, wilt gij dien moedigen stap voor mij doen? Wilt gij uwe hand in de mijne leggen en een bescheiden lot met mij deelen - voor 't oogenblik, met de hoop op eene betere toekomst?
gabrielle
(met vastheid).
Het bescheiden lot zou mij niet afschrikken, Raymond. Ik heb mij nooit vrijer en gelukkiger gevoeld dan toen ik mijn eigen brood at en maar even kon rondkomen. Maar er is wat anders tegen uw voorstel, en het verbaast mij - het smart mij dat gij dit zelf niet het eerste inzaagt - welke snoode ondankbaarheid - welk eene wreedheid zouden wij plegen jegens uw vader, als wij over alles heen stappend ondanks zijn vooroordeelen - dat huwelijk voltrokken - om hem eenzaam achter te laten onder zoo grievende krenking. Gij hebt dit niet berekend, toen gij alleen om u zelven dacht; meent gij misschien, dat men gelukkig kan zijn als men langs zulken weg tot zijn doel komt? Ik zeg u neen! want het geluk | |
[pagina 322]
| |
bestaat in den vrede dien men heeft met zijn geweten, als men offers brengt aan zijn pligt, en niet omgekeerd.
raymond
(misnoegd en wat hard).
Men meent wel eens zijn pligt te doen als men uit lijdelijkheid berust en den moed mist om zelfstandig te handelen. Het is dus gezegd; gij wilt niet mijne vrouw worden - - onder omstandigheden als deze?
gabrielle.
Ik wil uwe vrouw worden onder alle omstandigheden, alleen niet, zonder de toestemming van uw vader.
raymond.
Die krijgen wij nooit, ik ben er nu zeker van.
gabrielle.
Daar is nog niets van te zeggen. Hij heeft mij nooit met zooveel goedheid en zachtheid bejegend als juist nù. 't Is als ware hij mij zonder het uit te spreken erkentelijk voor het geduld dat ik met hem heb, de hulp die ik hem verleen...
raymond.
Hij voelt, dat hij niet buiten u kan!...
gabrielle.
Neen! want hij gelooft hetzelfde van mij; hij begrijpt niet dat ik zou kunnen leven zonder dien overvloed en die ruimte die er op Mercoeur heerscht. Neen! het is wat anders, wat beters, naar het mij voorkomt. Zijn wil, zijn trots, zijn nog ongebogen als voorheen, dat is waar, doch... is het een gevolg van ligchamelijke pijn of van innerlijk lijden? ik weet dit niet te onderscheiden, maar het komt mij voor dat hij zachter wordt, meer ontvankelijk voor indrukken, meer meewarig en meegaande voor anderen. Hij wil niet dat Denise, dat La Broche den ganschen nacht door bij hem zullen waken, hij beklaagt mij dat ik mijn leven moet slijten in de eenzaamheid met een ‘lastigen podagrist,’ zooals hij zich zelven noemt. In éen woord, hij denkt niet meer alleen om zich zelven, noch om de fijne puntjes der étiquette, waarover vroeger steeds zijne gedachten gingen, hij heeft altijd zijne prikkelbaarheid, maar er komen oogenblikken van weekheid, van zwakheid bij hem voor, die niet slechts van een geschokt zenuwgestel, maar ook van gemoedsverandering getuigen. Uw naam, het is waar, noemt, | |
[pagina 323]
| |
hij nooit, noch zou het kunnen verdragen dat anderen dat deden, maar uit menige opmerking die ik maak weet ik, dat hij toch aan u denkt, met leedwezen misschien dat het tusschen u en hem zoover gekomen is. Als maar eerst de verzoening tusschen u en uw vader getroffen is, wie weet of hij dan niet met den tijd, met geduld, met lijdzaamheid zou te winnen zijn voor eene verbintenis die... al brengt zij dan geen fortuin en geen hertogstitel aan, toch niet in strijd is met de eer der familie. Als de baron d'Arques zijn vermogen niet ten beste had gegeven voor den Amerikaanschen oorlog, zou zijne dochter nu niet zonder bruidschat zijn en nog wel eene goede partij wezen.
raymond
(met vuur).
Zij heeft geen bruidschat noodig om eene parel te zijn van ongeëvenaarde waarde, voor wier bezit men alles moet overhebben.
gabrielle
(glimlagchend.)
Alles! behalve geduldig wachten, niet waar?
raymond.
Ook dit! Als men maar zekerheid had, dat het geduld bekroond zou worden en de verwachting niet teleurgesteld!
gabrielle.
Waar zou de verdienste zijn van hopen en gelooven als men zekerheid had! Als er verandering komt in de stemming van den Markies jegens u, zal ik u waarschuwen; pleeg gij inmiddels geen vergrijp dat onvergefelijk zou zijn.
raymond.
Wat wordt zoo ongeveer verstaan onder de onvergefelijke vergrijpen?
gabrielle.
Dat gij u bij voorbeeld op straat in uw werkpak vertoondet, en door kennissen zoò gezien wordt?
raymond
(de handen bozen het hoofd ineen slaande van ergernis.)
Is dat eene onderstelling van den Markies, of maakt gij u zelve zulk eene voorstelling van mij?
gabrielle.
De angst voor iets dergelijks drukt uw Vader als eene nacht - merrie; de eenige maal dat hij van u sprak getuigde van die | |
[pagina 324]
| |
wreeze; het was in 't begin van Januarij, de Markies had nog geen last gehad van zijne kwaal, en toch was hij al zoo dof en lusteloos, dat hij niet meer uitging, geene vrienden bij zich noodigde, en zoo iemand hem kwam opzoeken belet gaf. Om hem wat op te wekken uit dien staat van verdooving, trachtte ik hem uit te lokken om eens wat verstrooijing te nemen. ‘We gaan ook nooit meer eens naar Parijs, voegde ik hem toe, en heusch, er zijn allerlei aankoopes te doen.’ ‘Naar Parijs gaan! ik!’ u riep hij uit op smartelijker toon, ‘waar denkt gij aan; meent gij dat ik er mij aan wagen wil, daar zeker iemand in een werkpak tegen te komen!’
raymond.
Men zou haast voor kranke hersens vreezen, als mijn Vader zich zoo iets in 't hoofd kan halen....
gabrielle.
Ik vond vrijheid om hem te verzekeren, dat hij daarvoor niet behoefde te vreezen.... dat het stellig niet in u op zou komen om u zelven zoò te compromitteren!
raymond
(invallend.)
Compromitteren! ik zou mij het werkpak niet schamen, als ik een werkman ware; maar ik moet u zeggen, dat ik zelfs in de dagen van den ouden Heer Duvivier nooit buiten de werkplaats de grijze kiel heb gedragen! en nu, waar ik zoo ligt kennissen kon ontmoeten uit den kring van mijn Vader, zou ik zijn zwak opzettelijk krenken? Hij moet wel slechte gedachten van mij hebben om zoo iets van mij te vreezen. Het is waar, ik heb mijne handen nog eens uit de mouw gestoken toen de ongelukkige Duviviers zoo in den brand zaten, en dat, ik erken het, was tegen de belofte aan mijn vader. Charles deed niets, kon niets doen - en een goed voorbeeld moest er wezen, zou men het volk weer geregeld aan den arbeid krijgen; maar daarna, na het huwelijk van Sophie, nadat Thierry de zaken ter hand genomen had, ben ik mijn eigen weg gegaan - en - die leidde juist niet naar eene werkplaats.
gabrielle.
Uw vader houdt 't er voor dat gij u met de Duviviers geassocieerd hebt en dat gij weer meesterknecht zijt in hunne zaak.
raymond.
Het is waar, ik heb den Markies in een oogenblik van over- | |
[pagina 325]
| |
spanning gedreigd, dat ik met mijne handen mijn brood zou gaan verdienen, als hij mij tot het uiterste bragt door zijne hardheid, en het ware er mogelijk toe gekomen, zoo niet eene ontmoeting.... (Hij zwijgt en ziet Gabrielle vragend aan) . Hebt gij dan den tweeden brief niet gelezen, dien ik aan mijn vader schreef - de laatste - omdat men mij met geen antwoord verwaardigde?
gabrielle
(wat verlegen.)
Het was al erg genoeg dat ik den eersten had ingezien! wat ik dàaruit vernam, gaf mij noch het regt, noch den moed om ook den volgende te openen....
raymond.
Dat is jammer, want de Markies zou daardoor van zijn idée fixe genezen zijn omtrent mijn beroep, en gij zoudt er mogelijk vrede mee gehad hebben....
gabrielle.
Vertel mij dan den inhoud, zoo behoef ik geen tweede indiscretie te begaan.
raymond
(gaat weêr naast haar zitten).
Zoo is 't gezelliger. Hebt gif nog een half uurtje tijd?
gabrielle.
Denise zal mij waarschuwen als de Markies naar mij vraagt.
raymond.
Uit dien brief zoudt gij vernomen hebben, dat ik een heel anderen weg ben opgegaan dan ik mij eerst voorgesteld had; dat ik werkte voor mijn onderhoud, ja! maar met het hoofd, met de pen, en dat ik tusschen alles door mijne studie maakte van allerlei takken van wetenschap, als regtsgeleerdheid, staats- en volkenregt, die mij mogelijk nog eens te pas kunnen komen; gij ziet mij aan met oogen waaruit verbazing en misschien wel wat spottend ongeloof spreekt. Gij moogt mij uitlagchen, maar - gij zult toch de poging prijzen, al zou de uitkomst dan niet zijn wat ik er van hoop.
gabrielle.
Het verheugt mij meer dan het mij verwondert; ondanks uwe ingenomenheid met uw vroeger bedrijf, kwam het mij altijd voor dat gij geschiktheid hadt voor heel wat anders.
raymond.
Ik zal u eene bekentenis doen die mij wel iets kost, maar | |
[pagina 326]
| |
aan de helft van mijn vertrouwen hebt gij niet genoeg, en als het u gelukt den Markies over mij te spreken, zoudt gij van die mededeeling gebruik kunnen maken. (Hij hervat na eenige oogenblikken zwijgens) was ik zonder het zelf te weten reeds wat verwend door mijn verblijf op Mercoeur, door den omgang met u, met lieden van fijne beschaving, vrouwen van geboorte, wier geest en bevallige manieren ik mijns ondanks moest bewonderen, zooals ik er in den vriendenkring van mijn vader plagt te ontmoeten, of - of - was het mijn aristocratisch bloed dat zich gelden deed tegen mijne republikeinsche opvoeding - ik weet het niet uit te maken, maar zeker is het, dat het mij ten huize van de Duviviers tegenviel; dat ik er ergernissen had, die ik niet had kunnen voorzien, en misnoegd was over mij zelven, omdat ik de onvoldaanheid, die mij in mijn vaders huis vervolgde, had gehouden voor heimwee naar eene omgeving als die waarin ik nu was verplaatst. Met moeder Duvivier, die ik zoo hartelijk lief had, was voor mij de kroon van dat huis gevallen, was de bezieling geweken, die over alles haar schoone lichttinten wierp. Zij en haar echtgenoot waren uitzonderingen geweest, die ik voor den regel had gehouden. Charles was geheel ontaard, opgeblazen en overmoedig waar hij zich meester waande, klein en gebogen tot laagheid toe, onder den druk dien hij zichzelf op den hals had gehaald. Sophie schikte zich zoo goed in hare rol als huisvrouw van Thierry Gervaux, dat zij geheel opging in hare nieuwe pligten, en er van het geestige, opgewekte jonge meisje niets meer overbleef dan die snibbigheid, die men van 't schalke deerntje verdragelijk vond, maar die nu bij Juffrouw Gervaux in scherpheid was overgeslagen, lang niet vrij van ruwheid, waar zij haar broeder meende te moeten staan en haar man onder den duim trachtte te krijgen. Ik voelde mij zoo teleurgesteld, dat ik mij weldra van aanmerkingen onthield, die toch geen ander
gevolg hadden dan het verwijt, dat ik zoo'n Heer was geworden; dat het mijne eigen schuld was zoo ik ontwend was aan hunne gewoonten; dat ik liever niet had moeten heengaan! Alsof het aan mij had gestaan te blijven! De buren, de oude kennissen, de meer verwijderde familieleden, waarmee ik in aanraking kwam bij de begrafenis van Juf-
| |
[pagina 327]
| |
vrouw Duvivier, en later bij het trouwen van Sophie, vielen mij zoò tegen, dat ik al mijne zelf beheersching noodig had om het hun niet te tonnen hoe hunne grove ongevoeligheid, hunne onkiesche aardigheden, hunne aangenomen deftigheid ter eener, hunne laffe pretmakerij ter anderer gelegenheid mij tegenstonden, en hoezeer zij de begoocheling verbraken, de achting benamen, die ik steeds had gevoed voor hun stand, door hunne enghartigheid en hun kruideniers-eigenbaat, terwijl zij voorgaven vrienden-diensten te verleenen en hunne deelneming te betonnen. Ik moest mij zelf afvragen hoe het kwam dat ik voorheen niets van dat alles zòo had gezien, en tot de bekentenis komen, dat mijn blik verhelderd en verscherpt was, en dat ik mij nu niet meer thuis kon vinden in eene omgeving, waarvan ik voorheen zoo gansch andere indrukken had gekregen. In de werkplaats ging het nog erger. Het was mij of er een ander geslacht was opgestaan van een verlaagd ras, en ik begrijp mij nu de ergernis van den Markies, dat men hem zulk volk in huis had gezonden, en zijn vooroordeel dat gesterkt was door zulke ervaring! Die vroegere goede trouw, die liefde voor de eer en 't belang van de zaak, waarin de oude Matthieu de anderen voorging en sterkte, vond ik niet meer; die eerzucht, zoo zij ooit bestaan had, om goed en vlug werk te doen, waarvan ik getuige plagt te zijn, die vader Duvivier wist op te wekken, die 't mij gelukt was levendig te houden, die het bedrijf wijdde en verhief, was geheel uitgehouden, onder dien ruwen hoop, die meest op hoog loon aasde, om er het minst mogelijke werk voor te doen. De afkeer dien deze troep bij mij opwekte was zoo sterk, dat alleen pligtbesef mij kracht gaf om onder hen de op mij genomen taak af te doen, en toen het oogenblik dàar was, dat ik alles aan Thierry Gervaux kon overgeven, was het mij duidelijk geworden, dat ik niet meer van de hunnen kon zijn; dat ik om wat anders moest denken dan handenarbeid; dat door den geest invloed te oefenen op de vernieuwing en de hervorming in de maatschappij, toch het hoogere was, en dat niets mij verhinderde op dat gebied mijne krachten te beproeven. Dit laatste had mij door alles heen steeds aangetrokken, en daarop heb ik mij zoo veel mogelijk toegelegd, toen ik op Mercoeur | |
[pagina 328]
| |
vertoefde. Ik wilde schrijven. Ik wilde mijn woord spreken over de belangen van land en volk. Ik wilde mij voorbereiden om eenmaal dat laatste waardiglijk te vertegenwoordigen. Gij glimlacht over mijne eerzucht, niet waar?
gabrielle.
Volstrekt niet. Ik vind die in den zoon van uw Vader meer natuurlijk, dan dat gij de schaaf en den beitel opnaamt voor het leven.
raymond.
En toch zou de Markies hiermee nauwelijks vrede hebben, vooral in den zin waarin ik het zou opvatten, dan - die tijd is nog verre - en bij de gebeurtenissen van den dag verder af dan ooit. Destijds nog niet, en ik nam mij voor alle kennis en kunde magtig te worden, die men door studie verkrijgen kan. Intusschen moest ik leven. Ik behoef u niet te zeggen, dat er te Parijs tal van gedienstige lieden bestaan, die een jongmensch in mijne omstandigheden, niet mijne vooruitzigten, uit geldverlegenheid willen helpen. Dure hulp in den regel, en die meestal door de onbezonnen jongelieden met een luchtig hart wordt aangenomen. Ik kon daartoe niet besluiten. Op de nalatenschap van mijn Vader te rekenen, al zou ook de wet mij een deel daarvan verzekeren, terwijl ik met hem in onmin was, terwijl het mij zelfs hinderde van het mij toegekende jaargeld gebruik te maken, dat ging niet. Ik kon met weinig toe en voor dit weinige kon ik werken, ornament teekenen, modellen schetsen; niet ieder is er voor bekwaam en het komt altijd te pas. In dien zin werkte ik voor de Gervaux, zoo als voor ieder ander, die mij iets dergelijks opdroeg. Maar ik had aan Moeder Duvivier op haar sterfbed beloofd, dat ik het mogelijke zou doen om mij met mijn Vader te verzoenen, en al had ik die belofte niet gedaan, ik kon geen vrede hebben met de verhouding waarin ik mij toen tot hem bevond. Ik schreef hem, ik smeekte om zijne vergiffenis, ik wenschte alleen de toestemming om den winter te Parijs op mijne eigen gelegenheid door te brengen en slechts van tijd tot tijd op Mercoeur te komen om hem te zien. Te eer had hij vrede moeten hebben met dit voorstel, daar hij mijne gevoelens voor U kende. Toch verwaardigde hij mij met geen antwoord. Mijn wensch | |
[pagina 329]
| |
om een tijd lang op mij zelven te staan scheen hem eene ongehoorde vermetelheid, en toen ik kwam om mijn schrijven toe te lichten, vond ik een gesloten deur. Toen zette ik er mij over heen, maar de pijnlijke wonde, de smart der scheuring bleef, was sterker zelfs dan de trots die haar wilde ontveinzen.... Daar voerde het lot mij een vriend toe, die meer voor mij was dan mijn vader ooit had kunnen zijn; geen edelman van afkomst, maar een aristocraat naar den geest, een edel mensch, en die, zeldzaam genoeg, het voorregt der geboorte noch gering achtte noch benijdde: een der professoren, wiens cursus ik wenschte te volgen. Hij keurde mijn voornemen, goed, wist mijn vertrouwen uit te lokken, en ik, die zoo veel behoefte had aan deelneming, schonk hem dat zonder voorbehoud. Toen hij wist wie ik was, bood hij zich aan mijne studiën te leiden en er die rigting aan te geven die hij in mijn geval de noodigste achtte. Daarvoor was geld noodig, en ik bekende hem waarom ik vermijden wilde over dat van mijn vader te beschikken; hij schudde het hoofd, maar hij begreep mij.... ook in het misverstand met mijn vader, ook in den strijd dien ik had te strijden tegen mij zelven. O! een groot man begrijpt alles, en een groot man is hij, al is zijn tijd om het aan de wereld te tonnen nog niet gekomen. Hij waarschuwde mij tegen de overhelling die hij in mij zag om het voorregt der geboorte gering te achten. Het is eene gunst van het lot, sprak hij, reeds in de wieg te bezitten een naam en een rang, die anderen zich alleen in zwaren levenskamp kunnen veroveren; en was het dwaas en belagchelijk zoo een burger zich zijne afkomst schaamde, het was even dwaas en meer schuldig als een edelman zijne voorouders verloochende en vergat wat hij aan zijne afkomst verpligt was. Maar hij drukte te sterker op de verpligtingen van den adel. Niet in den zin van den Markies, die ze zocht in het kleine, in 't bekrompene van uiterlijke vormen, maar in het groots, in de strenge eischen die men een edelman stellen mogt om zich door waardige gevoelens en gedragingen, door edelmoedige gezindheid te onderscheiden van hen, die in den kamp om het dagelijksch brood minder de gelegenheid hebben om aan hoogere zedelijke vorming te kunnen denken. Hij kon er heel goed in komen dat ik geen hofambt | |
[pagina 330]
| |
had willen aanvaarden en dàt achtte hij ook onnoodig en alleen geschikt voor dezulken, die niets beters vermogen, niets anders kunnen; maar men kan, men moet als edelman in onzen tijd zijn vorst, zijn land dienen op andere wijze dan door de schaaf en den beitel in de hand te nemen. Gij moogt geen Ezau worden, zeide hij mij, die voor den burgerkost uw erfdeel van de eer en de deugden uwer voorvaderen verkoopt. En hij, die de geschiedenis doceert, schetste vlij in breede trekken den weg dien de Mercoeurs hadden gemaakt, van de eerste kruistogten af; dat er onbeduidende wezens, onwaardige zonen onderdoor liepen, verbloemde hij mij niet, maar het was aan mij, om mij aan waardige voorbeelden te spiegelen, en wat des gedenkens niet waard was te laten liggen. Gij zult het nauwelijks gelooven, Gabrielle, hij wist mij geestdrift in te boezemen tot voor het blazoen! mij!
gabrielle.
Maar... mij dunkt, met deze gezindheid kan het u geene al te groote overwinning kosten, om u nu weer met uw Vader te vereenigen.
raymond.
Misschien niet, hoewel de Markies juist de laatste is, om zeker enthousiasme in mij levendig te houden; maar mijn vriend, als ik zelf, acht het daarvoor nog niet den tijd. Het spreekt van zelve dat hij ook die verzoening noodzakelijk acht, al drong het harte er mij niet toe; maar hij zou wenschen dat ik niet tot hem terugkeerde met ledige handen; met andere woorden, dat ik iets was, of althans de geschiktheid had iets te zijn, eer ik mij weer waagde aan het internaat op Mercoeur. Gij moet onbelemmerd uwe roeping volgen en u voorbereiden op de toekomst, zei hij mij, en ik zal u daartoe in de gelegenheid stellen. Ondanks zijne inspannende werkzaamheid, neemt hij een levendig aandeel in de openbare aangelegenheden; hij is een der invloedrijke journalisten, die het constitutioneele koningschap als de meest wenschelijke regeringsvorm beschouwen voor Frankrijk, en voor dat beginsel strijden niet met het wapen der Satyre zooals in le Masque de fer, maar met al den ernst en de waardigheid van den staatsman. Hij had een secretaris noodig, hij bood mij voor- | |
[pagina 331]
| |
loopig die positie aan tot er wat anders voor mij gevonden was. Iets meer wenschelijks voor mij was er wel niet uit te denken. Het bragt mij daarbij in aanraking met zijne vrienden en medestrijders, lieden van geest en beschaving, een kring waarin ik mij voelde leven. Het honorarium dat hij mij geven kon was niet groot, maar toereikend voor mij; hij wees mij den weg om het te verbeteren, zoodra ik den vorm meester zou zijn, maar.... gij zijt verstrooid, Gabrielle, verveel ik u misschien, was ik te uitvoerig?
gabrielle
(opstaande.)
Neen! zeker niet, maar ik zie Denise naar buiten komen en mij toewenken! Dat is het sein voor ons om voor 't oogenblik te scheiden; de patient zal naar mij verlangen. Maar ik moet er meer van hooren, Raymond, gij moogt nog niet heengaan.
raymond.
Ik zal weerkeeren; ik heb nog iemand op te zoeken te Meudon, en daarna....
gabrielle
(verschrikt)
Zult gij u op klaarlichten dag te Meudon vertoonen, waar zoo velen u kennen?
raymond.
Waarom toch niet, ik ben zoo ver ik weet niet aan de policie aangewezen....
gabrielle.
Neen! maar de Markies heeft het gerucht doen verspreiden dat gij nu buitenslands reisdet....
raymond.
Dat spijt mij, want dat gerucht kan ieder oogenblik gelogenstraft worden, al zou ik mij ter wille van dien leugen, niet te Meudon vertoonen.
gabrielle
(zijn arm vattend.)
Maar wat verhindert u nog een wijle op Mercoeur te vertoeven; waarom zoudt gij niet wachten tot ik met den Markies heb gesproken? Hij is heden zoo wel. Vond ik hem in gunstige stemming, was er aanleiding om van u te spreken.... Denise zou u kunnen waarschuwen, gij zoudt u hier beneden kunnen ophouden of zelfs naar boven komen en in het kabinet, naast het groote salon.... | |
[pagina 332]
| |
raymond
(gejaagd.)
Neen! neen! dat kàn niet, het is nòg het oogenblik niet. Ik ben er volstrekt niet op voorbereid, nù mijn Vader weer te zien - daarbij.... hij heeft mij verbannen - ik... ik... wil door hem geroepen, gewenscht zijn....
gabrielle
(de glazendeuren van het beneden-salon openslaande).
Kom! kom, gij moet zòo niet uitrekenen waar het uw Vader geldt - Verlangt gij niet zijne stem te hooren?
raymond
(met aandoening).
De stem van mijn Vader! (zich hervattende) . En zoo die stem mij verwenschte, mij vloekte! Gij weet niet, Gabrielle, hoe hard mij die in de ooren klonk bij ons laatste zamenzijn!
gabrielle.
Ja! als gij zijne hardheid altijd het meeste gedenkt en niet ook zijne smart, zie ik niet hoe gij ooit weer tot elkander komt. (Raymond blijft aarzelend staan voor de deur die zij binnen gaat; hij legt de hand op het hart als wilde hij de heftige klopping daarvan bedwingen, maar blijft zwijgen).
gabrielle.
Van hier uit kunt gij overal komen tot in het kabinet toe, dat aan het groote salon grenst, waar de Markies zich nu ophoudt. Hebt gij misschien noodig op uwe kamer, in uwe bibliotheek. (Zij haalt twee sleutels uit de ridicule die aan haren arm hangt) - Hier hebt gij de sleutels.
(Raymond neemt ze aan in zekere verwarring en met trillende hand).
gabrielle.
Als gij blijft zal ik u kunnen zeggen hoe de Markies de smartelijke proeve doorstaat, die gij wilt dat ik met hem nemen zal.
raymond
(bleek en sidderend).
Ik begrijp u niet.
gabrielle.
Ik moet hem voorbereiden.
raymond
(zich voor 't hoofd slaande).
Gij hebt gelijk; daar moet ik de uitkomst van weten. (Hij komt binnen - Gabrielle reikt hem de hand, hij buigt zich diep en kust die, zij laat het toe - legt de andere hand op zijn hoofd en spreekt met zachte diepe stem) .
| |
[pagina 333]
| |
gabrielle.
Uwe zuster - heet u welkom in uw vaders huis. (Daarop gaat zij heen door de middendeur) .
raymond
(valt op een stoel neer).
Mijne zuster! (Hij verbergt zijn gelaat met beide handen) .
Een salon op de eerste verdieping, met uitzigt op het voorplein van het kasteel en daarover heen, rivier en landschap met bosch op den achtergrond, regts eene deur die naar de slaapkamer leidt van den Markies, links een kabinet door eene portière van 't salon afgescheiden. De Markies, in een gewatteerd zijden kamerjapon gewikkeld, ligt uitgestrekt op eene chaise longue à oreillettes (een ziekenstoel die te gelijk als rustbed kan worden gebruikt). Het hoofd, door kussens ondersteund, is een weinig opgeligt, en gedekt door een zwart fluweelen calot. Hij is tot over de voeten gedekt door een donzige zijden deken. 't Is hem aan te zien dat hij veel geleden heeft naar het ligchaam, en dat geest en gemoed in gedrukten staat verkeeren. Er ligt op zijn gelaat zekere afgematheid, de trekken komen scherper uit, de oogen staan dof en hebben een strakken starenden blik, de wangen zijn bleek en ingevallen, de handen, ten deele bedekt door de batisten manchetten van zijn overhemd, zijn vermagerd, en van de regterhand, die hij niet dan met moeite opligt, staan de vingers krom als waren zij verstramd. De lentezon schijnt door de zachtgroene gordijnen op het rustbed van den Markies, dat op korten afstand van den haard is geplaatst, waar een vrolijk vuurtje brandt. Bij het rustbed staat een fauteuil met een gueridon er nevens, waarop medicijnen, vruchten en verkwikkingen gereed staan.
gabrielle
(komt binnen, legt schielijk haar tuinhoed en zijden manteltje af en wendt zich tot den patient.)
Verlangt u iets, Oom?
de markies
(met een zachte stem, die tocht iets schrils heeft.)
Ik verlangde naar u. Ik heb geslapen, ik weet niet of het kort geweest is, of wel lang, maar ik heb zelfs gedroomd; ontwakend had ik u mijn droom willen vertellen maar.... er was niemand dan Denise.... | |
[pagina 334]
| |
gabrielle.
Die mij terstond is gaan roepen. Uwe verpleegster was niet op haar post, niet waar? Dat was ongetrouw, maat ik mag verschooning pleiten. Door het zachte lenteweêr verlokt, deed ik eene wandeling in het park. De lucht was.... zoo als men dit zelden in Maart geniet, had iets, dat mij verlokte er langer in te blijven dan ik moest.... misschien; maar ik voel, dat het mij goed gedaan heeft.
de markies.
Gij behoeft u niet te verontschuldigen, kindlief. Gij past mij op met zulke teêrheid en trouw, dat ik mij schamen moet zoo ik u dat uurtje van verluchtiging nog heb beknibbeld.
gabrielle.
Voor uw drankje is het nog geen tijd, maar wilt gij niet eens proeven van die aardbeijen, de eerste, die de tuinman van ochtend bragt? Mijnheer Linnaeus de natuurkundige verzekert dat zij zoo gunstig werken op kwalen als de uwe.
de markies
(wat verdrietig.)
Dank je, ik heb geen smaak van de vruchten, niets smaakt mij meer.
gabrielle
(bemoedigend.)
Dat zal wel beter worden, wij hebben al veel gewonnen dat u die dompige slaapkamer hebt kunnen verlaten, 't is hier veel vrolijker; als u het wilde zou ik een der ramen kunnen open schuiven....
de markies.
Liever niet, dàt zou mij te koud zijn.
gabrielle.
Nu! de zon schijnt hier toch al zoo vriendelijk, 't is of ze feest wil vieren over uwe aanvankelijke beterschap.
de markies
(somber.)
Hier op Mercoeur vieren wij geen feesten meer, dat's voorbij.
gabrielle
(zet zich naast het rustbed.)
Voor 't oogenblik is er dan ook nog geen oorzaak voor, waarde Oom. U moet eerst weer geheel op de been zijn, en er moet geen wolk hangen over de toekomst van....
de markies
(somber.)
Dit huis meent gij! Het beeld is niet juist. Het is niet meer | |
[pagina 335]
| |
een onweerswolk die ons boven 't hoofd hangt, de bliksem is hier al ingeslagen, en heeft mijn eenige hoop verwoest! (Hij slaat krampachtig de handen ineen) .
gabrielle
(meewarig.)
O! Beste oom, nu gij er zelf toe komt om uw leed te klagen....
de markies
(uitbarstend).
Verwijt mij niet dat ik klaag. Heb ik er geen reden toe? Ik zweeg.... heb ik niet genoeg gezwegen, om eindelijk, eindelijk eens uit te klagen; hebt gij geen geduld om mij aan te hooren, gij niet? Mij dunkt gij hebt toch een hart?
gabrielle
(is opgestaan en het rustbed genaderd, zij legt de hand op den schouder van haar oom.)
Dat met het innigst medegevoel deelt in alles wat u treft, beste Oom; het verheugt snij dat gij uw leed wilt uitspreken, dat zal u verlichten, ik ben er zeker van.
de markies.
't Is mijn droom die er mij toe brengt, zoon zware akelige droom, ik droomde van hem.
gabrielle.
Van Bonaparte toch niet?
de markies
(gemelijk.)
Hoe komt gij op dezen, wie denkt nu nog om Bonaparte - ik heb Raymond weêrgezien, (met eene doffe stem) hu! een akelig visioen, de ongelukkige lag op den rand van een afgrond, bleek, mager, haveloos. Ik stond op een rots hem aan te zien - ik kon niet tot hem komen, hij strekte de armen naar mij uit als om hulp; maar te vergeefs, wij waren te ver van elkander af, veel te ver; toen kwam er een troep carmagnolen, maar halfgekleed, met roode mutsen op het hoofd, die dansten woest om hem heen en zongen de Marseillaise. Op eens hadden ze hem in hun midden, ik wilde schreeuwen maar kon niet, en alles verdween te zamen in den afgrond, en de rots, waarop ik stond, waggelde, brokkelde af, en ik viel mee, hu! Geef mij wat te drinken, 't is me als voelde ik nòg dien schok.
gabrielle
(terwijl zij hem een glas sorbet reikt).
Het gebeurt meer dat een droom nog zòo bijblijft, maar ik heb altijd hooren zeggen dat een droom andersom moet worden | |
[pagina 336]
| |
uitgelegd, en dat visioenen van feesten en vrolijke schouwspelen meestal treurige tijding en sombere voorvallen profeteren. Deze hier is zoo akelig, dat men zonder een oud Testamentische Jozef te zijn u wel eene geruststellende uitlegging kan geven. Als u Raymond weêrziet, zal het niet zijn in deerniswaardigen staat, en de afgrond die u scheidt, wat is hij anders dan uw onverbiddelijke wil! De rots die afbrokkelt en u met zich neêrrukt, - mag het beduiden, uw verzacht gemoed, uwe vergevingsgezindheid?
de markies
(knorrig).
Gij meent gebruik te maken van mijne zwakheid, waaraan ik een oogenblik toegaf. Gij vergist u - het gaf mij een somberen indruk en ik had noodig dien van mij af te zetten, door het uit te spreken; maar nu is 't ook weêr voorbij. Laat mij die vruchten eens proeven. (Kennelijk teleurgesteld neemt Gabrielle het schaaltje met aardbeijen van de gueridon en houdt het den Markies voor, die er eenige van gebruikt) .
de markies.
Die Mijnheer zou er al heel gemakkelijk afkomen als men naar u hooren wilde, niet waar? (smartelijk) Daarbij het kan hem immers niets schelen met mij in onmin te zijn. Zijn Vader is een Markies, en men heeft hem opgevoed in haat en afkeer van den adel.
gabrielle.
Dat moet u niet gelooven....
de markies.
Geeft hij dan bewijs van het tegenovergestelde? Heeft hij zich eenigszins om mij bekommerd? Vraagt hij naar mijne ziekte, naar mijne herstelling?
gabrielle.
Misschien wel, maar het moet immers geschieden achter u om? U heeft niet gewild, dat ik er hem kennis van gaf toen u den eersten aanval van die kwaal kreegt, en niemand van de uwen mag immers, naar uw streng verbod, gemeenschap houden met....
de markies
(minachtend.)
Met den schrijnwerker! Kon dat dan anders, had ik mij niet ter dood toe moeten schamen als er b.v. een boodschap | |
[pagina 337]
| |
ware gekomen van Mijnheer den Graaf de Mercoeur - door - een krullejongen!
gabrielle.
Vooreerst heeft Raymond te veel tact om hier aan huis boodschappen te zenden door krullejongens. Vervolgens, beste Oom, hebt u de zekerheid, dat Raymond nog altijd schrijnwerker is, sinds dat bedrijf u zòo tegen staat?
de markies.
Wie eens gedronken heeft drinkt weêr. De knaap is er in opgevoed en hij kan niet anders. Hij is er nu weêr ingeraakt, hij moet leven - hij weet dat ik reden heb om op het hoogst tegen heen verbitterd te zijn; hij is te koppig om schuld te bekennen - te koppig om mij geld te vragen - om het van mij aan te nemen - zelfs waar ik het hem laat aanbieden.... meent gij dat zulk inhalig volk als de Duviviers hem den kost voor niet zullen geven; hij moet er voor werken, daar kan men staat op maken, en hard ook - eelt in de handen! - (met de uiterste bitterheid) . Mijn Graaf de Mercoeur!! (Er blinken tranen in zijne oogen) .
gabrielle.
U denkt zich toestanden die mogelijk niet bestaan. Vooreerst weet ik zeker dat er, met den dood van Jufvrouw Duvivier en het huwelijk van hare dochter, groote verandering in die familie is gekomen - dat de zaak een failliet nabij was, en schoon daarvoor beveiligd door den Heer Gervaux, toch nù geheel in de handen van diens zoon is overgegaan, zoodat er zelfs geene firma, Duvivier meer bestaat.
de markies
(met ongeduld).
Wat gaan me de zaken van die burgerluî aan! of Raymond bij den een of den ander voor knecht speelt, dat is mij het zelfde.
gabrielle
(moedig).
Maar oom, ik ben er zeker van dat Raymond dit niet doet - zelfs niet gedaan heeft....
de markies
(driftig).
Nu dàn als vennoot - dat is immers even erg - dan komt misschien mijn naam nog voor op hunne nota's.
gabrielle
(het hoofd schuddend).
Daar zijn geen erger dooven, dan... die niet willen ver- | |
[pagina 338]
| |
staan. Gij maakt u zelf ongelukkig met die voorstelling van 't geen u de vernedering van Raymond acht; u zoudt mogelijk heel anders denken, als u de moeite genomen had de waarheid te kennen...
de markies.
Hoe leer ik die kennen, als de hardnekkige volhardt mij in onkunde te laten.
gabrielle.
Verschoon mij, hij heeft het mogelijke gedaan om u in te lichten; maar als u ook zijne brieven niet leest....
de markies
(met ergernis).
Zijn eerste schrijven lichtte mij over niets in, dan dat hij volhardde in een wensch dien ik hem voor goed had afgeslagen; ik wierp dat in 't vuur, het verdiende geen ander antwoord.
gabrielle.
Daarop beeft hij nog tweemaal brieven aan u geschreven, die u niet eens hebt willen inzien; wie weet of ze niet inhielden wat u had kunnen bevredigen.
de markies.
Dat zeker niet, want daar hoort meer toe dan eenige letters..., daartoe zou behooren een opregt berouw, te toonen door zijn wil te buigen voor den mijnen, en voorts een gedrag overeenkomstig zijn rang. (Met een bitteren glimlach) Gij ziet, dat wij van dat alles nog heel ver af zijn.
gabrielle.
Zoo ver als u in den droom van hem af waart, dat stem ik toe.
de markies
(toornig).
Maak nu geen misbruik van eene zwakheid die ik u toonde, en vervolg mij niet met dien droom, (koel en streng) ik verbied het u, Freule, verstaat gij mij?
gabrielle.
Maar al te goed, Mijnheer, als u op dien toon tot mij spreekt. (Zij gaat weer zitten in den fauteuil naast het rustbed.)
de markies
(met verzachte stem.)
Ik weet het, mijn kind, gij meent het goed, als de andere zoo veel hart haal voor mij... zou hij het immers niet bij briefschrijven laten, maar zelf komen... om ze toe te lichten.
gabrielle.
Als Raymond u zoo hoorde spreken, ware hij mogelijk al | |
[pagina 339]
| |
hier; maar mag ik u herinneren, dat hij hier is geweest, en dat uwe bedienden hem aan de deur hebben afgewezen, hem, den zoon des huizen! Moest hem dat niet hard vallen?
de markies.
Het wàs hard, ik ontken het niet; het verbod, door mij in drift gegeven, was maar al te letterlijk nagekomen. Ik heb er van gehoord toen het te laat was, maar hij had toch wel eene vernedering aan mij verdiend. Bewijst het zijn eerbied, zijne gehechtheid aan mij, dat hij het bij die éene poging liet blijven, dat er sinds maanden verliepen zonder dat hij zich verwaardigde weêr aan te kloppen?
gabrielle.
Dus voor het hoofd gestooten, is het toch wel verklaarbaar dat een edelman zich niet opnieuw aan zulke afwijzing blootstelt.
de markies.
Een edelman! daar hebt gij gelijk in - maar - iemand die zijne afkomst vergeet en verloochent die goed vindt onder ambachtslieden te verkeeren - zoo iemand behoorde wel wat zediger, wat minder prikkelbaar te zijn.
gabrielle.
U kunt toch niet van hem vergen, dat hij zijn leven zal slijten in ijdele pogingen om u te verzoenen!
de markies.
Neen! maar hij had voor het minst den stap, dien ik zelf gedaan heb om hem daartoe uit te lokken, niet met zulke versmading moeten vergelden!
gabrielle
(verrast).
Is het mogelijk dat er van uwe zijde zulk een stap is gedaan?
de markies.
Wat zal ik u zeggen?... Hij is mijn eenige! Ik heb hem wel afgesneden, maar er is iets in mij, dat mij ondanks alles aan hem hecht - ik kon hem nog zòo niet loslaten..... ik dacht bij mij zelven, hij is zoo gewoon geraakt aan ruime inkomsten..... La Broche geloofde, dat hij zelfs geen geld meegenomen had bij zijn heengaan; een Mercoeur mogt toch geene armoede lijden, noch de hulp van anderen inroepen. Ik sprak met Benoit af dat deze zich tot hem zou wenden, als door mij belast met het aanbod om hem zijn moederlijk erfdeel uit te | |
[pagina 340]
| |
betalen. Ik beken u mijne zwakheid; ik rekende er op, dat hij, erkentelijk voor die zorg - het voorstel met dankbaarheid zou hebben aangenomen, en dat hij die gelegenheid met beide handen zou hebben aangegrepen om zich aan mijne voeten te werpen en belijdenis van schuld te doen - (smartelijk) - de uitkomst was een geheel andere. Mijnheer de republikein zag daarin eene beleediging - een verlangen om met hem af te doen, en met Spartaansche fierheid, die mij bewijst dat hij ten minste niet rekent als een kruidenier, wees hij het voorstel af zonder een voetbreed nader te komen!
gabrielle.
Had hij maar iets van uwe bedoeling kunnen gissen hij ware zeker tot u gekomen; maar hoe u ook over hem denkt, hij is te veel edelman van inborst om er gehee laagheid in te zien zich door geldelijk belang te laten bewegen tot iets wat hij zelfvernedering acht. Als u met een woord van aanmoediging de vaderhand naar hem wildet uitsteken - als u verzoenen wildet op dien voet, dat hij een tijd lang te Parijs zijn verblijf mogt houden, zonder daarom uit het vaderhuis en hart verbannen te zijn; als u hem niet verpligten wildet tot...
de markies
(invallend).
Het komt mij voor dat men u de taak van bemiddelaarster heeft opgedragen; welnu! ik heb er niets tegen, maar weet dat er geene sprake kan zijn van voorwaarden! Tusschen vader en zoon kan niet onderhandeld worden als tusschen gelijke magten. Ik stel maar ééne conditie, waarin al het andere begrepen is. Onvoorwaardelijke overgave aan mijn wil in alles - en voorts vertrouwen in mijne vaderlijke goedheid; zonder dàt behoeft niemand mij over verzoening te spreken.
gabrielle
(droevig het hoofd schuddend).
Dus zijn wij nog even ver als op den dag der scheiding.
de markies
(laconiek).
Daar kan ik niets tegen doen! (Na een tijd lang van gespannen zwijgen, waarbij Gabrielle als in droeve verslagenheid het hoofd in de hand laat vallen, hervat hij op geheel anderen toon.) Wat gaat er om in de wereld, ik heb in zooveel dagen geen nieuwsblad in handen gehad; waarom brengt La Broche niet geregeld den Moniteur boven zooals het behoort?
| |
[pagina 341]
| |
gabrielle
(wat verlegen).
Och! toen u zoo pijnlijk waart en de slaapkamer niet kondet verlaten, had ik geen hoofd om aan nieuwspapieren te denken. U hadt geen lust om ze in te zien, en zoo heeft La Broche ze maar ter zijde gelegd. Wil ik er om schellen?
de markies
(lusteloos).
Och neen! Wat heb ik aan een stapel oud nieuws. (Hij laat het hoofd achterwaarts vallen in zijn kussens) .
(Gabrielle staat op, neemt haar tuinhoed en manteltje).
de markies
(gemelijk).
Gaat gij al weêr wandeen?
gabrielle.
Verschoon mij ik zag dat ik mijn hoed hier nog had laten liggen - (Zij gaat met vluggen stap het kabinetje binnen, vertoeft daarin eenige oogenblikken en keert terug na de portière op een reet nà te hebben toegeschoven; zij heeft een boek in de hand en gaat weêr naast het rustbed zitten.)
de markies.
Leest ge daar wat moois?
gabrielle.
Ik nam het eerste boek het beste dat voor de hand lag - de Martyrs van Chateaubriand!
de markies.
Hm! zoo somber, en zoo overdreven, hij is een goed royalist, maar anders.... Ik voor mij houd vrij wat meer van Delille, onze grootste dichter, een waardig man!
gabrielle
(even glimlagchend).
Ook een waardig abt, Mijnheer?
de markies.
Hm! Zoo zijn er velen - als men hem daarom hard wilde vallen - maar een trouw man, ondanks alles! jammer dat hij juist even voor de restauratie overleden is, anders ware zijne fortuin gemaakt, een man die zich zelfs niet verwaardigd heeft den naam van Bonaparte uit te spreken.
gabrielle
(als met een kloek besluit.)
Nu u daarvan spreekt, het schijnt er duister uit te zien aan den politieken hemel. | |
[pagina 342]
| |
de markies
(glimlagchend.)
Twisten ze nog altijd met elkaêr die heeren op het Congres te Weersen? En bemoeit de freule zich met politiek?
gabrielle.
Ik! heusch niet, Oom, maar men moet te Parijs lang niet gerust zijn, en men hoort wonderlijke verhalen.
de markies
(gemelijk.)
Die men u toch niet zal medegedeeld hebben!
gabrielle.
Aan mij juist niet, dat's waar, maar Denise vertelde mij dat er onder de dienstboden druk werd gepraat over 't geen de knechts hadden vernomen, toen ze Zondag hielden te Parijs, en van ochtend in 't park sprak ik den tuinbaas, die al vroeg in de stad was geweest en die ook zei dat er zoo veel onrustigheid heerschte.
de markies.
Och kom! dienstbodenpraatjes; stoort gij u daaraan? Dat's kinderachtig. En waarover liepen die dan?
gabrielle.
U zult het toch niet gelooven, en ik hecht er ook niet veel aan; maar mogelijk is er toch iets van waar, ze zeggen (zij aarzelt voort te gaan) .
de markies
(geprikkeld).
Nu, waartoe die terughouding, wat zeggen ze dan? Misschien dat de Koning een tiran is en dat ze wel weer eene revolutie zouden willen; er zijn altijd Jacobijnen genoeg op de been, om zulke praatjes te voeren....
gabrielle.
Neen, van de Jacobijnen heb ik niets hooren zeggen, hetgeen men vreest zou van buiten moeten komen. Bonaparte moet uit Elba ontsnapt zijn!
de markies
(knorrig.)
Wat een zottepraat! Te Parijs moeten ze altijd wat nieuws hebben. Gij kunt toch wel begrijpen, Gabrielle, dat de Engelschen daar wel voor zorgen zullen dat die prooi hun niet ontkomt.... (Gabrielle haalt zwijgend de schouders op.)
de markies
(gaat voort.)
Hoe wil men dan dat hij ontsnappen zou! Hij voert een | |
[pagina 343]
| |
arend in zijn vaandel, maar hij is zelf toch geen vogel, en dat zou hij moeten zijn om van dat eiland af te komen.
gabrielle.
Waarschijnlijk is het niet, maar.... àls het nu toch eens waar was!
de markies
Dan behoeven wij er ons nog niet over te bekommeren. Hij zal zich toch wel niet in Frankrijk wagen! Mogelijk zou hij het dan ergens zoeken, waar hij meer in de ruimte zou zijn dan op Elba, in Amerika bijvoorbeeld of bij zijne oude kennissen, de Russen, om heel gauw weer ingepakt te worden.... Neen, lieve kind! al ware het, dan is er nòg geen kwaad bij. Hij is zòo dom niet om zich aan een nieuwen strooptogt te wagen, terwijl het Europeesch congres nog bijeen is om over de verdeelins zijner gekaapte bezittingen te beslissen!
gabrielle.
Ik hoop dat u gelijk hebt, Oom, maar om de waarheid te zeggen, ik ben niet gerust.
de markies.
Vrouwen laten zich altijd wegslepen door 't geen de verbeelding treft.
gabrielle.
Ja, maar het is toch geene verbeelding wat ik den baas heb hooren zeggen, dat de ex-Keizer wel degelijk den weg naar Frankrijk heeft genomen en zelfs al te Cannes geland is!
de markies
(glimlagchend).
Nu, zoo veel te erger voor hem, dan loopt hij in den val; gij begrijpt toch wel, dat ze den avonturier onverwijld gevangen zullen nemen. Wat zal hij alleen beginnen, hij kan toch geen leger meegenomen hebben uit Elba.
gabrielle.
Neen! maar er zwerven zooveel van zijn getrouwen in ballingschap om; is het niet mogelijk dat hij deze ergens afspraak gegeven heeft om zich bij hem te voegen? En hij rekent er zeker op, dat het Fransche volk hem met gejuich zal inhalen.
de markies.
Dat zal hem tegenvallen, de Koning wordt aangebeden door zijn volk, denk maar aan de reis van den Graaf van Artois | |
[pagina 344]
| |
naar het Zuiden, met welk een geestdrift deze ontvangen is... Daarbij, àl de Maarschalken en Generaals van het voormalig Keizerrijk staan nu aan de zijde des Konings; ik ben er niets ongerust over, al waren die geruchten waar, en denkelijk zijn ze niets meer dan fabeltjes, op de beurs verspreid door speculanten!
gabrielle.
Helaas! dat fabeltje loopt nu al een dag of tien in Parijs rond, en het wordt niet tegengesproken door het regeringsblad!
de markies
(verbleekend en heftig).
Hoe weet gij dat?
gabrielle.
Ziet u, Oom, ik was zelve nieuwsgierig geworden door die praatjes, ik wilde er u zoo niet in eens van spreken, daarom keek ik den Moniteur van ochtend eens even in, en ik las er wel degelijk dat er maatregelen genomen waren om den indringer te stuiten; dat de Graaf van Artois en de Hertog van Orleans, vergezeld van Generaal Macdonald, naar Lyon waren vertrokken; dat er een geduchte legermagt in het Zuiden bijeen was, waarvan men het beste hoopte maar dat men geen nadere berigten geven kon, daar de telegraaf tusschen Parijs en Lyon niet kon werken door den nevel.
de markies
(vaal bleek en de handen krampachtig zamenwringend).
O! mijn God, dan moet het waar zijn, dan verbergen zij mogelijk het ergste....
gabrielle.
Dat vrees ik; maar beste Oom, neem nu toch eens van uw drankje, gij zijt geschrikt....
de markies.
Ik wil den Moniteur zien! ik wil zelf lezen!
gabrielle
(die eenige droppelen uit een medicijnfleschje in een kelkje heeft geschonken, reikt het den Markies over).
Neem toch, Oom! ik ga ze halen, de Moniteurs van de laatste dagen. (Gabrielle gaat het kabinet binnen, de Markies neemt met sidderende hand zijn geneesmiddel. La Broche komt door de middeldeur, treedt met eene buiging tot bij het rustbed, en reikt den Markies op een zilveren blad een briefje over.)
| |
[pagina 345]
| |
de markies
(ziet hem aan, terwijl hij het briefje neemt).
Gij weet er ook al van, oude! dat behoef ik niet te vragen.
la broche
(bleek en nauwelijks in staat te spreken).
De Koerier van Mijnheer de Duras, die dit briefje bragt, zegt... (ziende dat de Markies in sprekende ontroering het billet leest, zwijgt La Broche en treedt op eerbiedigen afstand terug. De Markies laat op eens het briefje uit de handen vallen en zinkt bewusteloos in een, het hoofd glijdt ter zijde van het kussen af en het gelaat is blauw bleek) .
la broche
(met een angstkreet).
Dood! mijn meester is dood! (In zijne verwarring, in plaats van den Markies op te heen, stort hij het kabinet binnen, waaruit Gabrielle te voorschijn komt, door Raymond gevolgd, die haar voorbijschiet, zich over den Markies heenwerpt, diens hoofd opheft, aan zijne borst drukt en met hartstogtelijkheid kust.
gabrielle
(zacht en verschrikt tot Raymond).
Wat doet gij? Hoe waagt gij het...
raymond
(in overspanning).
Ik moet mijn vader weêr hebben, ik moet het, hij mag niet sterven, nù niet.
gabrielle
(neemt een fleschje van de gueridon, waaruit zij eenige droppels op een doek giet, die zij den Markies onder den neus houdt. Tot Raymond):
Het is maar een flauwte, geloof mij, wij hadden dit meer. Maak u weg voòr hij bijkomt, anders mogt de verrassing hem nog kwaad doen.
raymond.
Neen! de eene schok zal den anderen breken. (Mij wrijft zachtkens de slapen van den Markies met het geestrijk vocht. Tot La Broche, die uit het kabinet te voorschijn komt en die als wezenloos bij de portière blijft staan) . Verlies het hoofd niet, uw meester kan u noodig hebben.
la broche
(stamelend.)
Ja! ja, Mijnheer, het gaat al weêr over....
raymond
(den pols voelende van zijn Vader.)
Hij komt al weer bij, er is levenswarmte, Goddank, er is leven! (De Markies slaat de oogen wijd en wild open en ziet in verbijstering rond. Hij bemerkt Raymond, die hem nog
| |
[pagina 346]
| |
met den eenes arm omvangen houdt, zonder hem te herkennen.)
raymond
(laat voorzigtig zijn Vader los en wordt onverwijld door Gabrielle vervangen. Achterwaarts tredend zegt hij tot La Broche):
Help uw meester aan een glas frisch water! (La Broche als door een electrieken schok in beweging gebragt, schenkt een glas water in en brengt dat den Markies aan den mond, die het gretig en met snelle teugen leêgdrinkt.)
de markies
(met eene schorre stem.)
Ik heb weêr gedroomd. Is het niet zoo, La Broche, dat ik gedroomd heb van mijn Zoon, altijd van mijn Zoon! en dan van den Koning. (Hij brengt de bevende hand aan het voorhoofd.) Wie heeft mij dat gezegd van den Koning....
la broche.
Mijnheer de Hertog de Duras heeft aan Mijnheer geschreven....
de markies.
O! ja, dat is het, dàt! (met een smartelijker kreet) de Corsikaan zegeviert, de Koning moet uitwijken - en ze gaan allen mee - allen! en ik.... (hij barst in tranen uit) ik kàn mijn pligt niet doen bij mijn Koning! En mijn Zoon! O! God, ik heb geen Zoon meer dan in den droom.
raymond
(vooruittredend en zich neerwerpend voor het rustbed.)
Hier is uw Zoon! die niets van u vraagt dan uwe vergiffenis, die smeekt u weer Vader te mogen noemen.
de markies
(snikkend.)
Mijn Raymond, mijn Zoon, van dele afgrond gered! Kom bij mij, kon in mijne armen! (Hij steekt hem, de sidderende handen toe. Raymond heft zich op. De Markies sluit hem in de armen onder tranen.) Ik heb u weêr, mijn Zoon, welk eene vreugd naast zòo bittere smart. Ik moet mijn Koning in ballingschap laten vertrekken. Raymond! Raymond! gij, gij zult mij toch de zielesmart niet aandoen, dat gij u stelt aan de zijde van den overweldiger?
raymond.
Ik sta aan de zijde van mijn Vader, en daar blijf ik. Ik | |
[pagina 347]
| |
wist, dat eene bittere smart hem dreigde. Ik stelde mij voor, dat hij misschien behoefte kon hebben aan troost, aan liefde, en daarom ben ik nu hier!
de markies
(met eene zachte en matte stem.)
Gij hebt goed gedaan, mijn Zoon.... al kunt gij niets verhelpen; maar laat mij nù, alles is mij zoo vreemd; ik voel mij zoo vermoeid, zoo zwak. (Hij laat het hoofd in de kussens vallen en reikt Raymond de hand, die deze vasthoudt, tot Gabrielle hem wenkt, om die los te laten.)
(Raymond treedt terug, Gabrielle legt de courte pointe teregt en schudt de kussens op; beide, Gabrielle en Raymond, blijven zwijgend toezien, de Markies sluimert in. Beiden wenden zich af van het rustbed.)
raymond
(het briefje oprapend dat, den Markies ontvallen is, zacht tot Gabrielle) : Vóor alles moeten wij weten wat de Chambellan hem schrijft. (Hij gaat in eene vensterbank zitten en Gabrielle voegt zich bij hem.)
gabrielle.
Hij was al zoo goed voorbereid; wàt kan hem zoò getroffen hebben!
raymond
(nadat hij gelezen heeft en zacht sprekend.)
De Hertog de Duras schijnt het met het voeteuvel ligt op te nemen, hij zegt dat de Koning er zelf aan lijdt en zich toch gereed moet houden voor de afreis, daar de naaste dag het berigt kan aanbrengen, dat de avonturier tot zijn doel komt; dat de afval en het verraad menigvuldig is. Bedroevend voor een Koning die zich bemind waande, ik erken het! en dat de welgezinden, de getrouwen, des te meer hunne verpligting moesten gevoelen om zich rondom den Koning te vereenigen. Hij maakt er den Markies een verwijt van, dat deze zich nog niet vertoond heeft in de Tuileriën, hij schijnt niet te weten dat er zenuwlijden bijkomt, en zegt er op te rekenen, dat deze niet zal achterblijven, als het de vraag wordt den Koning te vergezellen of te volgen! (Het briefje toevouwend en aan Gabrielle gevende.) Luister, Gabrielle! Ik kan hier niet blijven, nòg niet. Ik hoop spoedig terug te komen, morgen, of overmorgen, het wanneer hangt niet van mij af, zeg mijn vader bij zijn ontwaken dat ik alleen heengegaan ben om hier
| |
[pagina 348]
| |
daarna te kunnen blijven; dat ik de vergiffenis, die hij mij schonk, wensch te verdienen. Houd hem bezig, bezorg hem afleiding, zoo als gij alleen het kunt. Vertel hem alles van mij wat gij nù weet, en wat gij gelooft dat hij dragen kan. Stel hem gerust over mijn wegblijven, zoo goed als gij kunt, geef hem vooral de verzekering, dat ik mij tot niets zal begeven wat een de Mercoeur onwaardig zou zijn.
gabrielle
(hem ernstig en met zekere droefheid in de oogen ziende.)
Raymond! ik zal alles trachten na te komen wat gij mij daar oplegt, maar denk er aan dat uw vader zwak is, en overweeg wèl of uw heengaan niet kon worden uitgesteld?
raymond
(ernstig.)
Dat kan het niet! 't Is hier de vraag van een pligt die niet is af te wijzen. (Hij neemt hare hand in de zijne) . Ik weet wat ik doe, Gabrielle, gij zult met mij tevreden zijn, en mijn vader ook! (Hij laat hare hand los, werpt met zigtbare aandoening nog een blik op den Markies, die rustig voortslaapt, en gaat heen door een middendeur, door La Broche gevolgd, wien hij een wenk heeft gegeven.)
gabrielle
(zet zich weêr in den armstoel.)
Mogt nu bij het ontwaken de teleurstelling maar niet te smartelijk zijn! | |
Op Mercoeur, (drie dagen later, in Maart.)Hetzelfde salon. De Markies op zijne Chaise longue in half liggende houding. Hij ziet er zwak en lijdend uit, maar de trekken zijn minder strak en somber en de oogen staan niet meer zoo dof.
gabrielle
(zit weêr in den armstoel naast leem en slaat een boek toe waaruit zij schijnt te hebben voorgelezen.)
Ik merk het wel, beste Oom, Mijnheer Baour de Lormian heeft niet het gehik uwe aandacht te boeijen... Zijne vertaling van Tasso moet anders zelfs de goedkeuring des Konings hebben weggedragen, en zooals ik het u voorlas uit den Moniteur, was het dezen letterkundige aan wien de Koning de | |
[pagina 349]
| |
Fauteuil in de Akademie wenschte te zien toekennen... toen de schrikwekkende tijdingen uit het Zuiden aan alle discussiën over geleerdheid en letterkunde een einde maakten en Mijnheer de Blacas genoodzaakt was den Koning te storen, een bijzonder onderhoud te vragen om zelf een berigt over te brengen, dat hem beschuldigde van gebrek aan waakzaamheid, van onbekwaamheid althans, voor de gewigtige taak die hem was toevertrouwd, wat hij zelf gevoeld moet hebben, wat de Koning hem zal hebben toegevoegd bij dit onderhoud onder vier oogen, waagt de verslaggever niet te schetsen, maar het laat zich gissen....
de markies
(die kennelijk niet geluisterd heeft.)
Het kan mij om de waarheid te zeggen niet schelen, of die mijnheer Baour de Lormian nog lid van de Akademie geworden is of niet; ik zou liever willen weten waarom Raymond zijne terugkomst nòg een dag heeft uitgesteld....
gabrielle.
Dat zegt hij niet, hij heeft mij alleen met een enkel woordje gemeld, dat hij hoop heeft, van daag te komen, denkelijk nog vóor den avond.... hij heeft over zijn rijtuig beschikt en Firmin met zich meegenomen naar Parijs.
de markies.
Dat doet mij pleizier, dan behoeft hij ten minste niet in een huurrijtuig hier te komen.
gabrielle.
En hij zal het hoog noodig hebben, als hij zaken heeft af te doen of bezoeken te brengen.
de markies.
Bij welke menschen zou hij kunnen gaan?
gabrielle
(even glimlagchend.)
Naar... ik onderstel bij letterkundigen en geleerden, sinds hij op goeden voet staat met mijnheer Villemain.... Zoo als ik u reeds vertelde, woonde hij in de rue de l'Université, omdat hij sommige collegies wilde bijwonen....
de markies
(het voorhoofd rimpelend.)
Maar waarvoor moest dat dienen? Hij behoeft toch geen professor te worden?
gabrielle.
Neen! maar er is zoo veel dat altijd te pas kan komen, en | |
[pagina 350]
| |
Raymond heeft ambitie, eene ambitie waartoe hij wel geregtigd is, die om van alles te weten, wat hem noodig kan zijn, als hij eenmaal in de zaken van 't land een woordje heeft mee te spreker.
de markies
(glimlagchend.)
Meent hij Pair te worden misschien? daar is vooreerst nu geen kans op, of hij moest overloopen tot Bonaparte....
gabrielle.
Vrees dat niet van hem, want hij heeft een afkeer van den man des gewelds, die niet schroomt uit eigenbelang Frankrijk opnieuw in onrust te brengen en een bloedigen strijd uit te lokken, ter wille van eigen grootheid en heerschzucht; neen, ik houd het er voor dat Raymond nu van zijne plannen en wenschen zal afzien tot gunstiger tijd.... Maar als ik heen wèl heb begrepen, zou hij zich willen vormen en voorbereiden om eenmaal als afgevaardigde op te treden; daar zult u toch zeker niets tegen hebben?
de markies
(met een zucht).
Wat zal ik u zeggen?... Mij heugt nog altijd de schok, die ons door de leden ging toen er in 1789 het eerst van de Staten-Generaal werd gesproken, en hoe dezen den eersten knak hebben gegeven aan de koninklijke magt, en hoe er edellieden waren, die zich toen aan de verkeerde zijde plaatsten... Maar ik heb het reeds lang begrepen, ik ben niet meer van mijn tijd, en de oude podagrist, die zelf niets meer vermag, zal ten minste geen hindernis zijn....
la broche
(komt binnen door de porie-brisée op den achtergrond; hij wendt zich tot Gabrielle).
Mevrouw de Lancry komt zelve vernemen naar den toestand van Mijnheer den Markies; zij zou de Freule graag even spreken....
gabrielle
(tot den Markies).
Wat dunkt u, Mijnheer, zal ik haar zeggen dat u nog niet kunt ontvangen?
de markies.
Maar.... misschien heeft zij wat nieuws mede te deelen; het kort mogelijk nog wat den tijd.... gij gelooft immers dat Raymond.... | |
[pagina 351]
| |
gabrielle.
Nog in 't eerste uur niet hier kan zijn, en Mevrouw de Lancry heeft geen tijd om langdurige bezoeken te brengen.
de markies.
Ga haar dan zeggen dat zij welkom is, als een halve ziekenkamer haar niet afschrikt. (Gabrielle verwijdert zich, na aan La Broche eega wenk gegeven te hebben dat hij blijven moet.)
de markies
(tot La Broche.)
Is het appartement voor mijn zoon in orde?
la broche
(met eene buiging.)
Ja, Mijnheer! ik twijfel er niet aan of Mijnheer de Graaf zal alles naar genoegen bevinden, maar.... er is nog niet voorzien in.... een kamerdienaar.
de markies.
Kom wat nader La Broche. (La Broche gehoorzaamt.)
de markies
(met eene zachte, bijkans fluisterende stem.)
Mij dunkt, wij moesten het aan mijnheer Raymond zelf overlaten, wie hij daarvoor kiezen wil; mij heeft men deerlijk bedrogen met dien Germain. Luister, mijn oude getrouwe, ik moet u iets zeggen, wat ik geen ander bekennen zou... Ik ben te hard geweest voor mijn zoon, en niemand heeft meer door die hardheid geleden, dan ik zelf.... Als men, verzwakt door pijn, gedwongen wordt zich in afzondering te houden, en als een hulpelooze moet blijven liggen, waar men ligt, dan komt men, er van zelf toe veel na te denken, en dan eindigt men met vele zaken heel anders in te zien dan men vroeger deed. Mijn zoon moet hier zich zelf kunnen zijn, anders zal hij zich nooit thuis voelen in zijns vaders huis; denk daaraan en zorg dat iedereen er zich naar rigte.
la broche
(knielt bij het rustbed en kust de hand, die de Markies hem toesteekt).
Als Mijnheer de Markies er zòo over denkt dan zal het goed gaan, ik ben er zeker van.
de markies.
Als ik toch bedenk dat zonder Denise, die den moed heeft gehad mijn verbod te overtreden....
la broche
(opstaande, met tranen in de oogen).
Ja, Mijnheer! Maar geloof mij, als zij het niet op zich ge- | |
[pagina 352]
| |
nomen had, zou uw oude La Broche er ook nog geweest zijn! (Hij gaat zijwaarts af, daar Gabrielle terug komt, Mevrouw de Lancry binnen leidend. La Broche zet een armstoel gereed voor Mevrouw de Lancry, digt bij de chaise-longue, en verwijdert zich.)
mevrouw de lancry
(met eene bevallige nijging).
Het verrast mij, Mijnheer, dat ik tot u word toegelaten, ik zal geen misbruik maken van de vergunning en maar een kort buurpraatje houden. (Mevrouw de Lancry gaat zitten, het is eene élegante dame, die er jeugdiger uitziet dan haren leeftijd, eene brunette met levendige zwarte oogen, slank van gestalte, bewegelijke gelaatstrekken, druk en sprekend gebarenspel. Zij draagt een cachemire, in 't lang gevouwen, die zij van de schouders laat glijden, als zij gezeten is; zij is gekleed in 't zwart fluweel, een hoed met witte pluimen; er hangt eene ridicule aan den arm.)
de markies.
Wel, Mevrouw, daar doet gij goed aan, dat gij zoo'n armen lijder eens komt opzoeken. Ik moet u alleen mijne excuses maken over de onhoffelijke ontvangst; ik kan niet opstaan om u te gemoet te gaan, noch zelfs behoorlijk mijne buiging maken.... neem het voor lief met een handdruk à l'Anglaise...
mevrouw de lancry.
Mijnheer de Markies, gij zijt al te goed, ik ben verrukt over uwe vriendelijke ontvangst, wij leven, helaas! in een tijd waarin alle weldenkenden en welgezinden zich nauw aaneen moeten sluiten; men heeft behoefte om eens te praten, en kan toch iedereen lang niet vertrouwen.
de markies.
Het hart bloedt als men er aan denkt; hebt gij misschien reeds de kenteekenen van afval waargenomen in onzen kring?
mevrouw de lancry.
Wat zal ik u zeggen.... tusschen de 10e en 19e van deze maand is er al heel wat volte-face gemaakt. In de eerste dagen nadat de ontzettende tijding was verspreid, verdrong men zich met zekere geestdrift in de Tuileriën, er kwamen zelfs lieden die er anders niet de gewoonte van hadden, maar sinds de togt van Monsieur en den Hertog van Orleans volkomen mislukt was; sinds de eerewacht, die zich voor den Prins | |
[pagina 353]
| |
te Lyon had zamengesteld, bij de komst van Bonaparte zich gereed hield dezen te verwelkomen, en de Generaal Macdonald nauwelijks aan gevangenschap ontkwam, begon iedereen, op enkele getrouwen na, regtsomkeert te maken. Mijnheer de Montalien is nog in de nabijheid van het Kasteel gebleven, tot de tijding kwam dat de overweldiger tot Auxerre was genaderd. Toen kwam hij holje patrolje naar Meudon naar zijn buiten, vlak naast het mijne, en terstond naar mij toe om te vragen wat ik hem raadde. Ik antwoordde dat hij zich reeds door de vrees had laten raden en dat ik er nu niets verder op wist dan naar Auxerres te gaan, den veroveraar te gemoet, die volbrengt wat hij in zijn bluffende proclamatie heeft aangekondigd: zijn togt voort te zetten tot aan Parijs, en zijn adelaar zegevierend te laten wapperen van kerktoren tot kerktoren, tot op de Notre-Dame!
de markies
(de handen ineen slaande van ergernis.)
Maar hoe is het hem mogelijk geweest! die maarschalken, die generaals die zoo begunstigd zijn.
mevrouw de lancry.
Maarschalk Mortier, de Prins van Wagram Macdonald, zijn de getrouwen, op de overigen durft men niet eens meer rekenen. Maarschalk Soult, de Minister van Oorlog, wiep men eerst heeft verdacht, doet zijn pligt, maar het is reeds te laat. De generaals, als zij uit zich zelven niet reeds bedacht waren op den afval, werden er toe gedwongen door hunne soldaten, de officieren worden medegesleept door hun eigen volk, als 't niet andersom gaat. De Maarschalk Ney, die een duren eed had gezworen dat hij zijn voormaligen Keizer dood of levend zou gevangen nemen, is met de geheele legermagt, aan hem toevertrouwd, tot dezen overgeloopen, noodra hij hem weêrzag; men mompelt dat het de Maréchále zou zijn, die hem daartoe zou hebben aangezet, om wraak te nemen over eene krenking die Madame haar zou hebben aangedaan. Men zou dat gelooven kunnen, zoo hij de eenige ware; maar het tegendeel blijkt. 't Is als eene betonvering die van den persoon des Keizers zelf uitgaat; drie weken geleden zou men iemand uitgejouwd hebben, die van de mogelijkheid had durven spreken, dat men den Corsikaan in Frankrijk zou zien, en hij is er niet, of de geheele bevolking valt hem toe, in het | |
[pagina 354]
| |
Zuiden, in het Oosten, in het Westen weêrgalmt het ‘Leve de Keizer’ met eene driestheid of de Bourbons er al niet meer zijn, en toch is de Hertogin van Angoulême te Bordeaux en doet wat zij kan om zich daar staande te houden!
de markies
(met tranen in de oogen).
Mijn arme, ongelukkige Koning, ik meende dat hij zich zoo bemind had gemaakt....
mevrouw de lancry.
Dat meende hij zelf ook; het tegenovergestelde blijkt nu maar al te goed; de Koning is er onschuldig aan, maar zijn Ministers zijn de schuld van alles, onhandig, onbedachtzaam, niets begrijpend van het Fransche volk, van den nieuwen tijd, van de eischee, die een vernieuwd geslacht aan eene regering, die zich constitutioneel noemt, meent te kunnen stellen, en dan, verschoon mij, Mijnheer de Markies, gij, die er geheel buiten staat, zult mij toestemmen, dat de émigrés, de getrouwen, den Koning al te lastig zijn geweest en meer hun zin hebben gekregen dan het moest, dan met de belangen van het herstelde Koningschap was overeen te brengen.
de markies
(somber).
Zoo kort nog hersteld, en toch...
mevrouw de lancry.
Zij hebben maar even den tijd gehad om den overblijfsels van Lodewijk XVI eene waardige rustplaats te bezorgen te St. Denis, en nu wordt het de vraag, of zij er zelf zullen begraven worden! Er behoort al moed toe om te Parijs de witte cocarde te dragen, en men ziet reeds de driekleur opsteken als onder den rook der Tuileriën; er wandelen dames niet bouquetten van driekleurige viooltjes.
de markies.
Ergerlijk! en de policie....
mevrouw de lancry.
Houdt er zich wijsselijk buiten; als er een conflikt kwam, zou het bloedig kunnen worden, en dan is het bijna zeker dat de royalisten plet verliezen zouden. De minister Dandré is ter zijde gesteld, zijne onbekwaamheid is dan ook schitterend gebleken. Mijnheer Bourrienne, de vroegere gunsteling van Napoleon, is in zijne plaats gekomen, en die is begonnen met Fouché te vervolgen, zonder dat het hem gelukte; mogelijk | |
[pagina 355]
| |
ziet hij in dezen reeds een mededinger, want men fluistert dat deze het is, die nu al in 't geheim de policie beheert, in 't belang van Bonaparte; over een paar dagen, als deze Keizer is, zal iedereen weer den Hertog van Otrante groeten!
de markies
(met afgrijzen).
Den Koningsmoordenaar!
mevrouw de lancry.
Wat zal men zeggen! Zoo is de wereld. Fouché is een fielt, dat weet iedereen, maar een slimme fielt, en daarom weet hij altijd weêr vlot te raken met de bovendrijvende partij; ziedaar eene behendigheid, waarvoor men eerbied heeft in tijden als de onzen....
de markies.
Afschuwelijk!
mevrouw de lancry.
Afschuwelijk zoo veel gij wilt, maar als men naar hem had willen hooren, dan was er misschien veel niet gebeurd wat ons nù smart en zorg geeft, want hij is het toch die reeds in Februarij den Koning door een briefje gewaarschuwd heeft, dat er gevaar dreigde; die er op gewezen heeft dat er zamenzweringen werden gesmeed ten behoeve van Bonaparte, en dat de ex-koningin van Holland er in betrokken moest zijn, want dat zekere bijeenkomsten in haar hôtel werden gehouden!
de markies
(in verbazing.)
Men wist dat! En wat deed men?
mevrouw de lancry.
Niets! Mijnheer Dandré, wiep de Koning het briefje zien liet, beweerde eenige dagen van eigen onderzoek noodig te hebben eer hij aan eene waarschuwing van Fouché kon gelooven! De Koning wilde van geene zamenzweringen hooren en werd boos, als men hem verzekerde dat ze toch niet tot de onmogelijkheden behoorden; en zijn schrandere Minister verklaarde dan ook na onderzoek, dat alles maar een opraapsel was van den intrigant, en dat er geen reden voor bezorgdheid bestond Bij ongeluk was Bonaparte toen al met een duizendtal getrouwen op weg naar Frankrijk en al het noodige dààr voorbereid op zijne komst! | |
[pagina 356]
| |
de markies.
Maar de Vendée? Wat doet men in de Vendée?
mevrouw de lancry.
Zoo goed als niets - de oude geestdrift is daar uitgebluscht, en de Hertog de Bourbon verroert zich niet om die te doen herleven - vermoedelijk ware De La Roche Jacquelin zelf er ditmaal niet in geslaagd. Niets, niets verhindert den ondernemender veroveraar meer om te doen wat hij gezegd heeft - vandaag wordt hij te Fontainebleau verwacht - en - morgen - morgen kan hij te Parijs zijn.
de markies.
O! mijn God, en de Koning!
mevrouw de lancry
(de schouders ophalend.)
Zal zijne partij moeten kiezen. Hij kan Bonaparte toch niet opwachten in de Tuileriën.... En nu wij hiervan spreken, ik moet u de groete brengen van mijnheer de Duras, dien ik te Parijs even heb bezocht, wetende dat hij niet in de gelegenheid was bij mij te komen. Hij is volkomen op de hoogte van uw toestand en beklaagt u zeer, dat gij in deze hagchelijke oogenblikken geen bewijs kunt geven van loyauteit, maar men kon dit u niet kwalijk nemen, ‘als de pligt niet kon volbragt worden moet de wil daartoe volstaan.’ Hij hield zich gereed om op den eersten wenk den Koning te vergezellen of te volgen, naar het hem werd gelast; hij kon u niet schrijven, maar hij droeg mij op, u te verzekeren, dat hij bijzonder ingenomen was met den Graaf de Mercoeur en met het bezoek dat deze hem had gebragt, naar aanleiding van zijn briefje aan u....
de markies
(in blijde verwondering.)
De Graaf de Mercoeur! mijn zoon zou een bezoek hebben afgelegd bij Mijnheer de Duras!
mevrouw de lancry.
Als ik u zeg dat deze mij verzocht u voor die oplettendheid te bedanken? (Met een fijn glimlachje) Het blijkt dat de jonge Graaf juist bijtijds uit het buitenland is teruggekeerd om zijn vader bij te staan. Mijnheer de Duras verzekerde mij dat zijne houding niets te wenschen overliet, en dat hij tot die moedigen behoorde die nog de witte cocarde durfden dragen.
| |
[pagina 357]
| |
(De markies, die van aandoening niet kan spreken, drukt zwijgend de hand van Mevrouw de Lancry, met tranen in de oogen.)
mevrouw de lancry
(glimlagchend.)
De Hertog de Duras zei mij dat hij er nu geen spijt meer van had, dat het huwelijk met mademoiselle de Robecque was afgesprongen. Hij zelf was gebrouilleerd met den Hertog de Levis, die de onbegrijpelijke zwakheid heeft gehad, om het met geen anderen naam te noemen, zijne kleindochter te verbinden aan een jongmensch, wiens vader door Bonaparte tot Hertog was benoemd. Er wordt gezegd dat deze een voormalig leverancier van het leger is geweest en den Corsikaan met zijne schatten meer dan met zijn degen heeft gediend. Een adel van 1810; verbeeld u, eene Robecque Haut-Briant, en dat in deze dagen! Het staat gelijk met verraad!
de markies
(met eene zwakke trillende stem.)
Mijn zoon heeft een goed oog op menschen, hij had het volstrekt niet op met die familie.
mevrouw de lancry.
Er zijn vrouwen van rang en van goede beginselen genoeg om hem eenmaal te troosten. En nu, mijn waarde Markies, ik vrees u vermoeid te hebben met mijn gepraat; sta mij toe afscheid te nemen en eens terug te komen, om u te vertellen hoe de Bonapartistische dames zich houden, want ik verzeker u, dat zij het hoofd zullen opsteken. Men zegt, dat de familie, waaraan uw Neef de Burggraaf verwant is, zich maar al te verdienstelijk heeft gemaakt jegens den Keizer, en dat de reis, die Lionel de Mercoeur heeft gemaakt in het buitenland, volstrekt niet vreemd is geweest aan hetgeen wij nu zien gebeuren! Het zou mij zeer spijten als dat waar was, want ik had hem nog al in bescherming genomen en.... (De Markies, die nauwelijks geluisterd heeft, laat het hoofd in de kussens vallen met niet onduidelijke kenteekenen van vermoeijenis. Gabrielle fluistert Mevrouw de Lancry iets in, en deze haast zich om te vertrekkers, door Gabrielle tot aan de middendeur begeleid.)
gabrielle
(bij het rustbed terug komende, ziet dat de Markies is ingesluimerd, treedt zachtjes terug en gaat in de
| |
[pagina 358]
| |
vensterbank zitten met een boek in de hand, waarin zij niet leest. Zij kijkt telkens naar buiten en er komt een trek van teleurstelling en onrust op haar gelaat als er niet volgt wat zij wacht; eindelijk hoort zij het rollen van een rijtuig, dat het voorplein oprijdt. Gabrielle staat op, zij verbleekt en is kennelijk ontroerd. Zij keert terug naar de ‘chaise-longue.’ De Markies, die bij hare nadering ontwaakt, spreekt op zachten, klagenden toon den naam van ‘Raymond’ uit.)
Wees gerust, Oom, hij zal spoedig hier zijn, neem nu nog eens van deze droppelen, die de dokter zoo noodig acht voor u.... (De Markies gebruikt het geneesmiddel en blijft in zittende houding luisteren naar het gerucht van voetstappen buiten de zaal. De porte-brisée wordt opengeschoven door La Broche, die vastheid zoekt te geven aan de trillende stem waarmee hij aandient: ‘de Graaf de Mercoeur.’)
(Raymond treedt binnen, hij is met de uiterste zorg gekleed; hij ziet bleek en zijne gelaatstrekken getuigen van levendige aandoening, door een vasten wil bedwongen. Hij loopt met gejaagden stap naar het rustbed van den Markies, die de armen naar hem uitstrekt; met een kreet van blijdschap werpt Raymond zich aan zijne borst.)
de markies.
Eindelijk!
raymond.
Ja eindelijk, en nu om te blijven. Het smartte mij u te laten wachten, ik hoopte gisteren te komen, dan.... ik werd opgehouden door eene zaak, die mij opgedragen was door den Koning.
de markies
(verrast.)
Heeft mijnheer de Duras van u gesproken op de Tuileriën?
raymond.
Mijnheer de Duras is daar geheel buiten....
de markies.
Men heeft mij gezegd dat gij een bezoek hadt gebragt aan den Hertog; dat verraste, dat verheugde mij. (Hij steekt hem de hand toe) Ik dank u!
raymond
(die kussend.)
Alleen een beleefdheidspligt dien ik meende te moeten | |
[pagina 359]
| |
vervullen in uwen naam. Het kwam mij niet overbodig voor, mijnheer de Duras, die er u bijkans een verwijt van maakte, dat men u niet ten hove zag komen, in te lichten van uw toestand, en van de onmogelijkheid waarin gij u bevondt, op te staan en uwe kamer te verlaten. Ik kon niet dulden dat die edelman Parijs zou verlaten neet een twijfelachtig gevoelen wan uwe loyauteit!
de markies.
Ik ben u daarvoor onuitsprekelijk dankbaar. Nu zal de Koning het toch ook wel vernemen, en mij niet verdeuken.
raymond.
De Koning behoeft niet van anderen te hooren wat u verhinderd heeft in zijne nabijheid te wezen in de ure der beproeving. Ik geloofde dat uw zoon er toe geregtigd was, u bij den door u zoo geliefden Vorst te vertegenwoordigen!
de markies
(in tranen uitbarstend.)
Mijn zoon! mijn Raymond, hebt gij dat gedaan!
raymond
(neerknielend.)
Gij halt mij uwe vergiffenis geschonken. Het was mij behoefte die te verdienen!
de markies.
Wees gedankt, wees gezegend, (hij legt hem de handen op het hoofd) alles is vergeven, alles is vergeten, dàt had ik niet van u durven wachten, en ik waardeer het te meer, daar ik weet, welk eene zelfoverwinning u dat moet gekost hebben.
raymond
(glimlagchend.)
Wat dat betreft, Mijnheer, is mijne verdienste niet groot; het kostte mij gansch geen zelfstrijd, het was alleen de innigste drang des harten dien ik volgde, en zoò is het ook door den Koning opgevat.
de markies
(in verrukking).
Ik heb mijn zoon weêr, zoo als ik hem nooit heb gehad.... Sta toch op, mijn Raymond, ga zitten en vertel mij uitvoerig hoe dàt gegaan is.
raymond
(is opgestaan en heeft plaats genomen op den armstoel dien Gabrielle voor hem heeft aangeschoven.)
Hoe ik er toe gekomen ben om dien stap te doen, niet waar? Men hoort nu iederen dag van allerlei afval en snood | |
[pagina 360]
| |
verraad. Lieden, die aan den Koning de grootste verpligting hebben, die hem de plegtigste eeden hebben gedaan, van gehechtheid en trouw, loopen zonder schaamte over tot den roekeloozen waaghals, nu hij zegeviert. Dat de soldaten hun voormalig legerhoofd niet konden weerzien, zonder als onder zijne betoovering te geraken, dàt laat ik daar; maar de Maarschalken, de Generaals, de Staatslieden, die uit zichzelven het eerst tot den Koning waren gekomen en die zooveel vertrouwen hadden uitgelokt, zoò waren begunstigd! Dat zelfs zonen uit de edelste geslachten in een tijdstip als dit vergeten konden wat zij aan hun vorst schuldig waren, dat trof mij diep in 't harte. Ik walgde van zooveel laagheid, zooveel schaamtelooze zelfzucht. Ik schaamde mij over den Franschen adel, over onze eerste krijgshoofden! Zoo weinig karakter, zulk eene gewetenloosheid! Het was hartverscheurend, het was om er de vuisten bij te ballen van magtelooze spijt. Helaas! De Koning zeide het mij zelf, met een bitteren glimlach: ‘Ik heb gelegenheid gehad menschenkennis op te doen; den 5n Maart was ik nog oppermagtig Vorst, onwankelbaar vast op den troon zoo 't heette, en daags na de noodlottige tijding begon de getrouwheid al te wankelen, en met deze mijn troon, en toen mijn neef en broeder volkomen geslagen, zonder dat er eens strijd was geweest, uit Lyon terugkeerden, begon iedereen in te pakken, die meende dat hij iets te winnen of veel te verliezen had!’ Wat mij betreft ik kende zulk overleg niet. Ik verplaatste mij in den toestand van dien Koning, die zich bemind achtte door zijn volk, die verdiend had het te zijn, al had hij verkeerde raadslieden gekozen en al had hij zich door onhandige staatsdienaren laten verblinden, en wiep nu opeens de schellen van de oogen vielen om helder te zien op den afgrond waartoe men hem had gevoerd. Ik gevoelde àl de smart van het medelijden, en al den eerbied dien men het ongeluk schuldig is voor dien Vorst die, lijdend naar het ligchaam als naar geest en gemoed, pas weer gezeten op den troon zijner vaderen, opnieuw tot ballingschap, tot de vernederendste vingt stond gedwongen te worden, na zoo korte rust! Ik voelde dat ik een de Mercoeur was, en dat een de Mercoeur hart moest toonen voor zijn Koningen, protest moest leve- | |
[pagina 361]
| |
ren tegen zooveel jammerlijk pligtverzuim. Ik wilde tell minste doen wat in mijne raagt was, om een droppel balsem te gieten in die schrijnende wonde. De Koning was een mensch, hij leed niet slechts als Vorst door het verlies van troon en gezag, hij leed als mensch, door de grievende ondankbaarheid, waar hij liefde had mogen verwachten.
de markies
(wiens oogen glinsteren).
Mijn zoon, gij weet niet hoe gij mij verkwikt met het uitspreken van zulke gevoelens.
raymond.
Ik kon ze niet koesteren zonder er naar te handelen. Tot hiertoe had ik er nooit aan gedacht de witte cocarde op te steken, maar ik voelde mij er toe geroepen, toen ik zag dat sommige jonge lieden en ook ouderen met zeker opzet de kleur der Bourbons afwierpen, om te verwisselen met die door den vaderenden overwinnaar aangenomen. Zoo plaatste ik mij als toeschouwer onder de menigte, om getuige te zijn van dien laatsten zwaren gang, dien de Koning met de zijnen had te doen naar de Kamer der afgevaardigden, in de hoop, een heilzamen indruk te maken op het volk. Ik vreesde, met alle regt helaas! - dat men hem stil en zonder een bemoedigender heilgroet zou laten voorbijtrekken, en zoo geschiedde het ook; de soldaten, vermoedelijk volgens consigne, riepen ‘leus de Koning,’ maar voegden er duidelijk en hoorbaar achter: ‘van Rome, van Rome!’ Onheilspellende kreet, die zonder tegenspraak of afkeuring werd aangehoord door de omstanders. Dit tergde mij uit om een luid en herhaald ‘leus de Koning, leve Koning Lodewijk’ te doen hooren, op gevaar af, waarop ik toen niet dacht, van onwil en afkeuring op te wekken; maar zelfs dàt niet, er kwam geen echo en er volgde geen tegenstand. Lijdelijk, onverschillig tot verbazens toe, gedroeg zich de volksmenigte, zij wachtte willenloos de dingen die komen zouden. In de Kamer der afgevaardigden had er, zoo ik later vernam, iets plaats gevonden wat naar geestdrift geleek, toen de Graaf van Artois het Charter bezwoer, en de broeders elkander in de armen vielen; maar het was slechts een vonkje dat maar even lichtte; anderen zagen er niets in dan eene tooneelvertooning, die op niets uitliep. Bij het verlaten van | |
[pagina 362]
| |
de zaal moest de Koning hooren hoe de maarschalk Ney hem verraden had, hoe die geheele krijgsmagt, waarop de laatste hoop was gevestigd, tot den man was overgegaan, die zich een leger wist te scheppen door wilskracht en vermetelheid. Met eene snelheid, alsof ieder vooruit in 't geheim ware geweest, verspreidde zich het gerucht van dien afval onder de menigte. Bezorgd om den indruk, die dit alles maken mogt op den grijzen naar ligchaam en geest gepijnigden Vorst - trachtte ik zoo digt mogelijk zijn rijtuig te naderen en ontblootte eerbiedig het hoofd, ten bewijze van een diepgevoelde meewarigheid die ik niet anders wist uit te drukken; maar mijn voorbeeld werd door niemand gevolgd, en moedeloos keerde ik naar mijne kamer terug, en ik nam mijne maatregelen om een voornemen uit te voeren, dat ik reeds eerder had opgevat. Ik wilde tot den Koning gaan om hem betuiging te doen van mijn diepsten eerbied en mij tot zijne beschikking te stellen als hij mij tot iets gebruiken kon!
de markies.
Gij voert mij van verbazing tot verbazing. Gij in den hofkring uit u zelven, gij uwen dienst aanbiedend!
raymond.
Niet in den hofkring, Vader. Er kan voor mij geen sprake zijn den een of ander weggeloopen hoveling te vervangen - mijn afkeer van omslagtige formaliteiten, van het afgemeten ceremonieel, van de étiquette, die de geestdrift verkoelt en het hart doet verstommen, is nog altijd dezelfde, zoo mogelijk nog toegenomen, daar ik gezien heb, welke vruchten zij brengt! Neen - ik dacht er niet aan mij in den hofcirkel te vertoonen, zelfs niet om op eene officieele audientie te verschijnen. ik stond naar een particulier onderhoud met den Koning en - om daartoe te komen, nam ik een anderen weg dan die door de anti-chambre.
de markies.
Ik begrijp niet welken? en in die oogenblikken - dat was immers onmogelijk....
raymond.
Niet onmogelijk, want hetgeen ik wenschte werd mij verseend. U moet weten, dat ik te Parijs leef op eene wijze, | |
[pagina 363]
| |
waardoor ik in aanraking kom met personen van allerlei rang en stand, ook met letterkundigen. Wees gerust, Mijnheer, er zijn daar onder, die zeer beslist aan de zijde des Konings staan en die hunne pen niet zullen verlagen om Bonaparte toe te juichen. In dien kring had ik kennis gemaakt met mijnheer Ducis.
de markies
(in verbazing).
Met Ducis - de groote treurspeldichter!
gabrielle
(die over Raymond is gezeten, glimlacht even tegen dezen).
Diezelfde - die Shakespeare verhaspelt voor het Théâtre Français?
raymond.
Het was voor mij in dezen de vraag niet van zijne letterkundige verdiensten - maar - hij is particulier secretaris des Konings, staat bij dezen in gunst en is er de man naar om iemand te verpligten die het goed meent met zijn meester. Ik zocht hem op, gaf mijn verlangen te kennen, en te gelijk door welke gevoelens ik daartoe bewogen werd. Hij begreep mij en was bereidwillig mij van dienst te zijn. Hij wordt in den regel alleen bij den Koning geroepen als deze rust heeft van staatszaken, en zich ontspannen wil met lectuur of letteroefeningen, hetgeen den goeden Ducis gelegenheid geeft om letterkundigen of geleerden aan te bevelen, in te leiden zelfs, als de Koning tot belangstelling in den persoon wordt geprikkeld, na kennis gemaakt te hebben met diens werk. Er was juist niet veel kans dat zulk een uitspanningsure den Koning nu ten deel zou vallen, maar Ducis moest zich toch op zekeren bepaalden tijd aanmelden en de bevelen vragen van zijn meester. Hij geloofde dan van mij te kunnen spreken en ik moest het verdere afwachten. Nu ik eens die toezegging had uitgelokt, begrijpt gij, Mijnheer, dat ik Parijs niet kon verlaten voor ik er meer van gehoord had. Dat duurde tot gisteravond. Reeds was het gerucht verspreid dat de Koning Parijs had verlaten. Ik wist dat het onwaar was, maar ik vreesde dat de storm, die er woedde in de Tuileriën, den Vorst rust noch lust zoude laten om mijn wensch te vervullen; toch bleek mij het tegenovergestelde. Ik werd verrast door een | |
[pagina 364]
| |
bezoek van le Père Elysée, zooals hij genoemd wordt, de eerste chirurgijn des Konings!
de markies
(glimlagchend).
Ah! ja! eene magt in den staat.
raymond.
In de Tuileriën zeer zeker, want de Koning is zeer aan hem gehecht, kan niet buiten zijne hulp, en hij heeft bijgevolg ter ieder uur regt van intrede in diens particuliere vertrekken. Deze nu kwam mij berigten dat de Koning mij tegen middernacht wenschte te zien.
de markies
(de handen ineen slaande).
Eene audiëntie tegen middernacht!
raymond.
Wat zal ik u zeggen, onder geheel buitengewone omstandigheden en zonder dat er sprake kon zijn van 't gewoon ceremonieel. Le Père Elysée, die mij kwam afhalen, had mij gewaarschuwd dat ik mij niet in een galarok behoefde te steken en dat de eenvoudige avondkleeding volstaan kon. Hij kwam mij afhalen om mij langs een aan hem bekenden en voor hem altijd geopenden weg binnen te brengen tot in het appartement des Konings. De corridors en de vertrekken, waar langs hij mij heenvoerde, waren nauwelijks verlicht en men ontmoette er niemand, zelfs geen lakeijen; alleen toen wij het kabinet van den Koning nabij waren, stoof er een man uit; wij traden ter zijde om hem te laten voorbijgaan. Het was de Graaf de Blacas, hij zag doodsbleek, had gezwollen oogleden met ronde randen of er bloedige tranen langs gegaan waren; zoo als ik later vernam, had hij den Koning de tijding moeten brengen dat Napoleon des anderen daags, dat is heden, te Fontainebleau werd verwacht; de ongelukkige ging letterlijk gebukt onder den last eener verantwoordelijkheid, die voor hem te zwaar was om te dragen. Nu wordt alle schuld alleen op hem geladen, en als den bok der ongeregtigheid zal men hem uitwerpen. Le Père Elysée ging mij even voor in het kabinet, en terugkomend gaf hij mij zwijgend een wenk dat ik binnen kon gaan. De Koning, in een kamerjapon gewikkeld, zat voor zijne schrijftafel op eenigen afstand van het vuur. Die eenvoudige schrijftafel, waaraan hij gehecht was omdat hij die steeds te | |
[pagina 365]
| |
Hartwell had gebruikt, en die hij nu vermoedelijk in den steek moet laten! Hij hield een pennemes in de hand, waarmee hij onder het spreken, zeker zonder te weten dat hij het deed, kleine insnijdingen maakte in een houten inktkoker die voor hem stond. De Koning bleef zitten toen ik binnenkwam en groette mij vriendelijk met eene beweging van de hand. Ik wist dat er niet gelet zou worden op het strikte aantal diepe buigingen, en ik voelde mij zòo getroffen door het lijdend en toch zoo kalme en waardige voorkomen van den Vorst, dat ik zelfs vergat eene buiging te maken.
de markies
(met een gebaar van schrik).
Maar, Raymond!
raymond.
Ik volgde eenvoudig den drang van mijn gevoel en ik wierp mij aan zijne voeten onder tranen; dus wachtte ik tot hij mij aanmoedigde om te spreken; hij stak mij de hand toe die ik kuste, en beval mij op te staan. Toen dankte ik hem voor de gunst die mij werd verleend, ik sprak van u, van mijzelven, hoezeer het uw lijden verdubbelde dat gij buiten staat waart in deze oogenblikken uw pligt te kunnen doen jegens den Koning, de blijken te geven van trouw, waarop deze regt had, en die steeds door u met zooveel ijver waren vervuld; ik smeekte hem het voor lief te nemen, met mij als vertegenwoordiger van mijn vader, hoe onervaren ik ook zijn mogt en hoezeer ten achteren in alles wat de etiquette betrof; maar dat ik geen achterblijver was in liefde voor mijn Koning en een hart had om in zijne smart te deelen, en den moed om voor zijne zaak uit te komen en dat ik mij ter beschikking stelde van zijne Majesteit. De Koning glimlachte, maar met een traan in het oog, en sprak op den toon van schertsend verwijt: ‘Dat blijkt wel, Mijnheer, dat gij een onhandige zijt. Gij kiest uw tijd al heel slecht. Komt gij nù den hoveling spelen, op het oogenblik zelf dat de hovelingen van beroep het hazenpad kiezen? Iedereen heeft nu wat te doen, dat hem verre houdt.... van 't Kasteel, en gij, gij die versnaad hebt in mijn dienst te treden, gij komt u aanbieden?’ ‘De Koning verschoone mij, zoo ik hier tegenspreek’ (verstoutte ik mij te antwoorden), ‘maar ik heb den dienst van uwe Majes- | |
[pagina 366]
| |
teit nooit versmaad, ik heb alleen mijn afkeer betoond van hofdienst. Ik verbeeld mij dat men den Koning dienen kan zonder een sleutel op den rok, zonder gala-degen! Ik ben aan de conscriptie van Bonaparte ontkomen, en ik zal denkelijk een slecht soldaat zijn; maar ik kan met een geweer omgaan, en ik ben gehard tegen vermoeijenissen, tegen ontberingen.... Beveelt de Koning dat ik mij bij de vrijwilligers aansluit?’ (De Markies maakt eene beweging van schrik.)
raymond.
‘En uw vader?’ vroeg de Koning. ‘Ik durf den Koning de verzekering geven dat geen offer mijn vader te zwaar zal vallen om zijn Meester te tonnen, dat zijne getrouwheid onwankelbaar is,’ was mijn antwoord. (De Markies drukt, zwijgend de hand met tranen in het oog.)
raymond.
‘Dat weet ik,’ hernam de vorst, ‘en ik heb er geen verder bewijs van noodig; zijne trouw aan mij is hem reeds op zooveel gemis te staan gekomen!’ Daarop, met eene smartelijke uitdrukking op het gelaat: ‘een man meer en een onervarene daarenboven zou mij weinig baten en uw vader al te zeer berooven. Ik dank u voor uwe toewijding, maar ik neem haar niet aan.’ ‘Kan ik uwe Majesteit van dienst zijn op andere wijze?’ was de vraag die opkwam in mijn hart, en die ik uitspreken moest, zelfs al wachtte ik het antwoord dat er volgde. ‘Waartoe zoudt gij mij volgen in de ballingschap? Als ik moet gaan, en dat zal onvermijdelijk zijn, zal ik zoo lang doenlijk in Frankrijk, of zoo digt mogelijk bij de grenzen blijven. Als ik mij eene hofhouding veroorloof, zal het er een zijn op zeer kleine schaal en daarin zoudt gij nog minder op uwe plaats wezen dan nu op het Kasteel. Het gaat aan de kleine hoven als in de kleine steden, al de jaloezij, al de rangtwisten, al de antichambrepraatjes, als men elkaêr rakelings voorbijgaat en zijne ellebogen in moet houden om zijn buurman niet aan te stooten;... ik behoef er u niets meer van te zeggen, gij gevoelt nu dat...’ ‘Dat ik daar onbruikbaar zoude zijn,’ vulde ik aan, getroffen door mijne onmagt; ‘maar Sire, als ik er nu toch mijn leven voor veil had om U mijne trouw en aanhankelijkheid te toonen....’ ‘Dan neem ik dat offer nòg niet aan,’ hernam de edel- | |
[pagina 367]
| |
moedige Vorst; ‘het is mij genoeg zekerheid te hebben van uw goeden wil. Blijf bij uw vader, ik verlang het. Houd u vrij van de bedwelming waarmee welhaast de Bonapartistische invloed zoo velen zal bevangen, en bereid u voor om eenmaal uw land, uwen Koning te dienen, zoo als men dat van een de Mercoeur mag verwachten.’ Toen met een hoofdschudden en een pijnlijken trek op het gelaat, ging de Koning voort: ‘met den besten wil ben ik slecht gediend geweest door mijne getrouwste vrienden en raadslieden, zij zijn er alleen in geslaagd mijne regering, mijne dynastie gehaat te maken bij het volk.’ ‘Sire!’ waagde ik het in te vallen, ‘het volk haat zijn Koning niet, maar het heeft niet den tijd, niet de gelegenheid gehad hem lief te krijgen.’ ‘Ik meende gedaan te hebben wat ik moest om die liefde te verwerven,’ ging de Koning voort als in eigen beschouwingen verdiept. Ik ben mij geene willekeurige handelwijs, geene politieke wraakneming, geene onwettige gevangenneming, geen banvonnis tegen wiep ook bewust, en toch....’ ‘Sire, uwe regering was voorbeeldeloos zacht, in tegenstelling van de vroegere, maar...’ ‘Spreek het uit!’ ‘Maar de natie wil wat anders....’ ‘Zij wil misschien de dwinglandij?’ of vroeg hij eenigzins sarcas tisch, ‘dat zij Bonaparte inhaal; of was het niet genoeg, dat ik het Charter heb gegeven?’ ‘Het was genoeg, Sire, als het niet op papier ware gebleven, maar in 't leven gebragt.’ - De Koning zag mij aan met een verwonderden blik, waarin iets als toorn flikkerde. ‘Sire! ik heb te veel achting voor mijn Koning, om eene onwaarheid te zeggen, maar als dit niet het oogenblik is om de waarheid uit te spreken, kan ik zwijgen!’ ‘Neen, spreek!’ zei de Koning en reikte mij de hand; ‘hadden de anderen zoo gedacht en gehandeld, dan zou mijn volk mij mogelijk nu niet verlaten.’ ‘Het volk verlaat zijn Koning niet, het wordt overweldigd. Als er een luchtverschijnsel aan den hemel staat, loopt de menigte uit om het te aanschouwen; als een koorddanser zijne koord spant, honderde voeten boven de Seine en er zijne halsbrekende kunsten vertoont, wordt hij door duizenden en duizenden niet bewondering aangegaapt en toegejuicht, al zouden er ook honderden ouder zijn, die hem met pleizier zagen tuimelen. Zoo gaat het nu Bonaparte, men stroomt hem tegemoet om hem mira- | |
[pagina 368]
| |
kelen te zien verrigten, en hij moet ze verrigten, van sterker tot sterker, totdat hij aêmechtig neêrzinkt. Dan zal de kern der natie, de waardige burger, die boven alles orde en rust wenscht, maar niet de rust van de verstomping.... de orde, die met de vrijheid kan gepaard gaan, moet gepaard gaan.... zich met weemoed keeren tot den Vorst, die het Charter gaf, en zij zal hem smeeken het te laten uitvoeren!’ Ik zweeg, want ik had al meer gezegd, dan mij, onervarene, paste; maar de Koning wilde, dat ik zou voortgaan en 'tgeen in mij omging geheel zoude uitspreken. ‘Gij hebt onder den burgerstand, onder het volk geleefd, gij zijt als republikein opgevoed, maar royalist naar het bloed, door het hart; van u wil ik weten wat het volk in zijn Koning wenscht, van zijne regering eischt. Het is wel laat, maar welligt nog niet te laat voor altijd.’ En toen, Vader, volgde er een gesprek, dat ik u nu niet zal mededeelen, maar dat mij de hoogste bewondering inboezemde, zoowel voor den scherpen geest als voor het doorzigt des Konings, die mij met iets belastte, waarvan ik mij dezen morgen, zoo ik hoop, naar zijne bedoeling heb gekweten, en die het onderhoud eindigde met te zeggen: ‘Ik moet nu wijken voor den drang der omstandigheden, voor den grooten koorddanser, om uwe beeldspraak over te nemen; maar ik geef den moed niet op, als deze zijne halsbrekende toeren zal hebben vertoond, zal het mijne beurt zijn. Ik heb mijne redenen om eene tweede herstelling van mijne dynastie mogelijk te achten; dan, mijn zoon! zal ik andere raadslieden nemen, andere staatsdienaren inroepen; dan zal ik niet het eerst vragen naar, buigzame ruggen, maar naar zelfstandige karakters; dan zal ik u kunnen gebruiken voor degelijker dan hofdienst, wees daarmede voldaan; en nu! groet uw Vader van mij, en zeg hem dat ik over u tevreden ben!’ (eenigzins schuchter) Ik moet u deze woorden nu wel overbrengen, Mijnheer, om aan den last des Konings te voldoen....
de markies
(met geestdrift.)
Ik zal ze in mijn hart bewaren, en gij hebt daarmee een regt verkregen op mijne dankbaarheid dat ik steeds zal laten gelden, mijn wellieve zoon! (Hij reikt hem de hand, en houdt de zijne vast.) Ik ben op elke wijze uw schuldenaar, ik hecht er aan
| |
[pagina 369]
| |
reeds terstond iets van mijn schuld af te d en. Gij herinnert u, dat ik er een zwak op heb u getrouwd te zien....
(Raymond buigt toestemmend het hoof met eene eenigzins onrustige uitdrukking van het gelaat. De Markies gaat voort:) geef mij nog dit bewijs van uwe ins hikkelijkheid, dat gij uwe vrouw aanneemt uit mijne hand!
raymond
(Getroffen, bijna smeekend.)
Mijn vader!
de markies.
(Glimlagchend.)
Wees gerust! mademoiselle Robecque Haut-Briant trouwt een Bonapartist.
raymond
(met een zucht.)
Ik ben teruggekomen om uwen wil te doen.
de markies.
(Gabrielle wenkend, die opstaat; en welke hij de hand reikt.)
Gabrielle, gij hebt mij de liefde en de zorg eener dochter getoond; wilt gij het worden, wilt gij gravin de Mercoeur zijn? (Gabrielle, buiten staat om te antwoorden, buigt alleen het hoofd, met een levendigen blos van aandoening.)
de markies
(legt de hand van Raymond in die van Gabrielle.)
Welnu, Mijnheer! wat zegt gij van mijne keus?
raymond
(in vervoering Gabrielle omhelzend).
Vader! gij weet dat gij mij gelukkig maakt!
gabrielle.
En mij dàn! (beiden knielen als met een zelfde ingeving voor het rustbed neêr) .
de markies.
Weest gezegend, mijne kinderen! weest gelukkig!
la broche
(komt binnen, de jongelieden rijzen op in eenige haast).
Zou de Freule mij willen zeggen waar er vandaag moet gedekt worden?
gabrielle
Doe zoo als wij het in de laatste dagen gewoon waren, laat hier aanrigten. (tot den Markies) Vindt u niet, mijnheer? dat is veel gezelliger....
| |
[pagina 370]
| |
de markies
(tot Raymond).
Gij moet weten, mijne lieve oppasseres nam haar middagmaal maar hier bij mij...
raymond.
Mag ik dan nu niet de derde zijn?
de markies.
't Is hier bijkans eene ziekenkamer. Is dat niet wat te erg voor een verlovingsfeest?
gabrielle.
Vrij wat vroolijker dan 't geen mij eens boven het hoofd hing in de groote zaal!
raymond
(haar met teederheid aanziende).
Toch was het dàar dat wij elkaêr het eerst ontmoetten....
de markies.
En aan dat plan dank ik toch dat ik mijn zoon weêrvond.
raymond
(glimlagchend en half luid tot den Markies).
Uw Graaf de Mercoeur! Wees er zeker van dat ik het nu zal blijven! (La Broche keert terug met Denise. Beiden houden zich bezig met de tafel te dekken, een knecht in livrei brengt alleen het benoodigde aan, dat La Broche van hem overneemt aan de deur.)
de markies.
Kinderen, wacht mijne herstelling niet af, en laat ons wat spoed maken met het huwelijk, alles moest maar in stilte geschieden, tot feestvieren is het nu toch geen tijd....
raymond.
Zoo komt het mij ook voor. Wie weet, welke toekomst wij tegengaan bij de verandering die aanstaande is, en dan is het beter vereenigd af te wachten wat er gebeuren kan.
de markies.
Wij zullen morgen mijnheer Benoît laten komen voor het contract, en om ons voor te lichten in de zaken van de Mairie. Mevrouw de Lancry zal u wel wat willen helpen bij de inkoopen voor de bruidskorf, en als er nog eenmaal betere tijden komen, vieren we mogelijk het herstellingsfeest van de Bourbons in de famieliezaal! | |
[pagina 371]
| |
la broche.
Mijnheer de markies is bediend.
de markies.
La Broche! Denise! gij beiden hebt allerlei leed met ons gedragen en mee gevoeld - het is niet meer dan billijk dat gij ook in onze vreugde deelt. Gij zult de eer hebben eens bruid en een bruigom te bedienen. Mijn zoon is verloofd aan de Freule d'Arques!
raymond
(heeft een paar glazen wijn ingeschonken, die hij aan Denise en La Broche toereikt).
En drinkt nu eerst eens met mij op de gezondheid van mijn Vader.
denise en la broche
(juichend, maar met stamelende tong en met tranen in de oogen).
Leve de Markies! leve de zoon des heizes en zijne bruid! |
|