Raymond de schrijnwerker
(1880)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
[pagina 133]
| |
Een klein salon in den gemoderniseerden vleugel van het kasteel, gelijkvloers, uitziende op het park.
Gabrielle d'Arques zit met haar borduurraam bij een werktafeltje voor een opengeslagen glazendeur (porte-fenêtre), zij draagt een eenvoudig huisgewaad, hooge japon met ruche om den hals, lange, enge mouwen, gegarneerd met doffen op de schouders, zonder ander sieraad dan een ceintuur van rood maroquin leder met gouden gesp, die het korte lijf afteekent. Raymond komt door het park en blijft voor de open deur staan, na Gabrielle met eene buiging gegroet te hebben; hij draagt een gemakkelijke wandelkleeding: kort gesloten jasje, pantalon à la cosaque, ronde hoed en houdt een fijnen wandelstok in de hand.
raymond.
Dat tref ik, u hier te vinden. Mag ik binnenkomen?
gabrielle
(knikt toestemmend).
Noemt gij dàt treffen, te laat voor het dejeuner!
raymond.
De Markies heeft toch niet gewacht?
gabrielle.
De Markies wacht nooit! Zoodra de bel voor 't ontbijt heeft geluid, komt oom binnen en wij gaan onzen gang; maar alles is voor u blijven staan in de eetzaal.
raymond
(opgeruimd).
Ik heb niets noodig (hij neemt een stoel) . Mag ik hier wat bij u zitten praten?
gabrielle.
Heel graag, en vertel mij allereerst waar gij van daan komt.
raymond.
Van eene boerderij in den omtrek van Meudon, waar ik heerlijk ontbeten heb met versche eijeren, melk en grof brood! Ik heb eene aardige ontmoeting gehad. Om eens | |
[pagina 134]
| |
frisch te loopen, nu men mij altijd wil laten rijden, wandelde ik op in de rigting van Meudon; daar komt mij een man tegen, zoo ongeveer bij de veertig, als een welgesteld pachter gekleed, die mij vriendelijk groet, voor mij staan, blijft, en mij met zoo veel welgevallen aanziet, dat ik hem vroeg of hij mij kende. ‘Zeker, Mijnheer Raymond, was het antwoord, en al van lang, maar u is opgeschoten sinds dien tijd.’ Hij herkende mij eigenlijk niet, hij raadde alleen maar dat ik het was, dat kleine Graafje, dat hij eens in een groentewagen naar Parijs had vervoerd. Ik moest bekennen dat ik mij zijner niet herinnerde. Hij noemde zich. Het was Jacques, de voormalige tuinmansjongen die Denise geholpen had mij in veiligheid te brengen toen de Jacobijnen het kasteel bezet hadden. Toen hij mij dat had medegedeeld, moest ik er meer van hooren, en wandelde met hem tot aan zijne hoeve. Onderweg vertelde hij mij hoe 't hem gegaan was, en hoe hij als assistent van den concierge meer dan eens in de gelegenheid was geweest om de ongelukkige gevangenen diensten te bewijzen, die de meesten met een (God loon 't je) hadden moeten vergelden; doch een daarvan had het niet bij woorden laten blijven. Het was een Engelschman, dien men bij vergissing als spion had opgepakt, en die niets anders was dan een ijzerfabrikant uit Manchester, die met de aannemers van de Republiek over eene leverantie van krijgsmaterieel kwam spreken. Toch zou de verkeerde opvatting van zijn persoon en bedrijf hem bijna het leven hebben gekost, zoo Jacques hem niet de middelen had verschaft om aan een der heeren van het uitvoerend bewind te schrijven en den moed gehad om dien brief te overhandigen. De zaak werd onderzocht en de waarheid kwam uit, zijne identiteit werd bewezen, hij zelf in vrijheid gesteld en in de gelegenheid om goede zaken te doen, welk resultaat hij aan Jacques dankte en beloonde met een gift in geld, die voor dezen eene fortuin was en waarvoor hij, toen hij zijn kans schoon zag, eene hoeve kocht met een mooi lapje land onder Meudon. Zooals van zelve spreekt trouwde hij, werd een gelukkig huisvader, zoodat wij bij onze aankomst met gejuich werden begroet door het geheele gezin, toen hij hun toeriep wie er met hem meekwam. Ik moest met hem ontbijten, en ik had er geen berouw | |
[pagina 135]
| |
van; het baste wat zij hadden werd mij voorgezet, de wandeling had mijn eetlust geprikkeld, en de gulle ontvangst, de opgeruimde gezigten, de ongedwongenheid, alles bragt mij in zulk eene prettige stemming, dat ik er wel den gauschen dag had willen blijven.
gabrielle.
Uiterst hoffelijk!
raymond.
Neen, Gabrielle, neem dat gulgauwe woord nu niet erger op dan het bedoeld is. Ik zei het juist omdat ik hoopte u uit te lokken die wandeling eens met mij mee te doen. - ik ben zeker dat het u daar onder die brave lieden even goed bevallen zou als mij.
gabrielle.
Welnu! ik wil u gelooven, maar dan zullen wij den togt ondernemen nà het ontbijt, anders zou het voor den Markies wel wat heel ongezellig zijn.
raymond
(wat gedwongen.)
Gij hebt gelijk; mijn vader heeft een regt op mijn bijzijn. (aarzelend) Zou het goed wezen zoo ik hem nù ging opzoeken om mijne excuses te maken?
gabrielle
(glimlagchend).
Gij vat alles ook zoo hoog ernstig op; maar ik versta dit! De wellevendheid des harten is u meer eigen dan die der vormen; volg wat de eerste u ingeeft, maar gij hebt er nog den tijd mee, de Markies is terstond na het ontbijt naar Parijs vertrokken....
raymond.
Weêr naar Parijs! Ik meende dat hij nog liefst verre van daar bleef, er is zoo veel dat hem hindert, klaagde hij mij.
gabrielle.
Hij zal trachten er zich over heen te zetten door de gewoonte; zoo veel is zeker, dat hij zich met zorg heeft gekleed, den degen op zijde, het groote kruis van St. Louis, en ik meen verstaan te hebben dat het eene afspraak betrof, die gisteren moet gemaakt zijn tusschen den Markies en den Hertog de Duras, opperkamerheer. Het kon wel zoo iets wezen als eene particuliere audientie bij den Koning. | |
[pagina 136]
| |
raymond
(zucht en fronst het voorhoofd.)
Als dat mij maar niet geldt.
gabrielle.
Dat's heel wel mogelijk, doch waarom ziet gij daar tegen op.... het gaat immers zòo goed.
raymond
(ziet haar vragend aan).
Meent gij dit?
gabrielle.
Verdenkt gij mijne opregtheid?
raymond.
Neen! maar ik twijfel aan mij zelven.....
gabrielle.
Dat is verkeerd. Aan het hof heeft men juist eene groote mate van zelfvertrouwen noodig. Een goed hoveling moet er den slag van hebben, anderen op zijde te schuiven en zichzelf op den voorgrond te stellen.
raymond
(wat geprikkeld).
Gij kent mij al genoeg, om te weten dat zulke wijze van doen niet in mijn smaak valt. Ik verlang niet den hoveling te spelen, ik verlang volstrekt niet om in de Tuileriën op te treden....
gabrielle.
Dat's dan heel anders dan uw neef de Burggraaf, want die heeft er reeds zijne opwachting gemaakt.
raymond
(wat heftig).
Hoe weet gij dit? Schrijft hij u in plaats van hier te komen?
gabrielle
(glimlagchend).
Hij schrijft mij zoo min als hij komt, maar ik weet het door Mevrouw de Lancry.
raymond.
Ziet deze hem dan?
gabrielle.
Als ze hem niet zag zou ze toch van hem kunnen hooren, want er gaat niets om aan 't hof en in de stad of zij weet het. Apropos - denkt gij er aan dat wij vandaag bij haar dineren moeten?
raymond.
Zeker! ik zal zorgen gekleed te zijn; zeker en gala? | |
[pagina 137]
| |
gabrielle.
Volstrekt niet, men komt bij haar zooals men wil; daarbij is het heel familiaar als onder buren, denkelijk nog wel enkele Parijsche kennissen, maar 't zal niet ceremonieel zijn; ik maak niet meer toilet dan ik gewoon ben als er hier een paar vrienden van den Markies aan tafel komen.
raymond.
Goed dat ik 't weet, dan zal ik mij daarnaar regelen; wat zou de Markies doen?
gabrielle
(even de schouders optrekkend).
Die verkiest geen rekening te houden met de veranderde tijden en zeden. Hij zal zeker verschenen met zijn geborduurden galarok en degen, als gold het een hofpartij. Ik heb het hem zoo voorzigtig mogelijk te kennen gegeven, dat men zóo niet meer uit gaat; hij kan zich niet vereenigen met de tegenwoordige kleederdragt van de Heeren; hij noemt die achteloos, onbehoorlijk, en hij ziet voorbij dat hij op die wijze gevaar loopt van de eenige te blijven in zijn kring, die de gehechtheid aan het verleden zoo ver drijft. Ik heb Mevrouw de Lancry al hooren zeggen, dat de Markies een familie-portret gelijkt uit het laatst van de 18de eeuw, dat bij mirakel uit de lijst in 't gewone leven te voorschijn treedt.....
raymond
(verdrietelijk).
Ja, maar het komt niet te pas met mijn vader te spotten..... Wat is dat toch voor een mensch, die Mevrouw de Lancry?
gabrielle.
Eene dame, waarmee men te rekenen heeft te dezer dage, en waarvan gij veel partij kunt trekken om wat letterwijs te worden in de Parijsche en de hofwereld, als gij verstandig genoeg zijt om u niet aan een kluchtigen uitval of aan eengeestigen zet te ergeren. Mevrouw de Lancry komt overal en ziet iedereen.
raymond
(lagchend).
Dan moet zij het druk hebben.
gabrielle.
Dat heeft zij ook, maar gij moet het nu niet zoo letterlijk opnemen. Overal beteekent, dat zij hare entrées heeft aan 't Hof, zoowel als in de salons van den nieuwen adel; ik be- | |
[pagina 138]
| |
doel de Bonapartistische, die welke de ex-keizer in 't leven riep, meest uit zijne beroemde generaals en hofbeambten, die zich verdienstelijk hebben gemaakt, uit schatrijke bankiers en leveranciers, die hem in financieele moeijelijkheden hebben bijgestaan, en dergelijke, die zich met en door hem in de hoogte hebben gewerkt. Met andere woorden: Mevrouw de Lancry heeft den voet in de beide kampen - in de beide vijandelijke kampen had ik haast gezegd, want het is niet anders. In plaats van nu onder het hersteld koningschap vereend hun best te doen om de oude verdeeldheden te vergeten, de onderlinge veten te verzoenen en de wonden te heelen, stooten zij elkander af, twisten voortdurend om den voorrang, bepraten, bespotten, intrigeeren elkaâr, zetten elkaâr den voet dwars en meenen veel gewonnen te hebben, als zij elkaâr vernederd hebben of op zij gedrongen! Mevrouw de Lancry gaat daar tusschen door als eene onzijdige magt, merkt dat alles op met haar scherpen blik en vermaakt zich niet weinig met hare waarnemingen.
raymond.
Dat bewijst niet voor hare goedheid van hart! Mij dunkt, dat schouwspel moet drukkend, moet bedroevend zijn: lieden, die elkander haten en elkanders ondergang zoeken, en dat al lagchend en pratend of er niets gaande was.
gabrielle.
Dat raadt gij goed, zoo drijft men het in die wereld - waarin ik trouwens evenzeer vreemdelinge ben als gij zelf. 't Is alleen Mevrouw de Lancry, die mij op de hoogte brengt.
raymond.
Naar die laagte wijst, zou ik zeggen....
gabrielle.
Nu ja, vitter! maar Mevrouw de Lancry is niet zòo berispelijk als gij denkt; zij doet niet mee, zij lacht er om, dat is de wijste partij, die zij kiezen kan, dunkt mij.
raymond.
Hm! er geheel buiten blijven ware nog beter, dunkt mij....
gabrielle.
Dat kan men maar zòo niet als men hare antecedenten heeft. Zij is door allerlei banden, door allerlei vertakkingen | |
[pagina 139]
| |
aan die wereld, aan die strijdende magten verbonden. Zij is er als ingeweven, en zij zou zich zelve vernietigen als zij dit alles wilde verbreken. Zij zou zich dan moeten terugtrekken in de eenzaamheid: de woestijn of een klooster! En daartoe voelt zij zich nog te jong van hart, nog te frisch en krachtig van geest, nog te levenslustig bovenal! Zij had niet de roeping van eene Hindoesche weduwe, om zich na den dood van haar echtgenoot op de houtmijt te offeren.
raymond.
Zoo! is zij weduwe?
gabrielle.
Van den Baron de Lancry, die de fortuin van den Generaal Bonaparte van beginne aan heeft gevolgd en met dezen in Italië is geweest, in Egypte, waar al niet, en die het vermoedelijk tot Generaal, tot Maarschalk en Hertog zou gebragt hebben, zoo hij niet roemrijk gesneuveld ware in den slag van Austerlitz; na de zegepraal bij Ulm was hij bevorderd tot Divisie-Generaal - en vermoedelijk zou de Keizer hem na Austerlitz een verhoogden rang en den graventitel hebben geschonken, zoo een Oostenrijksche kogel niet tusschenbeide gekomen ware. Na de latere gebeurtenissen in 1812 en 1813 is dit mogelijk voor zijne weduwe een geluk; het heeft hare sociale positie nu bij de herstelling van het Koningschap niet bedorven. Zoo men het niet vergeet, heeft men het haar toch vergeven in hare caste, dat zij een edelman tot echtgenoot heeft gehad, die niet mee is geëmigreerd, omdat hij slechts een knaap was tijdens het schrikbewind en die Bonaparte trouw gebleven is tot zijn jongsten snik, omdat hij niet in de verzoeking is gebragt ontrouw te worden, zooals de Maarschalken en de Generaals, die onder de eersten zijn geweest om volte-face te maken en voor den Koning de knie te buigen. De Bonapartistische partij ziet in haar de dame van ouden adel, die het niet beneden zich geacht heeft een held van het Keizerrijk, een getrouwe van Napoleon hare hand te geven en hare adellijke betrekkingen, uit de emigratie weergekeerd, kunnen haar als weduwe weerzien, omdat zij ondanks de... més-alliance toch altijd eene Monglas is, en aan de Chalons, aan de la Châtres ver- | |
[pagina 140]
| |
want; men is zelfs aan die zijde nieuwsgierig naar hare mededeeningen, omdat zij in de buurt van Parijs is gebleven sinds haar zestiende jaar, toen zij uit de kloosterschool der dames Anglaises bij haar oom den Markies kwam inwonen, die met het Koningschap gebroken had en het met de Republiek had weten te vinden. Zij heeft op die wijze het gezellige leven gadegeslagen, zooals het zich vertoonde onder het Directoire en het Consulaat, in de salons van Madame Tallien, van Madame de Staël en Madame Bonaparte. Zij werd later onder den nieuwen adel en de prinsessen van de Keizerlijke familie met zekere onderscheiding ontvangen, omdat haar echtgenoot aan den Keizer verbonden was en zij zelve behoorde tot de weinige dames van den waren ouden adel, die nog in Frankrijk waren gebleven en zich in de Tuileriën hadden laten voorstellen. Gij begrijpt, dat zij nog al wat heeft gezien en gehoord, en van alles weet te vertellen. Ook verheug ik mij zeer hare kennis gemaakt te hebben en in haar smaak te vallen, want zoo leerik, die ondanks mijne afkomst uit een Fransch edelman, toch vreemdelinge ben in Frankrijk, zoo wel het verledene kennen als het tegenwoordige van die wereld, waarin ik toch ook eenmaal zal moeten optreden.
raymond
(snel.)
Welligt heeft de Markies het voornemen ons te gelijk aan het hof voor te stellen.
gabrielle
(wat somber het hoofd schuddend.)
Dat denk ik niet.... de Markies heeft zeker plannen die.... die mij niet zoo zeer op den voorgrond zullen brengen. Maar om op Mevrouw de Lancry terug te komen. Bij de restauratie had zij geen enkele reden om zich ter zijde te houden, zij kreeg de zekerheid dat men haar goed ontvangen zoude op de Tuileriën, als eene geborene de Monglas, en dat men vergeten zou welk gebruik haar overleden echtgenoot had gemaakt van zijn degen. Haar aanverwant de Hertog de La Châtre, eerste Kamerheer en gunstgenoot van den Koning, liet doorschemeren, dat zij eene positie aan het hof zou kunnen krijgen in het huis van Mevrouw de Hertogin van Angoulême, maar zij heeft te kennen gegeven, dat zij niets verlangde dan hare vrijheid te behouden, die haar zoo dierbaar is, dat zij geen twee- | |
[pagina 141]
| |
den echtgenoot heeft willen nemen, welke goede partijen haar ook werden voorgeslagen. ‘Een man zou mij dwingen om mij met de politiek te bemoeijen of mij in hofintriges te wikkelen; om zijnentwil zou ik partij moeten kiezen, en ik blijf liever buiten dat alles, zóo alleen kan ik mij vrij bewegen en met opgeheven hoofd rond zien. Daar gaan al intrigeerende en spionneerende dames genoeg rond in de Tuileriën, ik wil niet tot die soort gerekend worden,’ zegt ze.
raymond.
Dat valt mij mee, ik zou anders gedacht hebben dat zij tot die categorie moest behooren.
gabrielle.
Foei! gij verdenkt haar zonder haar te kennen. Voorts moet zij rijk zijn, daar zij de eenige erfgename is geworden van den Markies de Monglas, haar oom, wiens kasteel in den omtrek van Meudon zij bleef bewonen. Zij is misschien niet wat men eene mooije vrouw noemt, maar toch heeft zij een geestig opgewekt gelaat, sprekende zwarte oogen en eene levendigheid, eene bewegelijkheid, die haar tien jaren jonger doen schijnen dan zij werkelijk is. Zij erkent zoo gulweg een rijpe dertig te zijn.... dat men haar wel voor zoo om en bij de veertig mag houden, maar men ziet het haar niet aan, en zij kan gerust een jaartje of wat sluiken.
raymond.
Ondeugende! en dat nog al van eene vriendin!
gabrielle.
Ik heb u niet gezegd, dat mevrouw de Lancry mijne vriendin is, in dien ernstigen zin dien gij er denkelijk aan geeft; het is alleen voor mij eene interessante kennis, met wier inlichtingen en ervaring ik mijn voordeel kan doen. Zoo ik behoefte had aan eene vriendin zou ik die elders zoeken.
raymond.
Waar dan toch?
gabrielle.
Niet in een kring waar men slechts leeft om te genieten en te behagen, dàar waar men ernst maakt met het leven, het besef heeft van pligt en een bewustzijn van verantwoordelijkheid het doen en laten beheerscht. | |
[pagina 142]
| |
raymond.
Ik voor mij weet wàar ik dàt gevonden heb, en nu gij?
gabrielle.
Ik heb het aangetroffen zonder dat ik het zocht ten huize van uwe pleegmoeder. Nadat ik daar gisteren een uur heb doorgebragt, begrijp ik mij zeer goed, Raymond, dat gij u soms ergert over 't geen gij hoort en ziet onder de lieden van uwe caste, die zich zoo veel de meerderen achten. Jufvrouw Duvivier is eene waardige vrouw, even beminnelijk als verstandig; haar zou ik mijn vertrouwen kunnen schenken; bij Mevrouw de Lancry zoek ik alleen de gezelligheid.
raymond
(met verrukking hare hand vattende.)
Niet waar, de beschaving die van het hart uitgaat heeft ook haar waarde, al hapert het ook aan de vormen.
gabrielle.
Die zijn wat men kan wenschen. Zij wil niet anders schijnen dan zij is, zij is ongekunsteld eenvoudig, en fier, zonder belagchelijke aanstelling, omdat zij zich zelve bewust is.
raymond.
Gij weet niet hoe goed het mij doet u dus over haar te hooren oordeelen; omdat gij mij er nog niet over gesproken hadt, vreesde ik dat mijne trouwe verzorgster u misschien was tegen gevallen, dat gij van 't gezin een indruk gekregen hadt dien gij liefst voor u zelve hield.
gabrielle.
Integendeel. Ik had er u reeds gisteren over willen spreken, maar ik vermijdde het in de tegenwoordigheid van den Markies - en gisterenavond - op de soirée bij den Graaf de Flavigny ging het toch waarlijk ook niet....
raymond.
Neen, 't is waar, gij hebt gelijk. Het was zoo'n lieve inval van u mijne vrienden te bezoeken, dat ik niet bezorgd had moeten zijn; uw goed hart en uw schrandere blik waarborgen mij tegen een kleingeestig en oppervlakkig oordeel. Maar zeg mij nu ook hoe Sophie u bevalt?
gabrielle
(wat droog).
Heel goed, zij bezit een scherp vernuft, en heeft kennelijk eene opvoeding ontvangen boven haar stand. | |
[pagina 143]
| |
raymond.
In elken stand heeft men regt op kennis en beschaving. Anders te spreken is ons, ik meen de burgers, uit te sluiten juist van datgene, waarin wij allen van de hoogste tot de laagste gelijk behooren te staan; maar ik geef toe dat Sophie eene opvoeding heeft genoten, zooals maar al te zelden aan jonge meisjes, van welken stand ook, te beurt valt. Haar karakter is gevormd, haar oordeel is rijp op een leeftijd, dat anderen zich nog met niets bezighouden dan met beuzelingen en waarin de zucht naar opschik en vermaak alles overheerscht.
gabrielle
(wat strak).
Gij, die haar zoo lang kent, hebt zeker volkomen regt om zoo over haar te spreken; maar verschoon mij.... in die korte oogenblikken die ik haar bij woonde, gaf zij mij den indruk liever door scherp vernuft af te stooten dan door beminnelijkheid aan te trekken; 't was of zij mij zoo eens zeggen wilde: wij kunnen geen vriendinnen worden.
raymond
(misnoegd).
Heeft zij zich tegen u dus ook weer snibbig aangesteld? Hoe jammer, zij is veel beter dan zij zich soms voordoet onderden invloed van eene opvatting. Ik had haar toch zoo de les gelezen over de weinige toeschietelijkheid, waarmee zij den Markies heeft bejegend; ik hield voor zeker dat zij het nu bij u goed gemaakt zou hebben....
gabrielle
(weemoedig glimlagchend).
Beste Raymond, gij kent de vrouwen niet als gij zoo dacht.
raymond.
Het is waar, ik heb volstrekt geen omgang met vrouwen gehad, zij trokken mij niet aan, en ik had er geen tijd toe. Maar Sophie ken ik van kind aan, wij hebben ons zamen geoefend. Ik was in menig opzicht haar leermeester, haar leidsman, en daarom meen ik haar goed te kennen; te minder begrijp ik die afstootende luim, waar het u gold, van wie ik haar zoo veel liefs en goeds heb medegedeeld.
gabrielle
(snel).
O! dan begrijp ik die des te beter.... | |
[pagina 144]
| |
raymond.
Wat bedoelt gij toch?
gabrielle.
Niets wat u noodig is te weten, maar eene waarschuwing mag ik u toch niet onthouden. Gij verlangt dat Jufvrouw Sophie haar best zal doen om zich bij den Markies aangenaam te maken; waarom toch?
raymond.
Wel - in de eerste plaats omdat ik niet wil dat mijn vader een verkeerd denkbeeld van haar zal krijgen - en laag op haar neerzien, als onwellevend en slecht opgevoed. Vervolgens, als zij zich bemind wist te maken....
gabrielle
(schielijk invallend).
Laat zij zich maar geene moeite geven, zij zou toch niet slagen en zij zou zich slechts overgeven aan eene gevaarlijke illusie....
raymond.
Welk gevaar kan daarin liggen voor haar?
gabrielle
(met vuur).
Voor haar en voor u! Meen niet, Raymond, dat Sophie, al ware zij de schoonste, de beminnelijkste, de schranderste der vrouwen, ooit het vooroordeel zal kunnen overwinnen, dat den Markies bezielt tegen haar burgerlijke afkomst; geloof dat hij liever de rust van zijn leven, het geluk van het uwe zou opofferen, dan ooit toe te staan, dat gij uwe vooruitzigten en de zijnen gingt bederven door eene mésalliance....
raymond.
Eene mésalliance - ik begrijp u niet - gij veronderstelt toch niet dat ik Sophie....
gabrielle.
Ontken het maar niet, ik heb met mijne eigen oogen gezien, dat zij met hare hand in de uwe eene belofte heeft afgelegd, die gij haar blijkbaar hadt afgedwongen. Raymond! Raymond! welk eene onvoorzigtigheid....
(Terwijl Gabrielle nog spreekt, is de Burggraaf Lionel de Mercoeur, door het park heen gekomen, vlak voor de glazen deur genaderd. Hij blijft staan, en eer Raymond, versteld over de opvatting van Gabrielle, iets heeft kunnen antwoorden, roept Lionel Gabrielle toe):
| |
[pagina 145]
| |
lionel.
Mag ik binnen stappen, waarde Nicht? Zoo maar zonder pligtpleging?
gabrielle
(blijkbaar onthutst en gestoord).
Wel zeker, Neef! Wie zou u dat verbieden, nu gij eens voor de open deur staat?
lionel
(binnen tredende).
Niet waar? Het zou wat hard zijn om te moeten loopen tot de groote poort, het perron op te stijgen, te kloppen, zich te laten aandienen, antichambre te houden, en dat alles terwijl ik nu met één stap bij u kan zijn om mij aan uwe voeten te werpen en uwe hand te kussen. (Hij maakt werkelijk eene kniebuiging, neemt de hand, die zij hem niet toereikt, en drukt daarop even de lippen. Als hij opstaat en zich omkeert, bemerkt hij Raymond, die nog onder den indruk van Gabrielles laatste gezegde, zich ontstemd op den achtergrond heeft gehouden.)
lionel
(lagchende.)
Verschoon mij, Nicht! Ik wist niet dat gij gezelschap hadt.
gabrielle
(strak.)
Mijn neef Raymond de Mercoeur! Laat mij u aan elkander voorstellen, Lionel...
lionel.
Dat is niet noodig, ik zal de eer hebben zelf mijn compliment te maken aan mijn neef den Graaf de Mercoeur, den zoon des huizes, het aanstaande hoofd der familie. (Al sprekende gaat hij naar Raymond toe, die achteruit treedt, maakt eene diepe buiging voor hem en spreekt) : Ik ben Lionel, Burggraaf de Mercoeur, Graaf! Uw oudere maar ootmoedige dienaar, als zoon uit den jongeren tak.
raymond
(ook buigend, wat gedwongen.)
Bij het binnentreden, Mijnheer de Mercoeur, heb ik reeds begrepen dat gij de verloofde van freule Gabrielle waart...
lionel.
Welnu, als wij elkander kennen, zult gij niet weigeren mij de hand te geven, denk ik. Het is waar dat uw optreden voor mij schoone verwachtingen afsnijdt; maar toch, gij zijt in uw regt, ik voed er geen wrok over.
raymond
(steekt hem langzaam de hand toe.)
Het is mijns ondanks dat ik u deze teleurstelling heb ver- | |
[pagina 146]
| |
oorzaakt. Zoo ik niet de zoon mijns vaders ware, zoude ik mij zeer gelukkig geacht hebben in den burgerstand te kunnen blijven.
lionel.
Gij hebt de begrippen van onzen tijd, en dat kan niet anders; men moet met den stroom meegaan; gelijkheid voor allen is het wachtwoord van deze eeuw, dat door de herstelling van het koningschap nog niet is verwisseld - ik zelf herinner mij den tijd dat ik mij citoyèn de Mercoeur hoorde noemen! God lof! die bange dagen zijn doorgestaan - een edelman, durft nu zijn naam, zijn titel weer hard op uitspreken - en dan heeft die een goeden klank; dat is althans mijne opinie....
raymond.
Ik heb er niets tegen....
lionel.
Als gij anders dacht zou de zoon van uw vader het toch niet mogen zeggen. De Markies duldt geene achteloosheid op het artikel: afkomst. Ook toen mijn oom u als zijn zoon heeft aangewezen, ben ik de eerste geweest om geloovig het. hoofd te buigen, en er is geen zweem van twijfel ontstaan onder den adel omtrent de waarheid, zoo zeer was men overtuigd dat de Markies liever zijn naam zou zien uitsterven, dan dien te laten voeren door iemand wiens regten betwistbaar waren.
raymond.
Ook meen ik mij niet te hebben opgedrongen, Mijnheer! maar alles liep dus zamen om mij klaarblijkelijk te bewijzen, dat ik hier de zoon des huizes was, dat ik de oogen niet meer sluiten kòn voor de ontdekking en mij gewonnen moest, geven.
lionel
(lagchende).
Ja! ja! ik heb er van gehoord, het heeft moeite gekost eer gij u hebt laten vinden! Pest e! 't is anders nog al aannemelijk Markies de Mercoeur te zijn in 't verschiet! Ik kan niet anders zeggen, of ik had er mij al op te goed gedaan! (Hij haalt de schouders op) voor een armen Burggraaf... gij begrijpt!
raymond
(met hartelijkheid zijne hand vattend).
Ik begrijp dat de verduistering uwer heldere vooruitzigten | |
[pagina 147]
| |
u pijnlijk moet hebben getroffen, Neef! Ik ben volkomen bereid om zoo veel het in mijne magt staat u de teleurstelling te vergoeden....
lionel.
Dat's nobel gesproken, Neef, maar....
raymond.
En ik voelde mij ook in 't geheel niet gekrenkt door uwe w eigering om de buitenpartij te komen bij wonen, door den Markies ter mijner wille gegeven.
lionel.
Neen, gij vergist u, niet om die reden, niet uit wangunst heb ik daarvoor bedankt, maar gij moet weten dat mijn oom mij bij elke mogelijke aanleiding zoo lastig valt over mijne vroegere betrekking tot den ex-Keizer, en mij zoo onzacht op de vingers tikt over iedere kleinigheid die hij als vergrijp tegen de étiquette beschouwt, dat ik na mijn laatste diner hier, besloten was niet terug te komen. Allerliefste Gabrielle, verschoon mij, maar zelfs ter uwer wille kan ik mij als edelman aan zulke kleingeestige vervolging niet onderwerpen; ik kan evenmin mijn Oom satisfactie vragen. Ik schreef dit aan den Markies, nog niets wetende van een weergevonden erfzoon; ik krijg een kort en norsch antwoord, dat ik heel goed als eene uittarting had kunnen opvatten, zoo de Markies van mijn leeftijd ware geweest. Nu hij dit niet was, deed ik er het zwijgen toe en hield het mij voor gezegd, aan den Markies zelf overlatend hoe hij de kwestie zoude oplossen, daar er toch eenmaal eene verbintenis met mij was aangegaan en men mij schitterende vooruitzichten had geopend. De Markies deed niets, ik hoorde van anderen, dat er een Graaf de Mercoeur was opgedaagd, en ik begreep, dat ik overbodig was geworden en dat ik vrij was mijn eigen weg te gaan; zoo deed ik, toen de uitnoodiging kwam van den Markies mijn oom, om aan 't familiefeest deel te nemen. Ik was te ontstemd om nu beleefd en deelnemend te zijn. Ik bedankte voor de uitnoodiging wat koel en strak, en zoo staan wij nu....
raymond
(gulhartig.)
Mag ik mijn best doen om het weêr bij te leggen tusschen mijn vader en u? | |
[pagina 148]
| |
lionel.
Als gij er kans toe ziet, is het mij wél; maar anders, om u de waarheid te zeggen, hecht ik niets aan eene verzoening, die mij weêr onder zijne afhankelijkheid zou brengen. Ik ben nu ook niet slecht af! Zie mij eens aan, Nicht Gabrielle, en neem mij goed op van het hoofd tot de voeten. (Hij gaat tegenover haar staan) .
gabrielle.
Dat heb ik reeds gedaan, Mijnheer, en ik heb met verwondering opgemerkt, dat gij eene uniform draagt.
lionel
(opgeruimd.)
Zoo is het, de uniform van officier bij den jachtstoet. Ik ben luitenant-adjudant van den opperjager-meester, en heb mijn post van eerste stalmeester te Fontainebleau behouden! De uniform heeft maar weinig verandering ondergaan, 't zit hem in de knoopen en het borduursel van de kraag, die natuurlijk de Bourbonsche Lelie vertoont in plaats van den Adelaar. De Markies zou tevreden zijn als hij mij nu zag met een degen!
gabrielle.
De Markies is uitgereden...
lionel.
Ik wist dat mijn oom van daag te Parijs moest zijn. De Koning zal hem ontvangen in particuliere audientie. Ja, lieve Freule, zie mij maar zoo verbaasd niet aan, men heeft ook zijne connecties, en in deze oogenblikken worden de faits et gestes van de weergekeerde émigrés, de gestempelde getrouwen - zoo als men ze noemt - met argus-oogen bespied. Niet ik ben de bespieder, geloof dat vrij, maar toen ik dit vernam, vond ik het eene uitgezochte gelegenheid om mij hier te vertoonen en eens rustig te komen praten, in het afzijn van mijn oom.
gabrielle.
Na hetgeen ik zelve tusschen u en hem heb waargenomen, kan ik u geen ongelijk geven - maar neem toch plaats....
lionel.
Ik ben waarlijk niet vermoeid - ik kom van Parijs in eene gemakkelijke calèche, die ik te Meudon heb gelaten, om verder naar Mercoeur te wandelen. | |
[pagina 149]
| |
gabrielle.
Wilt gij ontbijten?
lionel.
Ik dank u. Ik kom in de eerste plaats om mijn Neef den Graaf de Mercoeur te leeren kennen.... (Raymond maakt zwijgend eene buiging) en vervolgens om u te vertellen, hoe ik zoo in eens gekomen ben waar ik wezen wilde.
gabrielle
(schertsend.)
Gij hebt uw hof aan den Koning gemaakt en zijne gunst gewonnen.
lionel.
Hm! dat zou ik nog niet durven verzekeren, hoewel het waar is, dat ik op het Kasteel ben geweest en de eer had door den Koning ontvangen te worden. Gij moet weten, Neef, dat er voor mij alles van afhing, of ik te Fontainebleau in mijn post zou kunnen blijven. Van den Markies, die tegen mij ontstemd was, had ik niets meer te wachten - zelfs niet zijne voorspraak - dus zocht ik het bij anderen. Ik vernam, dat Monsieur, Graaf van Artois, die een vurig liefhebber is van de jagt, plan had Fontainebleau te bezoeken. Ik kende een paar personen van zijne omgeving en verzocht hun voor mij tusschen beide te komen en den toestand, waarin ik geraakt was na den dood van mijne ouders, aan Zijne Koninklijke Hoogheid duidelijk te maken - opdat men er geen vergrijp in zou zien, dat een jongmensch, in mijne positie, eene betrekking bij den Keizerlijken jachtstoet uit nooddwang aangreep - zonder daarom in zijn hart de traditiën zijner familie te verloochenen.
raymond.
Mij dunkt, Neef, dat's eene zaak, die gij met uw eigen geweten hadt uit te maken.
lionel.
Wat zal ik u zeggen, Mijnheer, het kwam er hier vooral op aan den Graaf van Artois te overtuigen, die op dit punt juist niet heel ligtgeloovig is.... maar hoe dat ook zij, ik had een goed advocaat, (wat fatachtig glimlagchend) ik moest misschien zeggen eene behendige pleitbezorgster en.... mijne zaak was ten halve gewonnen; toen Monsieur met een klein gevolg bijna incognito te Fontainebleau aankwam, was Zijne Koninklijke
| |
[pagina 150]
| |
Hoogheid niet tegen mij ingenomen en viel mij de eer te beurt hem te geleiden en de Keizerlijke, ik wil zeggen de Koninklijke, stallen en de merkwaardige stoeterij te laten zien. Ik was toen in de gelegenheid om mijne kunstjes te vertoonen als stalmeester, als liefhebber van de jacht, en om zoo eens een woordje te plaatsen over mijn onzekeren toestand en over de waarschijnlijkheid dat men een der jonge edellieden, die met den Koning waren weêrgekeerd, met myn ambt zou begunstigen om mij op stal te zetten, ik waagde daarbij een jeude mot, dat den prins deed glimlagchen - en dat welligt de schaal deed overslaan ter mijner gunste. Wees gerust, Burggraaf, zei hij, terwijl hij mij de hand op den schouder legde - het zou jammer wezen een zoo goed écuyer uit den zadel te ligten om eene peccadille, die men zoo menig ander heeft vergeven. De Koning is meester, dat spreekt van zelf, maar indien mijn gevoelen gevraagd wordt, zal het u niet ongunstig zijn. Dit was meer dan ik had durven verwachten, en onder de hand werd mij door iemand, die tot het gevolg van Monsieur behoorde, den raad gegeven bij den Koning te gaan zoodra het mogelijk was, om bewijs te geven van loyauteit, waarvoor men in deze oogenblikken nog niet onverschillig is. Ik volgde dien raad, verkreeg mijne audientie, en ik verscheen in gewoon hofcostuum. De Koning, zeker om mij te beproeven en eene kleine boete op te leggen, vroeg my waarom ik niet in de uniform van mijn ambt was. Ik begreep dat valsche schaamte over mijn verleden, dat bekend was, hier ongepast zoude zijn. Ik gaf te kennen dat die uniform onder het hersteld Koningschap niet meer mogt gebruikt worden, en dat ik het regt niet had die van den Koning te dragen. ‘Gij vergist u, Mijnheer,’ sprak Lodewijk XVIII, ‘het is mijn voornemen niet ongedaan te maken wat er in Frankrijk goeds is verrigt. - Ik heb reeds de verklaring gegeven, dat ik de benoemingen, door Bonaparte gedaan, zou bevestigen; gij waart eerste stalmeester te Fontainebleau en officier van den jachtstoet; welnu! gij zijt het nòg. Zoo gij een andermaal op het kasteel komt, vergeet dan niet dat de étiquette de uniform van uw ambt vereischt.’ Ik boog diep... en dankbaar - ik had begrepen! De zachte | |
[pagina 151]
| |
berisping ging gepaard met de hoogste gunst die ik niet had durven vragen. - Nu zal de Markies mij ten minste geen verwijt kunnen doen de vormen te veronachtzamen - en 't is nu aan mijn oom om mij geluk te wenschen, en als een getrouw onderdaan zou hij zich bezondigen, zoo hij mij nog verder lastig viel over mijn verleden, sinds de Koning zelf er de spons over heeft gehaald.
raymond.
Dan mag ik in den naam van mijn vader de eerste zijn om u geluk te wenschen; het is, dunkt mij, eene mooije positie - en eene liefelijke plaats Fontainebleau. - Ik ben er zelden geweest en het is mij niet te beurt gevallen er wat te kunnen blijven, maar ik kwam er nooit zonder dat de begeerte bij mij opkwam er eens naar hartelust te kunnen rondzwerven, in dat prachtige bosch vooral!
lionel.
Als gij mij de eer wilt aandoen er eens een dag of wat bij mij te komen.... Ik heb een appartement op het kasteel tot mijn dienst, en gij zult er hartelijk welkom zijn.
raymond.
Zoodra het mij gelukt is den vrede te bemiddelen tusschen mijn vader en u, zal ik van uwe uitnoodiging gebruik maken...
lionel
(tot Gabrielle).
En gij, Freule! Wat hebt gij mij te zeggen?
gabrielle.
Hoe kan het anders, of ik verheug mij van ganscher harte, dat gij nu voor goed zijt verzekerd van eene schitterende positie, en vooral dat gij met de Tuileriën verzoend zijt; dat moet uwe verhouding met den Markies verbeteren, die waarlijk voor u bijkans onhoudbaar was.
lionel.
Ja! zóo was het. Ik stond in eene scheeve positie en mijn oom deed van zijn kaut al het mogelijke om mij dien onaangenamen toestand nog meer voelbaar te maken; en toch, ik moest op alles zwijgen bij de bewustheid van mijne afhankelijkheid... Nu voel ik mij eindelijk een vrij man en meen er gebruik van te maken om den Markies ronduit te vragen of hij nog altijd vasthoudt aan dat huwelijksplan? | |
[pagina 152]
| |
gabrielle.
Ik weet er niets van te zeggen. Ik vraag het mijzelve af, of ik nog verloofd ben of niet... en...
raymond
(invallend, met strakken ernst).
Het komt mij voor dat dit vraagstuk tusschen u beiden moet. worden opgelost. (Hij buigt even voor Lionel, ziet Gabrielle aan met zeker opzet en verwijdert zich door de porte-brisée op den achtergrond van het vertrek) .
lionel
(die hem opmerkzaam heeft gadegeslagen).
Mijnheer onze neef gaat knorrig heen. Hij schijnt het kwalijk te nemen dat wij over onze zaken spreken.
gabrielle.
Gij verdenkt hem ten onregte. 't Is juist omdat hij het niet, kwalijk neemt, dat hij ons zamen laat.
lionel.
Gij hebt gelijk, dat is waarlijk edelmoedig... Hij is een de Mercoeur, men kan er niet aan twijfelen; de diamant, is nog wel niet geslepen, maar.... de steen is echt. En nu (zich tegenover haar neerzettend) , waarde Nicht, tusschen ons, en in vertrouwen, geef mij antwoord op eene vraag die u, hoop ik, niet al te onbescheiden zal voorkomen.
gabrielle.
Spreek, Mijnheer! het is, geloof ik, de eerste maal dat wij dus te zamen zijn....
lionel.
Ik had er mijne redenen voor, om zooveel het van mij afhing geene toenadering te zoeken en de knoop, die de omstandigheden tusschen ons gelegd had, zoo los te laten als mogelijk was.
gabrielle
(glimlachend).
Ik kan u verzekeren, dat gij daarin volkomen geslaagd zijt... Maar ik moet u doen opmerken dat hetgeen gij mij daar zegt, niet precies hoffelijk is.
lionel.
Ik weet het! maar ik ben gekomen om opregt te zijn en ik meen u daarmee beter dienst te doen dan door galanterie.
gabrielle.
Ik wil het gelooven.... | |
[pagina 153]
| |
lionel.
Wij mogen voorop zetten, niet waar? dat er tusschen ons geen sprake heeft kunnen zijn van liefde...
gabrielle.
Dat stem ik u toe, het huwelijksplan ging uit van het hoofd der familie, wiens onverbiddelijke wil het voorschreef, en beide partijen hebben zich zwijgend onderworpen.
lionel.
Zoo is het, maar wat mij betreft met zeker voorbehoud; ik rekende op een buitenkansje, dat mij te eeniger tijd mijne onafhankelijkheid zou terug geven...
gabrielle
Ik was in het zelfde geval.... Ik had de stille hoop op de mogelijkheid die....
lionel
(invallend).
Zooals gij ziet, mijne berekening is goed uitgekomen.
gabrielle.
En de mogelijkheid die ik stelde is werkelijkheid geworden.
lionel
(lagchend).
Jammer dat wij beiden onze vrijheid wenschen. Wij zijn het zoo goed eens!
gabrielle
(ook lachend).
Daarin eens, dat wij liefst niet bij elkander willen blijven.
lionel.
Dat is waar; maar toch, zeg mij de waarheid, Gabrielle, hebt gij eene opvatting tegen mij, waardoor het u al te pijnlijk zou zijn, zoo wij de verbintenis nog vooreerst aanhielden?
gabrielle.
Zulke opvatting heb ik niet, en als de band niet meer knellend wordt dan zij nu is....
lionel.
Zoudt gij er vrede mee hebben, dat wij nog voor de wereld verloofden bleven?
gabrielle.
Och ja! waarom niet, ik ben niet ongelukkig bij mijn Oom en....
lionel.
En gij hebt genegenheid opgevat voor zijn zoon. | |
[pagina 154]
| |
gabrielle
(sterk kleurende).
Hoe komt zoo iets in u op!
lionel
(schalksch).
Gij hebt gelijk, dat is àl te ongerijmd, ik zal mis gezien, hebben.
gabrielle
(verlegen).
Waarlijk, zoo is het.
lionel.
Maar.... dat belet uiet dat Raymond zelf op zulk eene gedachte kan komen, hoe onmogelijk gij dat ook acht.
gabrielle
(zwaarmoedig).
Dat is niet te hopen, want dat zou hem eene teleurstelling bereiden. Ik bezit niets van mij zelve en mijn bruidschat zou ik alleen danken aan de edelmoedigheid van mijn Oom! Nu Raymond tot zijn regt is gekomen ben ik geen goede partij meer, en de Markies zal zeker andere plannen hebben met zijn zoon.
lionel.
Wie weet! hij heeft nog al familiezwak; maar toch, gij kunt gelijk hebben, voor zich zelven schijnt hij geene ambitie te koesteren. Ik weet voor zeker dat hij een van de weinige uit de emigratie teruggekeerde edellieden is, die nog niets gevraagd hebben aan den Koning, terwijl de Tuileriën bestormd worden door de anderen met adressen en smeekschriften om schadevergoeding - om giften en eeretitels ter belooning van hunne trouw, hunne diensten, zelfs al hebben ze niets meer gedaan voor het koningschap dan heen te gaan, toen zij het niet meer in Frankrijk konden houden, maar.... de Markies zal eerzucht hebben voor zijn zoon, en daar heeft hij gelijk in. De Graaf de Mercoeur kan het tot Pair, tot Hertog brengen, wat hofgunst meewerkende, en daarbij behoort eene vrouw, die rang of fortuin aanbrengt; maar Raymond is zes-en-twintig jaar en hij ziet er niet uit als een die zich weerloos naar de slagtbank zal laten voeren, dus.... voor 't geval dat zekere onderstelling van mij juist ware, behoeft men nog niet alle hoop op te geven.
gabrielle
(wat geprikkeld).
Ik bid u, Mijnheer! Kom tot hetgeen u zelven en mij betreft. | |
[pagina 155]
| |
lionel.
Ik ben er al! ten minste als het er bij blijft, dat wij elkander nog vooreerst aan 't gegeven woord houden. Op mijn eer als edelman verzeker ik u, dat gij van mij niet meer last zult hebben, dan tot hiertoe het geval was, en ik zie niet dat het in uw belang is, om u nu al die vrijheid te hergeven, die tengevolge zou hebben, dat de Markies nieuwe huwelijksplannen voor u uitdacht; want het gaat nu eenmaal niet aan, dat men eene jonge dame van goeden huize zonder bestemming laat.
gabrielle
(met vastheid).
Toch wensch ik ongetrouwd te blijven.
lionel.
Dat gaat goed zoolang gij met mij verloofd zijt; maar deze conditie stel ik (in uw voordeel, altijd,) dat gij mij waarschuwt als gij uwe vrijheid noodig hebt; dan zal ik mij tot den Markies wenden en de knoop zal opgelost worden, zonder dat gij er de verantwoordelijkheid van draagt.
gabrielle.
Wacht niet naar mij, er moet toch eens een eind aan komen.
lionel.
Wel zeker, dat zal het ook, maar gij hebt zelve altijd een jaartje bedenktijd gewenscht; de Markies wilde dit in 't begin niet toestaan, nu zal hij er zoo'n haast niet meê maken; toen was de afspraak, dat ik, als ik niet langer te Fontainebleau kon blijven, trouwen zou en hier bij onzen Oom komen inwonen. Om u de waarheid te zeggen, de haren rijzen mij te berge bij die gedachte. Nu ik in mijne functie blijf en de zoon des huizes dààr is, kan van dit plan geen sprake meer zijn, en zal de Markies zijne nicht nog gaarne bij zich houden, zoolang Raymond hem geene schoondochter in huis brengt.
gabrielle
(zucht).
Maar indien de Markies tegen uwe verwachting in toch haast maakte om dat huwelijk te voltrekken, dat wij geen van beide wenschen?
lionel.
Dat is op 't uiterste en dan zal ik er rond voor uit komen dat ik bij de veranderde uitzichten mij niet gehouden acht aan mijn woord. Dat zal mij dan wel niet in zijne achting | |
[pagina 156]
| |
doen rijzen, maar nu ik mijn ambt behoud, nu ik niets meer van hem te wachten heb, behoef ik mijn oom niet meer te ontzien; hij is het, in elk geval, die het plan heeft gemaakt en mij het voorstel gedaan. Hij wist, dat ik niet anders kon dan het aan te nemen.
gabrielle.
Maar als gij u zoò onafhankelijk voelt tegenover den Markies, waarom dan niet liever tot hem gegaan om alles in eens af te maken. Mij dunkt dat ware opregt.... en meer een edelman waardig.
lionel.
Dat is waar; maar ziet ge, ik heb juist mijne redenen om de zaak nog wat slepende te houden en den schijn te bewaren, als gij er ten minste niet tegen hebt mij daarin behulpzaam te zijn! Als ik die reden niet had gehad, zou de wijze waarop de Markies mij behandelt mij al terstond na het optreden van zijn zoon er toe gebragt hebben om met hem te breken, en ik wachtte haast niet anders of hij zelf zou mij voòr zijn - dan, hij is te veel slaaf van zijn woord om het zonder geldige oorzaak terug te nemen en voor u ziet hij voor 't oogenblik nog niets beters.. Daarom laat ook hij de kwestie hangende, vermoed ik. Wat mij betreft, dat is ernstiger. Hetgeen ik u nu ga mededeelen, Gabrielle, is een geheim, dat ik aan uwe edelmoedigheid vertrouwen moet, overtuigd dat gij het niet prijs zult geven.
gabrielle.
Wees daar gerust op. Ik voed geen wrok tegen u; ik zou liefst als neef en nicht zamen goede vrienden zijn.
lionel.
Dat is ook mijn verlangen, en daarom moet gij er meer van weten om mij niet te miskennen. Luister! Ik was al zoo goed als verloofd toen de Bourbons terugkeerden en - mijn oom met hen....
gabrielle
(verrast met verwijt.)
En toch hebt gij den Markies uw woord durven geven!
lionel.
Ik kon niet anders, geloof mij! Maar gij zelf zult mij toch niet verwijten dat ik u door woord of daad in den waan heb | |
[pagina 157]
| |
gebragt dat onze verloving voor mij iets anders was dan eene overeenkomst, door den nood mij opgelegd.
gabrielle.
Dat is waar, gij zijt tegenover mij opregt geweest tot onhoffelijkheid toe.
lionel.
Ik vraag er u vergiffenis voor, maar.... het moest zoo zijn. De val van het Keizerrijk had niet alleen mijne uitzichten op fortuin vernietigd, maar ook mijn hart gebroken. Ik koesterde eene vurige liefde voor eene jonge dame, wier familie alles aan Napoleon te danken had, en die met zijne abdicatie alles verloor, tot zelfs de bezittingen in den vreemde haar toebedeeld, en die haar nu vermoedelijk reeds ontnomen zijn. De moeder van mijne geliefde was verbonden aan het huis der Keizerin en was aan de familie Bonaparte verwant. Mijne Eugenie had hare opvoeding genoten te St. Cyr en was nog maar even in de wereld gebragt toen ik hare kennis maakte, bij gelegenheid eener jachtpartij te Fontainebleau, die de dames en calèche bijwoonden. Als eerste écuyer mogt ik haar begeleiden, en wij voelden ons als door magnetische kracht tot elkaêr getrokken. Mevrouw de Gravin, - het is beter dat gij den familienaam niet kent, - keurde onze genegenheid niet af, zij gaf mij hoop op bevordering, op eene gunstige uitkomst, als ik mijn aanzoek bij haar gemaal zoude doen, maar vóor alles moest men de goedkeuring des Keizers inwachten, en deze, zich bereidend voor zijn laatsten noodlottigen krijgstogt, had wel wat anders te doen dan zich te bemoeijen met onze liefdesbelangen. Het bleef dus bij een geheim verbond des harten tusschen ons - begunstigd door de Moeder, die ik voor mij ne zaak gewonnen had. Dus hielden wij moed, hadden het voorrecht elkaêr van tijd tot tijd te zien, en leefden op hoop - totdat de snel opeen volgende verpletterende tijdingen van de nederlagen des Keizers bij zijne laatste worsteling ons de zekerheid gaven, dat zijn gelukster was ondergegaan, dat het gedaan was met het Keizerrijk, en gedaan ook met onze verwachtingen en vooruitzichten. Wij moesten scheiden. Mijn post was te Fontainebleau, waar de Keizer verpligt was zijn eigen banvonnis te onderteekenen; waar ik zijne laatste orders | |
[pagina 158]
| |
moest vragen. De familie, die niets van de Bourbons wachtte of wenschte, veeleer vervolging vreesde, verliet Parijs in zulke overhaasting, dat ik niet eens gelegenheid vond afscheid te nemen van Eugenie, en wij noch beloften konden wisselen, noch afspraak maken onze verbintenis aan te honden; maar wat mij betreft, ik voelde mij in 't harte aan haar verbonden door een even hechten band als ware die voor het altaar gelegd, en ik twijfelde niet of het was bij haar als bij mij. Ik rekende op haar trouw, ondanks alles wat ons nu scheidde. Ik vernam in den eersten tijd niets van haar noch de haren. Het gerucht ging, dat de familie ergens in Italië de wijk had genomen, terwijl de Graaf den Keizer naar Elba zou vergezellen. Eindelijk ontving ik eenige regelen van de Gravin, die hare verwondering, haar misnoegen te kennen gaf, dat ik in Frankrijk was gebleven, en die mij mededeelde, dat, daar er bij den loop der gebeurtenissen aan geene vereeniging tusschen mij en hare dochter te denken viel, zij de betrekking, die er tusschen ons bestaan had, als verbroken beschouwde. Een woordje van Eugenie zelve herhaalde op anderen toon hetzelfde en gaf mij mijne vrijheid terug, daar onze wegen voortaan uiteen liepen. Ik zou verpletterd zijn geweest onder dat harde vonnis, ware het niet dat er iets zoo gedwongens, zoo iets onnatuurlijks had gelegen in hare wijze van zich uit te drukken, dat ik er duidelijk den zedelijken dwang in herkende, die op haar geoefend was, door wie of wat dan ook. Zij zoo hartstogtelijk, zoo vol geestdrift, en die mij hare liefde plagt te betuigen met al den gloed van hare zuidelijke natuur zij is in Italië geboren - zij schreef zoo koel en droog, zoo afgemeten en berekenend, dat ik alleen hare hand herkende in dit schrijven, niet haar geest, niet haar hart. Dit gaf mij moed om te antwoorden; een antwoord waarin ik al mijne smart, mijne waanhoop uitdrukte en smeekte om een zachter vonnis, om eenige hoop, al ware het nog zòo in de verte. Ik verontschuldigde mij bij Mevrouw X over mijn terugblijven in Frankrijk, op grond dat ik geheel zonder fortuin was, en niet zag hoe ik, zonder bestemming in den vreemde omdwalende, eene betere partij voor hare dochter zou kunnen zijn dan nu, waar ik als lid van een geslacht, dat altijd aan de | |
[pagina 159]
| |
zijde van het Koningschap had gestaan, nog eenige kans had in mijne positie te blijven. Ik was geen minderjarige om, weggesleept door den hartstogt, een onbezonnen stap te wagen, waarmee ik mijn geheele toekomst zou bedorven hebben. Ik hoopte dat die voorzigtigheid door de moeder mijner geliefde zon begrepen en gewaardeerd worden; maar het scheen anders uitgevallen, er kwam geen echo op mijn dringende bede, ik moest het mij voor gezegd houden. Inmiddels hoorde men iederen dag van oude getrouwe Koningsgezinden, die uit de ballingschap naar Frankrijk weêrkeerden, en ik vernam dat ook mijn oom de Markies van de hunnen was, dat hij op het kasteel de Mercoeur was teruggekomen, dat hem sinds lang weêr toebehoorde, door bemiddeling van den Notaris van Meudon. Ik was eens in mijn leven op Mercoeur geweest, als knaap van zeven of acht jaar, toen Raymond nog in de wieg lag. Sinds had ik mijn oom niet weêr gezien, daar hij met mijn vader van gevoelen verschilde over de verpligtingen van den Franschen adel te dier dage, en hij het dezen, zijn jongeren, kwalijk nam dat hij zich niet aan zijne opinie wilde onderwerpen. Dit hield de broeders van elkaar verwijderd, zoodat de Markies zelfs geen afscheid nam toen hij in '91 emigreerde. Toch vond ik mij verpligt hem mijne opwachting te maken en welkom in Frankrijk te heeten. Hij was het hoofd van de familie - de eenige, die mij een steun kon bieden - en het was niet aan mij om wrok te koesteren over vroegeren onmin, waarvan ik de oorzaak niet had kunnen beoordeelen. Ik zag een grijsaard terug, waar ik nog geheugen had van een man in de volle kracht des levens, maar toch een grijsaard met vaste houding en even ongebogen wil. Hij ontving mij welwillend, hartelijk zelfs....
gabrielle.
Ja! de Markies was toen zeer met u ingenomen. Hij was evenzeer verrast als verblijd nog een vertegenwoordiger van zijn naam en geslacht in leven te zien - de eigen zoon van zijn jongeren broeder, die voor de goede zaak bij de verdediging der Tuileriën was gevallen. Waarom het daarna zoo jammerlijk omsloeg is mij nog altijd een raadsel. | |
[pagina 160]
| |
lionel.
Mij niet. In de eerste blijdschap van dit wederzien, schijn ik een goeden indruk op hem gemaakt te hebben en vergat hij wat eerst daarna en toen met volle kracht bij hem opkwam, hoewel ik er geen geheim van had gemaakt, dat ik den ‘overweldiger’ had gediend. Hij beschouwde mij als door de voorzienigheid aangewezen, om in de plaats te treden van den zoon, over wien hij rouw droeg als over een doode, en waar hij mij de voordeelen van deze positie aanbood, wachtte lig ook dat ik er de pligten van zou vervullen. Wat kon ik in die eerste oogenblikken anders doen dan ze te aanvaarden, nog niet berekenend van welken om vang ze konden zijn. Gij herinnert u, hoe hij ons zamen bragt, hoe hij ons reeds bij mijn tweede bezoek verraste met zijn besluit omtrent onze vereeniging, die u evenmin aanlachte als mij, naar het mij toescheen, doch waartegen wij geen van beiden iets wisten in te brengen.
gabrielle.
Ik had er alleen tegen, dat ons nauwelijks tijd zou gegund worden om elkaêr te leeren kennen; mijne opvoeding had er mij toe geleid om in eene huwelijks-verbintenis iets anders, iets hoogers te zien, dan eene overeenkomst om familie-belangen; maar magteloos tegen den wil van een oom, van wien ik volstrekt afhankelijk was, moest ik mij onderwerpen; maar gij, gij hadt u vrij kunnen maken met eene kloekmoedige bekentenis.
lionel.
Daarin vergist gij u. Ik had maar eens moeten spreken van eene betrekking tot de dochter van Graaf X, en gij zoudt gehoord hebben hoe die werd opgenomen. Het zou een strijd zijn geworden zonder uitkomst; daarbij, ik kon niet met regt van eene verbintenis spreken, waaraan mogelijk nog maar alleen door mij werd vastgehouden, en indien ik er van gewaagd had, welke stormen zouden er zijn opgestoken! In die dagen was mijn hoop gevestigd op hetgeen ik door den invloed van mijn oom zou kunnen verwerven, de vooruitzichten, die hij mij opende, lachten mij toe, ik wil het u wel bekennen. Tegenover de haast die lig had om zijn wil door te drijven | |
[pagina 161]
| |
was ik voornemens alle denkbare bezwaren te opperen die tot uitstel konden voeren. Op het uiterste, en zoodra ik de zekerheid had gekregen dat Eugenie mij had opgegeven, zou ik mij onderworpen hebben aan uwe beslissing, nadat ik u de bekentenis had gedaan die ik u nu deed.
gabrielle.
En als ik mij aan de zijde van den Markies had geschaard, om u aan uw woord te houden?
lionel.
Dan zouden wij een huwelijk hebben aangegaan, zoo als er meer worden gesloten.... Maar ik meende alle regt te hebben om zulke uitkomst niet te verwachten.
gabrielle.
Voor iemand, die aan 't Keizerlijk hof heeft verkeerd, zijt gij dan wel vrij van inbeelding, zoo gij het onmogelijk achttet, dat ik onze betrekking als ernst zou opvatten, dat er in mij eene gezindheid wakker werd, zoo geheel in strijd met uwe wenschen.
lionel.
Verschoon mij, Freule! Ik heb juist op die mogelijkheid gerekend, en ik heb van mijne zijde alles gedaan... of... gelaten wat mij noodig dacht om u geene gevoelens in te boezemen, die.... u verdriet en teleurstelling konden berokkenen. Gij zult mij die getuigenis moeten geven, dat ik mij zoo ver en zoo vreemd van u gehouden heb, als maar eenigzins met de opgewrongen betrekking tusschen ons bestaanbaar was, en dat het mijne schuld niet zou geweest zijn, zoo gij een beter gevoelen van mij gekregen hadt dan die van een stug onhartelijk wezen, wien het onverschillig was welken indruk hij op u maakte.
gabrielle.
Ik geef u toe, dat het mij moeite zou gekost hebben eene betere opinie van u te verkrijgen. Als dit in uwe bedoeling heeft gelegen, kan ik u verzekeren dat gij volkomen geslaagd zijt.
lionel
(het hoofd buigende met eene verzuchting).
Ik belijd het met schaamte, maar schenk mij vergiffenis, | |
[pagina 162]
| |
want ik mogt niet anders, het moest zoo zijn. - Mijn eer als edelman, mijne zwakheid als mensch werd op eene te zware proef gesteld. Ik vreesde dat ik niet staande kon blijven, zoo ik mij tot halfheid liet verlokken. Ziet gij, Gabriëlle, ik beroem mij niet beter te zijn dan anderen. Ik ben jong geweest, ik heb mijne jeugd genoten, ik heb den tijd gekend dat ik meer dan éen damesportret te gelijk in mijne cassette moest verbergen, dat ik haarlokken van elke kleur veroverde en bij elkaêr legde, maar sinds die eenige onvergelijkbare liefde voor Eugenie mijn hart heeft ingenomen, was daarnevens geene plaats meer; had ik mij zelven beloofd, dat geene distracties, geene caprices, hoe vluchtig ook, aan den ernst van dien hartstocht afbreuk zouden doen. Het viel mij ligt woord te houden, totdat de Markies mijn Oom op den overigens niet slecht bedoelden inval kwam van onze verbintenis; ik zag u, ik raadde onder dien eenvoud, die zedigheid, eigenschappen, die ieder echtgenoot in zijne vrouw zoude wenschen. Zult gij mij van vleijerg beschuldigen als ik u nu zeg dat uwe bevalligheid, uwe beschaving, uwe natuurlijkheid mij troffen, en dat ik met dankbaarheid, met verrukking aan uwe voeten zou zijn gezonken, zoo ik er nog het regt toe gehad had, zoo ik geen dubbel verraad zou gepleegd hebben, als ik had toegegeven aan die eerste beweging? Het was een schuldige liefde met mijne antecedenten, met mijn vasten wil, om aan een vrij willig gegeven belofte getrouw te blijven; allereerst schuldig tegenover u, wie ik misleiden moest, niet minder schuldig jegens haar, die ik daarmee verried. Zoo sprak ik tot mij zelf: Lionel de Mercoeur, hier begint een strijd waarin gij de zegepraal moet behalen zoo gij geen ellendeling wilt zijn. Met eene jonkvrouw als deze om te gaan, als uwe verloofde de regten van een aanstaande op haar te doen gelden, is een voorregt, te gevaarlijk voor sterker deugd dan de uwe, wees voorzigtig en zorg dat gij op deze klip geen schipbreuk lijdt, en, om de klip te vermijden, zorgde ik niet in het vaarwater te komen waar zij lag. Na onze officiële verloving, heb ik het kasteel de Mercoeur gemijd zoo veel het slechts doenlijk was zonder den Markies te krenken; heb ik u de gebruikelijke bouquet weten aan te bieden, zonder een woord of een regel dat van geest of hart getuigde. | |
[pagina 163]
| |
Zoo gaarne had ik u als mijne beminnenswaardige nicht, met hoffelijkheid, met galanterie bejegend, maar de eerlijkheid, de ware ridderlijkheid verbood het mij. Ik weet wel dat ik mij hierdoor uwen onwil op den hals haalde, en met regt....
gabrielle.
Dat juist niet. Ik schreef uwe terughouding, uw wegblijven toe aan het regtmatig misnoegen over de uitvallen van den Markies tegen den tiran, den Corsikaan, en zijne verbittering dat gij dezen hadt gediend, alsof gij anders hadt kunnen doen.... aan de voortdurende vitterij en kibbelzucht, waarmee hij u vervolgde, vooral sinds hij zijn zoon had weêrgevonden....
lionel.
De Markies heeft er het zijne aan toegebragt, dat is waar; maar zijn kwade luim, zijne hatelijkheden zouden mij toch niet weêrhouden hebben u te komen zien, zoo ik mij die vrijheid had durven veroorloven; doch ik heb mij liever den kwaden schijn getroost, dan de valsche positie waarin wij ons tegenover elkaêr bevonden nog meer onhoudbaar te maken door nieuwe verwikkelingen.
gabrielle.
Ik zie echter niet waartoe het u noodig is, in deze dubbelzinnige verhouding te blijven, nu gij den Markies niet meer behoeft te ontzien.
lionel.
Dat zal ik u zeggen. Vooreerst zag ik liever dat de Markies zelf er een eind aan maakte nu zijn plan niet meer door kan gaan; maar daarbij komt nog dat.... het volksgezegde: ‘een geluk of een ongeluk komt zelden alleen,’ aan mij is bewaarheid geworden. Nauwelijks was ik zeker van mijne betrekking, of ik kreeg tijding van Eugenie; zij was in Toscanen bij de Prinses Baciochi, en zou daar vooreerst blijven. Gescheiden van hare ouders, schreef zij mij nu uit het volle hart zoo als zij het ook vroeger zou gedaan hebben, zoo men haar daartoe de vrijheid had gelaten. Zij had hoop dat alles voor ons nog ten goede zou komen. Een aanzienlijk deel van hare be- | |
[pagina 164]
| |
zittingen was nog voor hare ouders behouden gebleven en zij was een eenig kind. Haar vader was maar tijdelijk op Elba gebleven en was nu reizende - hij had den Keizer van onze betrekking kunnen spreken, en deze had mijn gedrag goedgekeurd. ‘Waartoe een banneling meer, als we er een vriend door behouden in Frankrijk;’ moet hij gezegd hebben - en dit éene woord heeft de familie met mij verzoend. Eugenie had de beste verwachtingen voor de toekomst, ik mogt haar schrijven, hare ouders zouden na korten of langen tijd zeker hunne toestemming geven tot ons huwelijk; maar 't is toch beter dat alles vooralsnog geheim blijft, zelfs al hebben wij die toestemming verkregen. Ik ben nog te kort aan de zijde der Bourbons, dan dat het niet gewaagd zou zijn er voor uit te komen, dat ik met eene dochter uit dàt huis, zoo na aan de Bonapartes verwant, een huwelijk denk aan te gaan. Men zou mij verdenken van intriges, van verraad, van wat niet al! Ter andere zijde, zoo het bekend werd dat onze verbintenis verbroken was, wachtten mij nieuwe bezwaren. Ik heb u verteld, hoe ik door den invloed van beminnelijke pleitbezorgsters mijn proces bij den Graaf van Artois en bij den Koning gewonnen heb. Onze dames hebben, als velen harer op zekeren leeftijd, de liefhebberij om huwelijken te sluiten, om jonge dames aan den man, ongehuwde mannen aan eene vrouw te helpen. Wat wilt gij, zij hebben behoefte aan bezigheid, en dit is nog eene van de onschuldigste! Nu zij mij met de nicht van den Markies de Mercoeur verloofd weten, laten zij mij ongemoeid, dat spreekt van zelve, maar zoo het uitkwam dat ik mijne vrijheid had! wee dan mijner, ze zouden mij geen rust laten, en ik zie waarlijk niet hoe ik aan hare bemoeijingen ontkomen zou, dan door eene bekentenis waarvoor het nog veel te vroeg is! Verstaat gij mij nù, Gabriëlle?
gabrielle
(droogjes).
Heel goed! Onze verbintenis komt u zeer gelegen als een voorwendsel om vrij te big ven van erger - gij zijt een egoïst, zooals de meeste mannen.
lionel.
En gij een engel van edelmoedigheid, zooals weinige vrou- | |
[pagina 165]
| |
wen; maar zoo'n grof egoïst ben ik toch niet, om te willen dat gij het slachtoffer zult zijn van uwe lijdzaamheid. Zoodra het u noodig is vrij te wrezen voor de wereld, om welke reden ook, hebt gij maar een woord te spreken, en uw dankbare schuldenaar zal u toonen hoe hij uw gehoorzame dienaar weet te zijn!
gabrielle.
Ik reken daar op, maar ik heb zulke dienst nog niet noodig.
lionel
(op de knie zinkend en haar de hand kussend.)
En gij zult voor mij zwijgen, zelfs tegen Raymond, zelfs tegen Mevrouw de Lancry - vooral tegen Mevrouw de Lancry, want....
gabrielle
(wat gejaagd).
Tegen iedereen - een geheim is een geheim en kan niet ten halve bewaard blijven, doch sta op en maak dat gij weg komt, want daar zie ik het rijtuig van den Markies de groote laan inrijden; wat zou hij zeggen als hij u zòo zag.
lionel
(lagchend opstaande).
Hij zou zeggen dat ik in mijne rol was, maar ik kan hem nu toch niet afwachten, ik blijf van daag te Meudon, ik moet ook bij Mevrouw de Lancry eten. Vaarwel, groet Raymond. (Hij vertrekt door de glazendeur.)
gabrielle
(even naar buiten ziende).
't Is zoo als ik dacht: de Markies rijdt door tot de groote poort aan de voorzijde van het kasteel - (daarop Lionel toeknikkende, die haar nog eens groet, half luid als voor zich zelve met een ligt hoofdschudden) - zij bevallen mij toch niet die kronkelwegen. Als hij karakter had, moest hij ze zelf niet gaan en er mij allerminst op mee voeren..... 't is toch maar goed dat ik zijne vrouw niet behoef te worden. (Zij blijft een oogenblik staan in gepeins verzonken) - Zou Raymond zoo handelen? - Ik geloof het niet. Hij zou kloek en rondborstig den regten weg gaan, zonder om te zien wat er bij te verliezen viel - en toch - is hij volkomen oprecht als het
| |
[pagina 166]
| |
die Sophie geldt? - Ontspringt hij mij niet telkens als ik meen hem te vatten op dat punt? Die Sophie een nufneusje, die meent dat vinnigheid voor geest kan doorgaan - ach; ik wou dat mij dit niet plaagde - het moest niet zijn (de hand op het hart drukkend) - en toch - maar hoe kon Raymond ook denken - (zich oprigtend en haar borduurraam ter zijde schikkend) - zottin die ik ben, ik vergeet dat het hoog tijd wordt om mij te kleeden. - (Zij gaat heen door de porte-brisée op den achtergrond) .
Het familie-salon op het kasteel de Mercoeur, gemeubeld naar den smaak van het tijdperk - het behangsel, schilderwerk uit de laatste helft van de achttiende eeuw.
la broche
(slaat de groote middendeur open. De Markies komt binnen in gala-kleeding, den degen op zijde, hij ziet er verhit en geprikkeld uit, werpt driftig zijn kleinen driekanten hoed weg en zinkt in den armstoel neer, die La Broche voor hem aanschuift).
raymond
(komt binnen en nadert zijn vader met eene diepe buiging).
raymond
(met zekere hartelijkheid).
Gij ziet er vermoeid uit, Vader - Zal ik schellen om iets ter verfrissching?
de markies
(gemelijk).
Dat's onnoodig, Mijnheer! La Broche heeft reeds mijne orders.
raymond.
Is u aan 't Hof geweest, Mijnheer?
de markies
(knikt toestemmend).
raymond.
Heeft u het daar niet goed getroifen, Vader? Is u iets onaangenaams bejegend?
de markies
(op scherpen toon.)
Ik heb het zeer goed getroffen, en mij is niets onaangenaams overkomen, maar eer wij verder gaan, Mijnheer, moet ik u eene opmerking maken, waarnaar gij u in 't vervolg behoort te rigten. | |
[pagina 167]
| |
raymond
(ziet hem verlegen en vragend aan, zonder iets te zeggen.)
de markies.
Eens voor al! men ondervraagt nooit iemand die boven ons staat door leeftijd of rang.
raymond
(buigt het hoofd en mompelt.)
Verschoon mij, de belangstelling....
de markies
(wat verzacht.)
Ik geloof u, gij hebt hart; ook neem ik het u niet kwalijk, maar.... het zjjn vormen waaraan gij u gewennen moet, eer gij ten hove gaat.
raymond
(snel.)
Ik weet het, daarvoor ben ik nog in lang niet geschikt.
de markies.
Gij hebt er ook nog den tijd mee, (Raymond binnensmonds: Goddank!) ik wil niet dat mijn zoon het gekke figuur zal maken, dat ik daar even van zoo menig ander heb gezien. (La Broche komt binnen met een zilveren blad, waarop een karaf met water en een glas limonade, dat hij voor den Markies op de tafel neerzet.)
de markies
(geeft hem zijn degen.)
La Broche, ik zal mij nog moeten verkleeden, men gaat niet in hofcostuum bij mevrouw de Lancry. (La Broche buigt en gaat heen) . (De Markies neemt een teug limonade en roept uit
:) Br.! wat een Ark! iedereen komt er nu, en de Hemel weet hoe ze er komen, (hij neemt nog een teug limonade) zoo als onze lieve Heer ze geschapen heeft, ongevormd, ongelikt, met kleêren en manieren die nog naar de revolutie rieken. (Hij haalt zijn zakdoek uit en gebruikt die als een waaijer om zich mee te verkoelen) . Men is haast verpest als men een half uur anti-chambre heeft moeten houden.
raymond
(in verbazing.)
Hoe is het mogelijk dat er in de Tuileriën....
de markies.
Zulk eene wanorde heerscht niet waar, nu het wettige Ko- | |
[pagina 168]
| |
ningschap weer is hersteld. Wat zal ik u zeggen, mijn zoon! wij hebben nòg de Chaos. De schifting, de ordening, de herschepping zal zeker volgen, maar op dit oogenblik... ga zitten, wij zullen praten, ik moet mij lucht geven. Ziet gij, mijn kind! ik wist vooruit dat ik Versailles niet weêr zou vinden, zooals ik Parijs niet weêrgevonden heb in Parijs; maar toch, ik meende dat de Tuileriën, nu zij van den Corsikaan en zijn aanhang gezuiverd waren, nog de Tuileriën zouden zijn gebleven - helaas! (hij drinkt zijn glas limonade leêg) welk eene teleurstelling! de Hertog de Duras had er mij wel eenigzins op voorbereid, maar toch... Ik vroeg mij zelven af waar ik mij eigenlijk bevond toen ik die troep zag dooreen warrelen, en mij in 't midden daarvan moest bewegen. Op mijn woord van eer, er waren daar lieden die hunne ellebogen gebruikten om elkaêr te verdringen. Er waren er, die niet eens schenen te weten dat mem plaats behoort te maken voor dames! Maar ook, welke dames? (met een bitteren lach) de madammen van het zoogenaamde keizerrijk, de baronnessen, de gravinnen van den nieuwen adel uit bankiershuizen, van achter toonbanken voortgekomen, en die nu hoopten zich als vrouwen van rang te laten stempelen, door zich in de voorzalen, in de portalen, ja tot op de trappen toe van het paleis te vertoonen. Menige harer zal wel niet verder komen, naar ik gis, maar men kan niet weten; alles is zooonderste boven geworpen door die verwenschte Jacobijnen, en de Koning laat zich meesleepen door zulk eene grenzenlooze goedertierenheid, dat in deze dagen alles mogelijk is! Voor mij waren het, op een enkele na, allen vreemde gezigten; ik hoorde namen noemen, als van beteekenis, die ik nooit te voren had gehoord; men sprak van den jongen Guizot, den nieuwen secretaris van den abt de Montesquiou, als
van iemand die wat belooft.
raymond
(onbedacht levendig).
Iemand die niet slechts wat belooft, maar reeds gehouden heeft, Mijnheer! Ik verzeker u dat zijne collegies...
de markies
(knorrig).
Die gij dan toch wel niet zult hebben bijgewoond. | |
[pagina 169]
| |
raymond
(sterk kleurende).
Waarom niet, Vader? Niet geregeld, dat is waar; ik was geen student, maar toch...
de markies.
Het doet er ook niet toe in dezen, wat hij als professor heeft kunnen zijn. Ik spreek van den staatsman, en dan komt het mij voor dat iemand, die er uitziet als een schoolmeester, die de manieren heeft van een burgerman, en die meent dat hij zòo ten hove kan gaan,... niet precies is wat men voor secretaris van een minister zou wenschen; daarbij een protestant... ik heb zelfs hooren zeggen dat hij niet eens aan God gelooft!
raymond
(die zich met moeite weêrhouden heeft.)
Dat heeft niemand hem hooren zeggen - en dat heeft hij ook niet geschreven, maar het kon wel zijn dat zijne vijanden het verspreiden om bij de hofpartij zijne carrière te bederven. Zeker is het - dat men zich afvraagt welke soort van geestelijke mijnheer de Abt de Moutesquiou is - en of die zelf aan God gelooft....
de markies
(de schouders ophalende.)
Waar bemoeijen de lieden zich mee - 't is een de Montesquiou - Fesensac! een man van de wereld - die geest en savoir vivre en.... wat alles zegt - die het vertrouwen des Konings heeft! en van wien men wacht dat hij de kerk en de geestelijkheid uit hare vernedering zal oprigten.
raymond
(even glimlachend.)
Met behulp van Mijnheer Guizot, dan - dien hij zelf in zijn kabinet heeft genomen....
de markies.
Welnu ja! om de Athéisten te believen en de philosophen gerust te stellen denk ik - maar dàt behoort tot de politiek waar wij ons liever buiten moesten houden - ik moet u toch nog vertellen wat ik er meer zag in de Anti-Chambre - natuurlijk generaals - zelfs maarschalken, (met bitterheid) - den grooten Ney onder anderen, den Prins van de Moscowa, die de manieren van de kaserne nog niet eens heeft afgeleerd. Hij
| |
[pagina 170]
| |
werd vóor mij opgeroepen bij den Koning. Een troost gewerd mij, de Hertog de la Châtre knikte mij deelnemend toe, en maakte even eene beweging met de schouders, als om mij zijn geheimen onwil te kennen te geven, toen hij de zaal doorging om Zijne Exellentie den maarschalk binnen te leiden. Ik houd er mij van verzekerd, dat de waardige Prins niet in staat is zijne drie reverenties voor den Koning te maken zoo als het behoort.
raymond.
Het zou verschoonlijk wezen, hij heeft zoo veel anders te doen gehad - dan zich daarop toe te leggen!.. En toch - het zou kunnen zijn, dat hij het afgezien heeft! Er zijn zoo veel koningen hunne kniebuigingen komen maken voor zijn meester ten aanschouwe van diens hofstoet!
de markies
(driftig uitvallend.)
Wat hoor ik! mijn zoon is toch geen Bonapartist, hoop ik?
raymond.
Verre van dàt, Mijnheer. Ik ben gelukkig niet in de noodzakelijkheid geweest om partij te kiezen, maar in geen geval zou ik aan de zijde willen staan van hen, die geweldenarij plegen en uit ijdelen eerzucht den bloei en de welvaart van het Fransche volk roekeloos in de waagschaal stellen.
de markies
(ernstig.)
Gij behoeft niet te kiezen. Als men een de Mercoeur is staat men van zelf aan de zijde des Konings, en nu wij hierop komen: gij zult vrees ik een slecht hoveling zijn - ik durf vooreerst geen hofambt voor u vragen.
raymond.
Gij hebt wel gelijk, Vader. Nòg ben ik daarvoor ten eenen male ongeschikt en ik zie zelfs niet hoe ik er ooit voor geschikt zal worden!
de markies.
Bekommer u daarover niet. Het zal wel komen. Het is nu nog niet uit te maken wat gij eens zijn zult. Intusschen.... zoudt gij een rang bij de lijfwacht kunnen vragen.... La Maison rouge en la Maison écossaise bestaan helaas | |
[pagina 171]
| |
niet meer, maar er wordt toch wel degelijk op de geboorte gelet, als iemand garde-du-corps wil worden..., dus is een de Mercoeur wel geregtigd....
raymond
(levendig.)
Om een vrij man te blijven, naar het mij voorkomt. Ik bid u, Vader, zoek geen vorstendienst voor mij - of hebt gij zoo veel haast mij van u weg te zenden?
de markies.
Dàt is de vraag niet. Maar het is toch niet goed, dat gij op den duur met mij in deze afzondering blijft en - wat mij betreft, bij alles wat ik waarneem krijg ik hoe langer hoe minder lust om Mercoeur te verlaten. Ik hoop niet, dat het u al te veel teleurstelling zal veroorzaken, mijn kind; maar ik heb het hôtel te Parijs opgegeven, wij zullen in de stad komen als het noodig is, maar.... in dat nieuwe Parijs wonen, om mij door het gepeupel als eene antiquiteit te laten aangapen, te laten bespotten, ik... kan het niet. Ik kan, ik wil evenmin mij de wet laten voorschrijven door de nieuwe modes, de nieuwe gebruiken, die er ingevoerd zijn. Hier op Mercoeur kan ik ten minste mij zelf zijn - en in den omtrek kent en eert men mij nòg, al zijn mij de Heerenregten ontnomen, al is men mij geen tienden meer schuldig.
raymond.
De vrijwillige tol, dien men u nù betaalt in achting en eerbied, zal u zoo veel te liever zijn.
de markies
(de schouders ophalend.)
Het kan wel zijn, dat de lieden hier mij nog in goed geheugen gehouden hebben - toen ik het gezag had heb ik het gebruikt, dat is waar - maar niet misbruikt bij mijn weten! Maar toch, als men na twintigjarige ballingschap in zijn land terugkeert, is het eene dwaling, als men meent alles terug te vinden zoo als men het verliet. Ik ben, helaas! van dien waan genezen - door de smartelijkste ondervinding. Ik vrees zelfs, dat ik mij in de Tuileriën, al is er nu mijn wettige Koning gezeteld, niet meer thuis zal gevoelen bij alles wat men er toelaat, wat er in en uit loopt! (Met zachte
| |
[pagina 172]
| |
stem als van afgrijzend trillend) . Raymond, ik ben er niet zeker van, maar het zou toch wel kunnen zijn, dat ik daar in 't gedrang rakelings iemand ware voorbijgegaan, die in de Conventie heeft gezeten! Het is niet meer onmogelijk dat de Koningmoordenaars, zij, die voor den dood van Lodewijk XVI hebben gestemd, er zich zullen vertoonen! (Hij schenkt zich een glas water in en drinkt dat in éen teug ledig) .
raymond.
Als ze dat toen uit overtuiging gedaan hebben, moesten ze nu niet aan hun beginsel ontrouw worden, dunkt mij...
de markies
(hartstogtelijk uitvallend).
Overtuiging! beginselen, onnoozele jongen! hoe komt het in u op, dat de schurken die zouden gehad hebben. Het waren niets dan vuige booswichten, die men had kunnen koopen, als men maar geld genoeg had gehad om ze te betalen.
raymond
(eenigzins gedwongen).
Ik was te jong toen deze smartelijke gebeurtenissen voorvielen, om er iets anders van te weten dan door hooren zeggen. Ik matig mij dus geen oordeel aan, maar ik kan mij wel voorstellen, hoe de adel over die mannen moet denken, en het verwondert mij volstrekt niet, dat u ze allen over éen kam scheert. Ik begrijp maar al te goed hoe het u te moede zal zijn, mijn vader, bij het denkbeeld aan de mogelijkheid van zulke ontmoeting.
de markies.
Mijnheer de la Châtre, die het mij aanzag hoezeer ik mij ergerde, kwam mij te hulp. Wetende dat ik tijd van wachten had, liet hij mij binnengaan in een kabinet ter zijde van de audiëntie-zaal, waar hij zelf gewoon is zich van tijd tot tijd terug te trekken als zijn dienst het veroorlooft. Daar ontmoette ik monseigneur de Chalons, bisschop van Cahors, een Clermont-Tonnerre! als u blieft, niets minder; hij had een particulier onderhoud van den Koning gevraagd en verkregen, maar hier vond ik hem zoo diep ter neergeslagen dat ik er door getroffen was. Hij bekende mij dat hij dezelfde ergernissen had gehad als ik, dat hij den Koning had gesmeekt dien | |
[pagina 173]
| |
Augias-stal te reinigen, hoe hij gemeend had Zijne Majesteit te moeten verwittigen, dat de toegangen tot zijne receptiezaal dreigden versperd te worden door dat soort van nieuw geadelden, die zich inbeeldden dat zij zich gelijk mogten stellen met de lieden van geboorte, met de getrouwen van het wettige Koningschap; en wat had de Koning geantwoord? ‘Mijnheer de Chalons, gij zijt wel gelukkig dat zij u door gelaten hebben; want indien niet, zoudt gij zelf de kracht gehad hebben om u den weg te banen?’ Gij moet weten, Raymond, dat mijnheer de Chalons uiterst teêr en zwak is naar het ligchaam en daarbij reeds op hoogen leeftijd. Dit werd hem met strengen ernst toegevoegd, en de waardige prelaat, reeds verpletterd door dat antwoord, moest zich daarna nog hooren toevoegen: ‘Als de Koning zelf aanvaart wat u ergert, Mijnheer, wees dan niet moeijelijker dan uw meester. Gij en de uwen kunt niets voor u zelven, vermeerder dan ten minste niet door uwe pretenties de bezwaren waarmede ik reeds te kampen heb.’ Ik deed mijn voordeel met de waarschuwing, ik hield mij na die ervaring van mijn voorganger overtuigd dat de Koning zich voorshands onderwerpt aan een staat van zaken die hem tegen is, maar met het vaste voornemen om daarvan eenmaal revanche te nemen; doch wat zal ik u zeggen.... toen ik de eer had tot Zijne Majesteit te worden toegelaten, moest ik wel van gevoelen veranderen. De Koning was hoogst welwillend en schonk mij hetzelfde vertrouwen dat ik genieten mogt bij mijne herhaalde bezoeken te Hartwell. Ik was weer zijn oude getrouwe Chercoeur, eene woordspeling die zijne Majesteit op mijn naam destijds plagt te gebruiken in goede luim; ik was hem hartelijk welkom; de geschiedenis van mijn weêrgevonden zoon was hem reeds bekend, en hij deed mij de eer belangstellend naar u te vragen, en gaf den wensch te kennen u te zien; alleen ik zou u voorstellen op een rustig oogenblik, dat Zijne Majesteit zelf zou aangeven, en niet bij eene algemeene receptie, als er voor ieder nauwelijks een woord was. Een bijzonder gehoor is een groote eer, Raymond, en dat zal u zeker ook het beste dienen.
raymond.
Ongetwijfeld! met den Koning zoo goed als alleen en niet | |
[pagina 174]
| |
begluurd of beluisterd door een troep spottende of vitzieke hovelingen, zal ik mij vrij durven uitspreken en mij zelf kunnen zijn.
de markies
(glimlagchend).
Toch niet al te veel u zelven, dat zou gevaarlijk kunnen worden; maar wij hebben nog den tijd er ons op voor te bereiden, haast is er nu toch niet meer bij. De waardige Burggraaf uw neef heeft het ons toch al afgewonnen, en met goed succes, hij heeft zijn Bonapartisme aan zij gezet, volte-face gemaakt en zijne lei weten schoon te vegen bij den Koning, die waarlijk àl te toegevend is. Men heeft hem toegestaan weêr de lelies op zijn rok te dragen....
raymond.
Ik weet het, Mijnheer. Een half uur geleden was hij hier om het ons te vertellen en u zijne opwachting te maken....
de markies.
Zeg liever over mij te triomfeeren, dat hij zonder mijne gunst of voorspraak verkregen heeft wat hij wenschte.
raymond.
Hoe dat ook zij. Ik gun het hem van ganscher harte. Gij toch ook wel, Vader?
de markies.
Hm! Als er toch Bonapartisten moeten begunstigd worden, heb ik liever dat er een de Mercoeur onder is, die ten minste door zijne geboorte en zijne verwantschap aan des Konings zijde behoort, en als hij nu trouw wil houden zooals hij die schijnt beloofd te hebben, dan is het beter dat hij er is te Fontainebleau in zijn ambt, dan de eerste de beste. De Koning geloofde er mij een gunst mee bewezen te hebben en had de goedheid er mij geluk mede te wenschen. Wat verrast bleef ik koel, en daar men niets voor den Koning verbergen kan, kwam ik er voor uit, dat mijn neef in mijne schatting was gedaald, omdat hij voormaals de gunst van den Corsikaan had aangenomen. ‘Mijn beste Markies,’ sprak de Koning, ‘dit is te streng. De arme Burggraaf heeft geen schuld, en als hij al een weinig schuld heeft, dan heb ik het van harte vergeven. Ik heb | |
[pagina 175]
| |
wel wat anders te vergeven en te vergeten gehad; een Koning moet op sommige oogenblikken geen geheugen hebben. Ik heb mij verpligt gezien, Mijnheer de Talleyrand, den Prins Von Benevente, den voormaligen Bisschop van Antun tot raadsman te nemen!’ Helaas, Sire! een driedubbelde renegaat, verstoutte ik mij te zeggen! ‘Ik ben het met u eens, Mercoeur! maar, ziet gij, daar moeten wij ons over heen zetten; men neemt het mij kwalijk, dat ik den Graaf de Blacas, die mijn vriend is, tot mijn eersten minister heb aangesteld, en men verwijt hem dat hij vreemd is in Frankrijk; toch ben ik het zelf, die hem al van jongs aan in onze zaken heb opgeleid. Ik heb er mijnheer de Talleyrand bij genomen, wien men voorzeker niet zal verwijten, dat hij een vreemdeling is in Frankrijk, in het oude zoo min als in het nieuwe. Niemand zal daarenboven diens competentie loochenen. - Welnu! wat is de eerste raad dien deze slimme staatsman mij gegeven heeft? Eenvoudig deze: ‘te gaan slapen in het bed van Napoleon, de zaken over te nemen zooals zij zijn, en vooreerst in den staat te laten waarin ik ze vind.’ Ik bevlijtig mij dien raad te volgen, en ik zou mij gelukkig achten zoo mijne getrouwen zich niet heftiger koningsgezind wilden toonen dan ik hetzelf ben, en zich naar dezen toestand wilden schikken.’ Ik kon het mij voor gezegd houden en boog mij diep, ten teeken van onderwerping. De koning reikte mij tot afscheid de hand, die ik kuste. ‘Mijn waarde Markies,’ voegde hij er bij, ‘ik gevoel het met u mee wat dit alles voor u zijn. moet na twintigjarige ballingschap, een ander Frankrijk, een, ander Parijs weêr te vinden.’ En niet meer Versailles! viel ik in met een zucht. ‘Maar wij moeten trachten er ons in te schikken,’ ging Zijne Majesteit voort, ‘willen wij niet alles bederven voor ons zelven en - voor de toekomst.’ Hiermee was mijne audientie afgeloopen. (Gabrielle komt binnen in élegant zomertoilet; zij maakt eene diepe buiging voor den Markies en spreekt) .
gabrielle.
Mag ik u herinneren Mijnheer, dat het diner bij Mevrouw de Lancry voor half zes is, en dat het vijf uur is geslagen. | |
[pagina 176]
| |
de markies
(opstaande).
Gij hebt gelijk, ik zit mijn tijd te verpraten. Ik moet nog een anderen rok aandoen, en gij, Freule, heeft mijnheer de stalmeester reeds met u afgesproken wanneer gij naar Fontaine-bleau zult gaan?
gabrielle.
Er is niets afgesproken, Mijnheer, dan dat wij wachten zullen wat u goeddunkt te bevelen.
de markies
(droogjes).
Het heeft nog den tijd. Ik heb nu zooveel haast niet mijne nicht af te staan. (Hij knikt haar vriendelijk toe eer hij zich verwijdert) .
(Raymond, die bleek is geworden, volgt hem, na een blik op Gabriëlle geworpen te hebben, die hij in 't voorbijgaan met gedempte stem vraagt:)
raymond.
't Is dus alles nog bij het oude gebleven tusschen u en Lionel?
gabrielle
(knikt toestemmend, ziet Raymond na met een schalke uitdrukking en spreekt in zich zelve.) Hij schijnt er toch nog belang in te stellen!
|
|