Raymond de schrijnwerker
(1880)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
[pagina 75]
| |
Ten huize van de Duviviers te Parijs. | |
Een huis in de straat St. Denis.
Eene gelijkvloersche kamer achter den schrijnwerkerswinkel, in deftigen burgertrant gemeubeld. Ter linkerzijde een deur, waarmee men in een gang komt, die naar den winkel voert. Op den voorgrond een breed raam met kleine ruiten, waardoor men kan waarnemen wat er in den winkel omgaat. Op den achtergrond twee smalle ramen, die uitzigt geven op eene ruime binnenplaats met een kleinen tuin, waar achter de werkplaats ligt; rechts op den achtergrond een deur, die toegang geeft tot het andere gedeelte van de rez de chaussée, waaruit de woning bestaat. Jufvrouw Duvivier en Sophie zitten ter weêrszijde van de tafel bij de ramen op den achtergrond. Jufvrouw Duvivier is deftig in den rouw gekleed, met eene wit batisten muts en een zwart krippen strik, op de manier der Elzasserinnen - 't geen haar zilvergrijs haar te sterker doet uitkomen. Zij zit met een breiwerk in de handen, maar zonder iets te doen, en kijkt naar Sophie, die in een groot staleboek bladert, dat voor haar op tafel ligt. Sophie Duvivier is eene levendige brunette met donkere oogen en krullend haar, afgesneden à la Titus, meer gesierd dan gedekt door een fijn smaakvol mutsje met pensée lint. Zij draagt een eenvoudig kleedje, wit met lichte streepjes - kort lijf - laag uitgesneden - maar hals en schouders zediglijk gedekt door een fijnen kamerrijkschen halsdoek. De mouwen zijn glad en reiken slechts tot den elboog, zonder kanten of manchetten - alleen met een strookje van de zelfde stof gegarneerd; zij draagt mofjes van zwart geknoopte zijde en een huisselijk voorschootje van zwarte zijde met zakjes; zij heeft tot sieraad lange gouden oorbellen en een fluweelen lint om den hals, door een juweelen gespje bevestigd. Er ligt een | |
[pagina 76]
| |
waas van zwaarmoedigheid over hare trekken, die zonder dat eerder scherp dan zachtzinnig zijn van uitdrukking.
sophie.
't Is zoo als wij dachten; geen staal van dat patroon, zelfs de kleur is er niet in een ander dessin. Er is wel appelgroen en zeegroen - maar dat feuille morte-mordoré is in de oudste monsters niet eens te vinden. Denkelijk hebben wij het nooit in voorraad gehad. Raymond zal naar Lyon moeten schrijven.
jufvrouw duvivier
(met een pijnlijken glimlach).
Dan moet gij of Charles dat doen, want gij begrijpt wel dat Raymond de correspondentie niet meer voeren kan voor onze zaak!
sophie
(met wat bitterheid).
Ik meende dat hij er de naaste toe was; maar gij hebt gelijk, moeder, een groot Heer, een zoon van een Markies, kan niet meer briefwisseling houden met fabriekanten en manufacturiers! Toen hij het vroeger deed, vergreep hij zich uit onkunde. Nu, goed! wat dàt betreft wij zullen er ons wel doorhelpen. (Op eens met eene uitbarsting die zij te vergeefs heeft bekampt, snikkend) , dat wij hem zòo moesten verliezen! (Zij laat moedeloos haar hoofd in de beide handen vallen) .
jufvrouw duvivier.
Zóo verliezen! Maar Sophie, wat gaat er in u om? Wij behooren ons te verheugen, dat hij zich zelven zoo heeft weêrgevonden, dat hij nu is waar hij thuis hoort.
sophie.
't Zal nog te bezien staan òf hij zich daar zoo thuis voelt als bij ons.
jufvrouw duvivier.
Mij dunkt, in 't Kasteel waar hij zijne eerste kindschheid heeft doorgebragt....
sophie.
Hij was immers maar vijf jaar ongeveer, toen vader hem bij u bragt? Hij heeft dus van 't ouderlijk huis niet veel kunnen navertellen.
jufvrouw duvivier.
Toch had hij er nog herinneringen van gehouden die mij | |
[pagina 77]
| |
dikwijls bezorgd hebben gemaakt, vooral in 't eerst toen wij hem voor ons neefje moesten laten doorgaan. Later trok dat bij, en nadat hij eene ziekte had doorgestaan en in zijne ijlende koortsen akelige visioenen had gehad van brand en moord, ook over prachtige zalen en tuinen had geroepen, die hij meende weêr te zien, bragten wij hem zooveel doenlijk aan 't verstand, dat hetgeen hij zijne herinneringen noemde, een spel der verbeelding was, nog uit zijne ziekte overgehouden.
sophie.
Hadt gij er reden voor, om hem dus over zich zelven in onzekerheid te brengen?
jufvrouw duvivier.
Om hem te leeren ze voor zich te houden; zonder dat ware de knaap er ten tijde en ten ontijde mee voor den dag gekomen. En in die eerste jaren was er nog de uiterste voorzigtigheid noodig. Hij kon de zoon zijn van een der adellijke slagtoffers - maar ook een verstooten kind van de eene of andere familie, die belang had bij zijn verdwijnen, en die hem vervolgen zoude bij ontdekking. Ook mislukt de opvoeding van pleegkinderen meestal daardoor, dat zij te vroeg begrepen hebben onder vreemden te zijn - die klip wilden wij vermijden - en eerst nà zijn achttiende jaar, deelden wij hem alles mede wat wij van hem wisten - dat was niet veel! maar toch genoeg om hem niet langer in de meening te laten dat hij ons toebehoorde, overtuigd dat de plooi reeds gelegd was en dat de waarheid hem niet meer schaden kon. Ook heeft het ons niet berouwd dus gehandeld te hebben. ‘Ik mag u toch nog altijd als mijne naaste en liefste verwanten beschouwen, niet waar’? vroeg hij met oogen vol tranen, en wij kwamen overeen, dat er voor de wereld niets onder ons veranderd zoude worden. Hij zelf bleef voor ons wat men van den dankbaarsten en eerbiedigsten zoon kan wenschen. God zegent hem nù voor zijne liefde.
sophie.
Maar hij heeft ook liefde ontvangen! Ik heb nooit anders dan de liefste mijner broeders in hem gezien! En 't is nog de vraag, of die anderen hem zòo zullen liefhebben als wij hier. | |
[pagina 78]
| |
jufvrouw duvivier.
Mij dunkt, Sophie, daar valt niet aan te twijfelen. Een vader, die een zoon weêrkrijgt als dezen, nadat hij hem jaren lang voor dood heeft betreurd - zou dien niet de vurigste liefde wijden! Kijk, Sophie, als ik hem zoo weêrkreeg als mijn zoon, dan zou ik afgoderij met hem plegen van blijdschap, (met weemoed) maar daar is nu eenmaal geen kans op.
sophie
(smartelijk het hoofd schuddend.)
Neen, moeder, dat is voorbij; hij kan niets meer voor ons zijn dan een vreemde.
jufvrouw duvivier.
In 't eerst zal hem het zelf vreemd zijn, denk ik, maar het zal spoedig genoeg wennen.
sophie.
Maar al te spoedig vrees ik. Hij zal ons gauw genoeg vergeten - de ondankbare.
jufvrouw duvivier.
Dat wacht ik niet van hem; in zijn hart zal hij dezelfde voor ons blijven, en al zou de adellijke familie ook van hem eischen den afstand te bewaren en niet weer hier te komen, toch moeten wij hem niet van ondankbaarheid verdenken. Hij heeft niet gezocht van ons weg te gaan; de Voorzienigheid heeft hem aan zich zelven, aan de zijnen ontdekt; en hij heeft niet anders kunnen doen dan den weg te volgen die hem werd aangewezen; de zoon van een Markies kon toch moeijelijk in de schrijnwerkerszaak blijven.
sophie.
Maar zal het beroep van Markies den pleegzoon van een schrijnwerker dan zoo ligt vallen?
jufvrouw duvivier.
Och! dat's nog al zoo moeijelijk niet. De groote lui doen niets dan leven voor hun pleizier, zich laten bedienen, en zich drie- viermaal op een dag anders te kleeden, daar kan men zich spoedig aan gewennen en onze Raymond is knap genoeg om de manieren van die hooggeborenen af te zien en na te doen.
sophie.
Na te doen, ziedaar juist wat ik geloof dat Raymond niet zal willen. Het ligt veel te veel in zijn aard zich zelf te zijn, | |
[pagina 79]
| |
en daarmee zal hij het niet goed maken onder die nuffige edellieden, die allermeest zullen wenschen dat hij precies zijn zal als zij.
jufvrouw duvivier.
De Markies zal wel wat door de vingers zien; hij is veel te blij met zijn erfgenaam om hem lastig te vallen.
sophie.
Reken daar niet op, moeder. Ik heb dien Markies nog maar eens gezien, bij zijn bezoek aan ons, den dag na de ontdekking. Dat moest gelden voor eene groote eer en als sprekend bewijs van zijne erkentelijkheid aan u. Ik heb ze toen gade geslagen dien vader en dien zoon, en ik houd het er voor, dat de Markies stijf op zijn stuk staat, en heel lastig kan zijn juist om kleinigheden, en het zou mij zeer verwonderen als Raymond, die wel wat kort aangebonden is, zich op den duur zal kunnen schikken naar zoo veel stijfheid en bekrompenheid, hij die zoo ruim is van zin en alle gedwongenheid haat.
jufvrouw duvivier.
Ik geef u toe, kindlief, dat er wel wat zijn zal wat hem tegen moet staan, maar er is toch ook zooveel voor; bedenk eens welk een rang, welk eene fortuin hem ten deel valt! Daarvoor kan hij zich toch wel eenig geweld aandoen, eenigen last getroosten.
sophie.
Een juk is een juk, al is 't van goud met fluweel er om heen en Raymond is van hen, die de schouders vrij willen hebben.
jufvrouw duvivier.
Hij zal er ditmaal de zijnen onder zetten, ik ben er zeker van; nu hij eenmaal erkend heeft, dat het zijn pligt is. Hebt gij hem ooit in verzet zien komen tegen uw vader?
sophie.
O! dat was heel wat anders, die was al een vader voor hem, toen hij nog een kind was. En later als jongman, waren zij het niet altijd eens? In wijze van zien en van doen; en dat ging niet uit nooddwang, maar onwillekeurig, of het niet anders zijn kon, en of die beiden van hart en ziel één waren. (Met eene smartelijke verzuchting:) Och! waarom heeft het zóó niet kunnen blijven!
| |
[pagina 80]
| |
jufvrouw duvivier
(ernstig.)
Gij mort tegen de Voorzienigheid, omdat u de vader is ontnomen, terwijl hij den zijnen heeft teruggevonden.
sophie
(met ongeduld.)
Och wel neen, moeder! ik heb in mijn verlies leeren berusten, ik zou willen juichen over zijn winst als hij een vader gevonden had, die hem den pleegvader kon vergoeden; maar 't is niet anders, ik zeg het u en gij weet, dat ik wel eens meer goed heb gezien als ik mijne oogen open deed; ik zeg u, die Markies vraagt het meest naar een erfzoon, naar een stamhouder, die de eer van zijn huis kan ophouden en voldoening geven aan zijn rang en staatszucht. Raymond zal vragen naar het vaderhart en die twee zullen elkander nooit verstaan.
jufvrouw duvivier.
De spijt, dat hij ons Raymond ontneemt, maakt u bevooroordeeld tegen den Markies.
sophie.
Neen! neen! de hemel weet dat ik mij geneigd voelde den vader van Raymond met eerbied, met genegenheid te beschouwen, maar zijne hooghartigheid en nog meer zijn aanmatigend neerdalen tot ons, die hij zeker met de diepste geringschatting aanziet, hebben mij terstond tegen hem ingenomen. Het scheen wel of hij bang was dat wij niet ten volle zouden begrijpen, hoe groote eere ons geschiedde met zijn bezoek! en dan die kwasie gemeenzaamheid van uit de hoogte (zij bootst den Markies na) en die allerliefste kleine, die de Graaf zijn zusje plagt te noemen, wat zullen wij voor haar doen? ‘zij moet een mooie bruidsgift hebben en wij zullen een flinken burgerman voor haar zoeken.’ En die aanlokkelijke toezegging ging vergezeld van een liefkozend tikje op mijn wang, dat ik den edelman graag met een ferme klap op den zijnen had willen teruggeven, ware 't niet om Raymond geweest, die zich schaamde voor twee en die met een gebogen hoofd en in gedrukte houding toezag hoe de hooggeboren vader de kleine burgerlui allerbeleefdst onder den voet hield, sapristie! 't is hem vergeten dat de revolutie er over heen gegaan is, en dat le droit du seigneur niet meer geldt!
jufvrouw duvivier.
Kind! kind! in plaats van je zoo boos te maken op den | |
[pagina 81]
| |
Markies, die het toch goed met je meende, deedt gij beter met zijn raad aan te nemen en dien te volgen.
sophie
(levendig).
Dat ik mij een bruigom aan de hand zou laten doen door een groot Heer, ter wille van de bruidsgave die hij toezeide. Moeder! waar denkt gij aan?
jufvrouw duvivier.
Gij vat met opzet mijne meening verkeerd op. - Gij weet heel goed wat ik bedoel en hoe de Markies en zijne toezegging daar geheel buiten is.
sophie.
Precies, die is maar uw aanloopje om op het oude voorstel terug te komen, 't wordt heusch eene lieve moeder, en ik ben er nog ver van af om er ernstig over te denken, laat staan het aan te nemen.
jufvrouw duvivier.
Als gij meent dat gij daardoor uw goed verstand toont, vergist gij u heusch, Sophie! Gij zijt vijf en twintig jaar.
sophie.
Holà moedertje, het loopt er naar toe, maar - ik ben er nog niet - gij hebt mij altijd gezegd dat ik drie jaar oud was toen Raymond bij ons in huis kwam, dat was, als vader heeft opgeteekend, in September van 't jaar 1792, wij schrijven nu 1814, dus dat is maar vier en twintig, men schatte Raymond, die er zelf niets van wist, een jaar ouder, dus.... behoef ik nog geen volle vijf en twintig te erkennen.
jufvrouw duvivier.
Spot er mee zoo veel gij wilt, het is hoog tijd voor u om tot een huwelijk te komen, als gij ten minste geen oude vrijster wilt worden.
sophie.
Ik zie niet dat dit juist zoo'n groot ongeluk voor mij zijn zoude.
jufvrouw duvivier.
Nu! nog in de gulden twintig, en met de bewustheid dat er meer dan éen brave jonkman naar uwe hand staat, kunt gij wel zoo spreken; maar bereik eens een rijpe dertig, en zie de jongelieden, die door u werden afgewezen, gelukkig in 't | |
[pagina 82]
| |
huwelijk met anderen, terwijl gij verlaten neêrzit, dan.... zoudt gij wel een anderen toon aanslaan, die van bitter leedwezen en te laat berouw....
sophie.
Ik geloof van neen, Moeder, maar op het ergste zou ik nog een weduwnaar kunnen nemen of een oud vrijer.
jufvrouw duvivier.
Wacht liever niet zoo lang, de weduwnaar mogt eens ver te zoeken zijn, kies nu uwe partij, kies tusschen uw neef Jules, geen onknappen jonkman, die veel kans heeft om vooruit te komen, sinds hij tal van beschermers heeft, en....
sophie.
Laten ze hem beschermen zoo veel ze willen, die nieuwbakken koningsgezinden, die wij als republikeinen hebben gekend, - maar eer ik zoo'n pilaarbijter - zoo'n pennelikker als die Jules Lambert nam, zou ik liever....
jufvrouw duvivier
(snel.)
Thierry Gervaux in genade aannemen - wilt gij zeggen. Nu! dat zou mij ook het liefste zijn, dat begrijpt gij wel. Thierry is geen pilaarbijter, hij zal je niet plagen met den godsdienst van.... zijne beschermers - want hij heeft met zijn vader een kostelijke zaak, die hem onafhankelijk maakt. Hij is geen pennelikker, en ik geloof zelfs dat hij u graag het kasboek in handen zou stellen. Gij weet immers, dat zijn vader mij het voorstel heeft gedaan, om door samenvoeging van zijne zaak met de onze, die nog meer uit te breiden, mits gij Thierry wildet huwen, en deze lid der firma werd - ik behoef je niet te herinneren waarom wij dat niet zoo gaaf konden aannemen....
sophie.
Aannemen! Mij dunkt wij hebben 't gladweg afgeslagen om der wille van Raymond, zooals van zelf sprak. Charles was nog veel te jong om zich als chef te laten gelden, dus zou Thierry met der daad het hoofd der firma worden, en.... wij hadden geen plan Raymond op den achtergrond te laten dringen.
jufvrouw duvivier.
Dat was ik toen met u eens, maar nu, daar wij 't niet meer om Raymond behoeven te laten, daar wij hoognoodig iemand hebben moeten die hem vervangt.... | |
[pagina 83]
| |
sophie
(met ergernis).
Waar denkt gij aan, Moeder! Thierry Gervaux Raymond vervangen! Een huismusch de plaats innemen van den adelaar!
jufvrouw duvivier.
Kind, kind! hoe sla je zoo aan 't overdrijven! Gij heft Raymond in de wolken, en stelt Thierry lager dan hij verdient. Maar om bij uwe beeldspraak te blijven, nu de adelaar zijn vlugt heeft genomen (met kennelijke bedoeling) en wij niet bij magte zijn hem te volgen, moeten wij, dunkt mij, onze partij kiezen en 't met een vogel van minder veerendoen. In vollen ernst, Sophie, Thierry is in zijn vak zoo veel de mindere niet van Raymond, hij is zoo goed als deze bij uw vader in de leer geweest - 't is waar, sinds is hij een anderen weg opgegaan in de tapijtfabriek van zijn oom te Lyon, maar dat verhindert hem immers niet om een goed oog te hebben op de zaken in 't algemeen? en - zelf behoeft hij immers niet meê te werken - al deed Raymond het - als was dàt diens lust en leven.
sophie
(met bitterheid).
Juist! Raymond was hier de ziel van alles - en nu - dien hebben zij er uit gehaald.
jufvrouw duvivier.
Als gij hem waarlijk liefhadt, moest gij niet zoo zelfzuchtig zijn om over dat gemis te klagen.
sophie
(uitbarstende.)
Ik hem niet liefhebben, Moeder! gij weet wel beter. Gij weet wel wie ik als kind voor mijn liefsten broeder hield. O! had ik nooit anders geweten, ik had mij niet zoo rampzalig gevoeld, toen ik.... ik was pas zeventien jaar geworden, vernam dat Raymond geen broeder was, geen neef zelfs, maar een vreemde! Nooit kon hij een vreemde voor mij worden, hij werd meer dan een broeder voor mij, hij werd mij alles, - mijne genegenheid voor hem veranderde in een gevoel als ik nooit had gekend, ik was er te gelukkiger om, dat hij mij vreemd was, omdat tegelijk de verwachting bij mij opkwam, dat hij mij nu meer, dat hij mij àlles zou kunnen worden; ik heb die stille hoop gevoed en, waarom toch niet? Ik heb geteerd op die zalige toekomst, het was mijn lust, mijn leven, mij te voegen, | |
[pagina 84]
| |
mij te vormen naar zijnen wil en wensch, ik haastte niet, ik wachtte, ik was er zeker van, de tijd zou eenmaal komen dat vader of gij het hem zelven zoudt voorstellen: neem Sophie tot vrouw, en wees hier de meester, en terwijl ik van den eenen dag op den anderen leef met die hoop - maken ze van hem een Graaf - en daarmee is 't alles voor mij uit. (Zij snikt en brengt de handen voor 't gelaat.)
jufvrouw duvivier
(ernstig.)
Ik begrijp uwe smart, uwe teleurstelling, Sophie, ik voel die mee, maar zij mag ons niet verbitteren, niet onbillijk maken. Zoo veel ik heb kunnen bespeuren, heeft Raymond er geen schuld aan, dat gij andere dan zusterlijke genegenheid voor hem hebt opgevat. Of heb ik mij bedrogen, heeft hij de onvoorzichtigheid begaan uwe rust te verstoren....?
sophie
(met vuur).
Neen, Moeder - neen! dat heeft Raymond niet gedaan, althans niet willens en wetens... Kon hij het helpen, dat ik mij voedde met de zoetste hersenschimmen? Hij zelf is altijd voor mij gebleven wat ik als knaap in hem zag: een broeder. Zooals gij weet, hij ging goed en vertrouwelijk met mij om, maar hij zweeg van zijn hart; hij heeft nooit een woord geuit, dat op mijne geheime wenschen weêrklank gaf, maar ik meende de oorzaak te raden van die terughouding; hij bezat niets van zich zelven, niet eens een familienaam; hij wist niet waar hij thuis hoorde; hij dankte alles wat hij was aan de zorg en de goedheid van zijne pleegouders, en hij achtte zich niet geregtigd ook nog hun kind te vragen, tenzij ze hem zelf daartoe aanmoedigden. Dat geschiedde niet van vaders, niet van uwe zijde, al kwam het mij voor, dat het niet anders zijn kon, dat het er toch eens toe komen moest; hij - ik ben er zeker van - vond geene vrijheid om naar mijne hand te staan; vandaar zijn strak, zijn hardnekkig zwijgen, dat mij soms zoo pijnlijk wondde, als er toespelingen werden gemaakt, die hem tot spreken hadden moeten uitlokken. Ik noemde hem wreed, meedogenloos, maar mijne achting voor hem steeg er door. Ik verbeeldde mij, dat hij zich geweld aandeed uit pligtgevoel, om niet vooruit te loopen op eene beslissing, die van de zijde der | |
[pagina 85]
| |
ouders moest komen. Hoe ik mij bedroog! Zijn hart had het mijne niet verstaan.
jufvrouw duvivier.
Wees er dankbaar voor, want het zou hem als u nu maar verdriet en teleurstelling aanbrengen. Gij zult u toch wel niet in 't hoofd halen, dat de Markies de Mercoeur.....
sophie
(heftig en bitter).
Voorwaar neen! deze Markies zal zijn zoon willen uithuwelijken naar zijn zin, in zijn stand, en - wat er ook in zijn hart moge omgaan: ik weet, dat Raymond voor mij verloren is.
jufvrouw duvivier.
Welnu dan mijn kind, wees kloek, wees fier, en breng dat offer, dat u toch niet kan worden gespaard, gewillig, blijmoedig, bedenk dat gij het brengt aan de fortuin, aan de verheffing van Raymond.
sophie.
Ook aan zijn levensgeluk, Moeder? Zal hij dat vinden in de hoogheid, in de eere - in den rijkdom, ach! als ik daar zeker van was - maar ik ben het niet - integendeel, die Markies kan hem alles geven behalve 't geen hij hier heeft gevonden en wat hem mogelijk het noodigste is.
jufvrouw duvivier.
Gij vergeet altijd, dat de Markies zijn vader is, en een vader die hem jaren lang heeft betreurd, en die terstond getoond heeft dat hij hem alles geven wil waarop hij door zijne geboorte regt heeft. Waarom zou hij hem dan het noodigste onthouden?.... Geloof mij, Sophie, gij wilt u zelve bedriegen - het is vermomde eigenbaat die u doet vreezen.... ik zou haast zeggen doet wenschen, dat Raymond in 't vaderlijk huis niet vinden zal, wat hem in het onze te beurt viel.
sophie
(onder tranen).
Moeder!
jufvrouw duvivier.
Maak er een eind aan, Sophie, zie rust te krijgen voor u zelve, dan zult gij ook rust hebben over hem.
sophie.
Gij hebt goed spreken, Moeder, maar hoe kom ik daar toe?
jufvrouw duvivier.
Door volkomen afstand te doen van alle wenschen en her- | |
[pagina 86]
| |
senschimmen, waardoor gij u nu nog laat slingeren. Door het achter u te werpen - als het onmogelijke, er niet meer naar om te zien - en uw lot vast te stellen en te verzekeren door eene verstandige keuze. Ik ken u. Als gij uw woord gegeven hebt, zult gij daaraan getrouw zijn. Als gij eene gelukkige huisvrouw zijt, zullen de droomen der jeugd van zelf optrekken en gij zult er later mogelijk over glimlagchen.
sophie.
De pijnlijke glimlach van den diepsten weemoed dat is mogelijk, Moeder, maar ik.... een gelukkige huisvrouw met een Thierry Gervaux. Gij weet toch waarlijk wel beter.
jufvrouw duvivier.
Zeg dat niet, kind! Gij hebt nu eenmaal van Raymond uw afgod gemaakt, en naast een afgod moet elk gewoon menschenkind het verliezen. Maar geloof mij, in 't huisselijk leven is alle afgoderij uit den booze, en er zijn tien kansen tegen éen, dat eene vrouw, die hare taak verstaat, gelukkiger zal zijn met een man van een goed humeur en een goed hart, dien zij niet vooruit tot haar held heeft gemaakt, dàn met dien hoogverheven personaadje zelf, die al heel ligt kan tegenvallen!
sophie.
Raymond, hij tegenvallen. Moeder! hij dien ik ken sinds ik bewustheid heb! Dat is onmogelijk.
jufvrouw duvivier.
Ik sprak in 't algemeen, maar toch! Raymond zelf zon u uitlagchen als hij wist, hoe gij hem overschat. Ja! zet maar groote oogen op, kindlief, Thierry is zoo veel zijn mindere niet als gij u dat voorstelt. Het is waar, Raymond heeft veel geleerd, veel gelezen, wat buiten zijn vak, buiten onzen kring ligt, en daar heeft uw vader het zijne voor gedaan, hij wilde met opzet meer van hem maken dan hij voor de schrijnwerkerszaak behoefde te zijn, altijd met de bijgedachte dat hij eenmaal door zijne familie erkend kon worden, en dat hij dan niet ongeschikt moest blijken voor wat anders. Thierry daarentegen is de eenige zoon van deftige burgerlieden, die hem niet boven zijn stand hebben opgevoed, maar hij is daarom toch geen botterik.... | |
[pagina 87]
| |
sophie
(met een zucht).
Ik zeg niet dat Thierry juist - zoo'n slechte portuur zou zijn voor eene andere, maar....
jufvrouw duvivier.
Maar wat hem toch een streepje vòor moest geven bij u, is, dat hij zooveel van u houdt, en alleen omdat gij hem zoo koel behandelt en soms zoo trotsch afstoot, maakt gij hem beschroomd en ongeschikt om zich op zijn best voor te doen...
sophie.
Dat zie ik zelve wel, Moeder, maar als men een ander lief heeft.
jufvrouw duvivier
(streng).
Eene liefde die geen goede uitkomst kan hebben en die gij uit alle magt moet bestrijden. Wij weten het nu.
sophie
(hartstogtelijk).
Maar doe ik dat dan niet, Moeder! Gij zelve hebt mij de bekentenis ontlokt.
jufvrouw duvivier.
Gij laat mij niet uitspreken. Gij moet die bestrijden door het middel aan te grijpen waardoor zij volkomen wordt afgesneden van allen valschen waan, van alle onuitgesproken hoop. Gij moet trouwen!
sophie
(met een snik).
Ik kàn niet!
jufvrouw duvivier.
Als gij maar wilt! Meent gij bij geval dat ik uw vader uit liefde heb getrouwd? Och neen! alleen uit gehoorzaamheid aan mijne ouders. Ik zag veel te veel tegen hem op, den forschen, wel wat strakken man, die altijd van pligt, van beginselen sprak en al onder het toen nog onverwrikte Koningschap een volbloed republikein was. Ik, die toen zijn hart nog niet kende, en die verblind was door een jongman in de schitterende uniform van jagermeester bij den Koninklijken jagtstoet, ik zag in dat huwelijk het doodvonnis van mijn geluk, ja, er waren oogenblikken waarin ik mij bezondigde door naar den dood te wenschen, die mij bevrijden zou van de noodzakelijkheid de bruid te worden van den man dien ik aanzag voor een ijskouden tiran, omdat hij mij geen vleijerijen toefluisterde, noch kniebuigingen voor mij maakte, zooals Philippe Landou plagt te doen. | |
[pagina 88]
| |
sophie
(glimlagchend).
Philippe Landou, uw neef! die oude Heer, die wel eens een enkele maal hier komt, dien wij den vieux beau noemen, en die door alle meisjes en vrouwen uitgelagchen wordt, omdat hij aan iedereen het hof wil maken met zijn galanterie van 't jaar 80, terwijl hij er zich steeds op beroemt dat hij nog de traditiën van het oude régime handhaaft.
jufvrouw duvivier
(ook lagchende).
Juist! dezelfde. Zoo wordt een mensch als er niets bij zit en de jaren het aantrekkelijk uiterlijk hebben verwoest. Het had weinig gescheeld of hij was met het ancien régime onder de guillotine geraakt, zoo uw vader hem niet had gered door hem een pas te bezorgen waarmee hij naar 't buitenland vlugtte, eer het bevel tot zijne inhechtenisneming was gegeven. Waarheid is, dat mijn man geen wrok tegen hem behoefde te voeden, want ik had hem niet verborgen hoe ik mij eene wijle door zijn goed voorkomen, zijne hoffelijke manieren had laten aantrekken, en hem zelfs vrijheid had gegeven bij mijne ouders aanzoek te doen om mijne hand, maar ook hoe ik hem standvastig elk onderhoud, elke toenadering had geweigerd, toen deze over mijn lot hadden beschikt. Ik had er geen berouw van. Urbain, die geen slaafsch aanbidder had willen zijn, werd voor mij de teerste en trouwste echtgenoot, de leidsman mijner jeugd, de vriend van den rijpen leeftijd. Gelukkiger huwelijk dan het onze geweest is, kan er niet zijn, het mogt mij niet gebeuren hem te behouden als de steun van mijn ouderdom, ook toen hij mij ontviel... (Hare stem hapert, zij zwijgt en wischt zich de oogen af.)
sophie
(die eene afleiding zoekt).
't Is waar, Moeder, het is gelukkig uitgevallen, uw mariage forcé, maar ik zie toch niet in waarom uwe ouders u juist Urbain Duvivier opdrongen, terwijl zij wisten dat gij hartstogt hadt opgevat voor een ander.
jufvrouw duvivier
(de schouders optrekkend).
Hartstogt! jonge meisjes praten zoo ligt van hartstogt, terwijl bij de uitkomst blijkt, dat het niet veel meer was dan stroovuur, dat al heel gaauw is uitgebrand, bij gemis aan degelijkheid in het voorwerp er van. Mijne ouders, niet verblind | |
[pagina 89]
| |
als ik, zagen Philippe Landou zooals hij was, en stelden mij Urbain Duvivier voor; toch drongen zij hem niet aan mij op; maar ik wist dat ik niet weigeren kon, zonder mijn vader te berooven van zijn eenigen vriend, een vertrouwde, een beproefde, die hem bijgestaan had in den nood, en hem zelfs ten dage van het oude willekeurige gezag voor gevangenschap had behoed. Urbain was door de vriendschap van zijn vader voor den mijnen in ons huis gekomen, en verkeerde bij ons als een kind des huizes. Ik was eenige dochter, mijn vader zag een zoon in Urbain, en vond er zijn lust in dezen te onderwijzen in talen, in letteren, in de regten zelfs en in de philosophie, want hij had gestudeerd en gold voor een knap advocaat; en Urbain, al was hij zoon van een werkman, en zelf werkende in zijns vaders zaak, was goed van aannemen, en welhaast ontstond er tusschen hen gelijkheid van gevoelens en denkwijze, bij alle ongelijkheid van leeftijd en stand. De laatste was toch al geëffend door den gestadigen druk waarin wij verkeerden, en waarin niet zelden de oude Duvivier ons te hulp kwam. Mijne weigering om Urbain tot man te nemen zou die betrekking verstoord hebben, waarin mijn vader zijn eenige vreugd en steun vond. Mogt ik dat op mijne verantwoording nemen?
sophie.
Neen, Moeder, ik begrijp mij zeer goed dat gij het offer bragt, maar ik heb nooit geweten dat mijne grootouders in zulke treurige omstandigheden hebben verkeerd.
jufvrouw duvivier.
Zij waren al overleden eer gij geboren werdt, en er was geene aanleiding om van die oude bange dagen op te halen; maar nu ik er toch van gesproken heb, wil ik u mededeelen waarom uw grootvader als een arm man ten grave is gegaan, ondanks zijne bekwaamheid en zijn vurigen wensch om goed voor de zijnen te zorgen.
sophie.
Ja! doe dat, Moedertje, ik hoor u zoo graag praten van den ouden tijd....
jufvrouw duvivier.
Maar 't is juist niet vermakelijk. | |
[pagina 90]
| |
sophie.
Toch interessant, ik hen er zeker van....
jufvrouw duvivier.
Mijne ouders zijn hierheen gekomen uit den Elzas, vanwaar zij beiden afkomstig waren, maar zij hadden er geen bloedverwanten meer. Broers van moederszijde waren in der tijd naar Parijs gegaan, en hadden daar goede zaken gedaan, hun kinderen waren hooger op gekomen, zooals men dat noemt, enkele zelfs hadden voordeelige ambten bij het huis des Konings. Van dien voorspoed hoorende, liet mijn vader zich verlokken om ook naar Parijs te komen. Jean Pierre Rocquette was bekend als een scherpzinnig regtsgeleerde, en meende dat hij in een stad als Parijs wel zijn fortuin zou maken, maar voor iemand zooals hij was ging dat juist niet. Streng voor zichzelven, onwrikbaar waar het eer en regt gold, was hij evenmin zacht en buigzaam voor anderen, en het was een kwade tijd die laatste regeeringsjaren van Lodewijk XV, die heette te regeeren, terwijl Ministers, die hij zelf niet vertrouwde, met maitressen en gunstelingen alles bestierden, het volk uitplunderden, het regt vertrapten, willekeur als wet deden gelden en voor geene schennis, geene laagheid terugdeinsden, ter voldoening van zinnenlust of gouddorst. De voorbeelden, zoo uit de hoogte gegeven, werden maar al te veel onder alle standen gevolgd. En nu mijn vader, een advokaat, die alle zaken, welke hem schuins en onklaar schenen, met onverzettelijke vastheid afwees, wiens geweten hem niet veroorloofde ‘neen’ te pleiten als hij de overtuiging had dat het ‘ja’ moest zijn, mijn vader was welhaast bekend als - de advokaat zonder proces - met al zijne welsprekendheid kon hij zich geen naam verwerven, dan die hem spottend werd nagegeven: ‘de advokaat der armen’. Nu, dit schaamde hij zich dan ook niet te wezen, maar de armen, als zij betalen - wat ook al geen doorgaande regel is, - betalen gemeenlijk met een munt, die niet voor gangbaar wordt gehouden bij bakker en kruidenier, tranen van dankbaarheid, op zijn hoogst een kleine gift, die hij in zijn edelmoedigheid nauwelijks durfde aannemen, uit vreeze hen te berooven. Toch was het maar koperen munt in vergelijking met de anderen, die rollen Louis d'or | |
[pagina 91]
| |
wisten te bemagtigen. Hij won zoo min invloed als geld, want zijne geringe diensten konden hem die niet bezorgen - en bij de rijken, voor zoo ver zij hem hadden leeren kennen, gold hij voor een lastig, onhandelbaar man, wien men best deed links te laten liggen. Onze familie, die in 't eerst aangeboden had hem voort te helpen, trok zich terug, omdat er met hem niets te beginnen was - zoo als zij zeiden - omdat hij niet doen kon wat zij gedaan hadden, een verdrag maken met de heerschende ondeugden.... en zijn geloof er aan geven. Gij weet, van mijne zijde zijn we van ouder tot ouder protestanten. Dit was ook al een reden, waarom mijn goede vader het niet verder kon brengen, want al had hij nòg zoo veel vrienden gehad, men had hem geen schrijvers-baantje bij het Parlement kunnen geven... zoo lang hij Protestant bleef. De bloedige openlijke vervolging had opgehouden, dat is waar, maar de verdrukking hield aan. Wettelijk was er niets voor ons veranderd, sinds de goddelooze Koning Lodewijk XIV het Edict van Nantes te niet deed! Eene poging zelfs om iets in den toestand te verbeteren door den regeerenden Koning beproefd, stuitte af op de onhandelbaarheid van het Parlement. Verbeeld je, nog ná den Amerikaanschen oorlog, toen iedereen van vrijheid en vrijzinnigheid den mond vol had, werden er van onze predikanten naar de galeijen verwezen, omdat zij heimelijk hunne gemeenten hadden bezocht en dáar gepredikt. Gruwzaam, niet waar? En onder den waardigen Necker en Lodewijk de XVI, dien goelijken maar onhandigen Koning, zou alles nòg zòo gebleven zijn voor ons, zoo die geweldige bloedige revolutie er niet over heen gegaan was, en Bonaparte ons niet ten laatste had toegekend, wat ons toekwam, En nòg zal het zoo blijven nu die Bourbons zijn teruggekeerd.....
sophie.
Nu ziet gij het toch al te zwaar in, Moederlief. In onzen tijd, terwijl het heele volk van geen geestelijken dwang meer weten wil, is er voor den nieuwen Koning en zijn ministers wel wat anders te doen, dan oude religieveeten op te graven.... Daarbij, ik heb Raymond hooren zeggen, dat deze vorst een verlicht man, een philosoof is. | |
[pagina 92]
| |
jufvrouw duvivier.
Dat kan wel zijn - maar.... als gij uw grootvader hadt hooren vertellen van 't geen er alleen maar in onze provincie gebeurd is - onder Dubois - die Atheïst was, en toch Kardinaal - en den Regent, die niet het minst aan den godsdienst hechtte - dan zoudt gij niet zoo gerust zijn.... maar - boven al het woelen en vreezen der menschen zal Gods raad bestaan, en daar moeten wij op hopen. Maar ik wijk af van wat ik u wilde vertellen.
sophie.
Hoe het kwam dat grootvader niet vooruit kon komen?
jufvrouw duvivier.
Juist. Wij leden niet eigenlijk broodsgebrek, want moeder had een klein vermogen, en zij verdiende ook nog al iets met zeker kantwerk, waarvan zij den slag had: zwarte kant met chenille geborduurd voor capuchons en manteltjes, zooals de dames ze toen droegen - ze leerde het mij ook, en vader leerde mij in den vrijen tijd, dien hij maar al te veel had, alles wat hij dacht dat een meisje te pas kon komen; want behalve dat hij zijne redenen had om mij niet naar eene kloosterschool te zenden, was hij ook van oordeel, dat eene vrouw, als zij er vatbaarheid voor had, wel iets meer mogt weten van de wereld, de natuur, de geschiedenis, den godsdienst, dan in den regel in mijne jeugd noodig werd gekeurd voor haar, en nog.... Gij weet wel, Sophie, waarom gij ook in ons huis zijt gebleven, en met Raymond en uw oudsten broeder de lessen hebt gedeeld.
sophie.
Gij weet hoe dankbaar ik er voor ben aan vader en u. En hoe mij dat te pas kan komen als ik blijf wat ik nu ben....
jufvrouw duvivier.
Volhard maar niet in dat opzet, maar gij brengt mij juist waar ik komen wilde. De oude Duvivier was ook eens bij mijn vader gekomen om zijn raad en hulp in te roepen, in een proces dat hem werd aangedaan door een groot Heer; zijn goed, zijne vrijheid stonden op het spel, en hij had te vergeefs beproefd zijne zaak in handen te geven van de beroemdste advokaten; zij hadden dit niet aangedurfd, omdat | |
[pagina 93]
| |
hij blijkbaar in zijn regt, maar niets dan een burgerman was, zonder invloed, terwijl zijne tegenpartij beschermd en gesteund werd door een der magtigste gunstelingen van den Koning, door de heerschende favorite zelve, en zij vooruit zagen, dat waar zij 't proces voor hem wonnen, zij dat voor zich zelven verloren zouden hebben. Aan zulke kans wilden zij zich niet wagen. Nu had hij gehoord van meester Jean Pierre, zoo als mijn vader meestal werd genoemd, als van een moedig en billijk man, die toevallig in zijne buurt woonde, in eene dwarsstraat van de Rue St. Denis, waar hij zijne werkplaats had. Voorname lieden konden niet gelooven in de bekwaamheid van een advokaat, die op de vijfde verdieping in een dwarsstraat woonde, maar hij stoorde zich niet aan deze bijzonderheid. Hij kwam, hij stelde zijn geval voor en vroeg dringend hulp. Wie ook versaagde, Jean Pierre durfde het aan, en.... 't mag ten bewijze strekken, dat er zelfs toen nog regt was te verkrijgen in Frankrijk, al ware 't maar bij uitzondering, Duvivier won zijn proces. Toch maakte zijn advokaat zich daarmee geen reputatie, zoo als men had kunnen verwachten. De wereldwijsheid der tegenpartij achtte het beter hem in zijne roemlooze onbekendheid te laten verkwijnen, dan door openlijke vervolging de algemeene aandacht op hem te vestigen. Zeker werd hij onder de bekenden van Duvivier geprezen, maar nederige burgerluidjes, die zoo weinig mogelijk met regtzaken te doen willen hebben, wat hielp dat? Er volgde niets uit voor meester Jean Pierre (voor 't oogenblik althans) dan dat zijn client, die nog niet in staat was hem ruim te kunnen betalen, hem voorstelde iets beter te gaan wonen, in de nabijheid van zijn eigen huis, in de straat St. Denis, waar hij eene woning bezat, die hem nu onbetwist toebehoorde. Dit nam mijn vader aan en bij die onderhandelingen hadden de beide mannen elkaar leeren kennen en hoogachten. Zij werden vrienden, ondanks
het verschil van stand en beschaving. Zoo kwam ook zijn zoon in ons gezin, en toen later Jean Pierre, hetzij om zekere geschriften, waarin hij tegen de verdrukking en de misbruiken te velde trok, doch die niet eens mogten gedrukt worden, hetzij door den stillen wrok van aanzienlijken die hem niets kwijtgescholden hadden, was aan-
| |
[pagina 94]
| |
gewezen als een dier ongelukkigen, die men dooreen lettre de cachet voor het leven onschadelijk wilde maken - kwam de trouwe meester Duvivier hem waarschuwen en wist hem in den omtrek van Parijs eene verblijfplaats aan te wijzen, tot zijn vervolger zelf door een omkeer van vorsten- of vrouwengunst, van de hoogte naar beneden tuimelde. Jean Pierre kon toen zonder gevaar weer in 't leven optreden, en de vriendschap van den eenvoudigen burgerman had hem zelfs verder gebragt dan hij had kunnen verwachten. Men begon naar hem te vragen in den middenstand; het régime van den schaamteloozen willekeur had inmiddels ook een eind genomen. Lodewijk XVI kwam tot den troon, men wachtte betere tijden. Philippe Laudon durfde zich herinneren dat wij familie waren en sprak mij van liefde. Meester Duvivier vroeg mijne hand voor zijn zoon; gij weet nu waarom hij die verkreeg.
sophie.
Ja, Moeder, ik versta u.... (Zij heeft toevallig een blik geworpen door het raam dat op den winkel uitziet en houdt zich in.)
jufvrouw duvivier.
Wat is er, Sophie?
sophie.
Och! wij krijgen stoornis. Ik zie mijnheer Gervaux in den winkel; hij komt hier heen.
jufvrouw duvivier
(glimlagchend).
Nu, dat gebeurt meer.
sophie.
Ja, maar wat ik meende te zeggen was niet voor hem bestemd. (De Heer Gervaux treedt binnen. Een zestiger, wien men zijn leeftijd goed kan aanzien, stijf burgerlijk gekleed, lange bruine jas, korte broek, zwarte wollen kousen, schoenen met zilveren gespen, een zware gouden horlogieketting met cachetten bengelt op zijn buik, het haar grijzend zonder poeder en kort afgesneden, hij neemt zijn hoed af; terwijl hij spreekt):
gervaux.
Ik groet de buurtjes, hoe gaat het, mamaatje, hoe gaat het, Juffer Sophie?
jufvrouw duvivier.
Dankje, mijnheer Gervaux, zoo redelijk, ga zitten; 't is goed dat gij eens komt kijken. | |
[pagina 95]
| |
(Sophie zet een stoel voor hem neer naast hare moeder.)
gervaux.
Ja! waarde Juffrouw Duvivier, ik zal er maar geen doekjes om winden, ik kom eigenlijk uit nieuwsgierigheid. Daar is in de laatste dagen zoo veel gepraat in de buurt over u en uw gezin; de een zegt dit, en de ander dat - ik wil er het mijne van hebben.
jufvrouw duvivier.
Waarvan toch?
gervaux.
Wel, buurvrouw, ze vertellen dat uw pleegzoon Raymond, dien we altijd voor uw neef hebben gehouden, op eens een Graaf is geworden, en dat hij een vader heeft gevonden, die hem erkend heeft. Is daar iets waars aan die praatjes?
sophie
(heeft schielijk een breiwerk ter hand genomen en breidt druk voort - de oogen strak op haar werk gerigt.)
jufvrouw duvivier.
Zeker! maar bij de praatjes wordt de waarheid soms zoo wat anders omgedraaid. De waarheid is deze: dat zijn vader hem heeft gevonden, - en toen deze de zekerheid verkreeg, dat hij een zoon, dien hij dood waande, vòor zich had - volgde er van zelf uit, dat deze als edelman zijn rang en zijne plaats innam.
gervaux
(met het hoofd knikkend.)
Precies! dat is te begrijpen. Maar toen gijlieden dat voor 't eerst hoorde, zult gij toch wel.... hoe zal ik het uitdrukken, wat verbluft zijn geweest.
jufvrouw duvivier.
Het spreekt van zelve dat het ons zeer verraste... zeer trof. Wij hadden er voorheen wel eens over gedacht, dat het zoo kon uitvallen, maar nu hij zoo al in de twintig jaar bij. ons was, zonder dat er ooit, zoo ver wij wisten, onderzoek naar hem was gedaan, zonder dat ons althans iemand er over aangesproken had, moesten wij het er voor houden, dat zijn ouders alle beide onder de guillotine waren geraakt en dat hij levenslang bij ons blijven zou... Mijn goede man is in die meening gestorven. Wat zou hij in zijn schik zijn geweest als hij dit, had mogen beleven. | |
[pagina 96]
| |
gervaux.
Denk je? Wel! als het mijn geval was geweest, zou ik den jongen liever bij mij gehouden hebben; een werkman met handen aan zijn lijf, en om een oogje te houden op de zaak, is als meesterknecht zijn wigt in goud waard. Wat zegt gij er van, Jufvrouw Sophie?
sophie
(koel en stroef).
Ik ben het met u eens dat hij hier goed op zijn plaats was.
jufvrouw duvivier.
Maar toch misgunnen wij hem de fortuin niet, die hem nu ten deel valt.
gervaux.
Daar kennen wij u voor, als hij zich nu maar geen ondankbare toont....
jufvrouw duvivier.
Daar zijn wij niet bang voor, en te minder daar wij niets van hem wenschen dan dat hij ons in goed geheugen houdt.
gervaux.
Dat 's juist de vraag, als iemand zoo op eens in de grootheid komt.... Er wordt reeds verteld, dat hij na de ontdekking van zijne afkomst zijne voeten niet weêr bij u aan huis heeft gezet; anderen zeggen weer dat de Markies in zijn staatsiekoets met vier paarden bij u gekomen is om zijn zoon af te halen en de heele familie mee.
jufvrouw duvivier
(het hoofd schuddende).
Die praatjes!
gervaux.
Wat wilt gij, buurtje! Als de lieden het regte niet weten, verzinnen zij soms maar wat....
jufvrouw duvivier.
Om achter de waarheid te komen, niet waar mijnheer Gervaux? Nu die kan gezegd worden, wij behoeven niets te verheelen. Zie hier hoe het toegegaan is. Raymond was op het kasteel gekomen, dat de Markies onlangs heeft betrokken, om eene zaal op te nemen, die ten tijde van de revolutie schrikkelijk geleden had door de vagabonden van de republiek. Daar zijnde kwamen er bij Raymond herinneringen op, die al meer en meer helder werden; hij kreeg de zekerheid dat hij dàar | |
[pagina 97]
| |
vroeger als kind had gespeeld. In een gesprek met den Markies verklaarde zich alles; ook kwam er nog de min bij, die hem op hare armen uit het kasteel had weggedragen, en toen alles opgehelderd was, zond Raymond Philippeau, ons jong maatje, met het karretje terug, en een briefje om ous te waarschuwen dat hij op het kasteel bleef logeren, omdat er iets gewigtigs met hem voorgevallen was, en wij ons moesten voorbereiden op een bezoek, dat hij ons des anderen daags met den Markies zou komen brengen.’ En zòo is het ook geschied. Hij wilde ons niet zoo op eens verschrikken met het groote nieuws. De Markies achtte het daarbij van zijn pligt ons te bedanken voor 't geen wij aan zijn zoon hadden gedaan. Maar van de staatsiekoets met vier paarden is niets aan. Het was een klein nieuwerwetsch rijtuig, zoo als de heeren ze tegenwoordig uit Engeland ontbieden. En de Markies was allervriendelijkst, dat kunt gij aan iedereen oververtellen.
sophie.
Nederbuigend vriendelijk zelfs.
jufvrouw duvivier.
En op zijn verlangen heb ik hem de kleertjes laten zien, die Raymond aan had toen mijn man hem hier bragt, en hij wenschte ze mee te nemen om aan de oude min te laten zien of die ze herkende. Hetgeen wij toestonden zoo als van zelf sprak, want ze behoorden aan Raymond....
gervaux.
Zoo is 't niet waar wat ze vertellen, dat gij met elkaêr op het Kasteel zijt geweest?
jufvrouw duvivier.
Neen! dat's een verzinsel, maar de Markies heeft ons wel eene uitnoodiging gezonden om eene buitenpartij te komen bijwonen, die gegeven zou worden aan zijne onderhoorigen om het terugvinden van zijn zoon te vieren - maar....
sophie
(levendig invallend).
Maar - wij hebben bedankt, wij verlangden niet met de bedienden gelijk gesteld te worden.
jufvrouw duvivier.
Zoo hebt gij het opgenomen, kindlief, maar ik geloof niet dat het zoo was bedoeld. | |
[pagina 98]
| |
sophie.
Gij hadt er toch evenmin lust in als ik, moeder!
jufvrouw duvivier.
Dat is waar, maar om andere redenen. Op mijn leeftijd op zoo'n woelig feest tusschen al die vreemden in, en terwijl ik nog zulke droevige bijgedachten in mij omdroeg aan mijn man zaliger - en aan 't geen wij in Raymond verliezen - kon ik in al die vreugde niet deelen.... neen! dat kon ik niet; ik wil het wel bekennen. Later, als wij gewend zijn aan ons gemis, hoop ik dat Raymond ons in de gelegenheid zal stellen, het kasteel te zien waar hij geboren werd en dat hem eens toebehooren zal.
gervaux.
Zoo is het dan nu wel zeker, dat hij voor goed uit de zaken gaat.
jufvrouw duvivier
(glimlagchend.)
Maar.... mij dunkt....
gervaux.
En hebben we nu kans, dat Sophietje markiezin wordt door den tijd?
sophie
(heftig met een gloed op het voorhoofd.)
Wie geeft u regt tot zoo'n dwaze onderstelling, mijnheer Gervaux, houdt gij mij voor eene zottin, dat ik mij zoo iets zou inbeelden?
gervaux.
Integendeel, ik houd u voor het liefste en verstandigste meisje dat ik ooit heb gekend, maar ook voor een van de mooiste, en Raymond zal niet veel gravinnen en markiezinnen ontmoeten die mooijer en verstandiger zijn, en zoo achtte ik het niet onmogelijk, dat in dezen tijd, nadat de adel al zoo veel ondervonden heeft, en de burgerstand er zoo bovenop is gekomen, Raymond er niet zoo veel bezwaar in zal zien om zijn oude vriendinnetje, waar mee hij is opgevoed, tot vrouw te nemen.
sophie
(opspringende, bleek en zenuwachtig).
Daar is iemand in den winkel die niet geholpen wordt. (Zij loopt de kamer uit) .
| |
[pagina 99]
| |
gervaux.
Ta, ta, t a! het blijkt dat ik het zoo mis niet had; zij wil er niet van hooren, maar...
jufvrouw duvivier.
Zij wil er niet van hooren, Mijnheer Gervaux, omdat er niets van aan is. Raymond en zij waren zoo goed als broer en zuster, en zij heeft er veel leed van dat wij hem hier missen moeten, dat er zulk een afstand is gekomen tusschen hem en ons; maar wat het overige aangaat, dàt wat gij onderstelt, daar heeft Raymond in 't geheel niet aan gedacht.
gervaux.
Nu, ik kan u zeggen, Jufvrouw Duvivier, dat gij mij een pak van 't hart ligt. Mijn Thierry was altijd heimelijk jaloersch van Raymond, en wij schreven het aan niets anders toe, dat Sophie nooit van ons plannetje wilde hooren, dan aan eene stille afspraak tusschen die twee, om eenmaal man en vrouw te worden. Ik weet wel dat gij er anders over dacht, mamatje, en dat gij mijn voorstel niet zoo botweg hebt verworpen; maar dat gij van uwe zijde een bezwaar hadt als wij onze zaakjes bijeen schoven - te weten dat het misschien tusschen Raymond en Thierry niet goed zou gaan - twee groote masten op een schip, de kleine Charles nog niet eens mede gerekend, twee stuurlieden aan een zelfde roer, kan haspelarij geven, was uwe vreeze.... ik mogt dan zòo zeggen: 't Zal wel gaan, ieder blijft toch de eerste in zijn eigen vak, en ik zelf, ziet ge buurvrouw, ik zoek mijne rust. Ik heb een lief buitentje te Batignolles, juist geschikt voor een weduwnaar met een oude zuster tot huishoudster, daar zou ik graag voor goed heentrekken, als ik de zaakjes hier in goede handen wist en Thierry naar zijn zin getrouwd.
jufvrouw duvivier.
Ik erken dat ik er wel ooren naar gehad heb - en uw plannetje niet zoo onuitvoerlijk achtte - maar Sophie moet hier zelve beslissen en....
gervaux.
Och kom! Als het waar is, dat zij zich niet in het hoofd gezet heeft gravin te worden..... | |
[pagina 100]
| |
jufvrouw duvivier.
Dat is waar, maar daarom kan zij toch wel geene genegenheid hebben voor uw zoon.
gervaux.
Gekheid! die komt van zelve, als ze maar eens getrouwd is en ondervindt wat een goede man mijn Thierry voor haar zijn zal. En dat zàl hij zijn voor haar - met hart en ziel zal hij er zich toe zetten om haar gelukkig te maken. De aarde zal te koud wezen voor haar voeten. De jongen is dol op haar. Hij is er soms half ziek en suf van, en als zij hem niet hebben wil, ben ik heusch bang dat hij van verdriet gaat verkwijnen.
jufvrouw duvivier.
Kom aan, Papa Gervaux, zoo'n vaart zal het wel niet loopen, daar is uw jongen te verstandig toe. Sophie heeft nu eenmaal geene haast om te trouwen en ik ben er de moeder niet naar om haar te dwingen.
gervaux.
Daar kennen wij u voor, buurvrouw. Maar ik heb er wel moed op, dat Sophie zich bedenken zal; als Mijnheer de Graaf haar in den steek laat, zal zij hare partij wel kiezen. Ik houd mijn aanzoek nog niet voor afgeslagen.
jufvrouw duvivier.
Als gij er aan hecht dat het mogelijk eenmaal wordt aangenomen, dring er dan nu nog niet op aan. Laat haar tijd en rust, om over zich zelve en hare toekomst na te denken, en laat het aan mij over om voor Thierry te spreken; zelf zou hij zijne zaak maar bederven, vooral als hij haar plaagde met Raymond en met jaloezy!
gervaux.
Nu goed, mamatje! ik weet er nu alles van, wij zullen voorzigtig zijn om het lieve kind niet op te schrikken, Thierry, zoowel als ik. En.... om er niet weer op te komen, ga ik maar liever heen. Ze is weggeloopen om mij, het slimme deerntje, ik zag het heel goed, er was niemand in den winkel dan.... een bediende! Dag, beste vrouwtje! ik groet u, tot nader. | |
[pagina 101]
| |
des anderen daags.
Zelfde vertrek. (Sophie is bezig het ontbijt (het Fransche ontbijt, ons twaalf uurtje,) klaar te zetten. Wijn en water, brood, eijeren, koud vleesch. - Raymond, na even aan de deur getikt te hebben, komt binnen).
raymond.
Zet een bord meer klaar, Sophie, ik kom mee ontbijten. (Sophie, die met den rug naar de deur gekeerd stond aan het buffet en koffij klaar zet, ziet om; verrast en geschokt tracht zij hare ontroering te overmeesteren, zonder dat het haar gelukt, en blijft staan bij de tafel, zwijgend en als verslagen).
raymond
(hij is in elegante rijkleeding en houdt een fijne karwats in de hand).
Hoe is 't, Sophie! overval ik je? kom ik ongelegen?
sophie
(met doffe stem).
Zeker niet, Heer Graaf! maar....
raymond
(haar de hand toestekende, zonder dat zij het schijnt op te merken).
Is dat nu eene welkomst! met uw Graaf! Foei! wat een onaardige gril.
sophie
(zich hervattend).
Het is geen gril! maar ik houd mij aan 't geen mij past tegenover u.
raymond.
Hetgeen u past, zusjelief, is niet nuffig en niet kinderachtig te zijn, en daar zijt gij al mooi mee begonnen. Gij zult er boete voor doen, (hij werpt zijne rijzweep weg, neemt hare beide handen, en drukt haar een kus op het voorhoofd) , zie zoo! dààr had ik regt op.
sophie
(bleek en met tranen in de oogen).
Raymond! Gij moest dàt niet doen, er kàn immers niets meer zijn tusschen u en mij....
raymond
(ziet haar opmerkzaam aan - wat getroffen).
't Is dus ernst? Ik dacht aan maar.... een meisjeskuur? Waarom zou alles zoo anders zijn geworden tusschen ons. Ik heb mijn vader wel beloofd van mijn bedrijf af te zien, maar dat sluit niet in met mijne familie te breken! | |
[pagina 102]
| |
sophie
(met bitterheid).
Uwe familie!
raymond.
Ik heb twintig jaar lang geene andere gekend dan uwe ouders, uwe broêrs en u; meent gij dat ik mij daarvan nu zoo op eens zal vervreemden?
sophie
(gedrukt).
Mogelijk gij niet op eens, maar toch.... er is al zoo veel anders geworden, en met den tijd....
raymond.
Die tijd is er toch nu nog niet, of - gij moest zelve willen beginnen, zeg het dan maar ronduit; gij behoeft mij niet te leeren wat burger trots is!
sophie.
Anderen zullen u spoedig genoeg leeren wat adeltrots in heeft.
raymond
(neemt een stoel en gaat zitten).
Hoor eens, Sophie, ik begrijp zeer goed zekere fierheid, zekere terughouding, als er kwestie is van den Markies, maar pruilen en afstooten, zonder dat er aanleiding toe gegeven wordt, dat is verkeerd; en toch, lieve kind, of gij 't weten wilt of niet, daar zijt gij mee begonnen.
sophie.
Ik begrijp u niet....
raymond.
Nu wij onder vier oogen zijn kan ik het u duidelijk maken. Laat de koffij nu maar even voor zich zelve zorgen en kom naast mij zitten.
sophie.
Ik ga nog niet zitten, ik kan wel staande luisteren.
raymond.
Ook goed. Ziet gij, Sophie, hij zelf heeft het mogelijk niet zoo opgemerkt, omdat hij u voor 't eerst zag, maar voor mij was het zeer duidelijk, dat gij u knorrig en kribbig hebt aangesteld tegen den Markies; dat was onheusch, dat was zelfs onhartelijk tegenover mij. Dat de verrassing hier geen onvermengd vrolijke kon zijn, wist ik vooruit. Onvermengd was mijne blijdschap ook niet, verre van daar, ons allen was het | |
[pagina 103]
| |
een streep door de rekening, en een geduchte; maar ondanks alles was het toch een geluk voor mij, mijn vader weêr gevonden te hebben en door dezen erkend te zijn, terwijl hij mij zonder aarzeling de volle regten als zoon toekent; en dat had u toch eenigzins vriendelijk moeten stemmen jegens hem, eenigzins toeschietelijker moeten maken als gij mij liefhadt.....
sophie
(verlegen).
Raymond, gij weet wel!...
raymond.
Zeker, ik weet, dat het juist dàar niet haperde, dat gij mij de schitterende lotwisseling niet benijdde, dat er ook veel zamen liep om u te overprikkelen, maar toch, geloof mij, Sophie, gij hadt wijzer gehandeld en mij.... beter dienst gedaan, als gij u beminnenswaardiger hadt aangesteld.
sophie
(die moeite heeft hare tranen te weêrhouden, met gesmoorde stem):
De Markies is.... een trotschaard.
raymond.
Ik wil u dat toegeven, maar hij kwam hier ten mijnen gevalle om een beleefdheidspligt te volbrengen, die hem zeker iets heeft gekost, al heeft hij getracht dat niet te toonen. Hij heeft uwe moeder zijne achting, zijne dankbaarheid betuigd op eene wijze, die niets te wenschen overliet en die alle verschil van stand ter zijde stelde, om alleen te drukken op hare goedheid en de trouwe zorge mij bewezen - ziet ge, dat was de hoffelijkheid van den edelman, die onze lieve moeder met de haar eigen waardigheid en natuurlijkheid beantwoordde, terwijl gij daarentegen zijne ouderwetsch hoofsche beleefdheid, met wat galanterie gekruid, niet anders hebt willen vergelden dan met die zekere spijtigheid....
sophie.
Ik bid u, Raymond, laat het genoeg zijn! - Mijnheer uw vader heeft mij zeker voor een onhebbelijk, slecht gehumeurd schepsel moeten houden.
raymond.
Neen! zooals ik reeds zeide; hij zag er niets anders in dan wat burgerlijke stijfheid en verlegenheid; ik alleen, die beter wist, leed er onder; ik had u zoo graag gezien op de | |
[pagina 104]
| |
hoogte van den toestand; ik had zoo gewenscht dat gij geheel u zelve waart geweest, om dan later tot den edelman, die zulk een bijgeloof voedt omtrent de afkomst en 't zuiver adellijk bloed, te kunnen zeggen: ‘Toch maar een burgermeisje! Ligt het nu niet in de opvoeding, in de beschaving?’ Het is uwe schuld, dat ik heb moeten zwijgen....
sophie.
Ik voel dat gij gelijk hebt. Ik zal u uiet weêr schande aandoen; vergeef het mij voor ditmaal.
raymond.
Wees zeker dat het u al vergeven was; maar gij overdrijft, ik sprak niet van schande; ik sprak alleen van een groote voldoening die mij ontging, en toen daarop gevolgd is dat gij de uitnoodiging van den Markies zoo botweg hebt afgeslagen.
sophie.
Moeder zag op tegen zoo'n drukken, woeligen dag....
raymond.
Dat kan ik van haar heel goed begrijpen en de Markies nam het op zooals ik wenschte - maar gij Sophie, het spijt me zelf dat ik nog even knorren moet - gij hadt best kunnen komen, het was geen statige partij, waarbij de stijfheid en de verveling in den regel voorzitten, het was een buitenfeest, gegeven ter mijner eere, om mij met de naaste buren en enkele vrienden van mijn vader in kennis te brengen en ik voor mij zou mij gekrenkt hebben gevoeld als de Markies verzuimd had u daarbij uit te noodigen.
sophie.
En.... als ik daarbij nu een gek figuur had gemaakt, als een beschroomd en ongezellig burgermeisje met stijve manieren, en in een toilet waar ze over glimlagchen zouden?
raymond.
Gij weet dat het maar aan u heeft gestaan, dat dit niet zoo zou geweest zijn. Uw toilet zou eenvoudig zijn geweest en zonder dwaze pretentie, en niemand zou zich daarover verwonderd, veel minder gelagchen hebben; de Markies zou u den arm geboden en u voorgesteld hebben als de dochter mijner pleegmoeder - men zou u terstond onderscheiden hebben en met achting bejegend - gij zoudt aan 't praten zijn geraakt, - en - | |
[pagina 105]
| |
jufvrouw duvivier
(komt binnen).
He, Raymond! wel! daar doet gij goed aan, mijn jongen, dat gij weêr eens kijken komt.
raymond
(haar omhelzend).
Niet waar, moedertje, ik mogt wel, en ik vraag voor heden weêr eens mijne plaats aan uwe tafel!
jufvrouw duvivier.
Uw eigen plaats naast mij, die blijft altijd voor u open, maar - (niet eenige aarzeling) weet de Markies er van?
raymond
(glimlachend, terwijl hij zich naast haar neer zet).
En al wist die het niet, de Markies heeft mij voorgerekend dat ik zes en twintig jaar ben - en - ik sta niet onder curatele, dat ik rekenschap zou moeten geven van al mijne wegen.
jufvrouw duvivier.
Dat begrijp ik wel, maar toch, in dit geval....
raymond.
Stel u gerust, in dit geval is 't met zijn voorweten en goedkeuring dat ik hier ben. Hij heeft mij zelfs een commissie opgedragen, waarover ik u nog heb te spreken, maar geef mij nu eerst wat te eten; ik ben nog niet gewoon aan 't ontbijt met een kop chocolade - ik heb trek aan zoo'n ferme sneê brood; mag ik mij zelven maar bedienen?
jufvrouw duvivier.
Gij weet, dat gij t'huis zijt, maar Sophie heeft vast te veel met u gepraat, dat de koffij nog niet klaar is?
raymond.
Dat is mijne schuld, ik had zooveel te vertellen.
jufvrouw duvivier.
Dan moet ik nu eens wat hooren; (hem van 't hoofd tot de voeten opnemende, met kennelijk welgevallen,) die donkergroene frac met die bronzen knoopen, en dat witte piqué vest staan u goed, Raymond - het zit u als geschilderd; wis heeft de Markies een heel anderen kleêrmaker aan de hand, dan onzen goeden père Durand, waar wij ons maar altijd bij gehouden hebben, uit oude kennis.
raymond.
U ziet juist, moedertje; de groote Chalons-Servais, die men | |
[pagina 106]
| |
zegt dat de modes aangeeft, kleedt mij thans; maar als gij meent, dat ik mijn makkelijke ruime jas en vooral mijn lossen das niet wel eens terug wensch, dan vergist gij u zeer.
jufvrouw duvivier.
Voor pronker en modegek zijt gij dan ook niet opgevoed, maar ieder moet zich kleeden naar zijn stand - doch ik zie, dat gij bottes a la hussarde draagt en sporen - zijt gij te paard van Parijs gekomen?
raymond.
Neen, met den Markies in diens calêche, maar ik kom uit de manège, waar ik eene rijles heb genomen.
sophie.
Waarom nòg rijles nemen, gij kunt toch al heel goed met paarden omgaan.
raymond.
Ja! Zoo wat. Ik was wel in staat ons karretje te besturen - als ik ergens in den omtrek wezen moest - en op een mooijen Zondag nam ik Bruintje wel eens onder den man om wat verder te komen dan de Boulevards - maar daar hoort meer toe eer men zeggen mag: ik kan paard rijden, en volgens den Markies haperde er nog heel veel aan, al heb ik aanleg - het gemak, de houding, zekere methode, die men alleen door oefening en gewoonte verkrijgt, zijn mij nog niet eigen; daarbij komt de Engelsche manier nu in gebruik. Ook had ik een rijpaard noodig dat wij in de manège kiezen moesten en proberen. Vandaar brast de Markies mij op weg hier heen en ging zijnerzijds de stad in om bezoeken af te leggen. Ik heb nog een vol uur tijd eer ik word afgehaald om mijn vader te vinden bij zijn bankier, met wiep ik kennis moet maken. De Markies is in onderhandeling over een hôtel, dat wij tegen den winter zullen betrekken; tot zoolang hebben we een pied à terre noodig te Parijs....
sophie
(hem in de rede vallend.)
Er is hier in de buurt juist een mooi kwartier te huur op de eerste verdieping bij een boekverkooper.
jufvrouw duvivier.
Maar de Markies zal wel niet in de straat Saint Denis willen | |
[pagina 107]
| |
wonen, dat moet zeker wezen in den Faubourg St. Germain. Is 't niet zoo, Raymond?
raymond.
Juist - daar heeft men hem iets aangewezen en wij gaan het zien. Maar zeg mij, waarom komt Charles niet?
sophie.
Och! die neemt tegenwoordig zijn ontbijt in eene restauratie....
raymond
(bedenkelijk tegen Jufvrouw Duvivier.)
Daar zou ik in uw geval wat tegen in brengen. Charles is nog te jong om zich aan zulke uithuizigheid te gewennen, terwijl hij eene moeder en zuster heeft om voor hem te zorgen.
jufvrouw duvivier.
Wat zal men er tegen doen? Nu gij er niet meer zijt, zoekt hij zijne kennissen en zijn vermaak meer buitenshuis, maar toch.... hij eet bij ons.
raymond.
Op 't beste van den dag moest hij thuis blijven en het oog houden op het werkvolk. Ik hoop dat ik hem nog zien zal, want ik kon niet met hem spreken laatst toen de Markies er bij was, en ik heb hem nog over allerlei te onderhouden. Het gaat mij aan 't hart, dat hij nu zoo alleen staat en dat ik de zaak en u allen zoo in de steek moet laten... (hij zucht) dat valt mij haast te zwaar. (Hij brengt de hand aan 't voorhoofd en schuift zijn bord weg als iemand wien de eetlust vergaan is.)
jufvrouw duvivier.
Kom, Raymond, wees niet al te bezorgd over ons. Het zal wel gaan. Charles zal er aan wennen op zich zelf te staan en zijn lust vinden in zijne zaak; men moet den weg volgen die ons wordt aangewezen. Gij moet uw vader geven wat gij hem schuldig zijt, nu hij zijn regt op u gelden laat.
raymond.
Ik weet het, Moeder, en doe ook mijn best; maar toch... (hij leunt met den arm op de tafel en laat het hoofd in de hand vallen) kan ik het helpen, mijn hart is hier.
sophie
(staat driftig op, keert zich om en gaat naar 't buffet waar de koffij staat.)
jufvrouw duvivier.
Het zal u alles nog wat vreemd zijn op 't kasteel, beste jon- | |
[pagina 108]
| |
gen! dat begrijp ik, 't is zeker zoo'n heel ander leven dat gij nu leiden moet, maar 't zal meevallen als gij er slechts eens aan gewoon zijt.
raymond.
Dat zeg ik mij zelf ook, en ik wil er het beste van hopen, maar...
jufvrouw duvivier.
De Markies is goed voor u, niet waar?
raymond
(wat meer levendig.)
Ik zou snood ondankbaar zijn, zoo ik anders zeide. Hij is de mildste vader waar 't op geven aankomt. Hij maakt allerlei beschikkingen ten mijnen behoeve, en als ik er wat tegen inbreng en hem voorhoud dat zooveel omslag voor mij niet, noodig is, wordt hij haast boos en zegt dat het al erg genoeg is, dat mij twintig jaar lang onthouden werd wat mij toekwam, en of ik het al zeide, hij zou het toch niet gelooven, dat mij in die twintig jaren niets ontbroken heeft.... Nu heb ik een kamerdienaar, bedienden, paarden en rijtuig op mijn eigen hand, een vleugel van 't kasteel wordt voor mij ingericht, de Markies heeft mij een jaargeld toegekend, zoo aanzienlijk dat het mij verschrikte, ja bezwaarde. Als ik er nog voor te werken had, ik die aan den arbeid gewoon ben, maar och neen! het eenige wat de Markies verlangt, dat ik er voor doen zal is: niets te sparen, 't geen hij kruideniersoverleg noemt, maar er als een edelman van te leven.
jufvrouw duvivier.
Nu, dat's dunkt mij zoon zware eisch niet.
raymond.
Zwaarder dan gij u voorstellen kunt, Moedertje (glimlagchend.) Gij vermoedt niet hoe druk men het hebben kan als men niets te doen heeft. Ik heb voorheen wel eens gedacht: hoe krijgen de rijke lieden, die hun tijd in ledigheid doorbrengen, den dag om! Nu begin ik al meer en meer in te zien, hoe vervuld dat leven is, ondanks al de ledigheid er van. Wat ik zoo nu en dan hoor van 't geen er omgaat ouder de jeunesse dorée van onze dagen, de dandies, zoo als ze zich nu noemen, ginds de Anglomanie toeneemt, wekt in mij niets op aan verontwaardiging walging; mij dunkt, men kan zich een edel-
| |
[pagina 109]
| |
man toonen, zonder met die dwaasheden mee te doen. Ik althans zal zorgen mij daar buiten te houden.... (hij neemt de kop koffij die Sophie hem aanbiedt) . Heerlijk, Fietje, zoò smaakt ze mij nergens.
sophie.
In uw geval nam ik een appartement de garçon hier te Parijs, dan kant ge leven naar uw eigen zin.
raymond
(glimlagchend.)
Daar zou mijn Vader slecht zijne rekening bij vinden! Hem alleen laten in dat holle kasteel, om maar van tijd tot tijd bij hem aan tafel te komen, dat gaat niet; daarbij, ik denk, dat hij mij dit voor als nog niet zon toestaan om eene andere reden. Hij wil mij bij zich hebben, niet alleen om het gezelschap van zijn zoon te genieten, maar bovenal om zijn zoon te vormen naar het model, dat voor hem het ideaal is van den volmaakten edelman (met zekere ironie) , en de Hemel weet hoe weinig aanleg ik heb om daar ooit op te gelijken.
jufvrouw duvivier.
Maar gij zit toch niet altijd alleen op dat kasteel met den Markies! Er komen toch zeker menschen, en gij zult met hem uitgaan?
raymond.
Ja! er komen menschen af en toe, dat spreekt van zelf, maar nog slechts enkele edellieden uit den omtrek, of oude vrienden, als de Markies, zelf uitgeweken, en die nu de een voor de ander na terugkomen, en aan wie mijn vader zijn weergevonden zoon kan voorstellen; maar vooreerst gaan wij nog niet uit, althans niet in de stad, wij komen niet naar Parijs dan om zaken en bestellingen te doen. De Markies zelf voelt zich daar nog niet thuis, alles is er hem zoo vreemd geworden, er is zoo veel wat hem ergert en leed doet, en zoo lang men hier nog overal russische en pruissische schildwachten ziet en vreemde vorsten of hunne vertegenwoordigers hier den boventoon voeren, vindt mijn vader dat een regtgeaard fransch edelman zich nog ter zijde moet houden. Ik kan dit met hem mee voelen, al zien wij de meeste lieden van zijne caste anders handelen, die juist nu ijverig hun hof maken aan de buitenlanders. Zij noemen dit zich dankbaar toonen voor | |
[pagina 110]
| |
de redding van Frankrijk, maar de Markies heeft te veel karakter om met die ijveraars mee te doen; het komt hem voor, dat men daarmee den koning te kort doet. Hij heeft den koning zijne opwachting gemaakt toen deze nog te St. Ouen was, om hem in Frankrijk te verwelkomen en zijne eerbiedige hulde te brengen, maar sinds den intocht te Parijs heeft hij zich nog niet in de Tuileriën vertoond. ‘Ik zal wachten tot Parijs bevrijd is van zijne bevrijders’, zei hij mij, ‘hoe goed deze het ook met ons meenen, hoe onontbeerlijk zij ons waren, helaas! het blijft toch altijd eene vernedering, eene verdrukking van 't oogenblik, ons door den gevallen dwingeland op den hals gehaald!’ Op dat laatste zou nog al iets zijn te antwoorden, maar ik zwijg dan liefst, want ik zon moeten zeggen: de uitgeweken adel ziet nu voor oogen wat hij zelf heeft willen inhalen, tijdens de revolutie: het koninklijke gezag hersteld en gesteund door vreemde bajonnetten; doch om geene ergernis te geven, die toch tot niets leiden zou, houd ik dergelijke invallen maar binnen, tevreden dat het er nog vooreerst niet toe komen zal dat ik in die wereld moet optreden, waarvan ik ondanks mijne afkomst eene ingeboren afkeer heb. Intusschen zal ik er mij aan moeten gewennen - gelukkig heb ik tijd voor mij - want ik moet mij daarenboven allerlei gebruiken en gewoonten eigen maken, die de Markies verpligtend acht. ‘Gij moet nog leeren hoe men eten moet’ moest ik laatst van hem hooren, terwijl hij over 't geen hij mijne onkunde acht op dit punt ernstig het hoofd schudde.
sophie.
Wat zijn die groote heeren toch bevooroordeeld. Meent de Markies dan misschien dat het bij ons zoo ruw toegaat, en dat we hier barbaren of kozakken zijn, die met de vingers eten?
raymond.
Neen, Sophie, mijn vader weet van mij dat het hier toegaat zoo als het behoort in een ordelijk burger gezin, maar ziet gij.... dat is niet genoeg voor de groote wereld. Dineren is ook eene kunst zoo goed als die van zich te kleeden, wordt er gezegd, en men heeft daarin gelijk; er zijn verfijningen, er zijn kleinigheden die men in acht moet nemen, als men geen | |
[pagina 111]
| |
gek figuur wil maken of geene onhandigheid wil begaan, die anderen het regt zou geven over ons te glimlagchen. Ik voor mij heb moeite dat alles zoo hoog op te nemen, omdat ik van oordeel ben, dat een mensch moet gewaardeerd worden naar zijn inborst, naar zijn talent, naar zijn karakter en niet naar zijde manieren; maar mijn vader maakt van die uiterlijke vormen eene hoofdzaak, en... ik moet mijn best doen hem geen ergernis te geven. Eene gewoonte die ik moeite heb af te leggen is die: op te staan aan tafel en mij zelven te bedienen als ik iets noodig heb, en dat is een van die dingen die de Markies onbehoorlijk vindt. Mijn hemel! dat is zoo gauw gedaan en ik ben er mee klaar eer de deftige lakeij zich in beweging zet. Maar ik zal het wel leeren, want de Markies zet dan telkens een gezigt of er een misdrijf ware begaan, en de ongelukkige knechts moeten het meest ontgelden. Zij krijgen later grommen, dat zij achteloos zijn en niet op hun dienst letten. En toch, de eenige schuldige ben ik! Met den besten wil van de wereld bega ik dergelijke flaters, zonder er aan te denken. Waarlijk, zoo Freule Gabrielle er niet ware om mij met een wenk of een blik te waarschuwen, zou het nog veel erger zijn; maar door hare vriendelijke leiding kom ik er langzamerhand achter, en begin op te letten wat er te doen of te laten valt.
sophie.
Freule Gabrielle! Wie is dat; hebt gij nog eene zuster?
raymond.
Neen, 't is eene nicht, die bij den Markies inwoont. Zij is waarlijk mijn goede engel en de steun mijner zwakheid, als het op die vormen aankomt. Ook rigt ik mij naar haar - als de stuurman naar zijn kompas. Toch heb ik het niet altijd in mijne raagt den koers te volgen, dien zij aanwijst.
jufvrouw duvivier.
Ja, mijn beste Raymond, als het er zoo mee gelegen is, kunt gij u in 't vaderlijk huis nog niet regt op uw gemak gevoelen; dat zie ik in, - maar dat zal toch spoedig anders worden, gij zijt zoo vlug van begrip - en gij weet zoo goed op te merken....
raymond.
Ik zie er ook wel kans op, moedertje, dat ik eenmaal het | |
[pagina 112]
| |
groote geheim zal vatten; maar om de waarheid te zeggen - de echte zin ontbreekt mij om zulke nietigheden voor ernst te nemen, en zoo 't niet ware om mijn vader - zou ik er mij op eens en voor goed over heen zetten, maar nù wacht mij nog het ergste - de voorstelling aan het hof, waar geen ontkomen aan is - al ligt het gelukkig nog in de verte.
jufvrouw duvivier.
Kom, gekheid! gij opzien tegen een koning, alsof vader Duvivier, op en top republikein, u niet opgevoed had in de denkbeelden van menschenregt - en menschen-waarde en gelijkheid van ieder Adamskind! Hij die nooit meer zijn hoed afnam voor Napoleon, sinds deze de Republiek ontrouw was geworden - gij zoudt kunnen vergeten dat een koning ook maar een mensch is en....
raymond.
't Is juist omdat het mij moeijelijk zal zijn dit niet te vergeten. Aan 't hof wordt de koning beschouwd en vereerd als een wezen van hoogere orde, dat niets gemeens heeft met de gewone stervelingen - al weet hij zelf wel beter en al verkrijgen zij, die hem van nabij omringen, op iedere wijze de overtuiging van het tegendeel; maar om opregt te zijn, 't is juist niet tegen den koning zelf dat ik het meest op zie. Naar men zegt is Lodewijk XVIII een man van geest en van letteren, die mogelijk iets piquants zal vinden in het eigenaardige van mijne positie en lotswisseling, en die het mij van zijne zijde niet moeijelijk zal maken, maar.... de anderen.... die oude edellieden, die echte getrouwen, uit de emigratie weêrgekeerd, met àl de vooroordeelen, al de eischen en al de kleingeestigheden van de oude hof-wereld, die zij nog gekend hebben, die vergeten dat dit alles vermorseld is door de revolutie en uitgewischt in bloed, zij zullen het mij moeijelijk, misschien onmogelijk maken! Zij willen niet aannemen, dat bij een nieuw geboren volk ook een vernieuwd koningschap behoort, zij weten niets te zien, zij willen met niets rekenen, dan met de herstelling van het oude! Zijn zij het niet, die den helderzienden Lodewijk XVIII de ongerijmdheid hebben doen plegen om zijne eerste besluiten als Koning te dagteekenen van het negentiende jaar zijner regering, als ware het | |
[pagina 113]
| |
geheele tijdperk dat daar tusschen ligt daarmede weggecijferd, als ware hij de onmiddelijke opvolger van Lodewijk de XVII, als ware van dien vorstenketen geene enkele schakel gebroken! Wie een verstandig plan tot zulke dwaasheden kunnen vervoeren, moeten zonder genade zijn voor de minste fout tegen de hof-étiquette. Ik heb er nu al genoeg van gehoord, om te weten dat ze mij niets sparen, in niets verschoonen zullen, en wat mijzelven betreft, het zou mij weinig kunnen schelen, al lachten zij mij uit of trokken de schouders over mij op. Ik verlang niet van de hunnen te worden, noch mijn weg te zoeken op dat terrein, maar de Markies! de Markies die in de vaste meening is, dat de waarde van een edelman bepaald wordt door de lengte en breedte van het aanzien, dat hij geniet aan het Hof, de Markies, die een moord - mits in den vorm van een duel - ligter vergeven zou dan eene zonde tegen de etiquette, de Markies zou zich rampzalig gevoelen en geschandvlekt achten, zoo ik in deze eene slecht figuur maakte of een vergrijp beging tegen de vormen. En ik, de zoon, de erfgenaam, naar wiep hij zoo lang gesmacht heeft, mag mijn vader geen schande aandoen, al sidder ik bij de geslachte, dat het mijns ondanks zou kunnen gebeuren.
jufvrouw duvivier.
Ja, Raymond, nu begrijp ik er alles van, nu kan ik er in komen dat gij bezorgd zijt - gij moet er u dan maar met de borst op toeleggen en die punten waar 't op aankomt u goed laten inprenten.
sophie
(op wat snibbigen toon).
Door Freule Gabrielle! - dan zal het wel goed gaan.
jufvrouw duvivier.
Maar gij hebt met al dat praten maar half het uwe gehad van 't ontbijt - houdt gij nog altijd zooveel van een ommelet?
raymond
(glimlagchend).
Zooals gij die plagt te maken! altijd.
jufvrouw duvivier.
Kom! dan zal ik daar nog eens pleizier van hebben. (Zij staat op en neemt het schaaltje met eijeren van het buffet) .
raymond.
Maar, lieve moeder! geef u daar nu maar geen moeite voor - ik kom wel eens weêr aan.... | |
[pagina 114]
| |
jufvrouw duvivier.
't Is in vijf minuten bered. (Zij gaat heen) .
raymond en sophie.
(Raymond staat van tafel op en gaat bij het groote raam zitten, dat op den tuin en de werkplaats uit ziet. Sophie zet zich neêr tegenover hem).
raymond
(op de werkplaats wijzende).
Als ik 't niet beloofd had, ging ik eens eventjes zien hoe het dàar toegaat. 't Is zoo verkeerd als de werklieden er op rekenen kunnen dat de meester zoo lang buitenshuis blijft; en Charles koelt maar niet terug.
sophie.
Zeker nog in lang niet, die raakt aan 't hollen, dat zul je zien!
raymond
(gedrukt).
God geve van neen! Gij weet niet, Sophie, hoe mij dit bezwaart. Ik wou dat ik anders kon, maar....
sophie
(valt hem op eens in de rede, hem scherp aanziende).
Is dat kompas oud of jong?
raymond
(gekrenkt).
Wat bedoelt gij?
sophie.
De dame die gij als kompas gebruikt, naar uw eigen zeggen.
raymond
(kort).
Freule Gabrielle is zoo ongeveer van mijn leeftijd.
sophie.
Ah zoo! Mooi of leelijk?
raymond.
Waarom vraagt gij dat?
sophie.
Maar.... mij dunkt, om het te weten.
raymond
(wat knorrig).
Wat kan u dat schelen?
sophie.
Zou het mij niet kunnen schelen hoe uwe aanstaande er uit ziet, Raymond!
raymond
(wien een gloed op het voorhoofd stijgt.)
Mijne aanstaande! Hoe komt het in u op? | |
[pagina 115]
| |
sophie.
Is dat zoo vreemd! de nicht, de leidsvrouw, de goede engel, het kompas! Als men dit alles te zamen optelt, tusschen een jonkman en eene jonge dame, dan ontbreekt er dunkt mij niet veel meer aan om haar ook tot de uitverkorene des harten te maken.
raymond
(in verwarring.)
Gij zijt... zeer scherpzinnig, Sophie!
sophie.
En zeer onbescheiden is uwe bijgedachte; de vraag is maar of ik het geraden heb...
raymond
(die zich weer meester is.)
Bij ongeluk glad mis. Freule Gabrielle d' Arques is verloofd met haar neef, Lionel de Mercoeur.
sophie
(met een lang gerekt.)
Ah! zoo! (terwijl zij hem doordringend aanziet.)
raymond
(staat op en gaat heen en weêr loopen, terwijl hij spreekt met zekere gejaagdheid.)
't Is zelfs voor die bruiloft dat de groote zaal in orde wordt gemaakt. Laat Charles er om denken, zoo ik hem niet meer spreek, dat mijne teekeningen gevolgd moeten worden zonder verandering, dat hij zijne beste werklieden gebruiken moet voor het snijwerk, en dat er nog altijd haast bij is.
sophie,
(koeltjes.)
De stoffen zullen besteld worden. Wij schrijven nog heden naar Lyon.
raymond
(neemt zwijgend weér zijne plaats in aan de ontbijttafel, en vervalt in gepeins, terwijl hij het hoofd met de hand ondersteunt.)
sophie
(naar hem toegaande, meewarig.)
Heb ik u leed gedaan, Raymond? Dat zou mij spijten; dat was de bedoeling niet.
raymond
(het hoofd opheffende.)
Dat geloof ik wel, maar onwillens doet gij mij denken aan een der eigenaardige bezwaren van mijn nieuwen toestand.
sophie.
De Markies zal u willen uithuwelijken naar zijn zin?
raymond.
Dat is niet twijfelachtig. | |
[pagina 116]
| |
sophie.
En wat zult gij doen?
raymond
(gedrukt.)
Mijn pligt - ik kan niet anders, de Markies verstaat geen tegenspraak.
sophie.
Uw levensgeluk ten offer te moeten brengen aan een rang, dien gij niet hebt begeerd - dat is toch hard.
raymond
(levendig.)
Maar - het is niet zeker dat mijn pligt zich niet laat vereenigen met de stille wenschen van mijn hart....
sophie
(hem onderzoekend aanziende.)
Het zal toch altijd eene dame uit de groote wereld moeten zijn.
raymond.
Dat spreekt van zelve, maar....
sophie
(verbleekend.)
Zoo hebt gij daarin reeds eene ontmoet die.... Och spreek toch, Raymond, scheuk mij uw vertrouwen, gij weet niet hoe noodig mij dat is.
raymond.
't Is voor mij nog het oogenblik niet - ik heb niet te vertrouwen - ik kan, ik mag het nog niet uitspreken wat in mij omgaat.
sophie
(met zekere heftigheid.)
Welnu! mijn tijd is het nu juist - dan heb ik u een nieuwtje mede te deden. (Zij gaat tegenover hem zitten) .
raymond
(ziet haar aan.)
Nu spreek.
sophie.
Thierry Gervaux wil mijn man worden.
raymond
(koeltjes.)
Dat's nu waarlijk geen nieuws. De oude Heer Gervaux heeft dat aanzoek reeds lang geleden gedaan, en het werd door u afgeslagen.
sophie.
Hij is er weer op terug gekomen, sinds gij weg zijt.... Wat zoudt gij zeggen zoo ik het aannam? | |
[pagina 117]
| |
raymond.
Ik zou u van ganscher harte geluk wenschen met dat besluit. Het zou zoo goed zijn voor de zaak, en Charles zou iemand naast zich hebben, die hem tot raad en steun zou kunnen dienen.
sophie
(met ergernis).
De zaak! Charles! Is dat dan alles? Wat het voor mij zou zijn, daar wordt niet naar gevraagd.
raymond.
Voor u zou Thierry juist de man zijn dien gij hebben moet; hij is goedaardig, langmoedig, hij zou u op de handen dragen en volkomen getrouw zijn. Hij heeft verstand genoeg om uw vernuft te waarderen, en er zich niet aan te ergeren dat gij hem een weinigje den baas speelt....
sophie
(maakt eene beweging van drift en gekrenktheid).
raymond
(gaat voort).
Want dat zult gij doen, lieve kind! hem en ieder ander die zich met u in 't huwelijksbootje waagt; gij kunt niet anders; dat ligt in uwen aard; maar niet ieder zou u zoo onbetwist aan 't roer laten als Thierry Gervaux...
sophie
(heftig).
Goed zoo! Voor kompas kan ik niet dienen, maar het regt van sturen wordt mij nog toegekend! Wees gerust, Raymond, ik zal doen wat gij wilt, ik zal uw raad volgen, en Thierry trouwen, en ik zal heil gelukkig maken, zoo gelukkig, dat anderen hem nog eenmaal zijn geluk zullen benijden. (Zij brengt de laatste woorden snikkend uit en barst in tranen los) .
raymond
(getroffen).
Wat beteekent dat? (Jufvrouw Duvivier komt binnen met haar eijerstruif, terwijl zij the opgeruimd aan Raymond voorhoudt, keert zij den rug naar Sophie, die ter zijde gaat) .
jufvrouw duvivier.
Zie je wel, Raymond, dat ik het nog kan! Het wit is schuim of 't er in geblazen ware; ik zou durven wedden dat de kok van den Markies het mij niet verbetert. Nu moet gij er gauw eens van proeven eer hij koud wordt. Kom, Sophie, een schoon | |
[pagina 118]
| |
bord, anders bedient Raymond zich zelven en dan krijgen wij de schuld van eene slechte gewoonte.
sophie
(die moeite doet zich zelve te overwinnen, zonder dat het haar gelukt, zet zwijgend een bord neêr voor Raymond en legt messen en vorken op tafel).
jufvrouw duvivier
(die haar nu gadeslaat).
Scheelt u wat, Sophie, uw gezigt gloeit of gij de koorts hadt?
sophie.
Mij scheelt niets, Moeder!
raymond.
Ik vrees dat ik er schuld aan heb - ik meende oprecht te zijn en was misschien.... hard. (Hij staat op en wil hare handen vatten.)
sophie
(ontwijkt hem).
Neen, ik ben eene zottin, laat mij aan mij zelve over. (Zij gaat de kamer uit door de deur op den achtergrond; op 't zelfde oogenblik wordt er aan de deur getikt die naar den winkel voert - en op het ‘binnen’ van Raymond, treedt een persoon binnen, die er uitziet als een deftige winkelbediende van leeftijd. Hij draagt een kistje in de hand, maakt eene diepe buiging en spreekt) .
bediende.
Ik verzoek verschooning dat ik zoo binnenkom, er was niemand in den winkel om mij aan te melden, en ik had order om deze cassette niet af te geven dan aan den heer Graaf de Mercoeur zelf.
raymond.
Die ben ik, gij komt zeker van de juweliers Stainfort d'Orgeval?
bediende.
Uit naam van mijnheer de Markies de Mercoeur. De Graaf weet er van....
raymond
(het kistje aannemende.)
Juist. Hebt gij bewijs van ontvangst noodig?
bediende.
Neen Mijnheer, de Markies is bekend, en de familie Duvivier woont hier ook niet van gisteren. Alleen ik moet den Heer Graaf de vergunning vragen het kistje uit te pakken, op- | |
[pagina 119]
| |
dat u zich kan overtuigen dat de inhoud is conform de bestelling.
raymond.
Gij hebt gelijk, het zou voor uwe verantwoording zijn, zoo er misverstand plaats had. Ik heb achting voor nauwgezetheid. (Hij helpt den bediende uitpakken. Achtereenvolgens komt er te voorschijn: een zilveren koffijservies met plateau; een ecrin met parure in goud en robijnen, een miniatuur-dameshorloge en een heerenhorloge met gouden ketting en breloques. Nadat deze zaken op de tafel zijn neêrgelegd spreekt
raymond.
Het is alles in orde en het ziet er uit zoo als men dat van uwe firma verwachten kan. Het is een heele vracht voor u geweest. (Hij haalt zijne beurs uit en wil den bediende iets aanbieden.) Mag ik u voor de moeite....
bediende.
Excuseer mij, Heer Graaf. Ik ben geen commissionair. Ik ben de oudste bediende der firma, en wij nemen geen fooijen aan.
raymond
(getroffen.)
Ik heb u niet willen beledigen, brave man, geloof dat van mij. (Hij biedt hem de hand.)
bediende
(die even schuchter de vingertoppen aanraakt.)
O! mijnheer Raymond! of ik u geloof! maar dat's te veel eer voor mij.... Vergeef mij, Heer Graaf, dat ik u zoo bij den naam noeme; maar ziet u, Mijnheer is geen vreemde voor mij. Mijn huisgezin woont hier in de buurt, en wij hebben al zoo lang het oog op u, en ieder die u kent houdt van u en zou voor u door een vuur loopen; neem mij niet kwalijk dat ik dit zoo eens zeg.
raymond
(opgeruimd.)
Integendeel, beste mijnheer.... hoe heet gij toch?
bediende.
Henri Marcoteau, maar (glimlagchend) ze noemen mij meestal de oude Marc, en dat bevalt mij het best.
raymond
(goedhartig.)
Nu dan, mijn oude Marc, ik blijf voor u de jonge Raymond, wij zullen elkander weêrzien. | |
[pagina 120]
| |
bediende
(begrijpt den wenk, maakt eene diepe buiging voor Jufvrouw Duvivier, en spreekt
Wees gedankt, Mijnheer Raymond, gij hebt mij goed gedaan. (Hij gaat heen.)
raymond
(half luid).
En gij mij! Iedere klank uit een menschenhart vindt weêrklank in het mijne.
jufvrouw duvivier
(die zwijgend maar met de blijken van de uiterste verrassing heeft toegezien en geluisterd, op de kostbaarheden wijzend).
Gij schijnt te weten wat dat beteekent, Raymond?
raymond.
Eene hoffelijkheid van mijn Vader aan u en Sophie. Hij wilde u absoluut een stoffelijk bewijs geven van zijne erkentelijkheid en nù kozen wij zamen een en ander tuit....
jufvrouw duvivier.
Daar is al te veel kostbaars. Een zilveren koffijservies!
raymond.
Dat gij zeer goed gebruiken kunt, Moederlief! en toevallig weet ik dat gij daar zwak op hebt. Het horlogetje is een souvenir van mij voor Sophie, en de parure hoopt de Markies dat zij van hem zal willen aannemen....
jufvrouw duvivier.
't Is jammer dat gij het niet eenvoudiger gezocht hebt....
raymond.
De Markies had eene parure gekozen van diamanten, die duizenden waard was. Ik wist hem op dit te bepalen, en Sophie moet het dragen als zij de bruid wordt.
jufvrouw duvivier
(met een zucht).
Dat zal nog lang duren...
raymond.
Korter dan gij meent. Sophie heeft mij haar besluit medegedeeld om Thierry Gervaux.... (Terwijl Raymond nog spreekt komt Charles binnenstuiven, ziet verrast op Raymond en blijft een oogenblik als bedremmeld staan, terwijl hij tegen een stoel leunt. Hij ziet er uit als iemand die een glas wijn te veel heeft gedronken, met gloeijende wangen, flikkerende oogen. Na zich even hersteld te hebben, gaat zijne verlegenheid over in grofheid, die losheid zuil schijnen; hij steekt Raymond de hand toe en spreekt
| |
[pagina 121]
| |
losheid zuil schijnen; hij steekt Raymond de hand toe en spreekt met eene luide, wel wat schorre stem.)
charles.
Zoo, Raymond, ben je nog eens weer gekomen, dat is mooi van je, dat je niet grootsch zijt; morbleu! 't is geen gekheid, een Graaf, de zoon van een Markies, en lang geen berooide, zoo als er nu van rondom komen aangieren, maar een die ze heeft naar ik hoor, de geeltjes! (de geschenken ziende.) Par dieu! dat is wat kostelijks, allemaal voor de vrouwtjes! Neen toch, Charlie is niet vergeten. (Hij neemt het heerenhorloge in handen. Terwijl hij doorslaat, heeft Raymond een paar woorden gefluisterd met Jufvrouw Duvivier, die zich verwijdert, na met een treurig hoofdschudden een blik op Charles geworpen te hebben) .
charles.
Hoe is 't, Raymond! spreek je mij niet toe, ben je al lang hier - heb je mogelijk op mij gewacht?
raymond.
Zoo is 't; ik hoopte je nog te zien - ik heb met uwe moeder en zuster het ontbijt gebruikt.
charles.
Had ik dàt kunnen raden - ik ware wel hier gebleven - maar - weet gij - 't is zoo saai met die vrouwen alleen te zitten. Je hoort niets en je krijgt niet veel bijzonders (naar de tafel ziende) . Te drommel - een ommelet - Mama heeft uitgehaald; dat zou ze voor mij niet doen.
raymond.
Zeer zeker - als zij wist dat zij je daardoor in huis kon houden - want bedenk toch, Charles, gij doet uwe moeder verdriet aan met die gewoonte van uithuizigheid.
charles.
Bah! daar heb ik niets van gemerkt - en ze moeten niet zeggen, dat het eene gewoonte is. 't Is maar sinds uw heengaan, en 't is niet eens alle dag. Heden was het wat extra's. Ik heb kennis gemaakt met jongelui van mijn leeftijd, die ontbijten in 't Café ‘du Caveau‘ Palais-Royal! Eene restauratie, die nu erg in de mode komt - wij nemen een dejeuner à la fourchette, cotelettes, biefstuk à l'Anglaise - overheer- | |
[pagina 122]
| |
lijk. We vormen zangen een clubje, we halen ons hart op aan de nieuwtjes, aan de aardige invallen die er rondgaan, en daar steekt, dunkt mij, zooveel kwaad niet in, dat moeder er verdriet over behoeft te hebben - en gij mij moet aanzien met zoo'n knorrig gezigt als nu op dit oogenblik.
raymond.
Zeg een bedroefd gezigt, Charles, want ik kan niet anders plan opregt zijn - het doet mij leed u zòo aan te treffen.
charles.
Gij denkt misschien, dat ik een extra glaasje heb gebruikt - nu - ik zeg niet neen - ik wil er niet ons liegen - maar ik ben gloeijend warm en moe van 't harde loopen - het was al wat laat geworden - en....
raymond.
Ook heeft de winkelbediende, die naar zijn maal verlangde, niet op u gewacht.
charles.
Zulk volk denkt alleen maar om zich zelf! En wie heeft intusschen op den winkel gelet - gij toch niet?
raymond.
Niemand - een bediende van Stainfort en d'Orbeval is zoo maar naar binnen komen loopen, omdat er niemand was om hem teregt te wijzen. Wat moet de man wel denken?
charles.
Sophie had toch wel eens even kunnen oppassen, als ze niet zoo'n nuf was.
raymond.
Uwe moeder is daar tegen, en zij heeft er gelijk aan. Charles! Charles! denk toch aan uw vader en hoe die werkte en bij de zaak was, en vergeet toch niet, dat het lot van uwe moeder, van uwe zuster en uwe eigen toekomst van den bloei of het verval uwer zaak afhangt. Gij zijt nu eenmaal de chef, voel er de verantwoordelijkheid van en beloof mij, dat gij u niet door anderen tot uithuizigheid zult laten meeslepen.
charles.
Waarom zou ik u moeten beloven mijzelve nooit meer eens eene uitspanning te gunnen? Als men jong is, mag men het leven toch wel genieten. | |
[pagina 123]
| |
raymond.
Waarom niet? Des avonds als de zaken afgedaan zijn; maar op 't volle van den dag, en terwijl er geen hoofd is, geen opzigt in de werkplaats. Als de werklieden daarop rekenen kunnen dat gij niet thuis zijt op 't midden van den dag, maken zij er gebruik van om te luijeren en op hun beurt weg te slippen.
charles.
Ja! 't is een beroerd soort, maar ik zal ze dat wel afleeren.
raymond.
Daartoe is geen beter middel dan zelf het voorbeeld te geven. Toon in vollen ernst toewijding aan de zaak, liefde voor den arbeid.
charles
(wild invallende.)
Een verwenschte zaak en een arbeid waar ik altijd een hekel aan gehad heb, 't is mijn schuld niet zoo de boel eens in 't honderd loopt; gij die er schik in hadt, wordt Graaf, wordt er uitgeligt, en ik die 't alleen uit nooddwang deed, omdat men mij niet toeliet kunstenaar te worden, zooals ik gewenscht had, ik zou hier maar levenslang blijven suffen in den winkel; daar bedank ik voor.
raymond.
Kunstenaar worden! Gij? En gij hebt nooit kunnen zeggen welk vak van kunst eigenlijk uwe keus was.
charles.
Men heeft er mij den tijd niet toe gelaten....
raymond.
Als gij aanleg getoond hadt voor een bepaald vak, zouden uwe ouders uwe roeping niet hebben weêrstreefd - maar een jongen van vijftien jaar, die van daag zegt: ‘ik wil schilder worden,’ om morgen te vertellen, dat hij liever muziekant werd, die - als 't op leeren aankwam, noch voor 't een noch voor 't ander de ware ambitie toonde, zoo'n jongmensch mag niet klagen, dat men hem in zijne roeping is tegengegaan - omdat men hem de gelegenheid gaf in de zaak zijns vaders te worden opgeleid.
charles.
En nu ik er eens in ben, moet ik er bij blijven, dat weet ik wel - maar dat is nog geen reden om mij een | |
[pagina 124]
| |
standje te maken, omdat ik met een paar kameraads in een koffijhuis ontbeten heb. - Nota bene! in 't belang van de zaak!
raymond.
In 't belang van de zaak? Ik zou wel eens willen weten hoe dat zijn kan.
charles.
Dat verkies ik je nu niet voor te rekenen! Gij zijt mijn voogd niet - en niet eens meer mijn meesterknecht. Gij zijt nooit mijn compagnon geweest. Men heeft mij de regten der meerderjarigheid laten geven, en als ik er gebruik van maak, zou men mij onder curatele willen houden! Dat gaat niet aan, monsieur Raymond! Als gij nòg mijn meesterknecht wilt zijn ben ik uw patroon, en als gij u bij uwe grafelijkheid houdt heb je hier niets in te brengen. Bij gevolg moet je kiezen: als men een Graaf is kan me geen schrijnwerker zijn, en als men een schrijnwerker is moet men zich niet als een Graaf aanstellen.
raymond
(ziende dat Charles zich al meer en meer opwindt, en zelfs een paar malen naar het buffet is gegaan om een glas wijn te drinken.)
Tracht uzelven nu maar heet te bedwelmen of op te winden door wartaal; drink water als gij dorst hebt. Kom hier bij mij zitten en hoor mij bedaard aan, 't is mogelijk de laatste maal, dat ik mij met uwe aangelegenheden bemoeijen kan.
charles
(trekt met zekeren onwil een stoel naar zich toe, gaat er op zitten of hij paard reed, met het gezigt naar den rug van den stoel, waarop hij met de armen leunen blijft.)
raymond,
(rigt het oog op Charles met een vasten blik, waaruit eene mengeling van smart en meewarigheid spreekt.)
Het is waar, Charles, ik ben uw voogd niet, en ik ben nooit uw compagnon geweest, maar ik heb mij altijd als uw oudere broeder beschouwd, en ik heb àl de belangstelling in den bloei van de firma, de liefde voor het vak, die.... gij nog niet hebt, hoewel ik hoop, dat het wel eens zal komen.
charles.
Als gij daarop rekent!.... | |
[pagina 125]
| |
raymond.
Ik wensch hartelijk dat het éens zoo zijn zal - en daarom kàn ik u zoo niet laten varen - zonder u ten minste gewaarschuwd te hebben. Uw vader zelf heeft mij daartoe het regt gegeven - ja! het mij als een pligt opgelegd u ten steun en leidsman te zijn - stervende - was dat zijn laatste wensch. Hij kon toen niet vermoeden, dat eene wending in mijn lot verandering zou brengen in onze verhouding; maar ik mag toch immers uw vriend, uw raadsman blijven? (Hij staat op, legt zijne handen op de schouders van Charles, ziet hem diep en ernstig in de oogen als hij voortgaat.) Herinnert gij u dat sterfbed van uw vader, Charles?
charles
(terwijl hij het hoofd afwendt.)
Zeker herinner ik mij dat! 't is nog zoo lang niet geleden. (Er trilt ontroering in zijne stem, die hij tracht te overmeesteren) . Wat zou dat?
raymond.
Ik roep die herinnering op, om u te doen inzien, dat ik mij nù niets aanmatig wat mij niet toekomt, maar eene belofte houd - aan mijn overleden weldoener plegtig toegezegd! ‘Charles heeft op dit oogenblik nog zoo weinig lust in de zaak,’ zei hij mij, ‘sta hem ter zijde zoo lang gij kunt - en druk hem toch op het hart die te behartigen.’
charles
(met doffe stem).
Het spreekt wel van zelve dat ik de boel niet met opzet in de war zal sturen.
raymond.
Niet met opzet, dat geef ik u toe, maar uit onervarenheid en - omdat gij het voornemen toont er uw vermaak van te willen nemen - daarop het meest schijnt te denken, en de zorg er voor aan anderen meent te kunnen overlaten! Daarom, neem mijn raad ter harte en zie ten minste toe - aan wie! Nu ik niet blijven mogt - moet er een ander in mijne plaats komen. Haal daarvoor geen vreemde in. Laat Matthieu Perret, die sinds vijftien jaar in de werkplaats verkeert, sinds acht de eerste werkman is, mij als meesterknecht vervangen.
charles.
Matthieu Perret! een kerel die op zijn best lezen en schrijven kan! | |
[pagina 126]
| |
raymond.
Maar die zijns gelijke niet heeft in ijver, in vaardigheid, in orde, in getrouwheid. Hij behoeft immers geen boekhouder te wezen. Laat dat over aan Sophie, aan uwe moeder, die het uitnemend verstaan. Als gij Perret tot meesterknecht verheft, zult gij zien hoe hij ijveren zal voor de zaak, hoe hij op alles het oog zal houden, en hoe de anderen die weten, welk een werkman hij is - hun best zullen doen onder zijn bestier. Stelt gij daarentegen een ander aan, dien gij boven hem plaatst, dan zal hij zich gekrenkt en teleurgesteld voelen, den lust en den moed verliezen, en niet meer dezelfde voor u blijven....
charles.
Als hij zoo kitteloorig is, moet hij maar heengaan. Ik geloof Raymond dat gij het goed meent en dat.... uw raad ook zoo slecht niet is.... maar.... ik kan dien al niet meer opvolgen. Ik heb een meesterknecht aangenomen; het was juist in dat koffijhuis, dat men mij hem aan de hand heeft gedaan, een bovenste beste, een die de groote zaak van de Lambrunets jaren lang voor zijne rekening heeft gehad, maar die er nu niet meer bij blijven wil, want die boel daar raakt aan 't verloopen, nu 't met het keizerrijk gedaan is; ze werden door de Bonapartisten voortgeholpen en waren de groote leveranciers voor de paleizen. Zooals gij weet, is dat nu gedaan! en 't ergste voor hen is, dat er in de laatste drie kwartalen niet meer betaald werd van wege den Corsicaan en zijn aanhang, zoodat de Lambrunets bitter in 't nauw zitten. Een deel van hun, klanten, wie 't maar te doen was om de Bonapartisten te believen, loopen nu weg als hazen. Mr. Martial, de meesterknecht, die den ondergang ziet komen, wil dien vòor zijn, en er niet blijven. Door een paar vrienden van mij gewaarschuwd, is hij mij in de restauratie komen vinden, en wij zijn 't eens geworden!
raymond.
In uwe plaats zou ik in geen meesterknecht vertrouwen stellen, die zijn patroons in den steek laat op het eigenblik, dat zij in 't ongeluk raken.
charles.
Hm! wat zal men zeggen! Ieder is zich zelf de naaste. Moet hij dan wachten tot zij hem gedaan geven? | |
[pagina 127]
| |
raymond.
En om dien vreemde in te halen, die u ook verlaten zal als gij in den nood raakt, zult gij dan een man als Perret verongelijken! verdrijven? Hij die uw vader in kwade als in goede dagen met hart en ziel gediend heeft?
charles.
Als hij het zoo verkiest op te nemen, kan ik het niet helpen. Ik zal hem opslag geven, als hij dat verlangt, maar hij is niets meer dan een werkman, en hij zal het blijven, zoolang ik in mijn eigen zaak wat te zeggen heb.
raymond
(schudt het hoofd en blijft een oogenblik zwijgen met eene uitdrukking van verdriet en ergernis op 't gelaat; toch bedwingt hij zich en hervat).
En hebt gij dien meneer Martial zoo maar aangenomen zonder informaties te nemen? Hij kan wel weggejaagd zijn in plaats dat hij uit zich zelven is heen gegaan....
charles.
Bah! wees daar maar niet bang voor. Een vriend van de Lambrunets, die hem daar lang reeds aan het werk heeft gezien, recommandeerde hem mij!
raymond
(de schouders optrekkend).
Ik hoop dat gij er u wel bij bevinden zult - maar à propos - gij weet toch wel dat uwe Moeder in zulke zaken ook vatte zeggen heeft? Uwe firma luidt: ‘Wed. Duvivier en Zoon!’ (Eer Raymond nog uitgesproken heeft is Charles, die blijkbaar op heete kolen zat, opgesprongen, nadat, hij een blik door het raam heeft geworpen dat op den winkel uitziet) .
charles.
Daar komt dan eindelijk die Signeur Gillis weêr opdagen - wacht eens, ik zal 't hem inpeperen. (Hij loopt driftig weg, zonder naar Raymond, te luisteren, die hem volgt om hem toe te roepen.)
raymond.
Wees toch voorzichtig, Charles, matig u, gij zijt niet in de stemming.... (ziende dat Charles niet naar hem luistert komt hij weêr binnen en verzucht.) Te laat! Hij wil mijn goeden raad niet meer aannemen. (Hij blijft voor het raam staan, en hoort Charles grof en heftig uitvallen tegen den winkelbediende. Op ditzelfde
| |
[pagina 128]
| |
oogenblik hoort hij een rijtuig komen, dat voor het huis blijft stilstaan.)
raymond
(bij zich zelven.)
Dat zal voor mij zijn, dan moet ik mama Duvivier en Sophie nog even groeten. (Hij loopt de deur uit ter regterzijde op den achtergrond, terwijl tegelijkertijd door die van de gangzijde Gabrielle d'Arques binnenkomt, door Charles voorafgegaan, kennelijk beschroomd en verlegen, omdat de jonge dame hem overviel te midden van eene ruwe woordenwisseling met zijn bediende.)
gabrielle
(binnengetreden, ziet met eenige verwondering om zich heen.)
Hier is niemand, Mijnheer. Ik meende uwe familie te vinden....
charles
(gejaagd).
Ik ga mijne moeder en zuster roepen, dame! Wie moet ik aanmelden?
gabrielle.
Zeg maar dat er een nicht van mijnheer Raymond is.
charles.
Heel goed. (Hij gaat heen door dezelfde deur die Raymond is uitgegaan) .
gabrielle
(is in élegant wan del-toilet, de hoed met de groote duifel en pluimen van het tijdperk, eene châle-longue en de ridicule van zwart fluweel in de hand; haar oog valt op de kostbaarheden die nog op de tafel staan).
Raymond is dus reeds hier geweest, om de cadeaux van den Markies te brengen, en denkelijk al vertrokken; dat spijt mij, ik had hem zoo graag eens willen gadeslaan onder zijne vrienden (De deur op den achtergrond gaat open; Jufvrouw Duvivier komt binnen, gevolgd door Sophie en Raymond) .
raymond
(verrast).
Gij hier, Freule d'Arques!
gabrielle.
Gij neemt het mij toch niet kwalijk, Mijnheer, dat ik kennis wilde maken met.... uwe vrienden?
raymond.
Ik herken u in dat verlangen. Mag ik u voorstellen aan Jufvrouw Duvivier, - mijne trouwe pleegmoeder. (Jufvrouw
| |
[pagina 129]
| |
Duvivier maakt eene ouderwetsche dienaresse. - Gabrielle gaat naar haar toe en reikt haar beide handen.)
gabrielle.
Mevrouw, ook ik heb u te danken voor het goede werk aan mijn neef verrigt.
raymond
(haar in de rede vallende en Sophie bij de hand vattende, die eenigzins schuw en stug ter zijde is gebleven.)
En hier is mijn zusje Sophie, die vrij wat meer bij de hand is dan zij nù tonnen wil.
sophie
(knorrig.)
Och! Raymond....
gabrielle
(haar omhelzend.)
Wees maar niet boos op hem; hij plaagt u wat, omdat hij het ijs wil breken bij onze eerste kennismaking. Mag ik gaan zitten? dat's gezelliger. (Zij neemt den stoel, dien Raymond voor haar aanschuift. Jufvrouw Duvivier en Sophie nemen tegenover haar plaats.)
raymond
(die staande blijft naast den stoel van Jufvrouw Duvivier.)
Heeft de Markies u hier heen gebragt, Freule?
gabrielle.
Neen, Mijnheer! Mevrouw de Lancry kwam eene visite maken, zij moest naar de stad en stelde mij voor met haar mee te gaan. Ik zag niet in waarom ik alleen thuis zou blijven en niet voldoen aan mijn verlangen om hier een bezoek te brengen. Mevrouw de Lancry heeft mij hier afgeleverd en komt mij terughalen als zij hare commissies heeft verrigt; maar mogt ik u ongelegen komen, Mevrouw Duvivier, dan ga ik met mijn neef Raymond mee, die denkelijk wel spoedig zal worden afgehaald. (Men hoort het geratel van een aankomend rijtuig, dat men door het raam heen voor 't huis ziet stilhouden, en de winkelbediende komt met half nurks, half bedeesd gelaat waarschuwen.)
bediende.
Daar was nu het rijtuig voor Mijnheer de Graaf, er zit een oude Heer in, en de lakei zegt dat'ie niet uitstappen wil! | |
[pagina 130]
| |
raymond.
Mijn vader zelf, dat's tegen de afspraak, maar ik mag hem niet laten wachten. (Hij omhelst jufvrouw Duvivier) . Dag, Moeder, ik hoop wel eens weêr te komen. (Hij reikt Sophie de hand. - Als zij hem de hare geeft, blijft hij die even vast houden, en spreekt:)
Nu, Sophie, het blijft er bij, niet waar, gij zult houden wat gij mij beloofd hebt?
sophie
(hare hand terugtrekkend, op wat spijtigen koelen toon).
Wees er berust op, Mijnheer Raymond, ik zal woord houden.
raymond
(knikt Jufvrouw Duvivier nog eens hartelijk toe, terwijl hij zegt)
Let op Charles, Moeder! (Zij doet moeite om hare aandoening te bekampen. Hij buigt even voor Gabrielle en verwijdert ziek in zekere haast - eenige oogenblikken daarop hoort men het rijtuig wegrollen.)
|
|