De prinses Orsini en Maria van Oosterwijk
(1899)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrecht onbekend
[pagina 238]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 239]
| |
was ook niet om te deelen, dat zij eene Koningin van Spanje had geroepen tot den troon van Spanje; en nu die Koningin Elisabeth van Parma heette; nu die Elisabeth van Parma niet vooraf had willen dingen naar hare vriendschap, was zij tot die deeling minder gezind dan ooit; en terwijl zij een goed gelaat toonde bij het onveranderlijke - had zij in den tijd, die nog verloopen moest eer de echtgenooten samen zouden zijn, alle maatregelen genomen, die haar voortdurend meesterschap moesten vestigen. Op geheel de driedaagsche reize volgde haar rijtuig onmiddellijk de koets des Konings, die tot gezelschap had hare meest toegenegene afhangelingen, de eenigen ook, die hij sprak buiten haar zelve - want bij iedere verpoozing der reize zonderde de Koning zich af met haar alleen, en zag niemand meer tot aan zijn ter rust gaan. Filips scheen onder dit alles meer lijdelijk en meer afhankelijk dan ooit; hij sprak niet, dan om goed te keuren, wat de Prinses Orsini had beschikt, of om zijn verlangen uit te drukken naar zijne jonge bruid. Het is zoo, deze reize was zijn wensch geweest; maar het regelen daarvan was geheel aan de Prinses overgelaten, en het was dus beschikt, dat de Koning slechts anderhalven dag vóór de Koningin te Guadalaxara zoude aankomen. Want van hare zijde naderde de Koningin met allen die haar aan de grenzen waren komen ontvangen; hare equipaadjes, de personen, die haar huis zouden uitmaken, en een deel der lijfwachten van den Koning van Spanje. Alberoni was in haar gevolg gebleven, van Parma af; de Hertog de Saint Aignan was tot haar gekomen aan de Spaansche grenzen, en die del Infantado was haar in ontvang komen nemen van wege zijn meester aan de Savooische - en de étiquette wilde, dat zij tot den Koning zoude komen, en dat deze haar afwachtte. Wij hebben de koetsen uit het oog verloren die intusschen haar weg zoo goed vervolgd hebben, dat zij te Guadalaxara stilhielden voor het ruime en prachtige paleis der Hertogen del Infantado, dat den Koning tot verblijf zoude zijn gedurende zijn oponthoud in het stadje, waarvan dat Hertogelijk geslacht de Erfelijke Heeren waren. Maar schoon het paleis gesierd was en gemeubeld naar de behoeften van zoo hoog een gast - de | |
[pagina 240]
| |
inwoners der stad zelve verdrongen zich niet daar rondom henen, om hun Koning te zien en te begroeten, want het was avond, en de Camarera-Major had verordend, dat men in het geheim, en bij wijze van incognito, de stad zoude binnentrekken. Weldra dan ook zat de Prinses Orsini alleen met Filips V! Voor het laatst alleen, want hoe groot een invloed de eerste ook dacht te oefenen, hoe groot een invloed haar mocht worden ingewilligd, het zou haar niet geoorloofd zijn, zich zòò te stellen tusschen den Koning en zijne gemalin, dat de laatste niet altijd, als zij wilde, de derde zou mogen wezen bij dit samenzijn. Maar schoon het voor het laatst was, en hoewel beiden daaraan wellicht dachten, schenen zij elkander toch niets te zeggen te hebben; ten minste, de Koning, in zijn hoogen armstoel gezeten, leunde zwijgend het hoofd in de hand, terwijl hij den elleboog rusten liet op de tafel, en de Camarera-Major, die nederzat op een kleineren ruggestoel, geplaatst op eenigen afstand van de tafel, bekeek zwijgend het fijne miniatuurschilderwerk van den waaier, waarmede zij speelde, hetzij om hare verveling te vermommen, hetzij om zich te hoeden tegen de verzoeking, om de achtelooze houding van haar Vorst te volgen, want de vermoeienis en de schokkende beweging van een ganschen dag rijdens moesten haar ook hebben afgemat. Eindelijk sprak zij, kennelijk hare loomheid overwinnende tot de poging om een gesprek aan te knoopen: ‘Heeft Uwe Majesteit mij iets op te dragen voor de Koningin! Ik reis morgen vroeg naar Jadraque.’ ‘Niets, schoone vriendin! of liever, zeg alles wat u goeddunkt; gij kent al mijne bedoelingen - en ik zal mijne vrouw immers welhaast zien!’ - En daarop zweeg hij, met het gelaat en de houding van iemand, die meer wilde zeggen - bleef haar eene wijle strak aanzien, met meer beteekenis dan gewoonlijk, en sprak toen aarzelend, en als had hij nauwelijks den moed om het te zeggen: ‘Maar, mijne vriendin! zoudt gij wel naar Jadraque gaan? Gij zelve? Zou niet de Hertogin de Bejar, of eene andere Dame, Hare Majesteit daar kunnen begroeten en hierheen geleiden?’ ‘Mijn Koning vergeet, dat het behoort tot de plichten der | |
[pagina 241]
| |
Camarera-Major,’ hernam Orsini eenigszins verwonderd; ‘en dat Hare Majesteit reden zoude hebben tot ontevredenheid, zoo deze reeds terstond met eene nalatigheid aanving.’ ‘In waarheid!....’ hervatte Filips, nog weêr aarzelende en verlegen; ‘doch... ik scheide mij zoo ongaarne van u... en... der Koningin, die u niet kent, moet het onverschillig zijn, wie haar ontvangt, zoo het slechts eene Dame van rang zij.’ ‘Ik wil hopen, dat dit Harer Majesteit niet onverschillig zij; ik wil hopen, dat onze Koningin reeds genoeg Spaansche zal zijn, om begrip te hebben van den rang eener Camarera-Major en van het gewicht dier betrekking, om niet onverschillig te zijn, wie haar vervult en hoe; ik wil niet hopen, dat....’ De Prinses Orsini zeide dat alles op dien harden, meesterachtigen toon, waarmede zij gewoon was Filips te overbluffen, als zij het niet noodig vond hem te vleien; ook viel de Koning haar nu snel in de rede met een: ‘Nu dan, in 's Hemels naam ga!’ - dat hij voleindigde met een diepen zucht, en waarbij de Prinses met eene soort van minachtend medelijden nederzag op den zwakken Vorst, wien het zoo moeielijk scheen te vallen, zich voor een enkelen dag te scheiden van haar steun. Den volgenden ochtend, op den 23sten December, vertrok de Prinses Orsini met een klein gevolg naar Jadraque, een stedeken, waar de Koningin dien avond zoude aankomen en den nacht doorbrengen; het was een kleine tocht van eenige uren - en waarbij Mevrouw Orsini, alleen in haar rijtuig, zich ongestoord konde overgeven aan iedere soort van overdenking, en zich volkomen voorbereiden tot die eerste gewichtige ontmoeting. Gewichtige ontmoeting van die twee vrouwen, die elkander nooit hadden gezien, en die reeds zooveel op elkanders lot hadden gewerkt of nog vermogen zouden; die elkander nog niet hadden gezien, en die elkander toch niet meer onverschillig waren; die elkander vreesden en benijdden of wellicht reeds haatten, en toch misschien bestemd waren elkander eenmaal te beminnen, te steunen, te handhaven, te troosten - of elkander het leven te verbitteren, het geluk te betwisten, de wenschen te verijdelen, de hoop teleur te stellen; maar zeker om altijd samen te zijn, te zamen hetzij in de nauwste en innigste ver- | |
[pagina 242]
| |
trouwelijkheid, hetzij om tegenover elkander te staan, met den haat en het wantrouwen in de oogen! Gewichtige ontmoeting voorzeker, want zij kon licht beslissend zijn voor altoos; want het kon afhangen van den eersten indruk, wat zij voor elkander zijn zouden. Dat ook had de Prinses Orsini volkomen begrepen, en daarom was zij besloten, al hare kunst in dit oogenblik te vereenigen, om vastheid, die van kracht getuigde, te voegen bij die aanvallige tegemoetkoming, welke bewijzen zou, dat zij dàn eerst vijandin zoude wezen, als het zeker was, dat zij geene vriendin konde worden. Zij zou al de behendigheid van haar geest, al de buigzaamheid van haar aard, al de wegsleepende macht van hare persoonlijkheid, tegelijk of beurtelings in het werk stellen bij die eerste samenkomst. Eere genoeg, dacht Orsini zeker, voor eene zeventienjarige - te veel kunst wellicht, dacht zij er nevens, dan een jong meisje, met hardheid opgevoed, waardig kon zijn, maar zeker genoeg om haar te brengen dáár, waar zij haar begeerde te plaatsen; meer dan genoeg, om zich van haar te verzekeren. Mevrouw Orsini had zich het ambt van Camarera-Major laten geven ook bij deze nieuwe Koningin, overtuigd, dat geen ander haar beter in staat stelde, om al hare plannen en bedoelingen in de hand te werken; dat geen ander het haar zoo licht maakte, de Koningin te leiden waarheen zij wilde, en zij glimlachte heimelijk over de onnoozelheid van Filips, die zoo weinig helder zag in hare ontwerpen, om te meenen, dat zij te zijner wille het voordeel van die eerste samenkomst zoude overlaten aan eene andere, zonder betere reden, dan om hem ter zijde te blijven! Eene waarheid is het, dat zij, zelfs met de geheime bewustheid in zich, dat Elisabeth tegen haar bevooroordeeld was, nog op hare dankbaarheid rekende - en vooral niet had opgegeven, haar voor zich te winnen. Het is waar, de Koningin kon niet weten, dat Orsini haar den nieuwen troon had willen ontnemen; maar zij moest weten, dat niemand dan zij haar daarop had geplaatst. Het is waar, dat de Koningin haar gemaal niet kende; maar het was haar bekend, dat Orsini zijn gansche vertrouwen bezat, en zooveel van zijn hart, als hij geven kon; de Koningin wist niet, welk deel van macht haar zoude | |
[pagina 243]
| |
te beurt vallen in het Koningrijk van Spanje, maar zij wist wel, dat Orsini het alreede regeerde, en de Prinses overwoog, dat, zoo dit geene titels waren, om van haar bemind te zijn, het er zeker moesten wezen, om door haar te worden ontzien en geacht. Bij die overwegingen had zij geene onrust meer, nauwelijks meer de vorige spijt. En het was met eene soort van welgevallen, dat zij voordacht over hare verdere verrichtingen. Bij hare aankomst te Jadraque hoorde zij, dat de Koningin reeds dáár was; dat maakte zooveel te meer gemakkelijk, wat zij had voorgenomen. Zij stelde zich voor, den avond door te brengen - zij alleen, met de jonge Koningin; deze de voorstelling te geven van al den glans en al de hoogheid, waartoe zij haar had opgeheven, en dus de dankbaarheid voor zoo ongehoopt een geluk in te enten in hare ziel, als deze zulk eene gewaarwording niet reeds had gevat; en den volgenden dag zou zij het zijn, die haar vergezellen zoude in hare koets, en die haar als bij de hand voortleiden zoude tot den Koning, als een geschenk dat zij hem gaf; zoo zoude zij staan tusschen de echtgenooten, de derde bij hun eerste samenzijn, ook dien eersten indruk leiden, en terstond aan hun toon tegen elkander, aan hunne houding wederzijds, de richting geven, die zij wilde! Wat had de Prinses Orsini meer noodig, om heerscheresse te blijven? Vlak naast de woning, die men voor de Koningin had ingericht, had zich de Prinses ook een verblijf gekozen, en alles was daar voorbereid tot hare ontvangst. Reeds in groot Hofgewaad gekleed, had zij slechts eene lichte reispelisse af te werpen, een weinig aan haar kapsel te verschikken, nog een paar sieraden aan te leggen - en toen dat schielijk verricht was, trad zij binnen bij de Koningin. - Zij vond deze te midden van haar nieuwen hofstoet, omringd dus van lieden, die alle door dankbaarheid, plicht en persoonlijk belang aan de Prinses Orsini verbonden waren; die in deze de meesteres kenden en eerbiedigden, en wier eerbiedig ter zijde gaan, wier achtingsvolle en deemoedige blikken, van hunne volkomene onderwerping getuigden. Maar ook tot ieders hooge bevreemding was de ontvangst der Koningin van die der omringenden de scherpste tegenstelling. Het was, of zij de Prinses Orsini niet opmerkte - | |
[pagina 244]
| |
die zij toch reeds wachtte, en die haar naderde, en die zich voor haar boog met eene onuitsprekelijke mengeling van bevalligheid, waardigheid en eerbied. Zij hield het hoofd gebogen en de oogen strak nedergeslagen, en zat stijf en onbeweeglijk dáár, zelfs toen de Camarera-Major, naar het gebruik, aan hare voeten nederknielde om hare hand te kussen. Zij gaf die hand niet; zij liet die nemen, en toen de Prinses er de lippen op drukte, was die hand koud, strak en onbewegelijk, als ware het eene van ivoor geweest. Toen Orsini oprees, meende zij die jonge vrouw geraden te hebben. En geheel dit gedrag verwonderde haar niet meer. Zij herinnerde zich, wat de Sainbertôt haar gezegd had van de beschroomdheid dezer Vorstin, van hare verlegenheid tegenover onbekenden, van haar gebrek aan toon, aan houding; van de moeite, waarmede zij zich bewoog, vooral onder vreemden, en hoe zij dit alles verborg of verheelde door eene stugheid, die altijd verkeerd werd uitgelegd. Zij begreep, hoe die verlegenheid van Elisabeth verdubbeld moest zijn tegenover de gevreesde Camarera-Major, die de toongeefster was van geheel haar Hof, en als een kort begrip van al de verfijningen der étiquette, en hoe deze koude en deze droogheid als het ware de maatstaf waren van het onwillekeurig ontzag, dat de naam der Prinses Orsini haar inboezemde. Zij meende dit begrepen te hebben, en indenkende, wat dit haar vooruitgaf op de Koningin, begon zij met eene soort van goedhartig medelijden die verlegenheid te hulp te komen, door een toon aan te nemen van losse natuurlijkheid, die de jonge Vorstin op haar gemak moest brengen, en die haar tegelijk moest overtuigen van hare goede gezindheid. Alleen de tact eener Orsini was in staat hier het juiste midden te houden van voegzamen eerbied tegenover een gekroond hoofd, en van dat welwillend afdalen eener hoogere des verstands, die een schroomvallig kind aanmoedigt tot spreken; maar de Koningin scheen te onnoozel om te begrijpen, of te verward om te verstaan; ten minste de weinige woorden, die zij uitte, en uitte met blijkbare zelfoverwinning, waren stug, hard en onbeduidend. Intusschen hadden de hovelingen begrepen, dat zij te veel waren bij dit tooneel, en dat de kieschheid vorderde, beiden te | |
[pagina 245]
| |
ontslaan van den dwang, door zooveel aanschouwers opgelegd. Zonder bevel, en als bij afspraak, hadden zij zich verwijderd - en ten laatste waren die beide vrouwen alleen. Nu was er niets meer, wat eene van haar verhinderde zich te toonen, wat zij zijn wilde voor de andere. De Koningin was ontslagen van iederen dwang: de Prinses Orsini zou zich de houding kunnen geven, die zij begreep te moeten aannemen tegenover de Koningin. Om het tooneel, dat volgen gaat, een weinig meer aanschouwelijk te maken, moeten wij herinneren, dat de Prinses Orsini, hoewel zij reeds alle jaren doorleefd had, die aanspraak geven op vrouwelijke bevalligheid, door eene zeldzame begunstiging der natuur - zekerlijk gesteund door fijne kunst - toch nog een waas van frischheid, van jeugdige kracht en van levendigheid had behouden, die gevoegd bij den onverdoofbaren glans van een schrander oog, en bij de onverwelkbare aanminnigheid, die nooit van haar zou wijken, haar nog wel de vrouw deed zijn, die zich ter mededinging stellen kon in schoonheid met een zeventienjarig meisje - van stroeve, harde, oudsche trekken - wier eenige schoonheid jeugd was; - dat de Prinses Orsini de voordeelen van haar uiterlijk had verhoogd door een glanzig, satijnen hofgewaad, dat Franschen zwier vereenigde met Spaansche pracht; dat schitterde van flonkerend gesteente; dat schilderachtig was afgezet met rijke kant; dat hare edele houding recht deed, en waarvan de ongemeene ruimte en de lange sleep eene soort van majestueuze waardigheid gaven aan iedere harer bewegingen, en dat de Koningin, in een hoogst eenvoudig reisgewaad, hetzij met opzettelijke achteloosheid, hetzij door gebrek aan smaak, niets had gedaan voor haar uiterlijk, en dat de enge, hoekige pelisse van bont alleen strekte, om het gedwongene harer manieren en het schrale harer nietige gestalte nog meer te doen uitkomen. Die tegenstelling scheen ook het eerste te zijn, waarop de Koningin acht sloeg. Reeds bij haar binnentreden had Orsini met een schielijken en scherpen blik Elisabeth opgenomen; nu eerst, nu zij alleen waren, hief deze den blik op naar de Camarera-Major, een blik die beantwoord werd, zooals die werd gegeven, want met | |
[pagina 246]
| |
dien éénen blik begreep Orsini, nu voor het eerst, maar nu ook volkomen, dat Elisabeth haar haatte - en nog boven den onwil, dien dit in haar opwekte, verachtte zij de onhandige, die den haat niet beter had kunnen verbergen, en die toch onvoorzichtig genoeg was, om zich met haar te durven meten! Alles, wat ooit de haat voor benijding, voor wantrouwen, voor onwil, voor minachting had kunnen leggen in een vrouwelijk oog, werd door deze beide vrouwen met dien blik aan elkander gegeven en teruggezonden; die der koningin was boosaardig, tergend, uitdagend, en werd door Orsini uitgestaan met het onversaagde geduld van den moed en de vastheid, maar toch beantwoord met een langzaam en vreeswekkend dreigen, dat zoo wel door de zinspreuk van haar geslachtswapen werd uitgedrukt: ‘Neem u in acht voor mijne omarming!’ Verder was er gelijkheid in de wijze, waarop zij elkander opnamen, en als ware het met de oogen peilden; gelijkheid in de wijze, waarop zij elkanders kracht schenen te berekenen, elkanders wapenen schenen te meten, elkanders voornemen trachten te doorzien; meerdere gelijkheid nog in de weêrgalooze volharding, waarmede beiden dien blik aanhielden, alsof het lot en het leven beslist zouden zijn van haar, die het eerst de oogen nedersloeg; gelijkheid allermeest in de snelheid, waarmede beiden elkander verstonden, en van dit weten partij trokken. Slechts beging Elisabeth de fout, van den gloed des toorns op hare wangen te laten vlammen, en hare lippen niet te wederhouden van het beven der drift, terwijl Orsini staan bleef in eene rustige en voegelijke houding, en op hare trekken niets te lezen was, wat zij zou moeten terugnemen na een hoffelijk woord, want bij hare kennis van hofmanieren verbeeldde zij zich, dat dit nu juist zou moeten volgen. Maar zij vergiste zich; de Koningin vergat niet slechts de verfijnde hofvormen, maar zij ontsloeg zich zelfs van die der beschaafde vrouw. Zij was het, die het eerst aan de spanning een einde maakte, want met eene lage minachting het hoofd ter zijde keerende, begon zij der Prinses eene grofheid te zeggen over de ontblooting van armen en hals op haar leeftijd, en over het onpassende van hare kleederpracht. Mevrouw Orsini was eene van die vrouwen welke iedere fijne | |
[pagina t.o 247]
| |
[pagina 247]
| |
woordenstrijd gereed vindt en gevat, maar die op het grondgebied der grofheden niets te winnen hebben, en zich niet kunnen staande houden; zij was aan grofheden niet gewoon, van de zijde eener Koningin ten minste er niet op voorbereid. - En zij had niet meer verschrikt kunnen zijn, nog geschokt, al had deze haar een keisteen naar het hoofd geworpen; - toch antwoordde zij voegzaam en met zelfbeheersching, de eerste aanmerking voorbijgaande, als niet gehoord, op de tweede zich verantwoordende met eene kalme beschrijving van haar plechtgewaad, en met de opmerking, dat het geheel naar den regel was; dat eene Camarera-Major den eerbied zoude vergeten hebben tegenover de Koningin, zoo zij zich anders vertoond had. Maar Elisabeth ging voort onder driftige gebaren uit te roepen, dat zij juist nu den eerbied voor haar vergat, bij zooveel tegenspraak, en toen Mevrouw Orsini, nog meer verwonderd dan geërgerd over de onhandige lompheid, zich nederboog, om haar glimlach te verbergen, terwijl zij de mof opraapte, die de Koningin had laten vallen in hare heftige bewegingen, reikte zij haar die toe met al de hooge wellevendheid, die zij op Elisabeth vooruit had, en sprak: ‘Ik ben getroffen door de ongelukkige opvatting van Uwe Majesteit! Ik wil vooruit toegeven, ongelijk te hebben, zoo mijne Koningin mij beschuldigt; alleen ik heb de hoop, dat zij mij later niet meer dus zal miskennen.’ En toch schoof de Koningin ruwelijk de hand ter zijde, die haar het bont aanbood, en opstaande, riep zij heftig: ‘Neen, ik miskenne u niet! dat ik u kenne, zij uwe straf en mijn triomf;’ en schielijk op haar toegaande, schudde zij haar bij den arm, en begon haar vele hardheden te zeggen over haar leven en over hare handelingen. Het grove en ongehoorde zelf van de onbescheidene handelwijs dezer jeugdige Vorstin tegenover eene zoo hooggeplaatste vrouw, verklaart alleen het geduldig, het verpletterd stilzwijgen van die vrouw, die zich zoo machtig voelde, en die, naast den troon staande, hooger meende te zijn dan de Vorsten, die er op gezeten waren. De Koningin, eenmaal op het punt der schimpredenen, der verwijtingen en der bitterheden, scheen niet te zullen eindigen, schoon | |
[pagina 248]
| |
het zwijgen van haar slachtoffer zelf haar dat had moeten opleggen; want, hoe ook beleedigd en gegriefd, hoe zij ook menige bitterheid had kunnen vergelden door scherpe klacht, en menige beschuldiging door het somber woord ondankbaarheid, door geen enkel weêrwoord nam Orsini haar aandeel aan de schande van dit tooneel, dat Elisabeth van Parma ten laatste eindigde, door met schelle kreten hare hofbeambten en lijfwachten om zich henen te roepen, en onder schimptaal te bevelen, dat men Mevrouw Orsini uit hare tegenwoordigheid zoude verwijderen. Toen eerst wilde deze spreken en zich verweren tegenover die anderen, tegen de onrechtmatige aantijgingen, die de Koningin uitsprak; maar de toorn der laatste steeg tot woede, en onder scherpe dreigingen riep zij: ‘dat men die zottin van voor hare oogen zoude wegzenden.’ Hetzij de uiterste ontzetting Orsini aan de plek boeide, hetzij ze niet besluiten kon, zóó heen te gaan uit een vertrek, waar zij als zegepralend was binnengekomen; zij aarzelde een oogenblik te gaan, en gaf dus een hunner, die de laagheid had het bevel der Koningin uit te voeren, de gelegenheid, om haar als met geweld voort te drijven van de plaats. Zij was nauwelijks van daar, of de Koningin deed Amenzaga roepen, den Officier, die het bevel voerde over de afdeeling der lijfwacht, welke haar begeleidde, en den stalmeester van hare equipaadjes, en toen ook toonde zij, dat zij niet enkel was, wat zij Mevrouw Orsini moet geschenen hebben: een dolzinnig en verstandeloos wezen, dat, toegevende aan eene opvatting, in blinden overmoed voortholde, zonder omzien of nadenken over de gevolgen van haar radeloos beginnen: de verguizing en beschimping eener vrouw, die bijna zoo hoog in aanzien stond, als zij zelve, en die zeker boven haar was in macht; maar zij toonde zich eene zelfstandige en welberadene Vorstin, die handelde met volkomene kennis van wat zij deed, en die vooruit zeker was van den uitslag harer handelingen. Nadat zij den stalmeester had bevolen, eene koets met zes paarden gereed te houden, om op het eerste bevel af te rijden naar Burgos en Bayonne, wendde zij zich tot Amenzaga: ‘Senor! | |
[pagina 249]
| |
gij zult de Prinses Orsini in hechtenis nemen, haar bewaken, en niet verlaten, voordat zij in die koets is gestegen, vergezeld door twee Officieren der lijfwacht, die te vertrouwen zijn; die koets moet bewaakt worden door vijftien soldaten van de lijfwacht, en twee of drie voetknechten tot verzekering medevoeren. En gij zult te zorgen hebben, dat de Prinses, zonder verwijl, vertrekke.’ Amenzaga, die, zoo hij zijn rang al niet dankte aan de Camarera-Major, voor het minst te zeer gewoon was bevelen te ontvangen van deze, om zulk een bevel, op het eerste woord af, te durven uitvoeren tegen haar, vertoonde de Koningin, dat zij te ver ging, en dat alleen de Koning van Spanje de macht had, die zij zich wilde aanmatigen. Maar Elisabeth zag hem met vaste fierheid aan, en sprak met ernstige strengheid: ‘Hebt gij dan geen bevel van den Koning van Spanje, Senor Amenzaga! dat u gelast, mij te gehoorzamen in alles zonder uitsluiting en zonder aanmerkingen?’ Amenzaga ontstelde hevig; het was zoo: dat bevel had hij werkelijk ontvangen; zonder dat iemand, dan hij, het wist, was het hem gegeven door den Koning zelven, eigenhandig, en nu eerst begreep hij, waarvoor het had moeten dienen, en nu ook wist hij, dat hij gehoorzamen moest. Nog onwetende van de bevelen, die Amenzaga had ontvangen, maar reeds bedwelmd en geschokt door de ongehoorde verguizing, haar aangedaan, wankelde Mevrouw Orsini als in duizeling voort door het aangrenzende vertrek, dat tijdelijk gebruikt werd als eene antichambre voor het gevolg der Koningin; niemand van degenen, die zij daar vond, wist nog, wat er gebeurd was, maar allen zagen het der Prinses aan, dat het iets ongewoons moest zijn, en meer dan één cavalier trad vooruit, om haar den arm te bieden, want het scheen hun toe, dat zij moeite had om alleen te gaan; zij schreed voort als in een droom, en scheen geen hunner op te merken; een enkelen, die haar te dicht naderde, wenkte zij zwijgend terug te gaan, en eerst bij de deur vond zij de steun van de eenige vrouw, die haar gevolgd was. ‘Zij had haar eigen verblijf nog niet bereikt, toen reeds Amenzaga met zijn scherpen last voor haar stond, en tegelijk eischte, | |
[pagina 250]
| |
dat zij hem op hetzelfde oogenblik volgen zoude naar de wachtende reiskoets.Ga naar voetnoot1) Dit scheen haar te wreed, te vreeselijk, te onmogelijk; zij verzocht eenen der omringenden, naar de Koningin terug te gaan, en nadere opheldering te vragen van deze bevelen. Het eenige gevolg van dezen stap was: het verhaasten van hare afreis; de Koningin had zich vertoornd, dat zij nog niet was gehoorzaamd. Om zeven ure des avonds dan, onder eene scherpe koude, terwijl eene ijskorst den slechten weg verhardde, en eene geweldige sneeuwjacht de guurheid van het weder nog aanschouwelijker maakte, zagen de verwonderde inwoners van de kleine stad Jadraque eene koets hunne poort uitrijden, met al de snelheid, waarmede zes voortgezweepte paarden die in beweging konden brengen; zij zagen die koets, begeleid door gewapende lijfwachten te paard; en zij begrepen niet, wie van het Hof daar nog zoo laat in den avond wegrende en onder zulk bar weder. En binnen in die koets zat de gevallene van een troon, de vrouw, die den vorigen dag nog in Spanje regeerde, en die met Lodewijk XIV onderhandelde als van macht tot macht; zij zat daar, met twee Officieren van de lijfwacht tegenover haar, als gevangenbewakers, lieden, die zij gisteren nog alleen staande in hare tegenwoordigheid zoude hebben geduld, en met geen ander gezelschap of hulpe, dan de eenige kamerjuffer, die met haar was bij hare gevangenneming. Men had haar niet den tijd gelaten, eene andere te doen waarschuwen. Zij zat er in volle hofgewaad, in die zelfde kleeding, zoo volstrekt ongeschikt tot eene reize, waarvan Elisabeth zelve, in eene kamer, de ontblooting had opgemerkt en veroordeeld, en dat bij den snerpenden Spaanschen winter, die altijd in felheid terugneemt, wat hij in kortheid moet toegeven aan noordelijker streken. Zij zat daar met dat prachtig en ongemakkelijk kapsel, hetwelk de verlichting, om het vermoeide hoofd te leunen tegen de kussens, onmogelijk maakte, en dat men haar niet eenmaal had vergund te veranderen; want had de Koningin met overleg en met beraad | |
[pagina 251]
| |
haar aanslag verordend en doen uitvoeren, zij had daarbij meer op snelheid gelet, dan op menschelijkheid, en zij had tot eene haast gedwongen, die eene gruwzame wreedheid was, en die nutteloos het lijden der gevangene verzwaarde en haar aan allersmartelijkste ontberingen ter prooie gaf; men had der kamerjuffer niet toegelaten, voor hare meesteres eenige kleederen met zich te nemen, zelfs niet de allernoodigste tot verwisseling, en de reis, die men haar ondernemen deed, hoe ook met snelheid en zonder oponthoud voortgezet, moest weken lang duren. En wat eene reize in Spanje zijn kan te dezer dage, weten wij niet; maar in 1714 was eene zulke te ondernemen in den winter, reeds eene foltering op zich zelve, waaraan men zich niet blootstelde, dan na de meest uitgestrekte voorzorgen. De enkele zeldzame herbergen waren volstrekt onherbergzaam; men vond er noch een geschikt rustbed om te slapen, noch levensmiddelen voor den hongerenden mensch, wien men alleen het huis aanwijst, waar zij te krijgen zijn; het vleesch moet er altijd nog geslacht worden; het brood is er oneetbaar van ongaarheid; de wijn drabbig en hoofdig; het water dikwijls bedorven, zoodat men zich van al die noodwendigheden, van al dien voorraad voorzag, terwijl de ruime reiskoetsen van dien tijd er de bergplaatsen voor aangaven. Maar Mevrouw Orsini, noch iemand van de haren, had ook de minste voorzorg kunnen nemen, en de Koningin had daarin door geen enkel bevel voorzien. Zij kon noch slapen, noch zich kleeden, noch zich verwarmen op eenige voegzame wijze, en gedurende geheel de reis bestond haar voedsel alleen uit eieren, nu eens versche, dan bedorvene, zooals men ze maar krijgen kon, en die zij uit den dop moest eten. En dat eene vrouw, gewoon zich te verplegen met al de verfijningen der weelde, die nooit dergelijke ontberingen had gekend, zelfs niet in de jeugd, wie vorstelijke weelde tot behoefte was geworden, en die gansch niet onverschillig was, zelfs voor de zinnelijke genietingen der tafel, en dat op een leeftijd, waarin men aan de gewoonten des levens vooral is verslaafd geworden, waarin zij reeds beginnen meer voor ons te worden, dan de fijnere geneugten des gevoels. En dat werd haar gedaan door dezelfde hand, die zij eens | |
[pagina 252]
| |
had uitgekozen als het werktuig, waardoor zij voor goed hare heerschappij zoude vestigen; door dezelfde hand, waaraan zij zelve die macht had gegeven over haar, door die te leggen in de hand van een Koning. Wij noemden alleen maar de lichamelijke kwellingen, die haar wachten op dien tocht; maar wij hebben nog niet gesproken van de meest folterende, van de zedelijke, van de bittere zielskwellingen, die zoo aangrijpende moesten zijn, dat alle andere er om vergeten zouden worden. De eerste gewaarwording der Prinses Orsini, en die aanhield, zelfs nog vele uren op hare reis, was eene verwondering, die zich tot verstomping toe uitputte, om de redenen en de mogelijkheid van het gebeurde na te peinzen, verwondering, dat men dit gedaan had aan haar, haar zelve, en niet in een oogenblik van afnemenden invloed, niet om het begaan eener fout, die haar schuldig maakte voor geheel Europa, zooals dat eens was gebeurd, maar te midden van hare volle macht, van hare zegepraal, terwijl haar geene enkele misdaad werd ten laste gelegd, op een oogenblik, dat zij drie Vorstenrijken aan zich verplichtte door het huwelijk van den Koning; verwondering, dat haar dit gedaan werd door een jeugdig, vreesachtig kind, in verdrukking opgegroeid, en door haar zelve nu pas uit die verdrukking opgeheven; dat zulk een kind dat zóó had durven doen, op zulk eene ruwe, op zulk eene openlijke en grove wijze; haar, die, zelfs te midden van hare macht, nooit hare machtige vijanden anders dan met omzichtigheid en als met onzichtbare hand had verpletterd; dat men dit gedaan had zonder eenige inachtneming der vormen, met eene ruwheid en eene wreedheid, die aan mishandeling grensde - haar, die zich niet had te beschuldigen omtrent eenigen vijand, zelfs den allergeringste. bij het oefenen harer wraak, bij zijn val, onnoodige hardheid gebruikt te hebben, of zekere uiterlijke welvoegelijkheid te hebben verzaakt; verwondering, dat die Vorstin dit had durven doen ten aanschouwe van een hofstoet, die enkel bestond uit hare vrienden en afhangelingen, op zeven uren afstands van den Koning, die geen dag buiten haar konde leven, om met zulk eene daad te verschijnen voor den gemaal, dien zij nooit had gezien, wiens karakter zij niet kende, en van wiens | |
[pagina 253]
| |
toorn zij na zulk een vergrijp het ergste kon te vreezen hebben; verwondering eindelijk, dat zulk een bevel was gehoorzaamd geworden, en dat zij zelve gehoorzaamd had. Toen zij in het einde bekwam van die verwondering, staken de hartstochten en de wanhoop op in hare ziel, en kwam er plaats voor iedere bittere nagedachte, voor iedere smartelijke overweging, voor al wat de gekrenkte trots, de verwoeste toekomst, het beschamend tegenwoordige en het glansrijk verledene smartelijks en aangrrjpends moesten hebben voor een hart als het hare, voor eene eerzucht als de hare, voor een leven als het hare; toen had zij zich de lippen willen verbijten van spijt en naberouw, bij de bewustheid, dat zij, zij zelve het eerst deze Elisabeth in de rij der vorstelijke bruiden had geplaatst, en tot de gekozene had verheven, ondanks menig voordeel en menige aanwinst, die anderer bruidschat had kunnen aanbrengen; toen bedacht zij met het tandeknarsen der woede, hoe zij in het paleis Medina zalen had opgesierd, en schatten bij schatten gekwist, om een behagelijk verblijf te bereiden, verblindend van glans en vervuld met al de zoetheden van eene vorstelijke weelde, voor diezelfde vrouw, die haar van alles beroofde, en die haar in de snerpende koude aan gebrek en ongemak ter prooie gaf; toen zag zij in verbeelding den schimplach harer vijanden en den spottenden triomf van wie haar haatten; maar ook die gewaarwordingen, snijdend als zij waren, stompten zich ten laatste of door oneindig heen en weder wentelen in haar hoofd, en mildere overwegingen begonnen plaats te maken en haar kracht te geven tot hoop. Allen, die den Koning en de Koningin omringden, waren haar toegedaan, en hadden het ernstigste belang bij haar terugkeer; de overweging van den indruk, dien dit voorval maken ging op den Koning van Spanje; zijne verrassing, zijn toorn, versterkt en aangehitst door allen, die hem naderen zouden.... is het zoo vreemd, dat zij moed vatte; zij, die zoo weinig den moed verloor; is het vreemd, dat zij vast rekende op de hulp van haar vorstelijken afhangeling; dat zij in hare verbeelding reeds de Koningin zag, met beschaming en met vreeze vervuld, door den Koning gedwongen tot eenige schitterende daad van vergoeding, en zich zelve zegepralende en | |
[pagina 254]
| |
weder heerscheresse als voorheen? Maar welke ook die droomen zijn mochten, de werkelijkheid van het tegenwoordige was gruwzaam; daar, in dien langen, stikdonkeren winternacht, vol guurheid en ijzel, voortgejaagd op een ongelijken en vermoeienden weg, zonder slaap bij zooveel afmatting, in eene glanzende feestkleeding, die als eene bespotting was van haar toestand, met twee zwijgende mannen als bewakers, en eene dienstjuffer, die versuft was onder den slag die hare meesteres had getroffen. En toch diende haar die sombere nacht, die slapeloosheid, die eenzaamheid te midden van drie menschen; zij hielpen haar tot het eenige, wat zij nog voor zich zelve kon doen, hare houding te bestudeeren, en de trekken van haar gelaat te dwingen tot de verloochening van wat er in haar binnenste woelde. Want dat scheen der Prinses Orsini de eerste en de noodigste taak, schoon het de moeielijkste was, zich zelve gelijk te blijven, en niemand hare gewaarwordingen te laten raden, en zij slaagde daarin volkomen, volkomen als altijd; zij volbracht, wat menig groot man, die als zij in de staatkundige wereld had geheerscht, niet heeft kunnen volbrengen bij een val; zij had de kracht, die menigen held na eene droeve nederlaag heeft gefaald; door eigene wilskracht bereikte zij het toppunt van menschelijke grootheid en zielssterkte, te midden van den diepsten val, te midden van de ongewachtste vernedering, te midden van onbeschrijfbare lichaamskwellingen en zielesmart - geene enkele zwakheid te laten doorschemeren op haar gelaat, geene enkele klacht te laten ontvallen aan haar mond, geen traan te laten tintelen in haar oog, en zoo Elisabeth van Parma tegenover haar gestaan had, zou de Prinses Orsini de voldoening gehad hebben, dat zij te vergeefs op hare trekken de uitwerking van den jammer had bespied, waarin zij haar had nedergeworpen, en dat zij te vergeefs de ooren zou gesplitst hebben, om een enkelen kreet op te vangen, die getuigde van smart, van lijden, van angst, van onrust, van zwakheid, of zelfs een onvoorzichtig woord van bitterheid, van verwijt, of dat te kennen gaf, wat zij terugwenschte of betreurde. En zoo is het gebleven op geheel dien bangen tocht, onder al de worstelingen en de ontberingen, die zij doorstond, dat allen, die om haar | |
[pagina 255]
| |
waren, en zelfs de Officieren, haar ter bewaking gegeven, van eerbiedige bewondering vervuld werden, en nimmer zooveel achting voor haar gehad hadden in de dagen van hare verheffing, als nu in die van haar rampspoed. En voorwaar, zij behoefden zich niet te schamen, haar te bewonderen en te vereeren; voorwaar, zij was groot in dit oogenblik, jammer, dat zij hare grootheid en hare geestkracht vroeger aan niets beters had weten te besteden, dan aan de voldoening van heerschzucht, van verfijnde ijdelheid! Toen de flauwe winterzon hare eerste bleeke stralen door het glas der portieren goot, was ook de plaats van het eerste oponthoud bereikt, en totdat zich de paarden ververscht hadden, was haar rust en verpoozing gegund. Tot hiertoe hadden de reizenden geen enkel woord met elkander gewisseld; de Officieren, gewoon haar meer te ontzien en te eerbiedigen dan den Koning, en haar vereerende in haar ongeluk, hadden niet onbescheiden durven zijn met ongepaste toespraak; zij hadden afgewacht, tot zij zelve het woord tot hen richtte, en nu eerst brak de Prinses haar stilzwijgen af; zij had daartoe eene treurige aanleiding: een der voetknechten kwam berichten, dat den koetsier, door de scherpe koude, de handen waren bevroren, en dat een ander zijne plaats zou vervangen; de Prinses betuigde hare deelneming, en toen de hofbediende zich verwijderd had, sprak zij tot haar gezelschap voort over dit ongeluk, en betreurde het, dat hare onwillekeurige reize er de oorzaak van was. Don Vicenzo, een der officieren, merkte met eenige verlegenheid aan, dat die reis zelve het allermeest te betreuren was. Mevrouw Orsini, die in zijne oogen de oprechtheid las van zijn woord, glimlachte even; zij was nu met zich zelve overeengekomen, wat zij zoude zeggen - en zij begon met eenvoudigheid en met kalmte hare verwondering af te schetsen over hetgene er gebeurd was en over het zonderlinge gedrag der Koningin, dat zij volstrekt niet wist te verklaren, en waartoe zij van hare zijde geene aanleiding gegeven had; zij voegde er bij, dat er tusschen de Koningin en haar bij dat gesprek niets was voorgevallen, dat eenigszins zulk een maatregel rechtvaardigde, en hoe zij zich overtuigd hield, dat spoedig alles zou worden opgehelderd en geschikt. | |
[pagina 256]
| |
Zij wilde, dat die menschen haar ongeval van deze zijde zouden bezien, of ten minste gelooven, dat zij zelve het zoo zag; en die Spaansche Heeren zeiden nu alles, wat zij konden, van hunne verbazing, waarvan zij nog niet bekomen waren, en van de waarschijnlijkheid, dat er spoedig van wege den Koning verandering zoude komen in haar lot, en zij boden van hun kant met ernst en met warmte aan, alles te doen, wat de Prinses mocht begeeren en bevelen, in zooverre het niet streed met hun plicht; maar het eenige, wat de Prinses had te wenschen of had willen bevelen, was terug te gaan of te vertoeven, en zij wachtte zich wel die begeerte uit te spreken, want reeds was de korte rusttijd voorbij, en de moeitevolle tocht ving weder aan. De tweede nacht, dat zij reisden, werd de Prinses Orsini, bij het doortrekken van een gehucht, uit eene korte sluimering gewekt door het geklep eener klok; zij schrikte op; zij dacht aan een alarm in Spanje! wat niet al vloog haar plotseling door de verbeelding! maar zij zag hare kamerjuffer den rozenkrans in de hand nemen; zij zag de Spaansche Heeren eerbiedig het teeken maken des kruises. Het was het klokgeklep, dat de geloovigen opriep tot de nachtelijke vroegmis van kersttijd! Naar het vrome gebruik der katholieken, was het oogenblik daar, om te knielen bij de wieg van het Kind Jezus! Voor alle Christenen ving de dag aan, waarop men had afgesproken, te gedenken aan de geboorte van Christus. Voor eene lijdende als Mevrouw Orsini; voor eene, wie de gansche wereld ontvallen was; voor eene, die het nietige diep voelen moest van alle aardsche grootheid; voor eene, die zoo zeer de zwakheid en de ontrouw van aardsche vrienden ondervond, moest het denkbeeld aan een hemel, die vergoeding gaf voor aardsch leed, aan een vriend, die niet falen kon, aan een redder, die den wil had en die krachten tot hulp en verlossing, een versterkend, een verlichtend, een opheffend denkbeeld zijn geweest. En dat klokgeklep had ook haar wel eene blijde boodschap moeten zijn! Maar dat klokgeklep zeide haar niets; zij had nooit iets gezocht op de aarde, dan de aarde alleen; zij had nooit de oogen hooger opgeslagen dan tot het verhemelte van een Koningstroon; zij had nooit, ook niet een enkele maal, het zielen- | |
[pagina 257]
| |
oog gericht naar den troon van den Koning der Koningen; alles, wat zij gedaan had, had zij gedaan voor zich zelve, niet voor God, en daarom had zij geene behoefte aan God; geene behoefte aan Zijn Zoon; geene behoefte aan Diens geboorte; geene behoefte aan Diens dood, en daarom zeide haar het klokgeklep niets, of zoo het haar iets zeide, was het, dat het tot den eisch van den dag behoorde, haar paternoster te nemen, en ook mede te bidden; want dat is zoo, zij had nooit de vormen van den eeredienst verzuimd voor zich zelve, en die streng gevorderd van anderen; maar zij had het gedaan, zooals zij alle eischen der étiquette strikt inachtnam; maar zij had het gedaan zonder eerbied voor die vormen, zonder geloof aan den zin dier vormen, dat ook de handwassching van den Muzelman heiligt; zij had het gedaan met verachting, met bespotting van zin en vormen beide, en daarom zeide haar dat klokgeklep niets anders, of het moest zijn de herinnering, dat zij op dezen dag gewoon was geweest met den Koning naar de Kathedrale op te gaan, van den Major-Domo het wijwater te ontvangen na den Koning, of eindelijk, dat het de derde dag was van haar vertrek, en dat Filips wel lang toefde met haar hulp te zenden, en dat die hulp nauwelijks meer te wachten was, en daarom bracht dat klokgeklep haar geen troost in het harte, maar bitterheid veeleer en wanhoop.
Nauwelijks was Mevrouw Orsini uit Jadraque weggevoerd, of Elisabeth schreef aan den Koning van Spanje; een Officier van de lijfwacht werd gebruikt, om dien brief over te brengen. De Koning was op het punt van naar bed te gaan, toen die bode tot hem kwam; hij scheen niet verwonderd; min of meer bewogen, gaf hij een paar regels tot antwoord aan de Koningin, maar geen enkel bevel in het belang der Prinses! Zietdaar de vriendschap der koningen, de vriendschap der zwakken, de vriendschap der menschen veeleer! Die vrouw, die hem alles geweest was, meer dan tien jaren lang; die al de lasten van den schepter voor hem had getorst, om hem de eer te laten van de kroon; die hem had opgericht gehouden tegen zijne vijanden, en beschermd tegen zijne eigene zwakheid; aan wie | |
[pagina 258]
| |
hij het dankte, zoo hij nog Koning heette, zoo hij niet reeds door de Spanjaarden met schimp was weggedreven, of door de Franschen met spot was verlaten; die vrouw wier arm hij noodig had, als hij handelen wilde, wier hoofd hij noodig had, als hij denken moest; die vrouw, zonder welke hij voorheen geen dag had kunnen doorleven, offert hij op aan een veranderd inzicht, aan den eersten eisch van een nieuwen band; ziet haar prijsgeven aan de willekeur en de wreedheid van eene vijandin, die hij zelf niet kent en niet kan liefhebben; het heeft hem slechts een wenk van den vinger te kosten, om haar te redden, en hij legt de handen samen en gaat slapen! Erger nog; met eigene hand heeft hij vooraf het bevel gegeven, dat tot die handeling gerechtigde; met eigene hand heeft hij den ruwen aanslag goedgekeurd en bevestigd. Erger nog; die aanslag was lang vooruit door den Koning toegestemd, overlegd en vastgesteld: de onnoozele Filips had de Prinses Orsini bedrogen en verschalkt! Reeds sedert lang had Lodewijk XIV hare verwijdering gewenscht, om vele grieven, die wij reeds opsomden; maar hij had het nooit ronduit van zijn kleinzoon willen eischen, na de diensten, die zij sedert 1705 had bewezen; doch Filips zelf begon het juk te voelen, dat zij hem oplegde; er was een tijd, waarop hij wanhoopte aan de voltrekking van zijn huwelijk; waarop de angst hem in het harte steeg, dat zij hem in eenzame opsluiting zoude houden levenslang; en juist toen hij in zulke stemming verkeerde, had zij hem verschrikt door eene hardheid, wij herinneren het ons, op een avond, dat hij den Prins van Asturië bij zich wenschte; van toen af had hij zijne vreeze geklaagd aan zijn Koninklijken Grootvader; van toen af had men hem durven voorslaan zich voor goed tegen die onrust te waarborgen, en spoedig was men het eens geworden over het middel: hare verwijdering voor altoos! Maar hoe? Dit bleef een moeielijk vraagstuk, bij de zwakheid van den Spaanschen Koning, bij het alvermogen van Orsini in zijn rijk, bij den slechten indruk, dien het geven moest, zoo de Koning van Frankrijk er zich openlijk mede bemoeide. Men bleef dus in onzekerheid, toen juist te dier dage Elisabeth van Parma, die Koningin van Spanje moest worden, zich ongunstig uitliet over de Camarera-Major - het ge- | |
[pagina 259]
| |
zag benijdde, dat zij bij deze onderstelde, en zich later beleedigd noemde door hare vermetelheid in het zenden van een Zaakgelastigde in haar eigen naam, zonder te zeggen, hoeveel de omstandigheid, dat de Sainbertôt die zendeling was, hare ontevredenheid op Orsini vermeerderde - en liet van dit alles in hare brieven naar Frankrijk en Madrid zooveel doorstralen, als zij meende, dat dienen kon, om den invloed der Camarera-Major bij haar aanstaanden gemaal te verminderen Dit vestigde te Versailles de aandacht op haar, als op een geschikt werktuig, om uit te voeren, wat de beide Koningen wenschten; maar eene zaak van dat gewicht toe te vertrouwen aan eene zeventienjarige Vorstin, die men als schroomvallig en onbeduidend meende te kennen, en dat tegenover eene zoo behendige en stoutmoedige vrouw, als de Prinses Orsini, met geen beteren steun, dan een man als Filips, die heden terugschrikte voor hetgeen hij gisteren had besloten, en die des morgens berouw kon hebben van hetgeen hij des avonds had gedaan: dat was te gevaarlijk, zoo men haar niet krachtdadige redenen had gegeven tot volharding, en dien aanslag niet zóó had geleid, dat Filips niet meer konde terugtreden, en dat Orsini verloren was, eer zij aan een maatregel tot tegenweer konde denken. Om de jonge verloofde meer zeker tegen alles te wapenen, deelde men haar mede de geschiedenis van den vroegeren val der Prinses Orsini en de wijze waarop die was aangelegd, en hoe zij zich toen weder had opgericht door snelle voorzorgen. Het was natuurlijk, dat de aanleiding tot dien val daarbij werd aangehaald, dat de Abt d'Estrées en zijne brieven, d'Aubigny en zijne vermeende rechten als van zelve onder hare aandacht werden gebracht. Behalve dat het haar leerde, zich met vastheid aan te gorden tegen de verleiding van eene zoo gevaarlijke vrouw, die na zulke buitensporigheden, nog den Koning van Frankrijk had weten te winnen, werd de jonge Vorstin door vrouwelijke nieuwsgierigheid geprikkeld, om van die raadselachtige geschiedenis meer te weten, en dieper te zien in het hart van die zeldzame vrouw; en toen Alberoni de Sainbertôt noemde als dengenen, die haar daarin konde inwijden, was hij bijna zeker van hare vernieuwde gunst; alleen de Graaf had | |
[pagina 260]
| |
haar toen niet begrepen - had hare vragen vermeden, hare wenschen teleurgesteld - en zij gaf die alreede op, toen hij tot haar terugkeerde, wij weten door welken boozen geest der wrake gedreven - om haar alles te zeggen, wat zij wilde weten, en wij weten, hoe zij meer vernam, dan zij gewacht had. De Sieur François had den jongen Graaf zijn geheim niet toevertrouwd; maar door eene samenknooping van denkbeelden, bij de opheldering van d'Erlanges, had hij het geraden. Van nu aan liet de Koningin zich leiden door Lodewijk XIV; zij schreef ronduit aan Filips, dat zij de verwijdering van Mevrouw Orsini eischte, en die werd haar toegestaan, zoo zij zich met de uitvoering durfde belasten; daartoe verkreeg zij van Filips een bevelschrift, dat haar tot alles wettigde; alles werd afgesproken en geregeld, zooals het gebeurd was; de heftigheid der Koningin was eene aangenomene; haar ruwe toorn een voorwendsel, omdat zij zich niet in fijnheid met hare tegenpartij durfde meten. En zoo deed men de hooge Camarera-Major vallen voor altijd. Alberoni had het grootste gedeelte van die briefwisseling doorgesloken, doch zoozeer onwetend van haar inhoud, als zijne latere getuigenis aan den Maarschalk de Brancas te gelooven is. Hij vertelde dezen het volgende: ‘Hij was alleen met de Koningin op hare reize naar Spanje, toen hij haar, op zekeren avond, met heftige schreden door de kamer zag gaan, binnensmonds en in zich zelve hoorde spreken den naam van Mevrouw Orsini hoorde noemen, en eindelijk uitroepen: ‘Die zal ik terstond wegjagen!’ Dat hem dit ontzet had, en gansch buiten zich zelven gebracht, en dat hij der Koningin met ernst had gewezen op het gevaar, de dwaasheid en de nutteloosheid van zulk eene onderneming; maar toen had Elisabeth hem het zwijgen opgelegd, en hem streng bevolen, zich niets te laten ontvallen van hetgeen hij gehoord had. ‘Spreek mij daarvan niet meer!’ had zij er bijgevoegd: ‘Ik weet, wat ik weet!’ Tot tien ure in den morgen van den volgenden dag bleef het geheim van die vreeselijke nederstorting bewaard. Men denke zich toen den schok, dien het geven moest aan een Hof, dat zich plotseling als de polsader van het bestaan zag afgesneden; | |
[pagina 261]
| |
welk eene ontzetting, welke angsten, welk eene onrust allen overviel, en hoeveel meer verwondering, dan medelijden; hoeveel meer vreeze voor eigene belangen; zoo nauw aan die der gevallene verbonden, dan leedgevoel over haar ongeluk. Maar door welke hoop of welken angst ook gejaagd, niemand durfde ze den Koning te kennen geven, niemand ook had den moed, om de deugden en eigenschappen der verstootene op te frisschen in het zwakke vorstengeheugen; niemand ook, om voor het doove vorstenoor het woord dankbaarheid uit te spreken, en de Koning zelf zweeg met te meer volharding, daar zwijgen zijne grootste bekwaamheid was. En toen nu de gansche morgen verliep, en er niets gedaan werd door Filips tot oprichting van Mevrouw Orsini - toen bleven hare vrienden met gebukten hoofde staan in verslagenheid; en hare vijanden hieven het hoofd op met den glimlach der zegepraal; men had begrepen, dat het Rijk der Prinses Orsini voorbij was in Spanje. De jonge Koningin kwam te Guadalaxara op den namiddag vóór Kersttijd, zooals reeds vroeger bepaald was, en alsof er niets gebeurd was. De Koning ontving haar aan den grooten trap van het paleis Infantado, bood haar de hand, geleidde haar naar de kapel, en voltrok nu in persoon de huwelijksverbintenis, die reeds bij volmacht was gesloten; vóór zes ure des avonds traden de jonge echtgenooten in de Koninklijke slaapkamer, en het is waarschijnlijk, dat er daar tusschen hen eene nadere verklaring plaats heeft gehad over het gewichtige feit van den dag; maar wat er tusschen hen daaromtrent is voorgevallen, is volstrekt onbekend gebleven. Er is daarna nooit meer gesproken geworden over Mevrouw Orsini aan het Hof van Spanje - en geen hoveling heeft het later gewaagd, een naam op de lippen te nemen, waarop zulk eene ongenade drukte. Op Kerstdag verklaarde de Koning, dat er geenerlei verandering zoude gemaakt worden in het huis der Koningin, schoon het geheel door de Camarera-Major was samengesteld; dat bracht rust in alle gemoederen; aller belangen waren gered; aller eigenbaat was getroost, en men vond weldra, dat er niets was verloren! En toen het Hof zich weder gevestigd had te Madrid, was | |
[pagina 262]
| |
er zoo min sprake van Mevrouw Orsini, alsof zij nooit voor den Koning van Spanje had geheerscht. Zij was uitgewischt uit aller geheugen, als een indruksel van den voet op het mulle zand; zij was voorbijgegaan voor hunne oogen, als een luchtverschijnsel achter eene duistere wolk; zij was eene schaduw geworden, waarnaar niemand meer greep, en een verleden, dat niemand zich meer herinnerde. O! als de Prinses Orsini dat heeft kunnen weten, dan is het zeker de strengste bestraffing geworden van hare roekelooze eerzucht en van hare onverzadelijke ijdelheid. |
|