| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
In Spanje.
Filips V, Koning van Spanje, bewoonde, sinds zijne terugkomst uit Italië, aan het einde van den successie-oorlog, het Paleis van Medina, in plaats van het Koninklijk Paleis, dat hij, bij zijne komst tot de regeering, in een armelijken en verwaarloosden toestand had gevonden, en dat nu, bij deze eerste verademing van zorgen, tot betere orde werd gebracht - en met nieuwen, meer koninklijken luister gesierd.
Intusschen was dit kleine paleis tot eene recht vorstelijke woning geworden, gemeubeld met al de weelde, die eenen Franschen Prins, kleinzoon van Lodewijk XIV, tot behoefte was, en waar hij nu rust en schadeloosstelling vond voor de tallooze ontberingen, die hij had moeten dragen bij den aanvang van zijn droevig Koningschap. Eene der bovenzalen van dit verblijf, tot eene raadzaal ingericht, werd ontsloten door een deurwachter, in het deftig gewaad van zijn ambt, voor eenige heeren, die met veel ceremoniëel binnentraden. Het waren de Graaf Orry, Minister van Oorlog, van Financiën, van Koophandel; de Kardinaal Del Giudice, de Biscaysche Edelman Grimaldo en de Markies d'Aguilar, personen, nog meer onbeduidend, zoo het mogelijk was, dan de beteekenis waartoe men hunne verschillende ambten had gebracht, en eindelijk Monseigneur Amelot, Fransch Ambassadeur aan het Spaansche Hof. Met uitzondering van den Kardinaal, die de roode soutane, den korten mantel en den purperen hoed niet mocht verzaken, droe- | |
| |
gen allen eene staatsiekleeding, die meer Fransch dan Spaansch was, waren gedekt met groote allongepruiken en hadden prachtdegens op zijde, hangende in kostbare sjerpen; toch hadden de Spaansche heeren den sombrero behouden en den mantel, waarop het kruis van Calatrava geborduurd was. Orry droeg de Fransche ridderorde van den Heiligen Geest.
Rondom eene langwerpige vierkante tafel, overdekt met een groenfluweelen kleed, dat laag nederhing en welks slippen de vereenigde wapens van Spanje en Bourbon droegen in zwaar goudborduursel, stonden tabouretten gereed, en een armstoel naast den koninklijken zetel, waarvan geen hunner evenwel gebruik maakte, daar zij, na hun deftig binnentreden, met meerdere losheid bij elkander bleven staan praten, als in gemeenzaam gesprek. Nauwelijks waren zij eenige minuten bijeen, of eene kleine zijdeur op den achtergrond opende zich even, en men zag twee zwarte oogen door die reet gluren, en eene wijle daarna zag men eene jonge vrouw, schichtig en vlug, op de punt der voeten het vertrek binnenkomen, recht op den eersten Minister toegaan en hoorde haar tot hem zeggen, na eene bevallige, maar eenigszins schalke neiging:
‘Mijnheer de Graaf! laat u nog niet aandienen en verzoek dezen heeren heel veel geduld te nemen; de Koning zal vooreerst niet werken.’
‘Is zijne majesteit dan ongesteld?’ vroegen Orry en Amelot tegelijk.
‘Neen, dat geloof ik niet; het moet iets anders zijn. De Camarera-Major is zelve bij den Koning. Hare Hoogheid zal den Graaf de Chalais zenden, als Zijne Majesteit is voorbereid.’
‘Dan moeten wij geduld oefenen, Mijne heeren! sprak Orry, zijne ambtgenooten aanziende.
‘En heel veel geduld,’ hervatte het meisje, met een blik op den Ambassadeur. ‘Het ziet er daarbinnen uit, zoo duister, of het van daag geen dag zal worden.’
Amelot schudde bijna onmerkbaar het hoofd, en zich op de lippen bijtende, ging hij naar een der vensters van het tegenovergestelde einde der zaal, waar hij peinzend met de vingers tegen de vensterruiten speelde.
| |
| |
‘En nu, engellief!’ sprak Orry, terwijl hij het meisje met eene soort van gemeenzame hoffelijkheid de beide handen vatte, ‘vertel mij eens wat nieuws; een kusje voor iedere tijding, en dit bij wijze van voorschot.’
‘Mijnheer de graaf! laat mij los! zóó zeg ik u niets!’ sprak zij half pruilende, half lachende, ‘anders...’
‘Is er dan wat?’ vroeg hij.
‘O, allergrappigst, gisteren avond...’ en zij begon hem iets in te fluisteren, zoodat hij zich naar haar toe moest buigen om te kunnen verstaan, terwijl hij met den vinger den Markies d'Aguilar wenkte, die zich bij hen voegde. Beiden barstten toen in een luid geschater uit.
Ondertusschen was er door den deurwachter nog een persoon binnengelaten, in eenvoudig geestelijk gewaad, die bij iedere schrede eene buiging maakte, schoon niemand der aanwezigen acht op hem sloeg dan de Kardinaal Del Giudice, die hem groette met een hoofdknik; daarna begon hij rond te loopen met stille en haastige treden, terwijl zijn klein scherp valkenoog zich van het eene groepje naar het andere wendde - want ook de Kardinaal Del Giudice en Grimaldo waren het venster genaderd en spraken met den Ambassadeur.
‘Waarom zou de Koning niet willen werken?’ vroeg de eerste; ‘Mevrouw de Prinses Orsini had het u toch beloofd!’
‘Dat is juist waarin gij u bedriegt,’ hernam Amelot; ‘ik heb Mevrouw de Prinses moeten verzoeken, dezen dag te bepalen voor het afdoen der bewuste zaak - en... zeker heeft Hare Hoogheid dat toegestemd met eene verplichtende hoffelijkheid, die... die mij hopen doet, dat ik ditmaal niet te vergeefs wachten zal - want ik zal wachten,’ voegde hij er met vastheid bij. ‘Maar er is meer, Mijnheer de Kardinaal! Gisterenavond is er iemand geweest, die in den Koning de lust heeft opgewekt, om hem weer te zien,’ en Amelot wees met de oogen op den geestelijke, die toen in de nabijheid van Orry stond te leunen tegen de fluweelen gordijn van den achtergrond, met de onverschillige houding van iemand, die zich verveelt.
‘Welnu, dan kan Zijne Majesteit voldaan zijn met hierheen te komen.’
| |
| |
‘Volmaakt - maar de Camarera-Major zal dat niet willen.’
‘Waarom niet? hij is immers reeds gebruikt bij de huwelijks-onderhandeling?’
‘Ja, maar sinds dien tijd schijnt men geen goed oog op hem te hebben; denk slechts. Het is de derde maal dat ik hem hier terugbreng, en men heeft hem nog niet eenmaal opgemerkt. Hij zal het niet kunnen houden. En ik heb order van Versailles om hem voort te helpen. Het is allerverdrietigst!’
‘Als wij den Koning konden doen weten dat hij hier is,’ sprak Grrimaldo, na eene wijle nadenken. ‘Dat zou tegelijk het middel zijn om Zijne Majesteit tot deze bijeenkomst uit te lokken.’
Amelot haalde de schouders op.
‘Daar is geen middel op,’ hernam Del Griudice. Wie zal de boodschap overbrengen? niemand van ons kan de kamer verlaten, zonder argwaan te geven, en daarbij, al gebruikten wij den onnoozelsten page of het behendigste kamermeisje, zij zouden altijd op de Camarera-Major stuiten, in plaats van tot Filips V te komen.’
‘Ja, waarachtig! de Koning is volstrekt ontoegankelijk en ingesloten als bij een schaakmat!’ riep Amelot, met ongeduld zijn degen terechtschikkende.
Terwijl dit bij het venster voorviel, was de groep rondom de zwartoogige jonkvrouw steeds levendiger geworden, en men hoorde Orry zeggen: En wat zegt de Prinses daarvan?’
‘O, zij is het oproer reeds weder meester; gave de Hemel, dat zij even goed het onweer kon afleiden, dat van beneden opkomt!’ hernam het meisje.
‘Wat meent gij?’ vroeg deze.
‘Dat er iemand is teruggekomen.’
‘Wie dan?’
‘Is dat eene vraag van een diplomaat?’ merkte zij aan met een opgetrokken neusje.
‘Nu, nu Cynthia! geen man heeft uwe slimheid, zoomin als eenige vrouw uwe schoonheid.’
‘Behalve de Prinses,’ hernam zij, met een ondeugend lachje.
‘Natuurlijk, uitgenomen de Prinses,’ herhaalde hij spottende, ‘maar zeg nu wie er dan gekomen is.’
‘Wel! de man, voor wien gij allen op de knieën moet, wien
| |
| |
wij de rechterhand geven; de vijfde, in naam, van wie hier regeeren, maar gij weet hoezeer de eerste inderdaad!’
‘Verwenscht!’ riep Orry verbleekende, en zich niet langer bedwingend, ‘dat is ergerlijk; d'Aubigny!’
‘Juist, de Sieur François d'Aubigny in eigen persoon.’
‘Maar waar komt die man van daan?’
‘Dat zal ik u zeggen, als gij mij zegt waar hij vroeger is heengegaan.’
‘Maar is hij dan in Spanje, in Madrid?’
‘Erger nog - hier - hier binnen.’
‘Bij de Prinses? Mon Dieu!’
‘Neen, zoover is het nog niet; inde antichambre - beneden. En nu moeten wij zorgen, dat hij niet verder kome; wat dunkt u, lieve Graaf!’ sprak Cynthia, hem schalk aanziende, en beider stem daalde weder tot een onzeker gefluister.
‘Ja, schoone engel! als daar een middel op was!’
‘Dat zou u iets waard zijn?’ sprak zij vragenderwijs.
‘Veel, veel - dezen ring tot zekerheid eener goede belooning,’ en hij schoof haar een zijner diamanten aan den vinger.
‘Dat geloof ik, gij hebt er ook het meest van te vreezen.’
‘Maar is er dan niets tegen te doen?’ sprak Orry ontmoedigd.
‘Niet veel; - maar ik wil het beproeven - luister, hij is hier reeds voor de tweede maal; den eersten keer was men te San Ildefonso.’
‘Dat heet ik ongelukkig zijn,’ sprak deze, zich de handen wrijvende.
‘En nu is hij tegen Lanty aangeloopen, wien hij naïefweg verzocht hem aan te dienen, niet anders dan of hij een gewoon bezoeker was en of dat maar zoo van zelf gaan zou. En Lanty blijft den ganschen dag in het Paleis; met heel veel voorzichtigheid en een weinig behendigheid kunnen wij hem dus van daag het geduld doen verliezen - en dan is het wel te denken, dat hij den verkeerde zal beschuldigen, en dan - en dan - o! maar Mijnheer de Graaf! als hij ééns weer uit het Paleis Medina is - dan redt zich het overige van zelf!’
‘Ja! al moest het dan gaan zooals met Renaud! niet waar, d'Aguilar?’
| |
| |
Deze knikte toestemmend. - ‘Voor mijne rekening! Hiermee zal ten minste de Hertog van Orleans zich niet bemoeien.’
‘Nu dan, allerliefste! ga uwe maatregelen nemen,’ hernam Orry, en drukte haar de hand; ‘als gij mij hier uitredt, zult gij geen ondankbare verplicht hebben.’
De geestelijke, van wiens houding en blik wij reeds hebben gesproken, had onder dat voorkomen van verveling, en ten halve verborgen, zooals hij het was voor Orry, door de breede plooien der zware gordijn, zijne oogen en ooren zóó wel gebruikt gedurende dit tooneel, dat hij nu in zich zelven zeide:
‘D'Aubigny! als dat de man is, dien ik meene, dan ben ik geholpen,’ - en toen Orry zich van Cynthia had afgekeerd, ging hij zachtkens met katteschreden op haar toe en fluisterde haar in, terwijl hij eene bijna knielende buiging maakte: ‘Lief kind! verkoop mij ook wat nieuws, tot den prijs dien gij zelve bepalen zult!’
‘Hm!’ sprak zij en zag hem spotachtig aan. Toch scheen zijn voorkomen haar te bevallen, en inderdaad, zoo iets sprekends, iets geestigs, iets levendigs in de uitdrukking van het gelaat, ooit een man eenige aanspraak zou kunnen geven op de belangstellende aandacht eener vrouw, dan had deze kleine, scherpe, fijne persoon daarop volle recht
‘Allereerst koopt gij een ootmoedigen dienaar,’ ging hij voort, met vleiende stem.
‘Ook een dienaar voor Mevrouw de Prinses Orsini?’
‘Een zulken, die als een slaaf zal liggen aan hare voeten en als een minnaar aan de uwe.’
‘Nu, wij zullen zien; gij zijt snel, Mijnheer de Abt! Wat wilt gij dan weten?’
‘Of die d'Aubigny daarbeneden niet dezelfde is, die - om welken de Abt d'Estrées zijn afscheid....’
‘Chut, chut! geluisterd, Heer Abt! dat is onaardig,’ hernam zij verlegen.
‘Is het dezelfde?’ vroeg hij dringend.
‘En wat zou dat dan?’
‘Ik zou kunnen helpen hem uit den weg te schuiven.’
‘Waarom zoudt gij dat doen?’
| |
| |
‘Ma foi! - Ziet gij mijn kleed dan niet? uit esprit de corps.....’
‘Overmorgen zult gij het weten, Mijnheer de Abt!’ riep het schalke meisje en vlood van hem weg, door de kleine zijdeur.
‘Ziedaar onzen Abt, die Cynthia het hof maakt!’ sprak de Kardinaal del Giudice, die nu zeer vertrouwelijk stond te spreken met Orry.
‘Alberoni! waarom voegt gij u niet bij uwe vrienden?’ sprak de Ambassadeur streng, terwijl hij zijnen beschermeling tot zich wenkte.
‘Per Dio! Monsignore! zijne vrienden kan men aan hen zelve overlaten - maar zijnen vijanden is het, dat men nabij moet zijn, om wel te varen,’ voegde hij er fluisterend achter, met een halven blik op Orry.
Die korte poos, die wij vertoefd hebben in deze zaal van het Paleis Medina, heeft ons eene schets gegeven van de Spaansche hofzeden ten tijde van Filips V en onder de regeering van de Prinses Orsini. Nauwelijks had men zes menschen bijeen, of men kon zeker zijn dat er zich drieërlei kabalen vormden, die zich onderling kruisten, verdrongen en ter zijde duwden, terwijl zij, die ze vormden, met lachende aangezichten elkander de hand reikten, als bevriende ambtgenooten elkander toespraken, en eigenlijk dáár geroepen waren, om eenstemmig en met vereende krachten werkzaam te zijn voor de belangen van den Staat. terwijl geen hunner aan iets anders dacht dan aan zijn eigen belang en aan het verschalken van de anderen. Diplomatie was toenmaals niets anders; en kon wel niets anders zijn, dáár, waar een zwak en kinderachtig kleingeestig monarch den schepter had afgelegd in de handen eener Hofdame! Den schepter afgelegd, dat is toch waarlijk te veel gezegd van Filips V, want de onbeduidende Vorst had dien nooit gevoerd. Van het oogenblik af, dat Lodewijk XIV zijn kleinzoon, den Hertog van Anjou, bij de hand nam en hem als Koning van Spanje heenleidde door de zalen van Versailles, had zijn Gouverneur Louville reeds de andere gevat, en wees hem hoe hij de hulde moest beantwoorden der Spaansche afgezanten en der Fransche Grooten. Van het oogenblik af, dat men hem eene kroon had
| |
| |
opgezet, die tot niets diende dan om de ijdelheid te vleien van een trotschen grootvader en om zijn hoofd te doen duizelen, had hij het voelen neerdrukken onder laffe, loodzware hofvormen en was het hem niet meer vrij geweest eene enkele gedachte te hebben, die hem niet door anderen was ingefluisterd. Het is zoo, hij was de laatste Vorstenzoon der wereld, die het vermogen had zelf te denken, en de behoefte zelfstandig te handelen: maar ook indien hij het gewild had, men zou er hem de vrijheid niet toe gelaten hebben, of men had hem niet gekozen, want een Vorst, van wien men vermoeden kon dat hij onafhankelijk zou regeeren, ware onbruikbaar geweest voor het doel, waarmede Lodewijk XIV en zijne raadslieden de Spaansche Monarchie door de banden des bloeds vasthechtten aan de hunne. Nooit zeker heeft eene groote daad van een schrander Vorst zooveel opzien gebaard in de Geschiedenis, en zulk een belangrijken invloed gehad op de gebeurtenissen in Europa, als eene enkele daad van den onbeduidenden Karel II: het veranderen van zijn testament, zoo men al zijne daad mag noemen die uitkomst van dat slingeren en sleuren, volgens de richting, die de sterkste arm hem wist te geven, of de behendigste geest hem wist aan te wijzen, totdat hij eindelijk, als bij verrassing, teekende, wat de list hem voorlegde, terwijl het geweld hem de pen in de hand dwong. Maar het is ons plan niet, dien droeven en langwijligen oorlog voor te stellen, die gansch Europa in vlam zette en in oproer bracht; de verwarring, die dertien jaren lang, bij den aanvang der achttiende eeuw, de rust der volkeren zoo bloedig stoorde, de gedaanten der rijken veranderde en groote monarchieën schokken toebracht - waaraan zij de grootste helft dier eeuw hebben gestuiptrekt, of in uitterende zwakte zijn weggekwijnd. Om nog op nieuw door ons te worden geschetst, heeft de successie-oorlog te veel beziggehouden de hoofden der diplomaten en de pennen der geschiedschrijvers. Wij wilden alleen zeggen, hoe de arme Filips V, door dat testament tot een troon geroepen, waarvoor hij niet was geboren, welken de stem van het volk hem weigerde en waarvan die der mogendheden hem uitsloot, van het oogenblik af dat hij, tegen zoovele belangen en zoovele wenschen in, binnentrad in het berooide Paleis van
| |
| |
Madrid - tot op het oogenblik waarin wij hem zien zullen, versuft en machteloos in het Paleis van Medina, geen enkel oogenblik had gehad van vrijen wil of van eigen doorzicht; zijne Fransche min en zijn Spaansche biechtvader betwisten elkander den invloed op zijn persoon; zijn begeleider, de Fransche Markies de Louville, sleurde hem ter eene - de Kardinaal Porto Carrero en de Spaansche partij ter andere zijde. Lodewijk XIV zond hem bevelen als zijn Vorst - Mevrouwr de Maintenon bekeef hem als zijne grootmoeder - de Fransche Ministers bedilden hem als gezaghebbende raadgevers. Terwijl de Fransche natie in hem den jongeling verwenschte, om wien zooveel bloed werd gespild, en zooveel geld opgebracht door haar zweet, verachtten en haatten de Spanjaarden in hem den opgedrongen Koning. Gedrukt door een zwak lichaam en door een melancholisch gestel; gedrukt door bijgeloof en dompige godsdienstbegrippen; gedrukt door wie hem dienden en liefhadden, zoowel als door wie hem haatten en tegenstonden; gedrukt door kleingeestige étiquette ter eene zijde, en door Koninklijke zorgen ter andere; gedrukt ten laatste door geldelijk onvermogen en vijandelijke overmacht - vond hij noch in de omstandigheden, noch in zijne zwakke ziel, noch in een onbeneveld verstand een enkelen steun om zich op te richten of staande te houden. Was het wonder, dat hij neerzonk, het arme slachtoffer van eene kroon? Was het wonder, dat hij neerzonk, de goêlijke jongeling, gewend aan alle zoetheden des levens, zonder iets van deszelfs lasten te kennen, en die vermoeid werd met de zwaarte van een schepter en gebukt ging onder diens lasten, op een oogenblik, dat hij nog knapen van zijne jaren zag spelen? Was hij niet de bloemknop, dien men geweldadig opscheurde, in plaats van hem zachtkens te laten uitbotten; en was het wonder, dat die bloem verwelkte en den kelk slap hangen liet en voortaan den steel buigen zou naar den wil van iederen vinger, die zich vermat er mede te spelen? Toen men dit begrepen had, gaf men hem eene vrouw, een veertienjarig kind, eene dochter uit het listige huis van Savoije, en het veertienjarige kind heerschte spelende over den koninklijken gemaal; maar het luimige, heerschzuchtige meisje had eene opzichtster noodig, de Koningin eene eerste staatsdame,
| |
| |
en van toen af hadden beide eene meesteres, en het Koninkrijk van Spanje eene Regentes.
Het was de Prinses Orsini, door Frankrijk zelf tot de gewichtige en moeitevolle taak gekozen; en eenmaal aangenomen dat er in Spanje een ander heerschen moest dan de Monarch en zijne Ministers; dat eene vrouw er zich neerzetten moest naast den troon - dan kon men wel geene betere keuze hebben gedaan dan juist deze. De Prinses Orsini was geene gewone vrouw. Menige eigenschap van een goed staatsman was de hare; zij had vastheid van geest en van wil; een juist oordeel, dat zich liet verblinden noch benevelen; een vrijen en helderen blik in de toekomst; eene juiste waardeering van het tegenwoordige; den moed om een zeker voordeel te durven opgeven voor eene groote kans; een fiksch oog op de menschen en een ruim en schrander inzicht in groote zaken; een sterken en vasten arm om ze te wegen en eene vlugge hand om ze uit te voeren; de kracht, om te allen tijde en onder alles meesteresse te zijn van zich zelve; de gave, om geen ander gelaat te toonen dan wat zij wilde laten zien, en die andere groote gave, om niets te zeggen dan hetgeen zij wilde, slim en behendig te zijn, zonder het te vertoonen, en hare uitgestrekte ontwerpen en combinatiën te verbergen onder eene losheid, die misleidde. Daarbij bezat zij die hoedanigheden van haar geslacht, welke menig diplomaat haar benijden kon: de stille en fijne opmerking; eene lichtsnelle bevatting; eene verbeelding, die vooruitliep, in plaats van traag te volgen; eene veerkracht en eene buigzaamheid van geest, die haar toelieten, zonder moeite zich te plooien naar iederen eisch van het oogenblik; zich trotsch op te richten of in ootmoed neder te knielen, te verpletteren of te vleien, naar zij het noodig vond; en bij dit alles miste zij niet één der voordeelen, waarmede hare sekse strijdt en overwint: levendigheid, natuurlijke bevalligheid tot in hare minste bewegingen, aanvalligheid, voorkomendheid en toch, waar het zijn moest, afgemetenheid en waardigheid; de wereldkennis en wellevendheid eener hofdame, met de uitlokkende behaagzucht eener tooneelspeelster; onwederstaanbaar waar zij wilde winnen en wegsleepen, hoog en minachtend, zoodra zij wilde terugzetten, ver- | |
| |
eenigende de fijne beleefdheid en de vrije gemakkelijkheid eener groote dame, met het gemeenzaam gebiedende eener vorstin; daarbij waren hare gesprekken onderhoudend, nimmer uitgeput, altijd vermakelijk en aantrekkelijk; hare stem had eene eigenaardige liefelijkheid; zij was welsprekend, gelukkig in het kiezen harer woorden en juist in het uitdrukken harer gedachten.
Daar zij van al die bekwaamheden en eigenschappen geene andere had laten doorblinken dan die haar helpen konden zich te verheffen op de hoogte, waar wij haar nu vinden; daar men haar kende als eene vrouw van veel levensondervinding, die vele landen gezien en vele menschen had leeren kennen, en die hare ondervinding en hare kennis met wijsheid wist te gebruiken, terwijl zij met schrandere voorzienigheid juist die betrekkingen had aangeknoopt en vastgehouden, welke haar het best en het snelst konden dienen, was het niet vreemd, dat men op haar zag, om ten steun te zijn van een zwak en onhandig Vorst en ter leidsvrouw eener onvoorzichtige, willekeurige Koningin; - daar men wist hoe ze haar eigen huis had gemaakt tot de plaats, waar geest, vernuft, talenten en wellevendheid zich weerzijds kwamen toonen, oefenen en beschaven, en hoe zij in dien uitgezochten kring zich met gratie bewoog en den toon gaf, was het niet vreemd, dat men op haar zag om de eer van een hof op te houden, dat een jeugdig vorstenpaar door dwaasheden en luimen tot een tooneel van verwarring en bespotting zou vernederd hebben. Daarenboven waren hunne familiebetrekkingen, hare maatschappelijke verbintenissen, haar toestand in de wereld en hare verhouding tot de beide hoven juist zóó als men die mocht wenschen. Eene Fransche Dame, die niets was dan dat, kon niet geplaatst worden op dien gewichtigen post, zonder het wantrouwen en den tegenzin der Spanjaarden op te wekken; eene Spaansche was niet zeker, moest door Frankrijk worden mistrouwd en zou door stijfheid van vormen en door bekrompen nationaliteit licht der jonge Koningin hebben tegengestaan en mishaagd; Mevrouw Orsini, of liever, Anna Maria de la Trémouille, uit het bekende en hoogedele geslacht der Noirmoutier's, was Fransche van geboorte en door haar eerste huwelijk met Blaise de Talley- | |
| |
rand, die genaamd werd Prins de Châlais, en behoorde tegelijk tot den hoogen Spaanschen adel, door haar tweede huwelijk met den Hertog de Bracciano, Grande van Spanje, hoofd van het Doorluchtig Huis Orsini. Bij de keuze eener Camarera-Major had men niet slechts te letten op de wenschen van Frankrijk en Spanje, maar bij de menigvuldige staatkundige en huishoudelijke verwikkelingen van die beide hoven met Rome - ook op de verhouding van deze tot Italië en hare hoogere kerkvorsten, en ziet Mevrouw Orsini, die in Frankrijk was opgevoed, aan het Fransche Hof bekend was en in Spanje had gereisd, had toch den grootsten en werkzaamsten tijd van hare jeugd gesleten in Italië en te Rome, met haren tweeden echtgenoot, die eerste leek was van den Kerkelijken Staat en Prins van het Soglio der Pausen; zij had den Kardinaal d'Estrées tot vriend - en de Kardinaal de Bouillon zelf was bemiddelaar geweest van dat tweede hooge en schitterende huwelijk; daarbij was de toenmalige eerste Minister in Spanje, de Kardinaal Portocarrero, de man, die het meest had toegebracht tot de verheffing van Filips V, door nauwe vriendschap verbonden met Mevrouw Orsini, en kon deze goede gemeenschap dus als een waarborg zijn eener goede verstandhouding, gemeenschappelijk overleg en eenheid van doel en wil tusschen dien man en de vrouw, die nevens hem zou staan; maar wat alles afdeed in den geest van Lodewijk XIV, al ware het dan niet bij zijne staatsdienaren - Mevrouw Orsini bezat niet slechts het vertrouwen en de gunsten van de beide Hertoginnen van Savoije en van de koningin van Portugal - nauwe verwanten van het Koninklijke paar - maar zij bezat ook de gelegenheid het vertrouwen, de vriendschap, de hoogachting en misschien wel zelfs geheel het hart van - van niemand minder dan Mevrouw de Maintenon zelve. Toen zij de eerste hoop kreeg op hare bevordering, had zij zich naar deze willen vormen; zij noemde haar hare leermeesteres; zij had haar als eerste en vertrouwdste raadgeefster aangenomen; had voor haar getoond den eerbied, gemengd met hartelijkheid en vertrouwen, en de ootmoedige afhankelijkheid eener behendige stiefdochter voor eene schrandere en goedaardige tweede moeder, en Mevrouw de Maintenon, die geene rol
| |
| |
liever op zich nam dan die van raadgevende meesteres, en het liefst onbepaald heerschte onder den zachten naam van moederlijke vriendin, had haar aangenomen, zoo als zij zich had aangeboden; als leerlinge duldde zij haar aan hare voeten; als vriendin reikte zij haar den arm; als aangenomen kind nam zij haar aan hare borst. Zij hielden van toen af eene levendige en innige briefwisseling waaruit men beider hart misschien beter kan leeren kennen dan uit hare daden, en waarin deze beide Dames somwijlen haar vernuft lieten schitteren, ten koste van diezelfde vormen, en welke beiden met zooveel krachtige waardigheid anderen wisten te beperken. Niets was dus zoo natuurlijk dan dat Mevrouw de Maintenon, toen Lodewijk XIV opmerkzaam was gemaakt op hare gunstelinge, als het ware de borg werd harer trouw en van hare bekwaamheden.
Maar de Prinses Orsini was niet de volgzame kweekelinge, die de Koning en zijne geheime gemalin zich hadden voorgesteld te vinden, en waarvan zij in het eerst den schijn had aangenomen. Lodewijk XIV, die van het koningschap zijns kleinzoons eene nieuwe heerschappij had gewacht voor zich zelven, had er tot hiertoe nog geene andere uitkomsten van gezien dan ontzaglijke kosten, de vijandschap van half Europa, de verminking van zijn rijk, de verkleining van zijn aanzien onder de Mogendheden en bijna geheel den ondergang van zijn land, in den schadelijksten vrede, die ooit de rampen van eenen oorlog had vervangen, zoo niet de twisten der Europeesche kabinetten onderling, de luim der Engelsche Koningin en de kabalen van Harlay hem daaruit gered hadden, en tot latere meer eervolle voorslagen den tijd had teruggegeven en de krachten. Zijne Afgezanten en de Ministers, die hij uit Frankrijk had heengezonden naar Spanje, waren onhandig geweest, of hadden zoo weinig verricht, dat zij Frankrijk gehaat maakten en den bangen toestand van Spanje verergerden; - eene vrouw als Mevrouw Orsini, die als middelaarster tusschen de Fransche Ministers en de Spaansche Grooten optrad; die geen anderen schepter zou voeren dan dien van vernuft en étiquette, en die toch schranderheid genoeg bezat, om de fouten der Ministers te zien en er hunnen Franschen meester kennis van te geven, moest hem helpen om de heer- | |
| |
schappij te vestigen op eene zachte, onmerkbare wijze, op zulk eene, die meer zeker was en minder onbehagelijk voor hen, wien men het juk wilde opleggen. Maar mevrouw de Prinses Orsini was niet het volgzame werktuig, dat Lodewijk XIV zich in haar had voorgesteld. Wel maakte zij zich meester van den geest en de vriendschap der jonge Koningin van Spanje, zooals men het haar had aanbevolen; wel won zij door deze den Koning, totdat beiden geen stap verrichten, dien zij niet had geregeld; wel zag zij den Kardinaal Portocarrero op de vingeren en begon zich zachtkens aan in de staatszaken te mengen - maar dat alles was voor eigen rekening, en veeleer tegen, dan in den geest van den Franschen monarch. Dat ondervonden de Fransche Gezanten, die elkander in korten tijd telkens vervingen, omdat ze van onbekwaamheid werden verdacht of beschuldigd; van onhandelbaren aard, of ontmoedigd, omdat zij van dag tot dag een invloed verloren, dien het hun last was te handhaven. Dat ondervonden diegenen der Spaansche Grooten, die, aan Frankrijk gehecht, reeds bij het leven van Karel II voor de opvolging van Filips V eene partij hadden gevormd, en zonder welke deze nooit zijne intrede zou gedaan hebben te Madrid; die de goede diensten nu betaald wilden zien door gezag in de zaken van hun land, en door vertrouwen van de beide Koningen, en die zich teruggezet zagen en stug bejegend aan het Spaansche Hof, zonder er eene bepaalde reden voor te kennen. Sommigen eindigden met zich te onderwerpen aan de rol van onbeduidenden hoveling; anderen met zich te verwijderen. Dit ondervond bovenal de Kardinaal Portocarrero, die het werkzaamste aandeel had gehad in het veranderde testament van Karel II; die Spanje regeerde tot aan de komst van de Prinses Orsini; die haar met vreugde had verwelkomd en als het ware den arm had gereikt, om haar binnen te leiden in het Paleis van Madrid, en die zich nu zijn Aartbisdom Toledo als eene eervolle ballingsplaats zag aangewezen. Dat alles had de Camarera-Major gedaan; men ziet, dat de dankbaarheid niet tot de deugden behoorde, die zij beoefende en haren Koninklijken kweekeling predikte. Toch was zij er voor bekend, eene even warme en standvastige vriendin te zijn als onverzoenlijke vijandin,
| |
| |
maar zij had den Kardinaal Portocarrero nooit bemind; zij had alleen zijne vriendschap gezocht, als die van een machtig, eerlijk en onbeduidend mensch, van wien zij zich zou kunnen bedienen, wanneer en hoe zij wilde; want die eerzuchtige vrouw had tot grondbeginsel eene spreuk, die maar al te veel in beoefening werd gebracht door de staatslieden van hare eeuw - en wie weet van welke eeuwen niet al? - niet op de middelen te zien, als zij haar doel kon bereiken - en haar doel was groot en het omvatte veel, en het lag ver af - en zij moest vele omwegen maken, om het te bereiken. Hare heerschzucht toch was niet eene vrouwelijke van den gewonen stempel, die zich tevreden houdt met eenen middellijken invloed op het haar omringende, met te heerschen door de tweede, moest het zijn, door de derde hand; zij wilde een openlijk, onverdeeld, erkend, en als het ware gewettigd meesterschap in Spanje; zij wilde voogdesse zijn van het Koninklijke paar, zonder iemand rekenschap te geven van de voogdij, en alleenheerschende Regentes van Spanje, bij het leven en de meerderjarigheid van den Vorst, ten aanzien, en desnoods ten spijt, van Lodewijk XIV. Daartoe drong zij de Fransche partij terug en verstond zich zachtkens met die Spaansche Granden, welke zoolang mogelijk de belangen van den Oostenrijkschen Kroonpretendent hadden bevorderd, doch die nu eindigden met vrede te vinden in de bestaande orde; - deze, voor wie alles wat hun ten deel viel gunst was, kon zij gebruiken zooals zij wilde, zonder hunnen invloed te duchten, terwijl men in Versailles de behendigheid prees, waarmede zij een zoo diep gewortelden staatkundigen haat wist te verzoenen. Daartoe wist zij iederen Franschen Ambassadeur te belemmeren in zijne schreden, zoo hij weigerde haren weg te gaan; daartoe verminkte en verkortte zij de hooge staatsambten des Spaanschen Koninkrijks en bracht ze tot eene doode onbeduidendheid, of wel schafte ze geheel af, totdat slechts een enkel man de belangrijkste takken van het staatsbestuur in zijne handen had vereenigd, een man, wiens onbekwaamheid zij kende, wiens slaafsche ziel zij had doorgrond, wiens verstand zij had gewogen en licht genoeg had bevonden, en die dus voor haar een volmaakt werktuig kon zijn; het was de Franschman Orry, inder- | |
| |
tijd door Lodewijk naar Spanje gezonden om de geldmiddelen te besturen, en dien Mevrouw Orsini gesteld had aan het hoofd van het krijgswezen en van den koophandel, en die nu ook niets was dan haar volgzame dienaar, wien zij alles liet regelen, alles afdoen, alles regeeren, in het midden van een oorlog, die Frankrijk krachteloos maakte en Spanje uitputte, tot zieltogens toe. Dit alles bracht over haar en over de nieuwe regeering eene ongelooflijke ergernis en haat. Maar in Frankrijk sluimerde men nog altijd, gerust op de trouw van de Prinses Orsini, en Mevrouw de Maintenon, wie zij nooit had opgehouden haar hof te maken en die zich altijd verbeeldde, dat zij zelve het was, die de stappen harer leerlinge leidde, wiegde hen voort in dien zoeten sluimer, totdat de komst van Puysegur en van den Hertog van Berwick, door de Camarera-Major zelve geroepen, omdat zij door onhandige legerhoofden de krachten van het leger zag verbeuzelen zonder nut, het Hof van Frankrijk wakker schudde en dat van Spanje deed daveren door den vreeselijken val van het machtigste hoofd. Voor Puysegur's scherp oog kwamen Orry's misslagen bloot, misschien meer nog dan zijne kwade trouw; nog had de dienaar van de Prinses Orsini kunnen vallen, zonder zijne gebiedster met zich neder te rukken, maar deze had zich een anderen vijand verwekt, of liever een vriend mishandeld, totdat hij een wreker was geworden van de vriendschap en van de trouweloosheid: den Abt d'Estrées... maar de wijze waarop hij haar vijand werd, hangt te veel samen met de intrigue van onzen roman, dan dat wij haar voor dit oogenblik in de geschiedenis kunnen samenvlechten.
Het gevolg echter moeten wij vermelden. Ondanks de Koningin van Spanje, gedeeltelijk tegen den wil des Konings, en zeker in het eerst zonder beider voorkennis, terwijl men, onder voorwendsel van den oorlog, Filips V van zijne beide vrouwelijke meesteressen verwijderd had, kreeg de Prinses Orsini van grootvader en kleinzoon het ontslag van haren post - en het bevel om Spanje te verlaten voor altoos. Wat men niet gewacht, of ten minste niet zóó had gewacht - zij gehoorzaamde - zonder eene poging te doen om zich te verzetten. Alleen was haar
| |
| |
terugtocht uit Spanje een meesterstuk van slimheid en voorzienigheid - dat alleen te vergelijken is bij de meest beroemde terugtochten van de eerste Generaals. Zelfs had zij hare maatregelen zoo wel genomen, dat, toen zij eene korte wijle in Frankrijk was geweest, men hare onmisbaarheid begon te gevoelen op de plaats van waar zij verdreven was; dat zij spoedig reeds weder de hoop vatte, van zich te kunnen vrijpleiten van schuld, en, ten laatste te Versailles ter verantwoording geroepen, reeds zoo zeker was van hare zaak, dat zij als beschuldigster durfde optreden en haar pleidooi zoo volkomen had gewonnen, dat men eindigde met haar te dringen, te bidden, te bevelen bijna, de taak te hernemen, waarvan men haar had afgeroepen en waarvoor zij niet veinsde den lust verloren te hebben. In een gesprek van twee uren lang, dat zij te Marly had met Lodewijk XIV, nam zij dezen zoo geheel voor zich in, dat zij in Frankrijk de rol had kunnen spelen, die haar in Spanje was bedeeld, ware Mevrouw de Maintenon niet daar geweest. Haar verblijf in Frankrijk - aan het Hof - te Marly, was als een gedurige hoogtijd, waarbij men haar vierde en eerde, alsof zij eene koninklijke verwante ware geweest, of eene geëerde bondgenoote, die een bezoek kwam brengen uit enkel vermaak. Alle Fransche Grooten, leden van het Koninklijke Huis zelfs, kwamen haar zien, of bewezen haar vriendschap en eere. De beminnelijke Hertogin van Bourgondië kreeg haar lief als eene zuster; Mijnheer de Prins lag aan hare voeten; de eerste Minister Torcy was verplicht haar te bezoeken op Koninklijk bevel; Mevrouw de Maintenon zegepraalde met en voor haar. Toen zij dus eindelijk genoodzaakt was, haar verlaten werk weder op te nemen, en den Spaanschen grond op nieuw betrad, zette zij er een vasteren voet dan ooit, was hare komst een volkomen triomf, en had zij wel zeker het besluit genomen en de macht in bezit, om meer onbepaald te heerschen dan vroeger, zonder noodig te hebben de vorige omzichtigheid te gebruiken. Zelfs Orry had zij weder overeind gebeurd; - ondanks alles, wat men van hem wist - hadden de beide Hoven moeten toestemmen, dat hij zijn post herkreeg; de Fransche Ambassadeur Grammont werd teruggeroepen, te haren gevalle, en zijnen plaatsvervanger Amelot het
| |
| |
bevel opgelegd, zich met haar te verstaan of zich naar haar te plooien; en zoo stond zij dan voortaan, waar zij gewenscht had - alleen, naast, - bovén den troon!
De successie-oorlog was nu geëindigd. Filips V, hoe vaak hij op den troon gewankeld had, hoe dikwijls zelfs bijna verlaten door zijn eigen grootvader, was daarop nu bevestigd en door de stem der Mogendheden erkend; de laatste tegenstand in Spanje zelf, de moedige Kataloniërs waren overwonnen, liever uitgemoord, de eenige wijze om hen ten onder te brengen; de jonge Koningin was gestorven, en schoon dit het aanwezen eener Camarera-Major onnoodig maakte, was de Prinses toch in het paleis gebleven, op denzelfden voet als voorheen, slechts was zij nu gouvernante van den Prins van Asturië, omdat zij in het einde toch geen Minister kon heeten. Uit zich zelve echter moest een zoo onbeperkt gezag, dat op geen anderen grond steunde, dan van het invloed oefenen op een zwakken Vorst en van fijne en welgelukte kabaal, gedreven door eene vrouw, in het oog van mededingers niet zoo hecht zijn gevestigd, of eenige tegenpartij had zich durven vormen en den lust opvatten het te ondermijnen. Daartegen moest men gewapend zijn, door nieuwe verbintenissen, door nieuwe kabalen, bespieding overstellen tegen bespieding, omkooping drijven tegen omkooping; daarbij maakte ieder zijne eigen rekening, hetzij hij ontwerpen smeedde voor zich zelven, of die van anderen steunde; hetzij hij zich ten taak stelde, de bestaande macht te dienen en te helpen handhaven, of wel op zich genomen had eenigen aanslag daartegen voor te bereiden of te doen slagen; hetzij men (en dezulken waren er niet weinigen) beide partijen aan elkander verried, om zóó winst e doen met beider vertrouwen en beider dankbaarheid. Hovelingen en priesters, legerhoofden en Prinsen der Kerk, grooten van Spanje en vreemde gezanten, schaamden zich niet dit laag en kleingeestig spel te drijven. Zich schamen? Helaas! eenmaal door plicht of door belang in den toovercirkel opgenomen, die het Paleis van Medina omsloot, moesten zij er zich wel bewegen, zooals die om hen werd heengedraaid. De kabaal was de eenige diplomatie geworden, die nog mogelijk was, en daar er eene vrouw stond aan het hoofd van alle kabalen, hetzij om ze naar
| |
| |
haren zin te leiden, hetzij om ze in duigen te trappen, waren het ook meestal de handen van vrouwen en kinderen, die men gebruikte om de fijnste draden te weven, of ten minste de stof er toe te leveren. De duena's en de camarieres van de Prinses, en de pages van den Koning, door Mevrouw Orsini tot bespieding en intrigue afgericht, lieten zich vaak genoeg omkoopen, om die tegen haar zelve te gebruiken. Wij hebben gezien, hoe Cynthia, eene harer meest vertrouwde kamerjuffers, hare eigen zaken deed, tegelijk of vóór die harer meesteres, en hoe niemand der grooten, in de raadzaal aanwezig, versmaadde zich van haar te bedienen, of zich ergerde aan hare tusschenkomst, behalve alleen de Fransche gezant; hoe de Minister Orry zelf haar vleide en zich veroorloofde te harentwille te spotten met de vrouw, die geheel zijn lot in handen had en die altijd zijne weldoenster was gebleken; want - en dit is de laatste trek, dien wij voegen moeten bij deze uitvoerige karakterscherts van die vrouw (en welke wij volbracht hebben, ondanks het pruilend neusjestrekken van menige lezeres en het hoofdschudden van menigen lezer); - want, bezat ze bijna alle schitterende hoedanigheden, die eenen staatsman doen uitblinken, bezat zij vele der bekoorlijke eigenschappen harer zusters, haar ontbraken evenmin, zooals Voltaire Henri IV laat zeggen: ‘les défauts de son sexe,’ en onder die voornamelijk niet de ijdelheid. De hare was de grootste en meest eischende, die er zijn kon; de hare heeft haar nooit verlaten, zelfs niet in hoogen ouderdom, en ondanks de hardste lessen van het lot, en ondanks al haar vernuft en al hare schranderheid; de hare heeft haar somtijds bespottelijk gemaakt waar zij achting verdiende, en vijanden geschonken waar zij vrienden had gezocht, en fouten doen begaan, die al hare behendigheid niet weder heeft kunnen herstellen. Zij wilde behagen, om te behagen, iedereen, altijd en te allen tijde. Zij was bevallig, maar zij verbeeldde zich betooverend te zijn; zij was schoon, maar zij geloofde niet dat men schooner zijn kon; zij meende, dat haar oogopslag onweerstaanbaar was voor iederen man, en haar glimlach voor iederen jongeling. Zij wilde bijwijlen aanbidding zien voor de vrouw tot in de beleefdheden toe, die de staatkunde der heerschende de Vorstin toebracht. Zij eischte hulde, bewondering, mis- | |
| |
schien zelfs liefde, en nam die aan als een tol, die haar toekwam, voorzichtiglijk toch zich zelve beheerschende, om niet terug te geven wat men haar bracht. Maar zij betaalde toch; zij betaalde met vele goede gaven en gunsten, en toen men dit eenmaal wist - begrijpt gij, hoevele aanbidders zij gevonden heeft; en als gij dat hebt berekend, kunt gij tegelijk weten hoe vaak zij bespot is geworden, nadat zij gegeven had; nu gaan wij haar zelve zien, zooals zij samen is met de Koning van Spanje.
Het vertrek, waar Filips V zich ophield, was niet de groote koninklijke slaapkamer, waar hij de ceremoniëele ochtendbezoeken ontving bij zijn opstaan, maar een kleiner kabinet, waar hij sliep wanneer hij zich ongesteld gevoelde, en bij het ontwaken niemand kon toelaten dan de personen, die hem moesten dienen. Toch was het schitterend van nieuwheid en frischheid, en van die verfijning der Fransche weelde, die eene stuitende tegenstelling was van de armoede zijner Spaansche onderdanen niet slechts, maar die ook streed met hunne gewoonte en denkwijze, en met die, welke hij langzamerhand van hen begon aan te nemen. Eene kleine galerij alleen scheidde dit vertrek van de groote zaal, waarin wij reeds binnentraden. De Koning zat, of liever hing, lusteloos met het bovenlijf heengebogen over de leuning, in een hooggerugden armstoel; hij was gekleed in een wijden kamerjas van purperdamast, zonder gordel, en die los openhing; hij had den grooten Spaanschen hoed op het hoofd, boven het weinige eigen haar, dat hij, bij de gewoonte der pruiken, nog had kunnen behouden; dit gaf hem iets kaals, iets nuchters, dat, gevoegd bij de geheele ordeloosheid in zijn voorkomen, bij het volstrekt afzijn van alles wat naar koninklijke pracht zweemde, en bij zijn gelaat, dat altijd iets flauws, iets stomps, iets zwaarmoedigs had, bij den matten blik van zijn oog, en bij den dof slependen toon zijner stem, en de wijze, waarop hij zich uitte, nu eens het onzeker aarzelende, dan weder het kinderlijk meesterachtige, hem geheel het aanzien gaf van hetgeen hij werkelijk was: de zwakke, onnoozele speelpop van haar, die hem in de hand had; de lijdelijke volgeling, de gedweeë leerling van de Prinses Orsini. Deze stond bij de tafel, op eenige schreden afstands van den jongen monarch; en liet de hand even rusten op het
| |
| |
purperfluweelen tafelkleed. Hoe vroeg het was in den morgen, met die strenge inachtneming der vormen, die zij noodig achtte, was zij reeds in volle hofgewaad gekleed, en zelfs met die overdrijving van pracht, het gevolg van hare zucht tot schitteren en behagen, die wel eenigermate te kort deed aan haren goeden smaak. Zij volgde in hare kleeding geheel de Fransche mode, die gelukkig, door hoepelrok en sleep, lang genoeg was en deftig genoeg, om op die punten geene Spaansche te ergeren, doch de zeer vrije ontblooting van hals en schouders, vooral op haren leeftijd, moest dubbel aanstootelijk zijn voor de preutschheid der Spaansche donna's. Ook hare armen, rond en fijn en welgevormd, waren niet verder gedekt dan door de afhangende zwarte kanten der elleboogsmouw, en gesierd door een armband van paarlen, een anderen van goud met ingezette steenen, en door de lange, afhangende slippen der lichtblauw satijnen strikken, waarmede de mouw was bezet. Haar slepend bovenkleed was van blinkendgeel satijn, geheel met zilveren bouquetten doorweven; het onderkleed, van blauwdamast, was tot boven de knieën met prachtig goudborduursel gegarneerd, en nog daarenboven met drie falbalas van point d'Alençon bezet. Zij droeg, behalve een halssnoer van zware paarlen, het breede ordelint der Camarera-Major schuin over de borst, dat eindigde in een strik, met een diamanten gesp bevestigd. Hare donkerbruine lokken waren gekapt met spelden van saffieren en paarlen, en boven het voorhoofd bogen zich golvend drie witte marabouts, doch over dit uitvoerig kapsel droeg zij den zwarten kanten sluier, à la Maintenon, die, onder de kin toegeknoopt, al die pracht als met een nevel omhulde. Het was eene groote, forsche vrouw, met die soort van frischheid en volheid van voorkomen, welke eene sterke gezondheid en ‘de zekere leeftijd’ eener vrouw kunnen geven; frischheid, geest en leven in de trekken waren ook hare grootste bevalligheden; zij kon volstrekt niet op regelmatig schoon aanspraak maken, maar het werd vergoed door iets vrijs en edels in den opslag der groote blauwe oogen, waarvan vermeld wordt, dat ze alles zeiden wat ze wilde. Er lag eene majesteit in het gebiedende van hare houding, welke zoozeer gewoonte was, dat zij die niet scheen te kunnen afleggen
| |
| |
zelfs nu ze stond tegenover haren Vorst en Heer, en juist dat contrast tusschen die stoute, schitterende, krachtvolle vrouw en den zwakken, gebogen, alledaagschen man, was zoo groot en zoo sprekend, dat men juist wel bekend moest zijn met de geheimen van die kamerregeering, om in die beiden eene onderdane te zien en een meester, en zelfs voor wie het wist, moest het lachverwekkend zijn, dat contrast tusschen de vormen, waarvan beide sprekenden zich bedienden, en den zin dien ze omkleedden. Want wie gehoorzamen zou, sprak van bevelen, en wie eischte, drukte zich uit met ootmoed en met omzichtigen eerbied. Na drie statige buigingen, was het met eene soort van verwondering, dat de Prinses aanving:
‘Mijn Koning! zoo gansch ongekleed! zoo gansch ongeschikt voor de plechtige bezigheden, waaraan deze morgen gewijd moet zijn! Wie heeft hier schuld? de garderobe-meester of de geneesheer?’
‘Memand heeft schuld, ik heb beiden weggezonden. Ik walgde van medicijnen en ik denk mij niet te kleeden, want ik zal dit kabinet niet verlaten en ik wil niet werken met die Heeren.’
‘Ik zal er hun kennis van laten geven, als zij gekomen zijn,’ antwoordde Mevrouw Orsini en deed eenige treden achterwaarts, alsof zij zich verwijderen ging. Filips V hief zich op met al de drift, waarvoor hij nog vatbaar was.
‘Mevrouw! Mevrouw! mijn Hemel! wat zijt gij snel!’
‘Kan men ooit te schielijk zijn om de bevelen van Uwe Majesteit te volbrengen?’
‘Maar... indien het eene onvoorzichtigheid ware, hoe meent gij dat men het zal opvatten?...’
‘In Spanje, Sire?’ vroeg zij met een ernstigen blik.
‘Neen, in Frankrijk!’ hernam hij met een lichten blos en zonder haar aan te zien.
‘Het is de tweede maal, dat de Fransche gezant vergeefs hier zou zijn.’
‘En al de verantwoording zou op mij komen.’
Orsini schudde treurig het hoofd.
‘Uwe Majesteit weet wie het Fransche kabinet verdenken zal, maar zij weet ook hoe gewillig ik mij opoffer, en tevens, hoe ernstig ik tot het tegendeel heb geraden.’
| |
| |
‘Ja - Prinses! gij hebt daartoe zelfs een middel gebruikt, dat mij tegen de gansche samenkomst inneemt. Ik houd niet van teleurstellingen - en gij hadt mij voor dezen ochtend een lever beloofd - en daar kondigt men mij aan, in plaats daarvan, dat ik den Franschen gezant en de Ministers moet wachten om te werken. En dan zich gedrukt te voelen als ik...’
‘Sire! ik ben hoogelijk te beschuldigen. Ik wist gisteren avond, dat de Ministers komen moesten; dat het eindigen der zaken met den Franschen gezant geen uitstel lijden kon - en toch, en toch - toen Uwe Majesteit gisteren avond zoo geheel in eene zwaarmoedige luim was weggezonken, had ik den moed niet haar daarmede te verschrikken - en gaf toe aan dien dringenden wensch van een lever, schoon ik wist dat het geene plaats kon hebben. Mijn Koning verschoone mijne zwakheid, mijn schroom...’
‘Ach, vriendin! gij hadt mij minder leed gedaan, zoo ge mij minder hadt verschoond.’
‘Herinnert Uwe Majesteit zich nog goed het tooneel van gisteren?’ vroeg zij, met eenen blik zoo scherp, dat die als het ware eene bespotting was van haar geuiten schroom.
‘Mevrouw! ik was...’
‘Niet Filips V van Spanje, maar de Hertog van Anjou, op zijn dertiende jaar!’
‘Dat ik nog die Hertog van Anjou ware! het is niet vroolijk Koning van Spanje te zijn.’
‘Meent Uwe Majesteit dan, dat alles, wat Koning Lodewijk XIV doet voor de eer van zijn geslacht en van Frankrijk, hem vroolijkheid geeft?’
‘Zoo iemand dat zeide... ben ik niet hier, om het tegendeel te bewijzen? - Maar dat is voor Frankrijk, en ik moet al de vreugde van mijne jeugd opgeven voor Spanje en voor de Spanjaarden.’
‘Sire! de Spanjaarden zijn een edel volk, en er zijn onder hunne Koningen geweest, die meesters waren in Europa.’
‘Een van dezulken zal ik wel nimmer zijn?’ sprak Filips, met een weifelenden, vragenden blik de Camarera aanziende, als had zij het in hare macht hem daartoe op te heffen.
| |
| |
‘Wie weet,’ antwoordde zij met een glimlach over zijne onnoozelheid, en toch met dat veelbeduidend bewegen der trekken, alsof zij niet de onmogelijkheid daarvan doorzag. ‘Intusschen is mijn gebieder reeds een van hunne opvolgers: dat is veel; intusschen is hij een zoon van Frankrijk, een kleinzoon van den Grooten Lodewijk: dat is meer, en dat legt hem den plicht op, om op Spanje's luister toe te zien, ter eere van Frankrijk en van de heerschappij der Bourbons in het Zuiden.’
‘Frankrijk had zijn zoon niet moeten uitstooten naar dit vreemde land!’ riep de jonge Vorst mismoedig. ‘Die gematigde lucht was mij goed voor mijn zwak gestel; deze hitte verdroogt mijne beste levenssappen. Hier heb ik niet de tuinen van Versailles en niet de bosschen noch de watervallen van Trianon. Daar werd ik altijd vroolijk door den glimlach, waarmede de Hertogin van Bourgondië binnentrad bij den Koning, en Armand de Fronsac wist mij altijd te doen lachen; hij is Hertog van Richelieu geworden, en mij hebben ze Koning gemaakt. En toch, het begon zoo vermakelijk, dat koningschap. Ik werd met prachtige feesten verwelkomd in het paleis van mijn grootvader. Ik werd de zalen doorgeleid als in triomf. Monseigneur, mijn vader zelf, bleef staan, terwijl men mij den fauteuil gaf! Ik begreep nauwelijks, wat mij overkwam, maar ik was nooit zoo tevreden geweest, en ik dacht dat het altijd zoo zou blijven, doch in Buen-Retiro leerde ik het anders. Van toen af is mij alles tegengeloopen, alles ontnomen; van dien tijd af heb ik het verdriet leeren kennen. Het begon met Lauville, dien men mij afnam - ik weet zelf niet meer om welk belang.....’
Om den mond der Prinses plooide zich een onmerkbaar glimlachje.....
Tot zelfs mijne goede min toe heeft men van mij verwijderd,’ klaagde Filips voort. ‘Alles, alles hebben ze mij ontnomen, voor het welzijn van dit Spanje, als ze zeggen.’
Mevrouw Orsini trad eene schrede nader.
‘Alles ontnomen en niets teruggegeven!’ hernam zij, met een zacht verwijt in de stem en in het oog.
‘Neen, schoone vriendin! u hebben ze mij gegeven, dat is waar,’ hernam hij, haar de hand reikende. ‘en ik moest niet
| |
| |
klagen, want dat vergoedt mij zooveel! Maar ziet gij, in Frankrijk maakte men den Hertog van Anjou alles effen, alles gemakkelijk; alles vermakelijk: in Frankrijk hielp men mij als het ware leven; hier moet ik niet alleen leven, maar ik moet ook nog regeeren.’
‘Uwe majesteit zal moeten toestemmen, dat er veel gedaan wordt om haar dien last te helpen dragen.’
‘Ja, St. Jacob zij daarvoor gedankt! uwe trouwe diensten alleen maken het mij doorgaans zoo licht als het mag, en slechts enkele malen drukt het koningschap mij als heden.’
‘Zoo is het, Sire! geheel ontnemen kunnen wij u die lasten niet - en daarom - die Heeren moeten heden gehoord worden,’ antwoordde de Camarera met vastheid.
‘In 's Hemels naam dan, laat hen binnenkomen. Als dat afgedaan is, zal ik rusten.’
‘Ze zijn nog niet hier, mijn koning! maar Uwe Majesteit zal zich moeten verplaatsen naar de raadzaal.’
‘Ook dat nog,’ hernam Filips met eene zachte stem, en liet beide armen langs de heupen nedervallen.
‘Eene enkele galerij door te gaan, mijn Vorst!...’
‘En gij denkt er niet aan, dat er bij iedere deur eene Grande zal staan, om te ontsluiten; dat al die gezichten, al die ceremoniën mij hinderen, zoo vroeg in den ochtend en vooral als ik ziek ben, dat - maar gij weet het immers - o hoe lijde ik! zij weet het, en zij wil mij niet helpen.’
‘Een weinig moed, Sire!’ hernam Orsini, met een gelaat zoo somber, dat zij de vroolijkheid zelve had kunnen ter nederslaan. ‘Wij hebben nog een geruimen tijd voor ons; zal ik den grootschildknaap en de garderobe-meester doen binnenkomen?’
‘Moet ik mij kleeden?’ vroeg Filips, zijne flauwe oogen wijd openspalkende van schrik.
‘In groot kostuum, Sire! het kan niet anders. De Fransche gezant, de Ministers, het is zoo goed als een despacho universal; Uwe Majesteit mag niet anders verschijnen.’
‘En als ik ziek ben?’
‘Uw koninklijke grootvader kleedt zich zelfs voor zijn geneesheer,’ sprak de Camarera-Major met onverzettelijkheid.
| |
| |
‘Maar ik ben Lodewijk XIV niet; ik wenschte, dat men het toch eenmaal begreep!’ hernam Filips in eene soort van wanhoop; ‘ik zal den ganschen dag hoofdpijn houden, en ik zal alles verkeerd doen, en dan die lange brieven uit Frankrijk, met terechtwijzingen, die ik daarover weer zal moeten lezen! o!’ en hij wierp zich achterover in den leuningstoel, met de beide handen voor de oogen.
De Camarera-Major bleef onbewegelijk staan en zag met veel welgevallen, hoe de blankheid harer fijne hand afstak bij het donker fluweel van het tafelkleed. De loop, dien het gesprek genomen had, scheen haar te voldoen.
‘Indien ik iets kon doen tot verlichting van mijn Koning!’ begon zij na eenig zwijgen.
‘O, gij kunt veel! gij kunt alles! ik heb het gevonden, -’ riep Filips, ‘als gij slechts wilt,’ voegde de onnoozele monarch er treurig bij.
‘Ik zal willen, zelfs het ongehoorde.’
‘Neem gij dan in mijne plaats de leiding van die beraadslaging op u; - ik zal u schriftelijke volmacht geven -ik zal mijn naam zetten onder alles wat gij wilt. Gij hebt den geheelen gang van die zaak toch reeds gevolgd en aangegeven; waarom zoudt gij haar niet in persoon voltooien?...’
‘Omdat de persoon des Konings voor den vorm noodzakelijk is,’ hernam Orsini.
‘Men weet immers, dat gij veel voor mij doet. Uit Frankrijk beveelt men mij zelfs, niets te ondernemen zonder u; waarom zoudt gij niet éénmaal mij vertegenwoordigen in een raad, die toch niet handelt dan zooals gij het goedvindt? De Ministers zijn het gewoon, de zaken met u te behandelen, en de Gezant evenzeer.’
‘Maar nooit nog bij zulk eene plechtige gelegenheid; -evenwel ik zal Uwer Majesteit gehoorzamen, als slechts Mijnheer Amelot er vrede mede heeft. Uwe Majesteit herinnert zich, dat er gehandeld zal worden over de nadere bepaling van het grondgebied, dat de Keurvorst van Beieren zal afstaan, en de goedkeuring van Frankrijk daarvan, en ik wenschte haar duidelijk te maken...’
| |
| |
‘O... dát later, dat is nu niet noodig; gij weet nu best hoe het zijn moet; het is mij reeds verdriet genoeg, dat ik zooveel aan Oostenrijk heb moeten toegeven; alles wat mij daaraan herinnert maakt mij zieker dan ik reeds ben,’ sprak Filips, die intusschen papier en pen had genomen en iets geschreven.
‘Ziedaar Mevrouw! dat zal genoeg zijn om ons beiden te rechtvaardigen tegenover den Koning en de bezwaren van Amelot op te heffen; wees nu zoo goed al dien spoed te maken, die er noodig is, en zeg mij, zou mijn lever morgen mogelijk zijn?’
‘Waarom niet, Sire? Er is niets tegen.’
‘En zal ik dan Alberoni zien?’
‘Dat is zeer onzeker, mijn Koning! die kleine Abt heeft de luimen van een genie. Nu eens ziet men hem hier ronddraaien tot vervelens toe; dan weder is hij niet te krijgen.’
‘Men had mij toch beloofd, dat heden - - - iemand had mij gezegd, dat op mijn lever...’
‘Het is mogelijk, maar die pulchinello kan intusschen zijn tooneel elders opgeslagen hebben; toch wil ik naar hem vernemen.’
‘Het is enkel uit nieuwsgierigheid naar de Prinses Farnese,’ sprak Filips aarzelend, eenigszins ontmoedigd door den scherpen toon harer stem bij de laatste woorden.
‘Die natuurlijk is,’ hernam zij, ‘doch ik hoor den zachten kuch van Cynthia, die het recht niet heeft hier binnen te komen, en die mij op deze wijze waarschuwt, dat de gezant aangekomen is. Frankrijk mag geen antichambre houden bij Spanje, niet waar, mijn Vorst? Mag ik mij dus voor ontslagen houden?... Uwe Majesteit zal wegens hare ongesteldheid zeker de late Mis bijwonen. Vóór dien tijd hoop ik haar weder te zien.’
En na drie statige buigingen verliet zij het vertrek, waarin terstond twee der lieden binnentraden, wien zij de zorg voor den Koning volkomen kon toevertrouwen, en die zijne recreadores werden genoemd, doch er maar zelden in slaagden hem op te vroolijken.
Mevrouw Orsini had wel een langen omweg gebruikt, om tot een doel te komen, dat zij korter had kunnen bereiken, met de eenvoudige opmerking aan Filips, dat zij die zaak voor hem zou afdoen, en deze zou haar dankbaar zijn geweest voor
| |
| |
de ongestoorde rust, waarin zij hem had gelaten. Maar zij wist, dat Filips de kleingeestige gewoonte had, om alles, wat hij verrichtte en wat er in zijn Hof omging, met stipte nauwkeurigheid en zelfs zonder terughouding van iets waarover hij zich had moeten schamen, aan Lodewijk XIV op te biechten, en het was werkelijk eene zoo groote onvoegzaamheid, dat eene Camarera-Major de plaats van den Koning vervullen moest bij eene belangrijke onderhandeling met een Gezant en met de Ministers, dat àl het dringende van het oogenblik en àl de onwil en de onmacht van den Koning moesten bewezen zijn, om die handelwijze der Prinses te verschoonen en te rechtvaardigen. En zij wilde het zelve verrichten; zij wist hoe weinig zij op Filips rekenen kon, zelfs al had zij hem iedere zijner bewegingen aangegeven, ieder woord, dat hij uitspreken moest, op de tong gelegd, en er moest veel behendigheid worden te baat genomen, want het was niet alleen het belang van Spanje, waarover gehandeld zou worden, maar een persoonlijk belang der Prinses zelve; eene vurige begeerte hoopte zij met eenen onbemerkten, maar vasten greep te kunnen bevredigen; Amelot en diegenen der Ministers, die niet geheel hare slaven waren, moesten geblindoekt worden, en men moest Frankrijk bedriegen, terwijl men het scheen te vleien. Dat kon alleen Mevrouw Orsini zelve - dat kon, dat wilde zij niet aan haren Vorstelijken kweekeling overlaten. Meer nog - door de vervelende en vernederende langzaamheid, door een opzettelijk verlengd wachten hoopte zij den Gezant te ontmoedigen, totdat hij zich verwijderde, opdat men met Frankrijk, evenals met Beieren, schriftelijk kon onderhandelen, en de scherpziende man geen getuige zou zijn van de wijze, waarop zij haar plan volbracht; als zij haar doel bereikt had, mocht hij zich ergeren, en zoo de ergernis hem een onbedacht woord in den mond legde, had zij het voorwendsel gevonden, dat zij sinds lang zocht - om ook hem weder door een ander te doen vervangen. De schijnbare omweg was dus niets dan het rechte en zekere pad, om op haar doel af te gaan. Zij had het besluit van Filips V, om zijn persoon te laten vertegenwoordigen, niet vooraf laten aankondigen in de raadzaal; zij wist, hoezeer de uiterste verrassing de gevatheid van geest bene- | |
| |
velt en de houding onzeker maakt, en het was volstrekt noodig, dat de personen, die daar bijeen waren, niet met elkander konden raadplegen, noch afspreken, hoe zij zich tegenover haar zouden gedragen in dit bijzondere geval. Zij wist, hoeveel zij op den verlegen en verrasten Amelot moest vooruit hebben; hoe deze reeds met haar in onderhandeling zou getreden zijn, eer hij het zelf wist. Zij trad dus binnen, geleid door twee Edellieden, hare caveliers, van welke Lanty er een was, en door vier pages gevolgd; zij liet de groote slagdeuren, waarvoor de fluweelen gordijn hing, voor zich openen, als zou de Koning zelf verschijnen, en nog vóór de verwonderde Gezant en de overigen hare hoofsche en statige buiging anders dan met eenen onthutsten en eerbiedigen groet hadden kunnen beantwoorden, stapte zij recht toe naar de plaats, waar, boven eene soort van troonzetel, het Koninklijke verhemelte was opgeslagen, en zette zich neder ter linkerzijde van dien zetel, nog onder het verhemelte, op den eenigen armstoel, die er gereed stond. Op haren wenk schoof een harer pages vlug een anderen armstoel aan, vlak tegenover den troon, en met een blik op Amelot noodigde zij dezen plaats te nemen. De Gezant, die terstond begreep, dat hij niet kon blijven staan, volgde als onwillekeurig die eerste ingeving, en geen der Ministers durfde den wenk der gebiedende vrouw ongehoorzaam zijn.
Mevrouw Orsini begon terstond met een aanminnigen glimlach en met eene goêlijke, maar vaste stem te verklaren waarom zij hier was. ‘Mijnheer de Gezant en Mijne heeren!’ sprak zij, ‘de Koning is op nieuw aangetast door eene dier vlagen van lustelooze zwaarmoedigheid, die wij allen zoozeer betreuren en waaruit het mij ditmaal niet mogelijk is geweest, Zijne Majesteit op te wekken tot de noodige werkzaamheid van heden. Opdat echter niets zou vertragen, heeft de Koning mij gelast, in zijnen naam met u te onderhandelen; en ik ben te zeer overtuigd van de noodzakelijkheid, dat deze zaken eindelijk worden geregeld, dat ik gehoorzame in het belang van Spanje, hoezeer met aarzeling; en ik twijfel niet, of Mijnheer de Gezant zal evenzeer, in het belang van Frankrijk,’ zij legde ontzaglijk veel klem op dien laatsten volzin, ‘het ongebruikelijke eener verte- | |
| |
genwoordiging willen overzien, waarvan Uwe Excellentie wordt uitgenoodigd, melding te maken aan zijn Hof.’
Na dit laatste had Amelot niets meer te zeggen en mocht het woord protesteeren niet meer uitspreken, zelfs al had hij den moed of de tegenwoordigheid van geest gehad om het te willen. - Toch wilde hij met geene syllabe goedkeuren en evenmin de toestemmende buiging maken, waarmede de Ministers eenparig hunne berusting te kennen gaven. Hij bleef loodrecht zitten en antwoordde alleen:
‘Uwe Hoogheid! ik zal melding maken.’
Orsini toonde nu hare volmacht, den eigenhandigen last des Konings, en de gewichtige beraadslaging nam een aanvang. Deze echter ligt niet in den weg, dien wij willen gaan, en wij hebben niet noodig er meer van te zeggen dan dat de Prinses Orsini volkomen slaagde; dat zij vleide, waar ze niet kon eischen, en dat zij dwong, waar zij te eischen had; maar wat eene uitkomst was, die de behendige vrouw zelve niet had gewacht, de Graaf Amelot was meer buigzaam geworden en scheen gansch verzoend te zijn met die overtreding der gewoonte, welke hem eerst zoozeer had gestuit. Toen alles was afgedaan, allen waren opgerezen en de raadzaal niets meer was dan een gewoon hofsalon, had hij der Prinses den arm geboden, haar schertsende naar eene sofa geleid en daar een geruimen tijd met haar gesproken; men had hem zelfs hooren zeggen:
‘Zoo schoon en zoo behendig! het lot is wel onrechtvaardig, dat u op geen troon deed geboren worden; gij zoudt als Koningin alle harten voor u winnen.’
‘Ik win er liever enkele als vrouw,’ had zij geantwoord met hare zachte stem.
‘Zoo zullen wij dan heden den Koning niet zien,’ sprak hij na eene pauze als in verstrooiing, terwijl hij met eene soort van bewonderende aandacht heenzag naar de fijne puntige vingers der Prinses en tegelijk zijn handschoen liet vallen, waarop de Kardinaal Del Giudice zich verwijderde.
‘O, Mijnheer de Graaf!’ hernam zij, ‘gij weet niet hoe verdrietig ze zijn voor mij, die dagen van afzondering; het zijn duistere schaduwen op mijn leven; alleen een man van uwe
| |
| |
heldere verbeelding kan zich voorstellen, hoeveel moeite er toe behoort, om een Vorst als dezen niet gansch te laten wegzinken in zijne doffe zwaarmoedigheid.’
‘Omdat ik daarvan iets begrijp, spijt het mij zelfs voor u, Zijne Majesteit heden niet te kunnen zien; ik had een aardig tegengif willen aanbieden. Alberoni is uit Savoije terug, een onschuldige grappenmaker, dien Yendôme leerde koken.....’
Hé, Mijnheer Amelot! Wij kennen immers dien kleinen Abt reeds een weinig uit zijne diensten bij de huwelijksonderhandelingen, doch ik kan u verzekeren, dat Zijne Majesteit tot hier toe weinig trek getoond heeft in zijne schotels.’
Die onwaarheid sprak de Prinses uit, vrij en glimlachend als eene, voor wie logen en waarheid volmaakt hetzelfde zijn om te zeggen; zij werd aangehoord, alsof men volkomen overtuigd was van hetgeen zij beweerde.
‘Dan betreur ik het minder, dat Zijne Majesteit niet hier is, want ik had gemeend hem na de beraadslaging voor te stellen, daar het lever, waarop hij gerekend had om zich te vertoonen, niet gehouden werd. - Nu zou ik bijna de stoutheid hebben, van u, schoone Prinses! den dienst te vragen, den kleinen Abt even aan te hooren. Want zie, daar is hij - gekomen in de hoop, om zijn Koning te huldigen, maar zeker vrij wat meer gelukkig, zoo hij de gunst mocht winnen van eene vorstelijke Dame, die zelfs een weinig zijne landgenoote is. In waarheid, Mevrouw! ik houd veel van hem en ik durf hem aanbevelen. Ik weet niet, of hij slim is - maar ik weet, dat wie hem gewonnen heeft, op zijne trouw kan rekenen.’
‘Ik wil het gelooven, maar hij zal reeds verkocht zijn,’ hernam zij met een scherp onderzoekenden blik.
‘Neen, in ernst, hij is à prendre!’
‘Welnu! ik sta hem u af,’ hernam zij, terwijl zij lachende opstond en eene gansch andere richting insloeg, dan die waarin Alberoni haar naderde, met zoo zonderling kruipende buigingen, dat zij toch onwillekeurig even naar hem omkeek.
Als in een oogwenk was hij toen bij haar, en nevens haar nederknielende, sprak hij zacht maar haastig: ‘Als ik werd
| |
| |
aangenomen, zou mijn eerste werk zijn Il Signore François d'Aubigny aan te dienen!’
De Prinses kleurde; toch zag men het niet, want zij gebruikte haastig haren waaier, en tegelijk wenkte zij hare cavaliers, Orry en de overigen, die eenigszins genaderd waren, achterwaarts te wijken, terwijl zij zelve met Alberoni, dien zij wenkte op te staan, meer vooruitging. ‘Wat beduidt dezen naam, Mijnheer de Abt?’ vroeg zij ernstig.
‘Het beduidt, Altezza! dat die man voor de tweede maal hier is in deze week; dat al uwe lieden, van den eersten af tot den geringsten toe, eene afspraak gemaakt hebben om hem te weren; dat hij dringend verlangt u te zien, in uw en in zijn belang, en dat zonder mij die kabaal volkomen gelukt was.’
‘Ik dank u,’ hernam de prinses met kalme waardigheid. ‘Breng dien man, zoo schielijk gij kunt, in mijn kabinet; ik neem uwe diensten aan.’ Toen zich omwendende tot den Gezant, zeide zij: Mijnheer Amelot! gij ziet dat gij toch altijd overwint; ik heb uwen beschermeling aangeworven.’
‘Gij hebt een dienaar gewonnen, die als een slaaf aan uwe voeten zal liggen,’ hernam de Abt, en voegde aanvankelijk de daad bij het woord.
‘Ik houd niet van liggen, Mijnheer de Abt, ik houd van handelen’ hernam zij met beduiding.
Alberoni sprong op, zoo vlug als een eekhorentje van een tak.
‘Ik zal handelen, Doorluchtigste! ik zal handelen!’ riep hij, met iets op het gelaat, dat naar ironie geleek, en met zegepraal in den toon, en hij wipte heen, terwijl Lanty, aan wien de Prinses zacht een bevel had gegeven, hem langzaam volgde.
Wie zich nog eenigszins kan herinneren den afkeer en den haat zelfs, die den Sieur François bezielden tegen een Hof en de bewoners daarvan, begrijpt, dat het een zwaar offer was aan een groot belang, dat hem voor de tweede maal heendreef naar de antichambre van een vorstelijk paleis.
In de voorzaal van het paleis Medina-Celi, waar wij hem wederzien, was hij geheel dezelfde als in de eetzaal van zijn eigen lusthuisje. Slechts was hij iets bleeker; zijn oog stond
| |
| |
iets meer zwaarmoedig, en bij de weinige woorden, die hij spreken moest, klonk zijne stem nog meer dof dan voorheen. Ook zijne kleeding was volmaakt gelijk gebleven; slechts droeg hij nu eenen degen. Hij was vroeg gekomen en hij had zich geplaatst bij den ingang van het vertrek, dicht tegen de lambriseering, en bleef met den eenen arm leunen op een meubel; hij was niet van houding veranderd den ganschen tijd, dien hij moest wachten, en wij weten dat hij lang heeft gewacht. Toen hij voor de eerste maal kwam, had men hem gezegd, dat het Hof naar San Ildefonso was, en hij had moeten gelooven en heengaan. Nu wist hij, dat de persoon, dien hij zocht, ten minste daar was; en hetzij onbewustheid van de belangzuchtige vrees, die zijne figuur nog kon inboezemen, hetzij een kalm vertrouwen op zijn eigen voornemen, om niemand te schaden, hetzij de onderstelling, dat de mindere hofbeambten niets tegen hem zouden durven ondernemen, hij had zijn naam opgegeven, zonder eenig vermoeden dat de kwaadwilligheid nalatig zou wezen dien aan te kondigen, waar het behoorde. Die lange beproeving van zijn geduld moest hij dus toeschrijven aan den onwil of de luim van haar, die hem ontvangen moest; en hoe dit zijnen toestand nog pijnlijker maakte, is licht te beseffen. Maar hij had zich zelven beloofd te volharden, en hij was de man niet om na zulk een besluit terug te gaan.
Hij had niemand toegesproken, en niemand sprak tot hem. De antichambre was vrij ledig. Wie slechts in eenige betrekking stond met het Hof, had het vooruit vernomen, dat de Koning dien ochtend niet te spreken zou zijn, en de weinige bezoekers waren vreemden, burgers van Madrid, of leden van den kleineren adel, die den Sieur niet kenden, en zoo zij al met eenige nieuwsgierigheid heenzagen naar den schoonen, belangwekkenden man, die daar met zulk een pijnlijk geduld stond te wachten, zij zorgden wel het woord niet tot hem te richten; in eene antichambre is men voorzichtig. Diegenen der bedienden en der hovelingen, die voorbijgingen en hem herkenden, groetten hem beleefd, maar - gingen verder; zij moesten eerst weten hoe hij ontvangen zou worden, eer zij zich met hem inlieten; hij van zijn kant had ook niet ééne poging gedaan,
| |
| |
om met hen in aanraking te komen, en het is veeleer zeker, dat hij zou hebben teruggestooten, wie hem had willen naderen.
Toen Lanty ten laatste al de vreemden wegdreef, met de stellige verzekering, luide uitgesproken, dat voor heden niemand tot den Koning zou worden toegelaten, en de Sieur François alleen nog overbleef, herhaalde hij als persoonlijk tegen dezen, en alsof hij hem niet kende:
‘Mijnheer! de Koning zal geen gehoor geven, den ganschen dag niet.’
‘Ik heb mij laten aandienen bij Mevrouw de Prinses Orsini,’ had François geantwoord, koel doch met nadruk, ‘en ik zal blijven, totdat ik word opgeroepen.’
Terwijl hij dat uitte, was Alberoni binnen gekomen, had met zijne lynxoogen twee scherpe blikken geworpen op de beide sprekenden, en daarna den Sieur naderende, legde hij hem de hand op den schouder en zeide fluisterende:
‘Dat zal lang duren, Signor Amico! als gij er geen beteren zet op weet dan dezen hier.’
De Sieur zag hem aan met oogen, die toorn en verwondering uitdrukten.
‘Het is zooals ik zeg,’ hernam de slimme Abt nog zachter; ‘meent gij, dat Lanty u daarbinnen genoemd heeft? Per Dio! al blijft gij hier, totdat Koning Filips II uit het Escuriaal terugkomt, gij zult niet worden opgeroepen.’
Terwijl hij dit zeide, kwam een page den Vicomte Lanty, die wantrouwig de sprekenden begluurde, opgeroepen tot den dienst bij de Camarera-Major, en of hij al den knaap een wenk gaf, om zijn bespiedingswerk voort te zetten, de Abt vervolgde daarom niettemin: ‘Eene camerista, en ik weet niet wie al meer, hebben een komplot tegen u gesmeed, en zij zijn met elkander overeen gekomen, om u te beletten Mevrouw Orsini te zien.’
De Sieur haalde diep adem. ‘Zoo komt dan deze marteling ten minste niet van haar,’ antwoordde François met een diepen zucht.
‘Als gij met dit haar de Signora Camarera-Maggiore bedoelt, dan weet ik u te zeggen, dat deze naar u verlangt. Geloof mij,
| |
| |
anders zouden Orry en Lanty niet tegen u samenspannen met eene kamerjuffer en pages.’
‘Dat is waar, maar hoe weet gij... hoe kent gij mij?’
‘Ik heb u uitgevonden, ik heb hen geraden! Ziet gij, ik wil Diplomaat worden, en een zulke moet kunnen ontdekken zonder kompas, en ontcijferen zonder den lettersleutel in handen te hebben; zoo weet ik, dat gij Il Signore François d'Aubigny zijt.’
‘Wie zijt gij zelf?’
‘De Abt Alberoni, een naam, die nog niet veel bekend is, en al is dat weinig eers, het is somtijds een groot voordeel. De bekendheid van den uwen, bij voorbeeld, is juist het struikelblok geweest bij het verlangde onderhoud; ik wil den mijnen gebruiken als een mantel, om u in te wikkelen, Facciamo cosi!’
‘Ik begrijp u niet geheel, maar ik onderstel, dat gij mij helpen wilt om deze laffe kabaal te verijdelen. En daartoe neem ik uwen dienst aan; alleen zeg mij eerst, wat gij daarvoor eischt. Ik weet, hier in deze kamer verkoopt men alles.’
‘Gij zijt een wijs man, Signore d'Aubigny! maar ik ben goedkoop, en help ditmaal pro Deo, uit aardigheid, con amore, en ik ben betaald, als wij slagen.’
‘Dus hebt gij er belang bij, om mijne vijanden tegen te werken; dat is mij goed, maar hoe zult gij het aanvangen? Want ik, die hier alle wegen ken, zou nu in dit gansche paleis geene schrede kunnen doen zonder bespied te zijn; zou iedere deur gesloten vinden en iederen ingang bewaakt, als de poorten eener vesting, en ik zou eerder een dolk of een keten ontmoeten, dan een sleutel vinden of eene opening. Als de lagere bedienden en kamerjuffers in verbond zijn met de Grooten van het Hof, dan eerst, maar dàn ook zeker, hebben dezen hunne zaak gewonnen.’
‘Ja, gij zult daar alles van weten, Signore! maar nu zullen zij toch verliezen. Ik zoek gelegenheid om mij aangenaam te maken aan de Signora Principessa; ik heb hoop haar nog dezen ochtend te naderen, en om haar welkom te zijn, zal ik uwen naam noemen; zoo zijt gij aangediend, en wij zijn beiden geholpen. Ziet gij, ik ben rond en duidelijk.’
‘Dat zijn gewoonlijk geene eigenschappen waardoor men hier
| |
| |
verder komt,’ antwoordde d'Aubigny bitter, ‘maar ditmaal toch geloof ik ook, dat een open spel het fijnste zal zijn, en ik wil op uwe kans wedden.’
......................
......................
Hoewel zij een omweg hadden moeten maken door een gedeelte van het paleis henen, bereikte de Sieur met zijne geleiders bijna even spoedig het kabinet der Camarera-Major als deze zelve. Zoozeer had de vurige Alberoni zich gehaast, zoo dreef de verwachting den Sieur voort, en zoo weinig had Lanty zijn kwaden wil durven toonen, met hun moeielijkheden te verwekken, want toen de meesteres wist begreep hij dat de geheele tegenstand moest worden opgegeven.
Met wijze bescheidenheid bleef Alberoni voor den dorpel staan; de zwijgende buiging, waarmede hij afscheid nam, was het welsprekendste dat hij had kunnen zeggen, en de wijze, waarop de Prinses hem groette, bewees hem dat hij begrepen werd. De Vicomte Lanty, die mede binnentrad en staan bleef, alsof hij verdere bevelen wachtte, verkreeg niets dan eene stijf hoofsche buiging en de verzekering, dat hij voor heden ontslagen was van verderen dienst op het paleis.
Hij werd doodsbleek, boog zich diep en ging, met sprekende verslagenheid op het gelaat.
‘Ik heb lang antichambre moeten houden, Mevrouw!’ sprak de Sieur ernstig, doch met zijne gewone kalmte.
‘Gij moet overtuigd zijn, dat het buiten mijne schuld was,’ hernam de Prinses, terwijl zij zich verzekerde dat Lanty de deur van het kabinet goed had gesloten. ‘Dat zou niet gebeurd zijn, zoo gij de goedheid hadt gehad, mij met een enkel woord kennis te geven van uw verlangen om hier terug te komen.’
‘Mevrouw de Prinses Orsini begrijpt toch wel, dat ik niet gekomen ben om te blijven,’ antwoordde François, met een zonderlingen nadruk.
‘Het had kunnen zijn,’ antwoordde zij achteloos. ‘De tijd is een groot hervormer - en verandering van inzichten is ons menschen eigen, veelal zelfs noodzakelijk’ voegde zij er bij, met eenigen nadruk, hem met zachten ernst aanziende.
| |
| |
‘De inzichten, waarop gij doelt, zullen nooit de mijne zijn,’ hernam hij, terwijl zijn blik den haren vermeed.
‘Dat is niet goed, d'Aubigny! dat is waarlijk niet goed. Door die onbuigzaamheid, welke ik met geen harder woord wil noemen, bederft gij veel voor u zelven en voor anderen; bij een weinig minder overspanning in het beschouwen van uwen toestand, met wat minder overdrevenheid van eischen, zoudt gij niet blootstaan aan ergernissen als die van dezen morgen; zoudt gij hier naast mij staan en eene plaats bekleeden, die mannen uit de eerste huizen u zouden benijden.’
‘En waar de vrije en gelukkige blik van ieder burger-echtgenoot mij tot zelfverachting zou dwingen.’
‘Ach! in Frankrijk is men niet gewoon met burgers te rekenen, en zulke gelukkige burgers hebben wij hier in Spanje niet.’
‘Dat is geen compliment aan uwe regeering, Camarera-Major!’
‘Meer dan gij denkt. De Spanjaarden hebben alles behouden wat zij noodig hebben. Hun Maria-dienst, hun monniken, hunne sombrero's, hunne duena's, hunne cigaretto's en hunne bedelaars hunne chocolade en hunne zon! Sommige dier artikels zijn zelfs vermeerderd, andere slechts iets schaarscher geworden, en het laatste is zeker in volle kracht gebleven.’
‘En zonderdat daarop belasting is gelegd?’ vroeg François scherp.
‘Gij moest Minister van Financiën worden! Die vond had Orry zelfs niet uitgedacht,’ hernam Mevrouw Orsini schertsende, alsof zij de hatelijkheid niet voelde.
‘Dus is die armzalige Orry hier nog altijd aan het hoofd der staatszaken,’ hernam François.
‘Neen, hij is er niets van dan de arm.’
‘Mevrouw! Mevrouw! hoe kunt gij dus spotten met de ellende van het arme volk, dat in uwe hand is gegeven? Beide, uw verstand en uw geweten, zullen het u zeggen, dat het stervende Spanje niet kan gered worden door een man als deze.’
‘En waarom niet? Mandeville leert ons in zijne fabel van de bijen, dat het goede ontstaat uit het kwade, dat wij den wijn danken aan eenen dorren, onaanzienlijken stok. Evenwel het is
| |
| |
zeker niet om mij die vragen te doen, dat gij uit Frankrijk hierheen zijt gereisd, tenzij gij aanspraak mocht maken op Orry's plaats. En evenmin kan het zijn, om op nieuw een woordenstrijd te hervatten over beschouwingen, waarin wij bijna weder vervallen zijn, die geen van ons beiden eene overwinning belooft, en met niets kan eindigen dan met wederzijdsche uitputting..... Zeg mij dus wat u hierheen voert. Is er eenig bezwaar met Chante-Loup?’
‘Is er buiten dat niets, wat uwe belangstelling kan wekken?’ vroeg hij, voor het eerst met smart en bitterheid haar aanziende, want het was zonderling, met hoeveel zorg hij tot dusverre haren blik ontweken had, onder dit geheele gesprek.
‘Gij wilt van Diana spreken, en dat bewijst mij hoezeer onze gedachten elkander nog ontmoeten,’ antwoordde zij met gevatheid, terwijl het blanketsel haren vluchtigen blos vermomde. ‘Ik heb juist sinds eenigen tijd over hare belangen nagedacht, maar wij konden, dunkt mij, gaan zitten, terwijl wij dit afhandelen,’ en zij plaatste zich op eene sofa, waarvan het houtwerk verguld was en de satijnen kussens kunstig geborduurd waren.
Hij bleef staan, maar hij werd zeer bleek. ‘Wat hebt gij met haar voor?’ sprak hij met eene drift en eene onrust, die hem vergeten deden, dat hij haar het voordeel gaf van zich het eerst te uiten. - Zij vertrok den mond tot een glimlach, maar maakte geen gebruik van zijne onhandigheid, want zij zeide alleen:
‘Neen, zeg mij liever uw plan; misschien treffen wij ons samen.’
‘Dat is niet waarschijnlijk, Mevrouw! uwe ontwerpen zijn altijd uitgebreid, veelomvattend, vèrziend; zij doelen op alles, wat schittert voor de wereld, wat hoog staat en wat invloed geeft bij de menschen; de mijne kunnen niets zijn dan eng, beperkt, eenvoudig, en zich tot niets verder uitstrekken dan tot een zedig geluk, een stil vergenoegen, een leven van afzondering en onbekendheid, een zoodanig eindelijk, als past aan een wezen, gelijk mijn kind, dat, onbekend met de wereld, vreemd aan hare vormen, ongeschikt voor hare eischen, niets van haar kan wenschen dan de rust der vergetelheid.’
‘Aha! ik begrijp u, zij wil in een klooster,’ viel Mevrouw
| |
| |
Orsini in, met de levendigheid die van eene blijde verrassing getuigde. ‘Ik erken, dat zij moeielijk eene betere keus kon doen, en vooral geene, die alle zwarigheden zoo gemakkelijk oplost.’
‘Vergeef mij,’ viel François schielijk in, ‘dat wil zij niet; geen klooster voor Diana! hare levendigheid en haar geest zijn in volstrekte tegenspraak met dompigen kloosterdwang.’
‘Levendigheid! geest!’ hernam Mevrouw Orsini, met een scherp onderzoekenden blik, ‘dat zijn eigenschappen in dat kind, waarvan mij de ontdekking voor het eerst wordt gegund.’
‘O, maar eene levendigheid en een geest, die voor u weinig aantrekkelijks zouden hebben,’ hernam de Sieur snel, doch niet ronder sterk te kleuren.
‘Gij beoordeelt haar te hard, of mij niet juist,’ hernam zij, met een schrander en ongeloovig glimlachje. ‘Dus wil zij huwen?’ vervolgde zij na eenige bedenking; ‘welaan, ook daarin is te voorzien. Ik heb, in dat geval, sinds lang een echtgenoot voor haar gekozen.’
‘Mevrouw! ik kwam er u een voorstellen van mijne keuze,’ hernam François met de overhaasting van den schrik.
‘Ik ben toch zeker, dat gij zult instemmen met de mijne.’
‘Ik onderstel veeleer, dat ditmaal de uwe zich voegen zal naar de mijne.’
‘Ciel!laat ons zóó niet voortgaan; wij maken waarlijk eene scène uit een blijspel van Molière!’ riep nu Mevrouw Orsini, met een lach zoo luid, als hare fijne beschaving het slechts gedoogde; haar vlug vernuft had snel het belachelijke doorzien, te midden van al het gewicht van dien strijd.
‘Gij hebt gelijk, Mevrouw!’ antwoordde François met ernst, waarbij hij al zijne heerschappij over zich zelven noodig had, om niet bitter te worden; ‘bij een twisten over ja en neen zou niemand iets winnen, en allerminst mijn ongelukkig kind; daarom laat mij het zijn, die in deze haar lot beslist. Mijne kennis van haar karakter, hare opvoeding die door mij geleid werd, de omstandigheid dat ik alleen als haar bloedverwant erkend kan worden en genoemd, maken het voegelijk en, naar mijn inzien, noodzakelijk, dat zij eene echtgenoot neemt van mijne hand.’
‘Ik verzoek meer te weten van uw aanstaanden schoonzoon,
| |
| |
eer ik van uw gevoelen kan zijn,’ hernam Mevrouw Orsini met die rustige gelatenheid, welke in haar karakter als een voorteeken was van de bewustheid, dat zij zou zegevieren.
Maar toch sprak de Sieur, die haar kende, met eene soort van fleren triomf:
‘Het is de Graaf Emmanuel de Sainbertôt.’
‘De Sainbertôt!’ herhaalde de Prinses, alsof zij zich iets herinnerde, ‘de Sainbertôt!’ en een donkerrood vloog haar over het voorhoofd; - ‘een jong mensch, die in Savoije is geweest? -’
‘Juist, Mevrouw! zet hem dat vooruit in uw gevoelen, of benadeelt het hem?’
‘Noch het een, noch het ander. Eene goede familie, die Sainbertôt's,’ ging zij voort; maar zij scheen in een diep nadenken te vervallen, zoodat zij niet meer dan verstrooid luisterde, toen François vervolgde:
‘Eene goede familie, en een jongeling, die zijn geslacht waardig is, dat niet van iederen Edelman is te zeggen. Ik heb hem lang gadegeslagen, en ik weet, dat hij de man is, die Diana zal waardeeren, die haar beschermen zal en leiden en gelukkig maken, die de gebreken van hare opvoeding zal helpen verbeteren en het ongeluk van hare geboorte verbergen. - Hij is niet meer in de eerste jeugd; hij heeft het leven genoten, en hij wenscht niets zoozeer dan een stil, huiselijk geluk, in afzondering van de wereld en op zijn landgoed; zijne fortuin is niet schitterend en hij is in ongenade aan het Hof. Hij zal dus zijne vrouw niet brengen in kringen, waar zij zou misplaatst zijn, waar zij hem belachelijk zou maken en zich zelve ongelukkig. Hij is dus de geschiktste, de eenige gemaal dien ik voor mijne dochter kan wenschen.’
De Prinses, die ten laatste weder had toegeluisterd, viel nu in: ‘Gij hebt volmaakt gelijk, Mijnheer d'Aubigny! zoo zij slechts uwe dochter ware. Die de Sainbertôt zou zelfs in dat geval ondanks zijne ongenade aan het Fransche Hof, zijne ongelukkige incartade aan het Savooische, en zijne voornemens van landhuishoudkunde eene zeer goede partij zijn; - maar nu zij ook mij toebehoort, kan zij hoogere belangen dienen, zijn er meer schitterende uitzichten voor haar geopend.’
| |
| |
‘Ik verhaal het u voor de honderdste maal, Mevrouw! voor uwe ontwerpen is mijn kind volstrekt ongeschikt. Noch haar voorkomen, noch hare geestontwikkeling, noch hare opvoeding maken het haar mogelijk, zich met eenig goed gevolg te bewegen in de sferen, waarin gij haar zoudt willen opheffen.’
‘Hare opvoeding, Mijnheer! dankt zij alleen aan u, en daarin zijt gij ontrouw geweest aan een gegeven woord, maar,’ vervolgde zij, met schijnbare onverschilligheid, ‘hoe hebt gij den jongen Graaf bevredigd met het geheim van Diana's geboorte? - ik acht u te eerlijk en te voorzichtig, om hem in te wijden.....’
‘De liefde heeft den jongeling bewogen tot het offer van den rechtmatigsten trots. Hij kent Diana niet anders dan als de dochter van den burger François, en.....’
‘En toch denkt hij haar tot zijne gemalin te maken! Als dat zoo is, Mijnheer! dan is Diana niet het misdeelde, gedrochtelijke kind, dat gij mij altijd hebt voorgesteld. Lang was mij dit een vermoeden; nu is het mij eene zekerheid. Een zoodanigen ongehoorden stap doet een Edelman als de Sainbertôt niet - zonder te zijn onder den invloed van een grooten, vurigen hartstocht - en de vrouw, die een zulken verwekt, moet eigenschappen hebben van lichaam of ziel; als zij misdeeld is van uiterlijke voordeelen, moet zij verstandsgaven hebben of talenten, die buitengewoon zijn. En alzoo hebt gij mij misleid, Mijnheer! en alzoo wil ik mij overtuigen van de waarheid mijner gissing, of van uw voorgeven, en alzoo zal ik haar tot mij laten komen; en daar gij het eerst ons verbond gebroken hebt, ontneem ik u de leiding van het kind.’
Alleen de overmaat van schrik en onrust scheen François nog te steunen bij de schijnbare kalmte, waarmede hij vroeg:
‘En onder welken naam zal Mevrouw de Prinses Orsini hare dochter voorstellen aan het Hof en inleiden in de wereld?’
‘Zij zal hare nicht ten huwelijk geven aan den Graaf de Châlais,’ viel Mevrouw Orsini in, schielijk en met fierheid.
‘Gij zult het niet, Mevrouw!’ riep François, in heftige gemoedsbeweging. ‘Gij zult het niet! Ik weet, gij zijt eene machtige en groote vrouw, die vele krachten en vermogens kunt samenroepen, om uit te voeren wat gij wilt. Ik weet het, u staan
| |
| |
Koninklijke middelen ten dienste, in dit rijk en in Frankrijk zelf Ik weet, dat gij besluiten hebt, die zich verzetten laten door niets, en ook dat gij niet een vierde van uwe macht, noch van uwe behendigheid zoudt noodig hebben, om dat uit te voeren, wat gij besluiten zoudt over mijn ongelukkig kind. En toch zult gij niet volbrengen wat gij hebt voorgenomen, want gij zult twee wezens, die zoo nauw aan u verbonden zijn, niet lichtzinnig en zonder mededoogen het weinige levensgeluk ontnemen, dat hun nog is overgebleven; ik heb geen ander, dan het geluk en de blijmoedigheid van Diana; - zij zal beide verliezen, als zij verbonden wordt met een man, dien zij niet kent, en dien zij niet kan liefhebben. - Neen, Mevrouw! als wij beiden, gij en ik, elkanders ongeluk hebben veroorzaakt, laat dat dan genoeg zijn, en laat het daarbij blijven, al zijn wij veroordeeld om den harden dwang te dragen, dien de overijling van den hartstocht ons heeft opgelegd; laat ons de kwelling en de boete alleen voor ons behouden, zonder haar op te leggen aan eene onschuldige; laat ons wijs zijn en barmhartig, sinds wij nooit meer gelukkig kunnen worden; laat ons ten minste zooveel kwaad verhelpen, als er te voorkomen is. Wij zullen de jaren, waarin men lijdt door het hart, weldra te boven zijn; tijd en afstand hebben immers reeds zooveel gedaan, ten minste voor u! Wij zijn immers onverschillig voor elkander geworden, tot vervreemding toe. Zwakheid en eerzucht hebben ons reeds zeer schuldig gemaakt jegens elkander; laat ons het niet zijn jegens Diana. Laat ons goede ouders zijn. Wees Moeder! Mevrouw! wees eene goede moeder, Anna!’ voegde hij er bij, met zijne zachtste stem, ‘en gij zult den wil verliezen om uw kind op te offeren.’
Mevrouw Orsini was geheel onbewogen gebleven bij zijn spreken; zelfs was het opmerkelijk dat hare houding en gelaatstrekken koeler werden, naar mate zijne hartstochtelijkheid klom, naar mate hij zijne woorden meer scheen te kiezen om haar te treffen; het scheen van hare zijde als een overlegd plan, om niet bewogen te worden, en Mevrouw Orsini was onder vele vrouwen de enkele, die zoo iets kon voornemen en volbrengen, zelfs toen de stem van den man, tot wien zij in nauwe betrekking bleek te staan, zoo zacht klonk, en zoo zoet
| |
| |
weemoedig, en zoo aandoenlijk smeekend, dat het was, toen hij haren naam noemde, niet slechts of hij haar opriep tot haren heiligsten plicht, of hij aanspraak maakte op haar innigst hartsgevoel, maar ook, of hij daarmede herinneringen wilde opwekken van vroeger dagen, die spreken moesten, zoowel tot hare zinnen als tot haar hart; maar ware het ook, dat die toon uit het verledene, dat het noemen van haren naam, die gemeenzaamheid der liefde, een vluchtig rood bracht op hare wangen en een lichte siddering over hare leden, zij herstelde zich snel, was zich terstond meesteresse, en kon zelfs met eene soort van kalme waardigheid tot hem zeggen: ‘Wel zegt gij het goed, Diana zal in het lot, dat ik voor haar bestem, de hand eener moeder herkennen.’
‘Harer moeder!’ hervatte, François, met bittere beduiding op het woord. ‘Maar de Hemel zal mij daarin steunen, dat zij ook de hand van een vader zal zien uitgestrekt over haar, als die van een beschermer. Ik ben zelf een slechte zoon geweest, en ik kon geen vader liefhebben; ik ben echtgenoot - en ik heb mijn hoofd gebogen onder de laagheid, mijne rechten als gade niet te laten gelden voor de wereld, maar ik wil ten minste één mijner plichten gansch vervullen, ik wil een goed vader zijn voor mijn kind. Diana zal weten, dat ik over haar waak, en, Mevrouw! het zal niet aan u staan over haar lot te beschikken. Wat ik van u heb willen smeeken, kan ik eischen, zal ik vorderen, en nu zeg ik u, Mevrouw de Prinses Orsini! wat gij voorneemt, zult gij niet doen, omdat ik het niet wil, ik, de Sieur François! en gij zult u herinneren, dat ik ook een wil weet door te zetten, al zou ik u daartoe nog den Francesco moeten toonen van voorheen....’
‘Om den wille van welvoegelijkheid en van goeden toon, niet zooveel hartstocht, Mijnheer! niet hier ten minste in dit kabinet, onder dit dak!’ riep de Prinses, eenigszins onrustig om zich heenziende; ‘ik weet zeer goed wie gij zijn kunt en wat gij ondernemen durft ten behoeve van eene opvatting, en hoe gij eene hersenschim tot wezenlijkheid maakt; - zonder eene eigenzinnigheid als de uwe, zouden al deze verdrietelijkheden zijn voorgekomen, zouden wij niet, als nu, wederkeerig elkanders kwelling wezen, zouden we niet...’ Zij aarzelde plotseling en
| |
| |
hield het woord op de lippen terug, dat zij als onwillens, en in het vuur van het spreken, bijna had geuit.
‘Niet gehuwd zijn!’ vulde hij aan.
‘O, stil! stil!’ hernam zij, ‘dat woord niet, dàt woord nooit; dat zal ik ontkennen, zoolang ik adem heb om een klank te uiten.’
‘En zoolang uwe hand eene pen kan opheffen, niet waar, Mevrouw?’ sprak hij met bitterheid; maar ik zal het mij herinneren, zoolang deze hersens ééne gedachte kunnen vasthouden - en uw ontkennen zal het niet onwaar maken, in den hemel noch op aarde,’ en toen hij dit gezegd had, liet hij zich in een armstoel neervallen, bleef haar strak aanzien en liet de armen langs de heupen nederzinken, alsof hij vermoeid was, hetzij dan door de uitputting der overspanning, hetzij van diepe neerslachtigheid.
En wat d'Aubigny zeide, was waarheid; zij waren gehuwd, in zooverre een zoogenaamd mariage de conscience, met al de plechtigheden der Roomsche Kerk voltrokken door een wettig geestelijke van die Kerk, voor twee leden derzelve geldend kon zijn; zij waren gehuwd, ondanks den vurigen wensch van beide ongelijksoortige echtgenooten, om die overijling hunner liefde ongedaan te maken, maar hoe zij het werden, en ondanks dat huwelijk scheidden, moet nu gezegd worden, omdat de Lezer niet altijd tusschen gissingen en vermoedens mag blijven omdolen.
De afkomst van den Sieur François, hoewel niets meer dan burgerlijk, was evenwel noch laag, noch van dien aard, dat zij hem tot den dienstbaren stand veroordeelde. Zijn vader was procureur van het Châtelet te Parijs, die goede zaken deed; hij zelf was eenige zoon en, bij de gewoonte der ouders, om hunne kinderen hooger te plaatsen dan zij het zelve zijn, had hij wellicht tot eene of andere magistraatswaardigheid kunnen opklimmen; zijn vader ten minste had plan hem te laten studeeren, en daarna de keuze van zijn stand te bepalen naar de mogelijkheid van het oogenblik; doch daar de lieden van de toga door den lageren adel zelfs niet met gelijkstelling werden vereerd, zou
| |
| |
dit nog de weg niet geweest zijn om tot eene Prinses Orsini te komen, zoo de jonge d'Aubigny niet met één greep zelf het roer van zijn lot in handen had genomen, en dat gansch omgewend. De tienjarige knaap haatte studie en wetenschap en brandde voor kunst en mechanischen arbeid. De lessen van zijn teekenmeester deden hem de vingeren jeuken naar het penseel van den schilder; het weinige dat men hem instampte van wisen meetkunde, deed hem snakken naar de toepassing van hare regelen. Wee den timmerman, die, in zijns vaders huis werkende, eene zaag of een beitel vergeten had! de vlugge François had, met veel behendigheid voor een oningewijde, maar niettemin tot groot nadeel van de fijne werktuigen, zich daarvan bediend tot eenige kleine nabootsing van het ambacht. Wee den huisschilder, die voor een oogenblik verfpotten en penseelen uit het oog verloor, of liever wee den ouden Heer d'Aubigny die niet slechts een meubel of een sieraad zag gesierd met meer kleuren dan volstrekt noodig was, maar ten laatste nog in onderhandeling treden moest over verkwiste verfstoffen! Dat gaf aanleiding tot menige hardheid, tot menige bestraffing, doch het bracht den vader niet op het denkbeeld, dat zijn zoon zeker een middelmatig rechtsgeleerde zou worden, wellicht een groot man in eene werktuigelijke kunst. Het werd den armen François wel toegesnauwd, dat hij als krullejongen of als opperman zou sterven, maar het kwam niet in den berisper op, er voor te zorgen dat hij als een bekwaam timmerman zou kunnen leven, en dat daarbij niemands eere zou geleden hebben en de belanghebbende een gelukkig en werkzaam lid der maatschappij zou geworden zijn. Zoo verliepen eenige jaren, in welke de eenige zoon niets had geleerd, hard was behandeld, zijne eigene kracht van wil had geoefend tegenover die van zijnen vader, en met dat alles onder de verdrukking was opgewassen tot een krachtvol en bloeiend jongeling, die op zijn zestiende jaar van een knaap niets had dan de fijne en zuivere trekken, en die ten laatste ronduit verklaarde, dat hij Instituten en Pandecten verwenschte; dat hij nooit bekwaam zou worden, om het paleis of de balie binnen te treden; dat hij een kunstenaar wilde worden, of sterven; waarop zijn vader begon met hem te vloe- | |
| |
ken en eindigde met hem te verklaren, dat hij een priester zou worden, zoo hij geen advocaat wilde zijn, en dat hij altijd genoeg studie zou verkrijgen om een petit abbé te kunnen zijn. Dat joeg den geplaagde den schrik in het hart, en op een goeden dag had hij een pakje gemaakt van zijne oude kleederen, een paar stevige schoenen met spijkers aangekocht, al zijne boeken in zijns vaders kamer teruggebracht en diens goudbeurs daarvoor in de plaats genomen, en wandelde toen bij maanlicht de poort uit van Parijs, met heel veel moed en heel veel hoop in de ziel - maar zonder te weten of hij ter rechter- of ter linkerzijde zoude gaan. Italië was wel het Kanaän zijner hope, maar tusschen Parijs en Rome lagen nog vele wegen en de beurs van den ouden Heer d'Aubigny was niet heel zwaar. Intusschen liep hij slechts voort, altijd voort, om vooreerst tegen achterhaling veilig te zijn, en toen hij, bij het aanbreken van den dag, van vermoeidheid dreigde neer te zijgen, rolde hem tergend eene deftige reiskoets voorbij, met vier paarden bespannen, gevolgd door eene tweede, minder sierlijk, maar met hetzelfde wapen geteekend, die echter stilhielden, om de paarden te laten rusten en voederen, want hij bevond zich in een dorp, en eene herberg lag op vijftig schreden afstands. Toen kwam de jonge François op een inval - hij ging daar ook rusten, drinken en een praatje maken met den eenigen bediende, die afgestapt was, en verkreeg van hem, ten deele door zijn behendige innemendheid, ten deele door zijn goed voorkomen, hetgeen hij wenschte: de vergunning om naast hem achter op het rijtuig mede te rijden, dat slechts met goederen was bepakt.
‘In de stad zou dat niet gaan - maar op het land en op reis heeft men het zoo nauw niet te nemen, en onze Mevrouw is goedaardig,’ zeide Jasmin, terwijl hij zijn beschermeling op de hooge plaats hielp.
‘Is daar eene Dame in?’ vroeg de jongeling, nieuwsgierig naar de mooie koets heenwijzende.
‘Eene beeldschoone, rijke Dame, een Hertogin, die Prinses is,’ hernam de lakei, trotsch op zijne gebiedster.
‘De Hertogin van Orleans!’ vroeg François, met die ver- | |
| |
beeldingsvlucht der jeugd, wie niets te hoog is of te onwaarschijnlijk.
‘Wel neen,’ hernam de andere; ‘is dit dan eene hofkoets?’ ‘Het is de Hertogin de Bracciano, Prinses Orsini, die uit Frankrijk naar Mijnheer den Hertog terugkeert,’ - en na eenig stilzwijgen vroeg hij zijn beschermeling:
‘Hoever wilt gij meerijden?’
‘Zoo ver als het zijn mag.’
‘Maar wij gaan heel ver,’ hernam de andere met een glimlach, ‘en uwe uitrusting schijnt niet te zijn voor eene groote reis.’
‘Ik wenschte Italië te bereiken, als ik konde!’ hernam François met een zucht.
‘Gij zijt niet ongelukkig, want wij gaan naar Rome.’
‘Als ik dáár komen kon, was ik gered!’ sprak François met vuur.
‘Het zal mijne schuld niet zijn, wanneer dat niet gebeurt. Maar als wij weer pleisteren, moet gij vriendschap maken met den koetsier, dan kunt gij 's nachts, als wij doorrijden, plaats krijgen bij de pakkaadje.’
De jonge avonturier liet zich dit niet te vergeefs raden; hij kreeg van den beheerscher des boks de gewenschte vergunning, maar tevens den last, om zich telkens zooveel mogelijk uit het gezicht van de groote Dame te houden, en vooral van hare kameniers, en kwam op deze wijze, met weinige onkosten en niet al te veel vermoeienis, werkelijk voor de poorten van Rome, waar Jasmin hem afzette. Was hij nieuwsgierig geweest naar de schoone Dame wier rijtuig hem dus naar zijn doel bracht, die nieuwsgierigheid verzette hij licht schoon zij niet was bevredigd geworden. Bij het uitstappen van hare koets had hij hare gestalte niet kunnen opmerken, daar zij dicht gewikkeld was in hare pelisse, en haar gelaat niet, omdat zij het kleine halve masker van zwart fluweel droeg, dat toen reeds in de mode was. Zij zelve merkte hem niet op en scheen doorgaans op de rustplaatsen in diepe gedachten verzonken te zijn.
Zoo stond François d'Aubigny dan voor de poort van Rome, maar schoon zijn zelfvertrouwen niet weinig was en zijne hoop
| |
| |
op het geluk van het toeval niet zwak, durfde hij haar nauwelijks binnentreden, de poort der Eeuwige Stad, waarvan hij voor zich zelven nog grootere wonderen hoopte dan menige Heilige had verricht, die daarbinnen vereerd werd. Intusschen is iedere knaap die zijns vaders huis ontloopt om schilder te worden, nog geen Salvator Rosa, en ieder jongeling, die met een dwepend oog op het Coliseum staart, nog geen Michaël Angelo; en zeker is het, dat wie Rome binnenstapt zonder een enkelen brief van geleide of van aanbeveling, en met geene betere geldelijke middelen dan François d'Aubigny, al heel weinig kans heeft om in eenigen kunstenaarskring te worden opgenomen, of tot hunne scholen door te dringen, zelfs al ware hij een Salvator Kosa of Michaël Angelo in knop.
Maar zonder dit in te denken, doorwandelde de jongeling Rome, gelukkig in zijne vrijheid, gelukkig zijn doel bereikt te hebben, opgetogen van alles wat hij zag, blijmoedig in het tegenwoordige en zonder eenigen twijfel aan de toekomst, of liever hij dacht er niet aan; hij dacht niet aan zich zelven; hij kon zich niet verzadigen aan de heerlijkheden, die hij zag; hij leefde als op straat; de zon, die hem verkwikte, liet niemand hem betalen, en op de trappen van de paleizen rustte hij uit, zonder dat iemand hem stoorde, en mijmerde hij over de kunstenaars, die ze hadden opgetrokken. Maar of hij al urenlang stond tegenover het koepeldak van St. Pieter; of hij neerknielde aan de trappen van het Vaticaan, en de bogen van het Coliseum doorkruiste, stilstaande bij iederen pilaar; of hij al schetsen nam van hetgeen het meest zijne verbeelding trof of zijnen smaak voldeed, geen enkel voorbijganger had hem opgemerkt met iets, dat naar belangstelling zweemde; geen beschermer had hem de hand op den schouder gelegd en gesproken: ‘Volg mij!’ Geen kunstenaar was daar geweest, die aan zijne geestdrift den toekomenden broeder had herkend; geene vrouw zelfs, die de mezzara had opgeslagen, om den schoonen dweper meer nauwkeurig gade te slaan. Toen begon François tot zich zelven te komen; hij begreep, dat hij, op deze wijze de fortuin afwachtende, eerder kans liep om het getal bedelaars der Eeuwige Stad te vergrooten, dan dat harer beroemde mannen, en dat de hongerdood in geen
| |
| |
geval een poëtische is, zelfs niet tegenover de ruïne van Nero's gulden huis; dat hij het geluk nu lang genoeg tijd had gegeven om hem te naderen, en dat, daar het niet tot hem gekomen was, het nu zijne beurt werd om het op te zoeken, en dat nog te meer, omdat hij ziels- en wilskracht genoeg in zich voelde, om desnoods met het lot te worstelen op leven en dood. Toen onder die overwegingen een besluit bij hem was gerijpt, liep hij de eerste werkplaats de beste binnen, en vroeg naar de woning van een bouwmeester. Een Heer, in een kaneelkleurigen rok, die met den meester-metselaar stond te praten, wendde zich om en vroeg met een glimlach: ‘Wat hij van een bouwmeester wilde?’
‘Van hem leeren, voor hem werken,’ hernam hij met vuur en met vastheid.
‘Zal het eerste mogelijk zijn, dan moet gij teekenen kunnen.’
De jongeling toonde hem zwijgend de schetsen, die hij reeds te Eome had afgewerkt.
De man knikte welgevallig en ging voort: ‘Tot het laatste moet gij kracht hebben.’
Tot eenig antwoord nam François een blok marmer op, waaraan twee werklieden met meer onhandige gemakkelijkheid dan overleg te zamen torsten.
Alle omstanders zagen toe; met de levendige gebaren der Italianen drukten zij hunne goedkeuring uit, en men hoorde het gemurmel hunner bravo's; slechts de ondervrager vervolgde ernstig:
‘Hebt gij geduld, ondernemingszucht en welke waarborgen voor uw goed gedrag?’
‘Voor het laatste niets dan mijn woord en mijn voornemen.’
‘Gij vergeet er een, uw oog,’ viel de man in.
‘Voor het andere dit,’ hernam de jongeling. ‘Ik ondernam de reis van Parijs hierheen, te voet, met weinig geld, en zonder ééne voorspraak; ik verliet het huis van mijn vader, waar mij eene laffe rust was opgelegd, om hierheen te komen, om te werken, en kunstenaar te worden.’
‘Top dan!’ riep de man en reikte hem de hand toe. - ‘Gij zult een leerling zijn van Andrea Bojacci!’
.......................
Van toen af begon de jongeling te leven, dat leven der ziele,
| |
| |
waarbij wij bewustheid krijgen van al onze krachten, van al onze vermogens; waarbij wij aan die bewustheid zelve de vleugels ontleenen tot eene hoogere vlucht. Zijn leven was niet meer dat bespiegelend en machteloos poëtisch wegsmachten tusschen een krachtigen wil en de overmacht der omstandigheden, tusschen onvervulde wenschen en de vermetelste hoop op de toekomst, maar eene werkdadige oefening van krachten en plichten beide - eene werkelijkheid, die hem liever was dan de schoonste droomen. Il Maestro Bojacci was voor hem geen vader in de zachtste beteekenis van het woord, maar hij was een nauwlettend en gestreng meester, wiens welwillendheid zich te minder toonde in zoetsappige weekheid, naar mate hij in zijn kweekeling een grooteren aanleg bewonderde, maar tegelijk eene zelfstandigheid opmerkte, die wel noodig had geleid te worden, zou zij niet eene rotse blijken, waartegen allen en alles zoude afstuiten, en een stalen hulsel, waaronder al zijne beminnelijke hoedanigheden zouden verscholen blijven, en wellicht ondergaan, bij gebrek aan licht en aan warmte, een eeuwige hinderpaal tegen iedere zijner bewegingen in het maatschappelijk leven. Hij leerde hem niet plooien, niet buigen, - maar hij leerde hem gehoorzamen, en hij meende dat hij zijn doel bereikt had, dat hij dit karakter had verzacht, sinds hij den jongeling altijd blijmoedig en altijd met haast zijne bevelen zag volbrengen; maar hij vergiste zich in dien diepen gemoedsaard; ieder offer, dat François bracht van zijn wil aan dien van Andrea Bojacci, was bij hem niets dan een offer der dankbaarheid, waarvan het volbrengen hem in zijne eigene achting deed rijzen; deze eene, die hem de eenige weldaad bewezen had, waaraan hij behoefte gevoelde, zou ook zijn eenige meester zijn, en die plicht der buigzaamheid voor een enkele zou dus gansch niet van algemeene toepassing zijn. De meester liet hem kennis maken met iederen graad van zijne kunst, van hare geringste schakel af, waar zij werktuigelij k handwerk is, tot op die, waar zij van kunst tot wetenschap stijgt. Hij spaarde hem geene proeve, zelfs niet die van den dienstbaren handlanger des werks-mans, maar als hij hem des morgens had gebracht aan den trog van den metselaar, aan de schaafbank van den timmer- | |
| |
man, of hem den moker van den steenhouwer in handen had gegeven, leidde hij hem 's avonds binnen in den kring van zijne vrienden en beroemde kunstbroeders, waar de hoogere volmaking der kunst in schrandere gesprekken werd getoetst en gepeild, hare wetten werden betwist, hare vorderingen aangewezen, en haar vooruitgang voorspeld, of haar achteruitgang betreurd. Daar wisselde zich ernst af met geestige scherts; daar reikten zich de kunsten zoo zusterlijk de hand, dat zelfs de poëzie hare vlucht en hare vormen leende, en de muziek haren zang en hare klanken schonk, om uit te drukken en toe te juichen wat beeldende kunsten aanschouwelijk hadden voorgesteld. Geen gelukkiger achttienjarige was er in de wereld dan François d'Aubigny; geen meer krachtvol en meer gezond; geen meer bloeiend van schoonheid en meer forsch van gestalte; geen die door vlijtigen arbeid meer open zin had voor de genietingen van natuur en kunst; geen wiens gloeiende ziel door meer zelfstandigheid werd getemperd; geen wiens geestdrift voor zijn gekozen werk geleid werd door zooveel gezond verstand en zulk éen scherp oordeel; geen eindelijk, wiens verbeeldingskracht vuriger was, en toch zoo onbesmet.
En toch één enkele hartstocht, heengeworpen in die ziel, verstoorde dat alles, verbrijzelde het en wierp het dooreen tot een treurigen bouwval, waarvan de edele bouwstoffen, verbrokkeld of vermengd met ruwe aarde, en ontsierd door onkruid, dat zich vasthecht aan de ruïne, tot niets meer dienden dan om de tegenstelling te doen uitkomen; want zóó zoude het zijn: alle deugden en krachten, die hij nog zou redden uit dien orkaan der tochten, zouden niet meer machtig zijn om te steunen en te herstellen, maar slechts om aan te wijzen, wat er verloren ging. Een hartstocht, die François d'Aubigny, den jongeling, in wien zich de vorm der antieken met hun geest nog eenmaal scheen te willen hernieuwen, misvormde tot den Sieur François, tot den gedrukten, zwaarmoedigen man, die vader was en geen echtgenoot durfde zijn; wiens dubbelzinnige toestand, wiens valsche verhouding tot de maatschappij, wiens leven van dienstbaarheid en van gezag, van schittering en weelde tusschen vernedering en ontevredenheid met zich zelven, als
| |
| |
eene verpersoonlijking was van de 18de eeuw, en hare verhouding tot het verledene en de toekomst. Beide hadden zich ontworsteld aan een hard gezag, dat hen buigen wilde tot dat, wat ze niet zijn konden: het gezag des vaders en dat van de kerk, dat hen wilde verdrukken in dompige rust. Beide hadden zich bevrijd door volharding en een krachtigen wil, en beide hadden vrijheid en leven gevonden in werkzaamheid, maar beide ook zouden verwoest worden door hartstochten en vertreden door de ondeugd, die zich zegevierend zouden meester maken van hunne beste eigenschappen, totdat beide wellicht zouden opgeschrikt worden door een grooten schok, die hen ontsloeg van de banden der ondeugd, waaruit ze niet meer machtig waren zich op te heffen.
De Meester Bojacci zeide eens op verdrietigen toon tot zijn kweekeling:
‘Ik ben bij den Hertog de Bracciano ontboden, om eene nieuwe villa op te bouwen aan de overzijde van de rivier, maar die Heer is een slechte betaler, als ze vele zijn; doch wat ze niet alle zijn, hier te Rome ten minste niet, hij is een stumper, die van de kunst niets begrijpt en die haar niet weet te eeren.’
‘Dan zult gij u zeker niet vernederen met voor hem te werken?’ vroeg François. ‘Een man als gij!’
‘Dat zou zeer onvoorzichtig zijn voor een man als ik,’ hernam de Meester glimlachende. ‘De groote Heeren mogen somtijds onbeduidende vrienden zijn, ze zijn zeker gevaarlijke vijanden, en deze Bracciano hier is de eerste leek van onzen Heer, den Heiligen Vader, en vele Kardinalen en hooge Prinsen maken het hof aan zijne vrouw. Hun huis is het bezochtste van Rome; ik zou hem niet gaarne tegen mij hebben; daarom luister, ik heb er iets op bedacht. Gij zult er heengaan in mijne plaats; gij zult uw proefstuk doen; gij zult het plan maken en den bouw regelen; een ander zou ik geen leerling durven zenden, al ware het dat hij meer wist dan ik zelf; met dezen Prins hebben wij de handen ruim, en gij moet toch eens beginnen; als gij u hiervan met eere kwijt, zult gij zien welk een roep er van u zal opgaan in Rome, en al ware ik niet meer
| |
| |
daar, uw naam zou gevestigd zijn, zoo zeker als uwe fortuin. Vereenig dus van daag alles wat gij weet en zijt - want gij gaat een grooten stap doen.’
En toen de jongeling dankbaar de hand drukte van den goeden meester en zich verwijderde, om te gehoorzamen sprak hij bij zich zelven: ‘de Bracciano! Heb ik dien naam niet meer gehoord?’ En hij herinnerde zich, dat het de naam was van de groote Dame, wier reiskoets hem tot voertuig was geweest naar Rome! ‘Dat moet mij geluk aanbrengen,’ dacht hij vroolijk. De eerste maal, dat hij over het plan kwam spreken met den Hertog de Bracciano, zag hij dezen alleen en had zich geërgerd aan de stompheid van den grooten Heer en aan zijne laatdunkende minachting voor wat hij niet begreep en niet wilde op prijs stellen; dan hij had zich herinnerd, dat de Maestro Bojacci hem ook die schaduwzijde van zijn beroep wilde laten zien; dat hij zijn geduld ook hierin wilde toetsen, en hij zette kalme lankmoedigheid over tegen de laffe aanmerkingen van den onwetende en stille waardigheid tegen zijne trotsche hoofschheid. De Maestro Bojacci glimlachte, toen hij hem verslag deed van zijne eerste samenkomst, en hij prees hem, dat hij zijne meening zoo wèl had doorgrond en zoo goedwillig opgevolgd.
De tweede maal, toen hij de teekening vertoonen kwam, waren de Hertog en zijne gemalin beiden daar geweest en de laatste had beter den toon gevat, waarmede kunstenaarsfierheid moest verschoond worden door adeltrots, en zij had den jongen bouwmeester zijne taak verlicht door hare vlugge bevatting, fijne opmerkzaamheid en eene enkele aanmerking, die juist was en getuigde van een goeden smaak. En de jongeling vertelde zijnen meester, dat hij zich ditmaal niet had geërgerd en dat hij een goed oog begon te krijgen op het werk.
En Andrea Bojacci wreef zich de handen met een vergenoegd gezicht. Bij de derde samenkomst vond hij de Hertogin alleen, en zij duidde twee veranderingen aan, die zij gemaakt wilde hebben; maar de toon, waarop zij dat zeide, was zoozeer die eener achtingsvolle hoffelijkheid, zoozeer die eener leeke, welke verschooning vraagt voor hetgeen zij in onkunde wellicht te veel zal eischen van het talent, dat de jongeling opnieuw tevreden was.
| |
| |
Toen hij van de twee veranderingen rekenschap kwam, geven, vond hij weder niemand dan de Hertogin - en zoo bleef dat telkens, zoo vaak hij noodig vond het oordeel van de aanstaande eigenares in te roepen, of door deze met eenigen nieuwen eisch werd overvallen.
De Maestro Bojacei was niet tevreden, dat iets, waaraan hij reeds zijne goedkeuring had gegeven, nog zoo vaak vervormd moest worden naar de luimen eener vrouw, maar hij was de man niet om zijn leerling op te zetten tegen deze willekeur; hij bewonderde in stilte diens vordering in lijdzaamheid, die gelijken tred scheen te houden met die zijner bekwaamheden. Slechts vroeg hij hem eens met schijnbare onverschilligheid:
‘Vindt gij haar schoon, die Hertogin de Bracciano?’
‘Niet zoo schoon als de Madonna van Rafaël; ik verbeeld mij, dat eene vrouw, om schoon te zijn, meer liefelijke zachtheid moet hebben dan deze Signora.’
‘Eene vrouw ja!’ had Andrea geantwoord, terwijl hij hem aanzag met trots en met welgevallen, maar de Hertogin de Bracciano, die Prinses Orsini is en Grandezza van Spanje, is voor u geene vrouw; begrijpt gij mij, Francesco?’
Maar François begreep hem toen niet, en dat was jammer, want daardoor was hij dat woord vergeten, toen hij het had kunnen gebruiken.
Alsof zij het geraden had dat hare vorstelijke hoogheid weinig indruk had gemaakt op den jeugdigen kunstenaar, had de Hertogin, bij een volgende keer dat zij dezen ontving, fluweel en goudstof afgelegd, en droeg een ochtendgewaad van eenvoudig neteldoek, met een enkelen rozestrik tot sieraad, en niets in het donkerbruine haar dan een tak natuurlijke mosrozen, en schoon zij reeds dien leeftijd had bereikt waarop men de jaren niet meer zegt, zag zij er uit, bloeiend, frisch en aanvallig teeder, als had zij de ‘gulden twintig’ nog niet bereikt.
Van dien dag af vertelde François zijnen meester niets meer van de Hertogin de Bracciano; zelfs noemde hij nooit meer haar naam, maar hij werd stil en meer dan ooit ingetrokken; zijn oog verflauwde en zijne wang werd bleeker; hij was zonder lust, zelfs voor zijn geliefkoosden arbeid, zelfs bij de bevelen
| |
| |
van zijn weldoener, en er was slechts één uur op den ganschen dag, waarin hij bezield scheen te zijn: het was dat, waarop hij zelf het toezicht ging houden op den bouw van de villa des Hertogs de Bracciano.
Op zekeren dag stormde Bojacci het kleine vertrek binnen, waar zijn leerling, in somber gepeins verzonken nederzat, in plaats van potlood of passer ter hand te nemen, en riep hem verdrietig toe:
‘Povero Francesco! gij hebt wel tegenspoed; de man, die uw beschermer had moeten worden, Prins Orsini, is gestorven!’
François werd doodsbleek. ‘De echtgenoot van de Hertogin de Bracciano?’ vroeg hij met doffe stem.
‘Ja! 't is hard, niet waar? gisterenavond overleden aan eene zenuwberoerte; de Hertogin was op een feest - zij had niet moeten uitgaan; de gezondheid van haar gemaal was reeds lang wankelend.’
Toen kleurde een donkere blos het gelaat van den jongeling, en hij stond schielijk op en greep zijn hoed.
‘Waar gaat dat heen, jonkman?’ vroeg Andrea verwonderd.
‘Naar haar - naar de Hertogin!’ voegde hij er langzaam en beschroomd achter.
‘En meent gij waarlijk dat gij nü zoudt worden toegelaten, en waartoe dat - die dwaasheid - dat alleen zou genoeg zijn om u alles te doen verliezen.’
De jongeling wilde iets antwoorden, maar de Maestro Bojacci wilde niets hooren, legde hem het stilzwijgen op, ondervroeg hem naar zijne werkzaamheden, vond dat hij niets had gedaan, gaf hem bevelen voor het verdere van den dag, en ging knorrig heen, met de klacht, dat zijn liefste leerling door den Patroon der Lazzaroni, de luiheid, betooverd was.
Hij hield dezen nog eenige dagen met dwang in huis, totdat, op den vijfden dag, een bediende, in de liverei van het huis Orsini, maar in rouw - een briefje bracht, ‘aan Maestro Francesco,’ dat Bojacci opende en las, terwijl deze sidderend van nieuwsgierigheid voor hem stond.
Het was eenvoudig een verzoek van de Prinses aan den jongen bouwmeester, om bij haar te komen; wel zeker niets dan
| |
| |
de koele, afgemeten, hoffelijke toon van de vorstin aan een burgerlijk persoon, dien zij gebruikt.
‘Misschien geeft het nog iets goeds,’ zeide Andrea; wie weet of zij de villa niet wil laten voltooien, om er als weduwe te leven; men zegt, dat de schuldeischers hare vaste goederen in beslag zullen nemen.’
Maar ditmaal had de jongeling hem niet aangehoord. Hij was weggeijld.
De Hertogin was in een diep rouwgewaad, zonder eenig sieraad dat haren rang herinnerde; het mollige wit harer armen en handen stak verblindend af bij al het zwart dat haar omringde, want zelfs de kamer, waarin zij zat, was met zwart laken behangen, en de sofa van zwart fluweel. Alle daglicht was afgesloten, en een enkele zilveren lamp wierp slechts bleeke tinten, als die van het maanlicht, op de gestalte der belangwekkend schoone vrouw. De jonge bouwmeester naderde met schuchterheid en eerbied, geheel anders dan toen hij met vrijen en fieren kunstenaarsblik tot haar kwam, en bleef op zeer verren afstand staan. Zij wenkte hem te naderen. Hij gehoorzaamde zwijgend. Zij groette hem met eene lichte hoofdbuiging, maar de blik van haar oog ontroerde hem zonderling, en toen zij hem toesprak met eene weeke en matte stem, in ieder van welker klanken eene gewaarwording trilde, hoe onbeduidend de woorden schenen - sidderde hij en luisterde, maar bijna zonder te verstaan.
‘Maestro Francesco! ik heb een besluit moeten nemen, waarvan ik meene u snel te moeten kennis geven. Mijn verlies dwingt mij het bouwen der villa te staken.’
Hij bracht de hand aan zijn voorhoofd, maar hij antwoordde niets.
‘Ik begrijp uwe teleurstelling,’ hernam zij zacht en bemoedigend. ‘Gij zoudt u hiermede eere hebben gewonnen en van uwen smaak en uwe kunde een schitterend blijk hebben opgericht. Maar ik wil voor u hopen, dat een meer gelukkige dezen arbeid zal voortzetten...’
Hier wachtte zij antwoord; dan het volgde niet.
‘Gij zult de goedheid hebben u met den Intendant van den
| |
| |
overleden Hertog te verstaan omtrent eene schadeloosstelling ten behoeve van uwen meester,’ vervolgde zij op eenen toon, dien hij meende te moeten uitleggen als een afscheid, ten minste hij wierp een langen en droevigen blik op haar, boog zich en wilde gaan.
‘Een oogenblik, Maestro Francesco!’ riep zij levendig en bijna smeekend voegde zij er bij: ‘Indien gij mij nog eene minuut tijd hadt te geven, zou ik u eene vraag willen doen.’
‘Eene minuut, Mevrouw!’ en hij naderde tot dicht nevens haar, en kruiste zijne armen over de borst, ten bewijze van onuitputtelijk geduld.
‘Een van de laatste keeren, dat ik met u te spreken had, hebt gij mij iets van u zelven gezegd,’ hevatte zij, zonder hem aan te zien en als in verstrooiing spelende met een der strikken van haar rouwkleed.
Mevrouw de Hertogin had de goedheid mij te ondervragen’ verbeterde hij met een diepen zucht.
‘Gij herinnert u dat!’ hernam zij opziende; ‘welnu, toen meen ik verstaan te hebben, dat gij iets aan mij meendet verplicht te zijn. Is dat niet zoo?’
‘De vervulling van wat toen mijn vurigste wensch was.’
‘Mijn grootste spijt is, dat ik toen wel weinig aandeel had aan den dienst, dien men u bewees, en toch,’ vervolgde zij aarzelend en op nieuw zijn blik zoekende, ‘en toch zou ik nu een dienst willen vragen van u, in ruiling van den vorigen.’
‘Een dienst, Mevrouw! van mij aan u!’ sprak hij met eene onbeschrijfelijke verrukking.
‘O! het is voor u wellicht geen al te zware last, en voor mij is het van het hoogste belang. Ik vooronderstel, gij schrijft eene goede hand?’
Hij zocht iets uit eene portefeuille, dat hij haar toonde.
‘De vaste trekken van een diep en zelfstandig karakter,’ hernam zij met een glimlach, na het te hebben ingezien.
‘En uw stijl? - Gij hebt eene goede opvoeding genoten?’
‘Ik heb bovenal mijn voordeel gedaan met de avonden van mijn Maestro Bojacci,’ hernam hij, eenigszins verdrietig over deze soort van verhoor.
| |
| |
‘Dat kon niet anders; een talent vormt zich het best door zich zelf, en niet door een bepaald onderwijs. En ziehier nu mijne verlegenheid. Het afsterven van mijn gemaal maakt mij arm, ten minste naar mijn stand. Ik weet nog niet hoe of waar ik verder zal leven, maar het dringendste is, dat ik mijn huis terugbreng op een geheel anderen voet. Als de intendant van Mijnheer den Hertog de zaken heeft afgedaan, die hem zijn opgedragen, verwijdert hij zich; dat zal reeds heden zijn. Mijn secretaris is zoo geheel in het belang van Monsignor Odescalchi, mijn neef, dat ik hem heb moeten wegzenden; - het voegt mij niet een ander in zijne plaats te stellen. En toch is er nog menige schikking te maken, nog menige briefwisseling af te doen, waarbij mij de tusschenkomst en de raad van een vertrouwd man noodig zal zijn. Vooral op zijne pen zou ik moeten aanspraak maken. Er zijn zekere correspondenties,’ en zij zuchtte diep, ‘die de Hertogin de Bracciano niet eigenhandig voeren kan. Schuldeischers, rechtsgeleerden en wie niet al, - mijn Heer gemaal was een hoog edelman, maar hij had weinig inzicht in zijne zaken, en men heeft hem geplunderd, misleid - ik ben daarvan het slachtoffer.’
‘O, die schandelijken!’ borst François uit.
Niet waar!’ hernam zij met zachtheid, ‘maar men zal mij niet gansch kunnen verdrukken, ten minste niet, als gij mij helpen wilt, zooals ik noodig heb gesteund te worden; de diensten van een secretaris en het vertrouwen van een vriend - voor eenige dagen slechts,’ voegde zij er schielijk achter.
‘Is het niets dan dat, Mevrouw?’ vroeg hij ernstig.
Zij glimlachte. ‘Zooals ik zeide, het is veel voor mij. Gij zult weten, ik heb vele kennissen in de groote kringen van Rome, vele zelfs die zich vrienden noemen. De Kardinalen Bouillon en d'Estrées hebben mij trouw en vriendschap bewezen, en ik wacht zelfs nog veel van hen, maar het zijn niet zulke vrienden, die ik hier kan gebruiken, en ook... wie weet, hoe weinige mij nu nog zijn gebleven? En hoe het ook zijn mag, ik heb geloof in u.’
Daarbij reikte zij hem de hand, en met een: ‘morgen wacht ik u!’ liet zij hem van zich gaan.
| |
| |
‘Niets dan dat!’ had de jongeling gezegd in zijne argeloosheid. ‘Niets dan dat!’ En het gaf hem zonder wapen, zonder beschutting bloot aan den hartstocht, dien hij nog had kunnen overwinnen, als men slechts de barmhartigheid had gehad, den angel niet dieper in te drukken in het hart, waar die was ingeworpen; als eene vaste en weldadige hand dien had uitgerukt. Het zoude gebloed hebben, lang, zeker en veel, maar het had kunnen genezen. De geestdrift voor zijne kunst, het kalm, gezond verstand van den Maestro Bojacci, de werkzaamheid - de verstrooiing - zijne achttien jaren - en bovenal het onmogelijke eener toenadering - de ongehoorde afstand, die hen scheidde, en dien geen stap van hem zou verkort hebben; het ongerijmde zelfs van aandoeningen, die niet eens wenschen mochten worden; uit nooddwang diep, diep weggedrongen in den boezem, zouden dien hartstocht in hem gedood hebben, door niets verlevendigd, door niets gevoed, en zoo dit al eene zwaarmoedige tint mocht hebben geworpen over zijne jeugd, het zou wellicht geholpen hebben, om zijn karakter te verzachten. Maar blootgesteld te zijn, vele uren achtereen - iederen dag weder, aan de vuurblikken van die vrouw, aan de betoovering van haar bijzijn, aan de verleiding eener vertrouwelijke raadpleging, die iedere toenadering gedoogde, uitlokte; hare voorgewende zwakheid te steunen, hare voorgewende onbeholpenheid te gemoet te komen, als haar beschermer te zijn en verdediger; na te schrijven wat zij hem zou voorzeggen met die stem, die muziek kon zijn, waarmede zij zijne zenuwen kon doen trillen en spannen naar willekeur, - maar alle schokken door te staan van opgewekte hoop en volstrekte ontmoediging; van uitlokkend medegevoel, dat zich zelf als vergat - tot op den gekwetsten trots, die verschrikt en beleedigd terugtrad - beurtelings gevleid te worden en beschaamd, opgeheven en vernederd, bezield door een blik of verpletterd door den opslag van een oog, om niets meer te zeggen; - blootgesteld te zijn aan al de kunstenarijen, waarmede eene vrouw weet te spelen, die de coquetterie en de kunst om te treffen tot de studie van haar leven heeft gemaakt vooral als die vrouw de Prinses Orsini is, dat was zeker de zwaarste dienst en de gevaarlijkste, dien zij van hem had kunnen
| |
| |
eischen. O! zij had medelijden moeten hebben met hem en met zich zelve. Maar verschooning was haar oogmerk niet, toen zij de vonk in zijn hart zag ontglimmen, meer nog, die daar met opzet had ingeworpen, want toen hij het eerst voor haar stond, en hij werkelijk in haar niets zag dan de Vorstin, zooals Bojacci gehoopt had, las zij reeds in zijn uitzicht den verwonderlijk schoonen jongeling, die beloofde een buitengewoon man te zijn; had zij reeds opgemerkt, hoe hij geestdrift had zonder gemaakte opwinding, eenvoudigheid zonder onnoozelheid, oprechtheid bij schranderheid, diep gevoel onder eene harde schors; - en het was dus niet geweest om uit te dooven, dat zij dien blik op hem had gericht. Hoe zeker het verlies van haar echtgenoot en de omstandigheden, waarin hij haar achterliet, haar vrienden ontnam, honderd andere raadsmannen dan François hadden haar ter zijde gestaan op één wenk, en zij was niet zóó beroofd, dat zij haar huis had behoeven te hervormen op staanden voet en indien al, Mevrouw de Prinses Orsini, die later Spanje regeerde, was wel bekwaam geweest en niet schuchter genoeg om hare kleinere huiselijke belangen zelve af te doen, maar zij had het dus gewild. Tot Bojacci zeide François, dat de Hertogin hem een werk had opgedragen, dat hem eenige uren daags bezigheid zou geven, en de goede bouwmeester, door een vroeger onderzoek gerustgesteld, had geen argwaan, maar beklaagde slechts den tijd, die dus verloren ging. Eens zeide Mevrouw de Bracciano tot haren vrijwilligen secretaris, nadat toevallig hare vingertoppen zijne hand aanroerden bij het overgeven van een papier:
‘Mijn jonge vriend! wat zijn uwe handen ruw! het is toch een jammerlijk bestaan, waartoe gij veroordeeld zijt.’
François die met dat woord eene kunst hoorde vernederen, waarvoor hij zooveel gedaan had, waaraan hij zijn leven had willen wijden, kreeg tranen in de oogen en zijne lippen werden bleek, maar hij zeide alleen:
‘Is mijn werk u zoo tegen, Hertogin?’
‘Dat juist niet. Alleen wilde ik, dat gij eene kunst hadt geoefend, die minder schade deed aan deze hand,’ en zij nam die in de hare. ‘Zie toch, zoo wel gevormd, zoo fijn bij al de kracht, die zij vertegenwoordigt, en dan zoo hoog gekleurd door
| |
| |
lucht en arbeid, zoo vereeld, 't is een gruwel.’ En zij ontsloeg hem weêr; maar een gloed brandde hem op het voorhoofd.
‘Ik denk toch, dat gij vrij zoudt zijn, om een ander beroep te kiezen?’
‘Ik ben vrij, Mevrouw! maar....’
Zij liet hem niet uitspreken, maar legde hem een belangrijken brief voor, die moest worden beantwoord. Drie dagen daarna zeide zij droevig, toen zij weder terugkwam op dit gesprek: ‘Maar vergeef mij, ik heb u toen wellicht beleedigd; dat kwam omdat ik er aan dacht, hoe ik u loonen zou voor zoovele goede diensten; te meer daar ik weldra den laatsten van u te vergen zal hebben, wenschte ik iets voor u te kunnen doen, eer ik naar Frankrijk ging.’
‘Naar Frankrijk! heengaan! Gij? o Mijn God! mijn God!’ borst de jongeling uit.
‘Dat treft u, mijn arme Francesco!’ hernam de Hertogin met een zucht, ‘en ik zelve, ik zie, ik weet niet met welke aandoening van spijt, die scheiding te gemoet. Ik wenschte een middel te kennen, om - om haar te voorkomen - maar - gij verbleekt zoozeer; zal ik schellen om hulp, of....’ maar hij hield hare hand terug en toch bleef hij als versuft staan. Daarop was hij niet verdacht geweest. Als in bedwelming voortlevende, had hij zich nooit rekenschap gegeven van zijne gewaarwordingen - maar nu eerst herkende hij aan de hartverscheurende smart die hij voelde bij het woord scheiding, dat hij het bijzijn dier vrouw noodig had, om te kunnen leven. Een licht ging in hem op, maar een licht, dat hem daarna in een treurig duister zou achterlaten.
Na een lang stilzwijgen, stond de Hertogin op, en ging naar hem toe. ‘Ik zou iets weten, opdat gij altijd met mij zoudt zijn - maar gij zijt zoozeer gehecht aan uwe kunst, en....’
‘Altijd bij haar zijn!’ weêrklonk in zijne ziel, en hij sprak haastig:
‘Mijne kunst! ik haat haar sinds eenigen tijd - sinds drie weken werk ik niet meer.’
‘Welnu, dat komt goed; gij zoudt dan toch een anderen werkkring zoeken. Die ik u aanbied, is geene slechte. Wilt gij in mijn dienst treden?’
| |
| |
‘Dienst?’ en zijne oogen vlamden. ‘Neen Mevrouw!’
‘O! gij verstaat mij niet goed. Ik vraag u, of gij aan mijn persoon wilt verbonden zijn? - Stalmeester, Secretaris, écuyer, onder welken titel gij wilt. Ik zal toch altijd zulk een geleider noodig hebben, vooral op mijne reizen naar Frankrijk. Ik zou een jongeren zoon van adel zulk een dienst durven aanbieden. En zoo gij niet besluiten kunt, moet ik een ander....’
‘Een ander! dat zal niet zijn!’ riep hij hartstochtelijk - ‘ik neem aan, Mevrouw!’
‘Ik dank u,’ en zij reikte hem de hand, die zij schielijk terugtrok om te schellen.
Tot den ouden huishofmeester, die binnenkwam, sprak zij:
‘Laat er een vertrek in orde worden gebracht voor den Signore Francesco, die van nu aan tot mijn huis behoort.’
‘En Bojacci?’ sprak François, die zich uit een diep gepeins ophief.
‘Keer niet tot hem terug, en laat hem niets weten, voordat wij vertrekken,’ zeide de Hertogin, en inderdaad dat was hun geraden, vooruit van dit plan verwittigd, zou de meester er zich tegen hebben gesteld met al zijn gezag.
Toen eindelijk die bekentenis aan den Maestro niet langer kon worden uitgesteld, zeide hem deze:
‘Ik weet niet, wat die vrouw met u bedoelt; maar ik weet dat gij verloren zijt, zoo gij u aan haar verbindt.’
‘Het moge zoo zijn, ik kan niet anders!’ hernam hij met een doffen zucht.
‘God moge u dat eens vergeven, ik kan het nooit! - ik zal u niet optellen, wat gij verwerpt; gij moet het overwogen hebben in de laatste dagen, dat gij mijmerend daarhenen gingt - en gij hebt toch gekozen. Ik had gedacht dat gij sterk waart,’ ging hij voort na eene pauze; ‘gij zijt zwak, gij zijt laf - daarom ga - ik veracht u. Ik weet niet, of uw vader zijn vloek heeft herroepen, maar zoo die van een weldoener geldt, wees dan gevloekt!’
Schoon de strenge man dat uitsprak met vastheid, was hij daarbij toch doodsbleek geworden, en toen hij zich verwijderde met vasten stap, had men aan zijne houding kunnen zien, dat
| |
| |
hij het zoo snel deed, om zijne hevige aandoening te verbergen. François was als verbrijzeld aan zijn voeten nedergevallen; maar toen hij opstond en de Maestro had uitgesproken en niet meer daar was, had ook het laatste waarschuwende woord hem toegeklonken en van toen af zou hij geene andere stem hooren, dan die van een radeloozen hartstocht, in welken hij hoe langer hoe dieper zoude wegzinken.
Werkelijk ondernam de Hertogin den kleinen tocht naar het zuiden van Frankrijk, om zich te onttrekken aan het treurige schouwspel, dat het voor haar moest zijn, te zien hoe de schuldeischers hunne aanspraken lieten gelden op haar paleis, op hare landgoederen, tot op de heerlijkheid toe, waarvan zij den titel voerde. En toen zij wederkeerden naar Rome, had François d'Aubigny op de hooggeborene vrouwe al het overwicht van een gelukkigen minnaar. Want daarin had zich de Hertogin vergist: die burgerzoon was niet geboren om de lijdelijke slaaf te zijn van hare luimen. Zij zou hem niet meer verstooten kunnen of terugroepen naar willekeur, en zoo waar het is, dat zij zijne verleidster was geworden, zoo is het ook waar, dat zij meer dan de helft dragen moest van de keten, die zij zelve om zijn hals had geslagen; want zij beminde hem, zij beminde hem met al de vermogens harer ziel, met al de warmte van haar hart; zij had hem bemind van den eersten oogenblik af, dat zij hem zag; daarom had zij zooveel geduld gebruikt en zooveel list, om hem zeker voor zich te winnen; en was het een zeldzaam vergeten van vrouwenzedigheid en vorstinnentrots, was het zelfs moeielijk te verklaren uit haar berekenend en egoïstisch karakter, wonder was het niet, dat de vrouw, die tweemaal was gehuwd geweest zonder liefde, in de vaag harer jeugd; tweemaal aan onbeduidende mannen, een onbeduidenden woesteling en een onbeduidenden grijsaard; die zich had moeten tevreden houden, eerst met de dolle wildheid van een duellist, en later met de koude hoffelijkheid van een ouden Prins, zich onwederstaanbaar voelde aangetrokken door het levendige, zielvolle karakter van den burgerlijken kunstenaar, door zijne jeugd, door zijne schoonheid, door het treffende, het sprekende, het ruwe zelfs in zijne
| |
| |
manieren, dat ten minste getuigde van gloed, van kracht, van leven, Tan oorspronkelijkheid. Vrouwen - neen, menschen - vereenigen soms de zonderlingste inconsequenties; de Hertogin de Bracciano had François in haar dienst genomen, om zijne meesteres te blijven, terwijl zij zijne minnares zoude zijn, en zij werd zijne slavin, ondanks al het voordeel van hare stelling; dat kwam ook, omdat het geluk, of liever het ongeluk, al de scherpe kanten van zijn karakter deed uitkomen en verstaalde. Het ongeluk! want een toomelooze hartstocht, eene zulke, die ons de rust der ziele ontneemt; die het goede uitdrukt, dat in ons ontkiemd was; die de geestdrift voor eene edele kunst verkilt in onze aders; die onze werkzaamheid verlamt, en eer en roem en plicht en dankbaarheid voor niets doet achten, een zulke maakt ons rampzalig, al wordt hij bekroond, al waarborgt alles zijn duur, al staat niets dien tegen, al wordt hij gevoed en gesterkt, en zijne toomelooze eischen telkens bevredigd. De zijne scheen den jeugdigen François tot een gansch ander wezen te maken. Luimig als ieder, wiens ziel door onrust geteisterd wordt, was hij ijverzuchtig tot in het kleingeestige toe, en dan weder van eene koude hardheid die de geliefde tot wanhoop moest brengen. Zijn vurig, werkzaam karakter, aan werkeloosheid en verveling prijs gegeven, wreekte zich door heerschzucht en aanmatiging; heftig, trotsch, prikkelbaar, tot onzinnigheid toe, joeg soms zijne woestheid schrik aan; soms weder liet hij zich peinzend heendrijven op de zonderlingste mijmerijen eener ziekelijke verbeelding; de vrouw, die zich ter prooi had gegeven aan dit grillige spel, moest beurtelings huiveren van angst, en wegsterven van teederheid; soms geloofde hij niet aan hare zoetste bekentenis, aan het sprekendste bewijs harer liefde; dan weder sloot hij zich gansche dagen in eenzaamheid op, en eischte van haar zijne onafhankelijkheid weder en de vrijheid zijner ziel, of beschuldigde haar, dat zij hem aan zelfverachting had prijs gegeven. Soms deed hij haar opstaan in het midden van een feest, om hem te volgen op eenen eenzamen wandelrit; dan weder weigerde hij zich met haar te vertoonen in haar eigen huis, onder voorwendsel dat zij diensten van hem vergde.
Op het punt harer kleeding vooral was hij veeleischend,
| |
| |
grillig en onmogelijk te voldoen. Nu eens moest zij er uitzien als eene achttienjarige landfreule, en als de cameriste zich overtroffen had, om in gewaad en kapsel dat waas van eenvoud en onschuld te leggen, hetwelk van haar gevraagd werd, riep hij plotseling, dat hij eene Hertogin liefhad, dat hij de Vorstin niet herkende, en hij rukte zelf de linten los, die de vlechten samenbonden, om er de diadeem in te plaatsen of eene kostbare veder, en de Hertogin haastte zich, haar fluweel en purper terug te vragen; en daar de cameriste onder dat alles niet de minst gekwelde was, daar zij het was, op welke eene dubbele kwade luim terugkaatste, had Cynthia, van uit haar standpunt gezien, niet zoo gansch ongelijk, dat zij den man weerde, van wien zij de vernieuwing van dergelijke tooneelen vreesde, die ook zij wellicht bij ondervinding kende. Er waren oogenblikken, waarin de Hertogin het hoofd verhief tegen de tirannie, en dan volgde er een strijd, waarin de vrouw altijd weder nederboog onder het geweld van haar eigen hartstocht, en waarin ‘le petit compagnon’ (zooals le grand seigneur de St. Simon den Sieur d'Aubigny verkoos te noemen) telkens meerdere zekerheid kreeg van zijn meesterschap, telkens zwaardere proeven durfde opleggen, en waaruit hij zich toch altijd terugtrok met de stugge onvoldaanheid van een verongelijkte. Na eene diergelijke worsteling, kort na hunne terugkomst te Rome, zeide hij eens: - ‘Dat alles zoude beter zijn, als ik zekerheid had van uw bezit voor altoos; als niets mij scheiden kon van uwe liefde, als ik rechten op u had, die geëerbiedigd moesten worden door allen; als ik meester was van uw lot: als ik uw echtgenoot kon zijn, zou ik u gelukkig maken.’
En hetzij de Hertogin, door het hoogst avontuurlijke van den eisch zelven, als verblind werd voor de ongerijmdheid, hetzij ze werkelijk zijne overtuiging deelde, dat alles beter zou worden met een huwelijk, hetzij ze reeds te zwak was, om hem iets te durven weigeren - zij schrikte, zij verbleekte, zij bood flauwen tegenstand, doch zij eindigde met toe te geven. Intusschen was er, gedurende hun verblijf in Frankrijk, eene onderhandeling aangeknoopt, waarvan de uitkomst den wil van Francesco en het besluit der Hertogin in de hand werkte, en, zoo zij al het
| |
| |
vreemde daarvan niet wegnam, het ongerijmde ten minste temperde.
Monsignore Olivio Odescalchi, neef van Innocentius XI, een verre bloedverwant van den Hertog de Bracciano, vond het eene grieve, zijn geslacht aangedaan, dat de Heerlijkheden van dat huis bij openlijke veiling door de macht van schuldeischers zouden verkocht worden, 't welk toch de vermoedelijke uitkomst zoude zijn, ondanks de voorspraak van den Kardinaal de Bouillon, die de verzegeling had belet. Hij onderhandelde met Mevrouw de Hertogin over het Hertogdom Bracciano, dat zij hem zoude afstaan tot den prijs van twee millioen, waarmede zij de eischen harer schuldeischers zou kunnen voldoen; maar Monsignore Olivio, die met leede oogen de Fransche vrouw den naam en de titels had zien voeren van het hooge Romeinsche geslacht, eischte, dat zij dien van Hertogin Bracciano zou afleggen voor altoos, als eerste voorwaarde van den koop; eene voorwaarde, wier toestemming haar de grootste moeite kostte, en waartoe zij wellicht niet had besloten zonder den invloed van François, die niet veel medegevoel had voor haren geboortetrots, maar wiens burgerlijk gezond verstand des te beter begreep, dat haar geen ander middel overbleef, om aan de verwarring harer zaken een einde te maken. De fiere Romeinsche Heer had echter wel een anderen borg gewenscht voor het nakomen van eene belofte, met zooveel moeite afgeperst, dan dien van het gegeven woord eener vrouw, te meer, daar hij niet kon verhinderen, dat zij den naam en titel aannam van Prinses Orsini, dien zij mede had aangehuwelijkt, denzelfden, waaronder zij het meest is bekend geworden; hij had daarom de noodzakelijkheid eener nieuwe verbintenis aangeroerd, en hoewel de Hertogin daarop geene acht had geslagen, François, door wiens bemiddeling de geheele onderhandeling was gedreven, begreep, dat hij in dien man de hulp zou vinden, welke hij noodig had tot het voltrekken van zijn geheim huwelijk.
Want een geheim zoude het blijven, dat was de wil der Prinses; dit eischten haar rang en de maatschappelijke overeenkomsten, en François zelf had het niet anders gewild; zoo zijne fierheid eischte, dat zijne rechten op die vrouw gewettigd werden
| |
| |
en geheiligd door priesterlijke inzegening, hij had niet de kleingeestige ijdelheid, om met zulk eene zegepraal te willen schitteren in de wereld; - zoo zijn hartstocht niet rustte, voordat hij zich voor eeuwig onafscheidelijk had verbonden aan eene vorstin, zijn trots zelf verzette er zich tegen, dat die daad invloed zoude hebben op zijn toestand in de maatschappij, en veel liever had hij haar nedergerukt tot zijn stand, dan dat hij opgeklommen ware tot den haren, zoo daartoe mogelijkheid ware geweest.
Odescalchi dan, die belang had bij de handeling, was tegelijk de eenige getuige van het huwelijk van François d'Aubigny met de weduwe van den Prins Orsini; hij verpandde zijne eer als Edelman voor zijn stilzwijgen; de eenvoudige priester, die het voltrok, kreeg door zijn invloed eene rijke Pastorie over de Alpen; François legde den eed af, dat hij nooit deze verbintenis zou doen gelden in het openbaar, dan met den wil zijner echtgenoote, en ontving in ruiling de plechtige belofte, dat deze tegenover hem zoude betrachten alle deugden en plichten, die van eene trouwe gade kunnen geëischt worden door haar wettigen man. En daarmede meenden die beide menschen verzekerd te hebben wat zij, ieder voor zich, bedoelden, en zij hadden niets gedaan, dan de bouwstof verzameld, die hun volgend leven zoude vervullen met onrust, twist, wroeging en berouw.
Monsignore Odescalchi, tevreden in het zekere bezit van zijn Hertogdom, en in de zwakheid van zijne bloedverwante een waarborg te meer ziende voor het onbetwistbare recht van zijn titel, hield verder geene gemeenschap met haar, in zijn hart afkeurende, wat hij in zijn belang door zijne tegenwoordigheid had goedgekeurd. De zaken der Prinses waren nu volkomen geregeld; hare bezittingen vrij de hare geworden; haar huis was op meer zedigen voet gebracht; de rijkdommen, die haar gemaal haar bij testament had vermaakt, in zilverwerk, in paarlen, in juweelen, waarin het grootste deel van zijn vermogen bestond, waren onverminderd de hare gebleven, en de groote wereld van Eome, hare vernuften, hare talenten, hare intriguanten, hare schoone vrouwen, en hare geparfumeerde geestelijken keerden weder voor goed in haar salon terug. De teedere verhouding van Mevrouw de Prinses Orsini tot haren jeugdigen écuyer was
| |
| |
sinds lang in de wereld geen geheim meer; maar zoo ooit zonde en schande werden aangemoedigd door de medeplichtigheid der verschooning, de achttiende eeuw was ten uiterste toegevend voor dergelijke betrekkingen; zij had te veel groote zondaren en zondaressen met hare verachting te straffen gehad, zoo zij den steen der veroordeeling had geworpen op de Prinses Orsini; doch zoo men had kunnen gissen dat deze den eenigen stap had gedaan, die hare liefde konde wettigen en rechtvaardigen voor God, dan zeker hadden die zelfde menschen, welke nu slechts glimlachten en fluisterden, maar die haar niet minder zochten, haar uitgestooten uit hun midden, en als eene verworpene met schimp en bespotting den rug toegekeerd. De rechtvaardigheid der maatschappij! En de echtgenoot van François kende die zoo wèl dat zij haar gedrochtelijk huwelijk verborg met de angstige zorg van eene doodzonde. Zij smaakte daarvan intusschen de vruchten, die zij gewenscht had, want was het zelfkennis of een vast besluit? - de Signore Francesco was werkelijk voor haar geworden alles, wat zij wenschte. Was het de natuurlijke edelmoedigheid van zijn karakter, die hem deze nieuwe wijze van zijn tot plicht maakte, of was het een diep gevoel van het ongelijk, dat hij haar had aangedaan?
Zeker is het, dat hij zich tegenover haar gedroeg, als moest hij telkens hare vergiffenis koopen door zachtmoedigheid, door de opofferingen van onuitputtelijk geduld en vurige liefde. En de Prinses was juist de vrouw, om recht goed partij te trekken van deze stemming, en om niets te doen, dat hem moed kon geven, zich daaruit op te heffen. Alles bleef dus voor het uiterlijke hetzelfde, en zoo de écuyer nog heerschte, was dat door het zachte geweld der liefde, maar niet meer door dat van aanmatiging. In den aanvang van 1696 deed Mevrouw Orsini eene reis naar een vrouwenklooster in het noorden van Italië. De kloosterzusters, die zich wijdden aan de opvoeding van meisjes, hadden daarna eene kweekelinge meer; het was Diana. Niemand had op die reize de Prinses verzeld dan haar ècuyer Francesco, die van toen af eenmaal 's jaars derwaarts ging, om op de verzorging van het kind toe te zien.
De toestand der echtgenooten bleef dezelfde voor het uitwen- | |
| |
dige schoon zeker in dien tijd de hartstocht tot kalmte was gekomen, ten minste van de zijde der Prinses, toen er op eens brieven uit Frankrijk kwamen, en de eerste opening der onderhandelingen met Mevrouw de Maintenon en de Kardinaal Por-tocarrero hen opschrikte uit hunne rust, en hun beiden voor het eerst recht goed onder de aandacht bracht, hoe groot eene onvoorzichtigheid zij hadden begaan. Het was tegelijk de aanleiding tot den eersten ernstigen twist, die verkoeling tusschen hen deed ontstaan. Er werd Mevrouw Orsini het vooruitzicht geopend Camarera-Major te worden van de Koningin van Spanje; met ijver en in het geheim deed zij alle stappen, welke deze bevordering zeker konden maken; ten laatste werd haar die belangrijke post voor goed aangeboden.
‘Zij was weduwe van een Spaanschen Grande en weduwe zonder kinderen!’ luidde het geschrift, ‘een volstrekt vereischte voor het ambt, dat in haar samentrof.’
Men begrijpt hoe zij, met deze benoeming in de hand, stond tegenover François d'Aubigny, die haar echtgenoot was, en vader van hare dochter Diana! Hij bad, smeekte, eischte, dat zij niet zoude aannemen! Maar zij had die onderhandeling, zonder er hem kennis van te geven, te ver laten komen, om te kunnen teruggaan, zonder den toorn van twee Koningen en van al hare voorname beschermers op zich te laden, ondersteld zelfs, dat zij hem dit offer had willen brengen. Dan, de eerzucht en lust tot heerschen waren alreede ontvonkt; alle begeerten, die in haar gesluimerd hadden, waakten plotseling op; zij zag, dat zij eene groote rol zou kunnen spelen op het staatkundig too-neel van Europa; de sterke, onvrouwelijke hartstochten borsten fel uit, en stieten, zonder omzien of. aarzeling, de zwakkere vrouwelijke aandoeningen terug. De Prinses Orsini begreep op eens zich zelve, al de vatbaarheden van haar verstand, alle vermogens van haren geest; en wat beteekende bij die ontdekking de Signore Francesco, haar écuyer, met zijne rechten en zijne eischen, zelfs al was hij haar echtgenoot? Zij, die zoo weinig hechtte aan dat woord, dat zij er tot driemaal toe een had aangenomen, uit verschillende beweegredenen, maar nooit met dat ernstige besef van hare plichten tegenover dezen, dat
| |
| |
haar zeker zou belet hebben met een jongeling als Francesco zulk een verbond te sluiten. Was het niet de Hertog de Bracciano geweest, die haar opgeheven had uit weduwlijke bekrompenheid tot eenen hoogen en luisterrijken stand, en had zij hem ooit andere onderscheiding bewezen dan die, welke goede toon en wellevendheid vorderen, en was hij ooit in haar huis of in haar hart voor iets meerder gerekend geworden, dan voor een nietigen grijsaard, van wien zij den naam had aangenomen, doch wien ze niet behoefde lief te hebben en nog minder te gehoorzamen? En dan Francesco, de jongeling zonder afkomst en zonder titel, die niets voor haar was, dan de man, dien zij bemind had; die niets voor haar worden kon, dan op zijn hoogst een geheimschrijver, zou die haar beletten den groo-ten stap te doen, die haar een werkkring binnenleidde, juist geschikt voor hare talenten, berekend voor hare krachten; zou die hare schreden belemmeren, waar zij zich plaatsen zoude naast een troon? Was het niet reeds genoeg, dat hij voor meer dan de helft hare vlucht had verlamd; dat zij in de verbintenis met hem, altijd door, eene oorzaak zoude hebben tot bange zorgen en altijd eene onverzettelijke hindernis tegen menige berekening harer eerzucht? O, hoe verachtte zij zich zelve, dat zij op zoo hooge vooruitzichten niet was bedacht geweest! en het was een gevoel als van haat, dat zich in hare ziel ontwikkelde tegen hem, omdat hij het eerst, met zooveel drift, het offer harer vrijheid had geëischt - en hij zou dan nu gebruik willen maken van dat offer, om haar te dwingen af te zien van de grootsche en schoone loopbaan, die zich voor haar ontsloot... hij! en zij had wel zeker besloten, ditmaal niet te zwichten. Het was een heftig tooneel van verwijtingen en bitterheden, dat toen tusschen hen plaats vond, en waarbij de Prinses Orsini eene dorre koelheid en eene rustige vastheid wist aan te nemen, die meer bewezen voor hare diplomatieke bekwaamheden, dan voor haar hart; waarbij Francesco een terugkeer had van vroegere heftigheid, die hem toch niet overwinnen deed; een tooneel van schande en smart, vol ellende en tranen, vol verwenschingen en bedreigingen, een zulk eindelijk, als alleen plaats hebben kan tusschen zulke echtgenooten, maar ook zeker
| |
| |
volgen moest, als het noodlottige, onvermijdelijke gevolg van hunne zwakheden, hunne fouten, hunne overijling en hunne dwaling; een tooneel, waarvoor zij den grond gelegd hadden bij het wakker roepen en bij het toegeven van een ongerijmden hartstocht.
François d'Aubigny behield geene andere keus, dan zijne echtgenoot te laten handelen zooals zij wilde, of zich gansch haren haat te winnen, door haar van hare hoogte neder te storten, met eene ontrouw aan zijn eed. Tot het laatste dacht hij te edel en had haar nog te lief; - hij besloot tot het eerste, en zij reisde af naar Spanje, waar hij haar niet volgen zoude. François verlangde het niet, en Mevrouw Orsini had het hem voorgesteld, opdat hij het zoude afslaan; zij wist nog weinig van het karakter en het humeur der Vorstin, aan welker zijde zij leven zoude; zij had slechts voorgevoel, nog geene zekerheid van de macht, die zij hebben zoude aan het Hof; zij kon dus geen man met zich nemen, die tot haar stond in de betrekking van Francesco, en van wien zij zoo weinig voorzichtigheid kon hopen in de verloochening daarvan; maar toen zij eenmaal gevestigd was in vollen glans en hofgunst; toen zij de mate van hare macht had gemeten, en de diepte van haren invloed gepeild; toen zij wist, dat zij alles kon durven, en men haar alles zou vergeven, of liever, dat niemand haar het zou verwijten, dat zij in het vorstelijke paar twee blinden leidde aan hetzelfde snoer, twee kinderen aan denzelfden leiband; dat de sombere blikken der geërgerde Spanjaarden en de spottende glimlachjes der lichtzinnige Franschen niets zouden vermogen tegen haar, zelfs al duidden zij den verleidend schoonen écuyer als haar minnaar aan, toen ontwaakte in die zonderlinge vrouw eene glimp van de oude liefde, al ware het misschien uit zucht tot het gewaagde - uit lust aan bezwaren, of wel het verlangen naar een hart, waartegen zij met vertrouwen het hoofd konde uitrusten; te midden der vleierijen, die men aan haar verkwistte, aller aanbidding, die men haar opdrong, had zij behoefte aan eene liefde, die beproefd was en waarachtig; zij stond zoo alleen, en hare houding tegenover het Hof was van dien aard, dat zij tegen niemand eene gedachte durfde
| |
| |
uiten, zonder vreeze van onbescheidenheid of van verraad; dat zij de hand niet durfde leggen in iemands arm, zonder te vreezen, dat er voor den dienst een loon zou geëischt worden, hooger dan de staatkunde noodig vond te geven. Toen schreef zij aan haren Francesco; zij schetste hem haar toestand, te midden van al haar glans; haar verlangen naar zijn bijzijn; hare behoefte aan zijn raad, aan zijn steun zelfs en dat alles, het mocht waarlijk gevoeld zijn of slechts voorgewend, wist zij uit te drukken met die zegevierende behendigheid, waarvan zij het geheim bezat, en waarmede zij tot Mevrouw de Maintenon toe wist te winnen. Toch moest zij hare oproeping, hare bede, hare overreding herhalen, eer d'Aubigny besluiten kon zich weder in den treurigen toestand te plaatsen, waarin hij meester zou zijn en dienaar tegelijk; waar hij zou kunnen bevelen en toch moest gehoorzamen; waar hij gedwongen zou zijn met gebogen hoofd te staan achter den stoel van de vrouw, die eenmaal hare hand in de zijne had gelegd. Maar nog beminde hij, en zij had hem veel gezegd, veel beloofd, dat hem bevredigen kon met zijn lot; daarbij, hij had het reeds eenmaal aangenomen, hij had het vooruit kunnen berekenen, toen hij de eerste overeenkomst aanging; nu moest het worden gedragen, zoo hij geene eeuwige scheiding wilde, en daartoe voelde hij zich nog niet sterk genoeg. Hij besloot dan te Madrid te komen. Zij bood hem eenigen rang aan, die hem gelijkstelde met de hovelingen van edele geboorte, en die hem boven den schijn van dienstbaarheid verhief; maar met een eigenzinnige, misschien romaneske overdrijving van kieschheid, verwierp hij dit voorstel, zonder te denken aan de vernederingen, welke het hem had kunnen sparen; toch hernam hij nu zijn familienaam, dien hij reeds te Kome bij den Maestro Bo-jacci had afgelegd, totdat hij dien eens in zijn vaderland zou mogen voeren, verheerlijkt met den stralenkrans der kunst. Nu wist hij, dat dit nooit wezen zoude; dat zijn vader overleden was, dat er niemand meer leefde, wien het ergeren konde, zoo hij dien voortsleepte in het gevolg van eene vrouw, en nu wilde hij ten minste een wettigen naam hebben, waarbij men hem noemen kon, en dien niemand hem zou betwisten.
| |
| |
Toen dan de Sieur François d'Aubigny, écuyer van de Prinses Orsini, die te Rome de zaken zijner meesteres had geregeld, nu tot haar kwam te Madrid (zoo luidde het voor de wereld), - was hij in de volle kracht van zijn leven en een bloeiend schoon man. Het vuur zijner oogen mocht een weinig zijn getemperd, het maakte ze zachter en dieper; de overfrissche blos van de vaag der jeugd mocht zijn weggepeinsd van zijne wangen, die bleekte bij zijn donker glanzig haar maakte hem te meer belangwekkend; de hartstocht mocht zijn merk gedrukt hebben op dat voorhoofd in eene smartelijke groeve, het deed geen onrecht aan de schoonheid van den vorm, noch aan de uitdrukking van die schrandere trekken, welke buitendien reeds tot nadenken wekten. Zijne slankheid van vroeger was tot krachtigen bouw volgroeid, en al zijne bewegingen, hetzij hij eener dame den waaier aanbood, hetzij hij de teugels hield van een steigerend rijpaard, hadden eene natuurlijke en eigenaardige bevalligheid, iets zekers, iets vasts, iets sprekends, dat geen benijder hem konde afzien, omdat zij onopzettelijk was en aangeboren, en dat de fijne toon en de zachte hoffelijkheid van Mevrouw Orsini die alleen een weinig hadden beschaafd onder den invloed der eerste liefde; die manieren zouden voor een Edelman van geboorte zeker wel een weinig te veel kracht hebben gehad en te veel levendigheid; doch voor een écuyer, het midden wezen tusschen een groot heer en eenen burgerman, gaf men dit toe, te meer daar eene zoete, welluidende stem hare scherpheid verzachtte, zoodra hij sprak. Zulk een man, plotseling opgetreden te midden van een Hof, dat van kabalen en intrigues samenhing, en waar zich eene onverzadelijke behoefte deed gevoelen aan de prikkeling van vermaak en de schokken der hartstochten, was eene verschijning, die hare groote waarde had. Alle vrouwen vonden, dat de Prinses Orsini wel zeer gelukkig was geweest in de keuze van haren écuyer; maar tusschen het gemurmel harer bewondering door, hoorde men ook het schuifelen van den laster. Alle mannen vonden, dat deze écuyer er te schrander uitzag bij zijne schoonheid, om voor niets daar te zijn, dan om het gebedenboek te dragen van Mevrouw de Prinses, en zij begonnen in te denken, dat hij hun
| |
| |
gevaarlijk kon worden, voor zooverre zij op invloed aasden, op macht, of op vrouwengunst. Maar de fiere blikken van François en de eenigszins barre terughouding van zijn gedrag verstomden bewondering en laster beide, en zij, wier voorzienige schranderheid benijd had en gevreesd, kregen spoedig, niet geruststelling, maar de zekerheid, dat het voortaan uit de hand van dien man was, dat hun het genadebrood der gunsten en de wrange beeten der ongenade zouden worden toegereikt. Ook vatten zij die hand niet - maar zij likten haar, lage zielen als ze waren, die een lakei de voeten zouden hebben gekust, om later misschien zijn meester te kunnen trappen op het hart; en werkelijk, ware d'Aubigny een lakei geweest van afkomst of van beginsels, hij had voldaan kunnen zijn met zijn deel van geluk, met het deel van macht in de Spaansche monarchie, dat hem werd toegeworpen. In hare vreugde over zijne terugkomst had Mevrouw Orsini niet geweten, door welke bewijzen van liefde, van hoogachting en vertrouwen zij hem toonen zoude, dat hij welkom was, en hoe zij hem het offer vergoeden wilde, dat hij haar bracht. Zij moest toch enkelen deel geven in haar gezag; de Fransche Heeren: - dat was niet voorzichtig; de Spaansche Edelen: - dat was hoog verraad tegen Frankrijk - een onbekende naam, zooals de zijne, nevens Orry, dien zij toch moest dulden, dat kon niemands argwaan wekken, en hare macht niet meer verkorten, dan zij zelve wilde, en François, die anders vrij was van de gewone heerschzucht, of liever te trotsch, om haar op zulk eene wijze te bevredigen, nam aan, wat zij hem gaf, en eischte veelal meer nog, dan hem in het eerst was toegedacht, alleen maar, om zich te verblinden voor zijn waren toestand, om zich bij wijlen den droom te geven van onafhankelijkheid. En hij gewende zich zelven en anderen op die wijze zoozeer aan het oefenen van invloed, dat het hem eene gewoonte was geworden en eene behoefte, eer hij er aan dacht. En Spanje was er misschien niet ongelukkiger door. Hij verzette zich tegen menige wreede berooving, tegen menige willekeur, tegen menigen gewaagden stap, tegen menig roekeloos plan, dat niemand voordeel konde aanbrengen, dan den twee of drie fortuinzoekers, die het hadden uitgedacht; hij
| |
| |
bracht menig eerlijk man op zijne rechte plaats; hij stelde menigen schelm met beschaming ten toon; hij wist bekwaamheden te onderkennen en te gebruiken; hij wist de onwetende snoeverij met beschaming te straffen. Voor al dat goede had Mevrouw Orsini een scherpen blik, en zij meende het eerlijk genoeg met het land, dat zij regeerde (mits zij regeerde), om hem dankbaar te zijn voor de misbruiken, die hij aanwees, voor de verbeteringen, die hij voorstelde, ten minste zoo die niet ingrepen in het raderwerk der kabalen, waardoor zij heerschte. Het was toen, dat François die sombere en droevige menschen-kennis opdeed, hofkennis willen wij het noemen, tot verschooning der overige menschheid, waarvan zijne woorden in sommige oogenblikken op zulk eene bittere wijze getuigden; het was toen, dat hij zich fier voelde, slechts een burger te zijn, dat die medelijdende verachting voor vorsten en die haat voor hunne omgeving in zijn hart opschoten. Ondanks al zijne fouten, die wij niet verbloemd hebben, hopen wij toch, dat niemand hem verdacht heeft van onbepaald welgevallen in zijn toestand, vooral niet van geluk onder die zegepralen eener gevleide ijdelheid. Hij zelf zag nooit op dien tijd terug, zonder een donkeren schaamteblos en een diepen zucht, en de weinige oogenblikken van genoegen, die hem ten deele vielen, waren zeker niet die, waarin hij Orry of den abt d'Estrées in eenig duister plan had weten te kruisen; maar die aanvallen op de ontwerpen van den laatste kostten hem veel, of liever, zij besloten zijne loopbaan voor het oog der wereld, en hunne gevolgen ten minste dreven hem in de vergetelheid terug. Het was in het woeligste van den successieoorlog; de toestand van Spanje de wanhopigste, waarin het nog had verkeerd; Frankrijk, zoo uitgeput, dat het aan onderhandeling dacht met de zeemogendheden, al moest ook de voorwaarde van vrede de val zijn van den kleinzoon, Filips Y. Berwick was ingeroepen om het Spaansche leger bijeen te verzamelen en aan te voeren; Puységur was aangekomen, om hem te steunen; Orry had onherstelbare fouten begaan; door zijne onvergeeflijke achteloosheid ging Gibraltar verloren, de belangrijkste haven in gansch Spanje, allerbelangrijkst vooral in de handen van een vijand. De Kardinaal d'Estrées, van wien men
| |
| |
om zijne nauwe vriendschap met de Prinses Orsini, had gemeend, dat hij haar welgevallig zoude zijn, was omstreeks dien tijd Fransch ambassadeur te Madrid; doch daar hij de belangen van Frankrijk, met te veel oprechtheid en te weinig meêgevendheid behartigde, was hij in gedurige botsingen met de Camerera-Major, waarbij hij altijd nederlagen leed, welke zij hem niet spaarde, zonder eenige achting voor zijne achtingswaardige persoonlijkheid, noch voor de groote diensten, die hij haar zelve had bewezen, als de weduwe van Blaise de Talleyrand, en later. Dit vermoeiende en vernederende spel moede, verzocht de prelaat een ontslag, dat hem schielijk gegeven werd. Zijn broeder, de abt d'Estrées volgde hem voorloopig op; om zich te vestigen, liet deze zich de lage voorwaarde welgevallen, van nooit naar zijn hof te schrijven, dan met voorkennis en overleg van Mevrouw Orsini en den minister; doch in het geheim wreekte hij zich over dien dwang, door kleine kabalen te smeden in zijn persoonlijk belang tegen de Camarera-Major, door d'Aubigny veelmalen ontdekt en gedwarsboomd. Dit en de harde voorwaarde, waaraan hij zich onderworpen had, niet gematigd, zooals hij wachtte, door meerdere inschikkelijkheid voor de belangen, die hij voorstond, begon hem ondragelijk te worden, juist ten tijde, dat Puységur, door Orry op schaamtelooze wijze misleid omtrent de maatregelen tot onderhoud van het leger, en tot verdediging der grenzen, zich verplicht rekende zijne verontwaardiging te uiten in scherpe klachten, die hij naar Lodewijk XIV opzond. Orry was te veel en te openlijk door Mevrouw Orsini ondersteund en vooruitgezet geworden, dan dat men haar onschuldig kon achten aan zijne fouten, schoon het waarschijnlijk is dat hij haar, de vrouw, die toch in 't eind niet zelve de legermacht kon gaan tellen, of de magazijnen in oogenschouw nemen, bedrogen had, zoowel als den Franschen staatsman, wien hij valsche bescheiden voorlegde van manschappen, die alleen op het papier bestonden, en van voorzorgen, die nooit waren getroffen. Die beschuldigingen van Puységur, de verontwaardiging van de beide natiën over het verlies van Gibraltar, troffen samen met de uitbarsting, die Orsini, door hare handelwijze tegenover de beide d'Estrées, zich op den hals haalde. De Abt-gezant dan, had zich even goed
| |
| |
geërgerd aan Orry als Puységur, en wist beter dan deze, wat er omging in het paleis, waar de Prinses heerschte; maar hij had zijne persoonlijke redenen, om liever de Camarera en haren gunsteling d'Aubigny van alles te beschuldigen, dan den minister; den laatste zelfs schreef hij meer macht toe, en vooral meer kwaden wil, dan er werkelijk bestond. Minder oprecht en minder eerlijk dan zijn broeder, de Kardinaal, trad hij niet terug uit onmacht of uit verdriet, maar hij wilde langs sluipwegen de andere wegdrijven van hunne plaats. Ondanks de overeenkomst, die hij had aangegaan, en welke, tot schande van het Fransche Hof, daar bekend was en goedgekeurd, waagde hij het, langzamerhand sommige berichten van weinig belang af te zenden, buiten voorkennis der Camerera; toen dit gelukt scheen, maakte hij eene ernstige en vormelijke depêche op, waarin hij de gansche bitterheid zijner ziel uitstortte, waarin hij alle grieven uitmat, alle misbruiken blootlegde, alle geheime fouten aantoonde, alle kabalen uiteenploos, en Mevrouw Orsini en hare partij voorstelde op eene wijze, die den Koning van Frankrijk zoowel als dien van Spanje tegen haar moest innemen; maar wat het ergste was, niet slechts de staatsdame tastte hij aan, maar ook de vrouw; niet slechts in hare staatkundige geheimen was hij ingedrongen, maar ook in die van haar huiselijk leven; niet slechts de fouten van haar bestuur, maar ook de zwakheden van haar hart, stelde hij ten toon. Was het eene vermetele gissing of hadden omkooping en ontrouw hem de waarheid verraden? maar zeker is het, dat hij hare betrekking tot d'Aubigny voorstelde als een feit. Na eerst gesproken te hebben met eene trouwelooze overdrijving van diens invloed op de gewichtigste staatszaken; na als bewijs te hebben aangevoerd, wat niet te loochenen was, dat hij meermalen den kabinetsraad bijwoonde, waarin de belangrijkste zaken van het Koninkrijk werden beraamd en overlegd, en dat Orry en hij zelf zich dit misbruik hadden moeten laten welgevallen, gaf hij op, als waarschijnlijke oorzaak van een zoo groot overwicht van dien jongen man op de schrandere vrouw, eene teedere betrekking, een geheim huwelijk, waaraan niemand aan het Spaansche Hof meer twijfelde volgens hem. Dat was de laatste dolksteek,
| |
| |
waarmede hij zijn sluipmoord aan haar goeden naam voltooide.
Mevrouw Orsini evenwel, zoo goed gediend, zoo gevreesd, en zoo wel gehoorzaamd, was met de geheime overtredingen van den Abt bekend geworden; daar zij begreep, dat ze eenig vijandelijk doel moesten hebben, begon zij er hare maatregelen tegen te nemen; en toen het gewichtige stuk aan de post was toevertrouwd, werd het in hare handen overgeleverd. Men denke zich haar schrik, haar toorn, hare verontwaardiging doch neen, niemands verbeelding behoeft zich te vermoeien; als wij eenvoudig de handelingen opgeven, waartoe zij zich liet vervoeren in hare opgeruide hartstochtelijkheid, dan hebben wij haar zielstoestand geschetst. In den opengebroken brief aan den Koning, daar, waar de Abt zijn vermoeden uitdrukte, dat zij d'Aubigny had getrouwd, schreef zij eigenhandig als kantteekening: ‘Pour mariée, non!’ en na dit geschrift dus getoond te hebben aan verscheidene hooggeplaatste personen van het Hof, tot zelfs aan den Koning en aan de Koningin van Spanje, onder de bitterste verwijtingen en beschuldigingen tegen den abt, zond zij het met die vreemde en vermetele aanmerking naar Lodewijk XIV af, in geleide van de hevigste klachten over het gedrag van d'Estrées; over zijne vermetelheid, geschreven te hebben zonder hare voorkennis en over de gruwzame beleediging, die hij haar aandeed met de lastering van dit gewaande huwelijk. Dit zonderling onvoegzame, en, om het met den rechten naam te noemen, schaamtelooze gedrag van de Prinses Orsini; dit radeloos en onbezonnen vertienvoudigen van de ergernis, zoozeer in tegenstelling met hare gewone matiging, met hare waardige kalmte, met hare berekenende voorzichtigheid, met haar huiverenden schroom tegen iedere, zelfs de kleinste, overtreding van vormen en welvoegelijkheid, schenen te kunnen voortkomen uit eene edele verontwaardiging, die, tot het uiterste gestegen, in onbedachte drift ieder middel aangreep, om zich lucht te geven, en uit eene onschuld, die sterk in hare reinheid, de vermetelste stappen waagt, om zich te rechtvaardigen; maar wij houden het daarvoor niet; haar diep en gevat karakter, dat onder de grootste lots-wisselingen beradenheid en tegenwoordigheid van geest wist te behouden, had door fijne en meer waardige middelen hare eere kun- | |
| |
nen herstellen, waar die dus werd aangerand, zoo zij zich onschuldig had gekend; zij had zich kalmer en meer zeker gewroken op den Abt, dan door dus openlijk de wegen bloot te leggen, langs welke zij tot staatsgeheimen doordrong; ware hare verontwaardiging zoo waarachtig gevoeld geweest, als zij luide werd uitgeroepen! Wij houden integendeel haar gansche gedrag, onzinnig als het scheen, voor een welberekend overleg, voor een nieuw bewijs van hare gevatheid van geest, en snelle waardeering der eischen van het oogenblik. Hoe meer het waarheid was, wat daar geschreven stond, des te meer moest zij er luide en tegenover de gansche wereld, door schelle kreten, en de onwaarheid van uitroepen; daar er niets meer te loochenen was, niets meer te verbloemen, niets meer te verbergen, te vrijer moest zij klagen, te sterker wraak roepen over onrecht, zich te meer bitter beleedigd en belasterd noemen, naarmate er meerder grond was voor de lastering. Dit alleen kon sommigen nog misleiden omtrent de waarheid; de gesmoorde ergernis, of zelfs de herroeping daarvan, waartoe de Abt wellicht nog had kunnen gedwongen worden, zou niets geholpen hebben, zou niemand belet hebben te denken, wat hij wilde; en zoo de geschiedenis mij geen ander recht gaf, om hare verbintenis met d'Aubigny als een feit in den roman op te nemen, dan zou dit zeldzame en zoo weinig op haar zelve gelijkende éclat mij er de vrijheid toe geven. Het spreekt van zelf, dat François al zeer spoedig kennis kreeg van het voorval en van de wijze, waarop zijne gade- er zich in gedroeg, maar te laat toch, om de schijnbare onvoorzichtigheden van hare drift te voorkomen, of zich daartegen te stellen; doch welk eene grieve moest ze hem niet zijn, deze handelwijze! hij had nooit van haar verlangd, dat zij openlijk belijdenis zoude doen van de zwakheid, die haar met hem vereenigde - maar hem dus ganschelijk te verloochenen voor de wereld, onder woorden en daden, zoo diep beleedigend voor hem - want iedere bitterheid tegen den Abt op dit punt was eene beschimping tegen hem - was als eene getuigenis uit haar mond, hoe hij een zoo onwaardige was, dat de onderstelling van eene verbintenis met hem als de gruwzaamste aller lasteringen moest worden opge- | |
| |
nomen. En zij, die hem zelve had gekozen, die hem zelve het eerst de hand had toegereikt! Ook was zijne verontwaardiging zoo waarachtig en diep, dat hij die vrouw niet wilde wederzien. Nog denzelfden dag van het schandaal reisde hij af naar Rome, in een kort, maar scherp woord haar kennis gevende van zijn besluit, om nooit weer aan hare zijde te leven, dan als haar erkende gemaal. Zoo goed als eene eeuwige scheiding!
Welke de eerste indruk ook moge geweest zijn van d'Aubigny's vertrek op de Prinses Orsini, de tweede was zeker die van blijdschap, van verlichting; het stond aan haar, om partij te trekken van die verwijdering, op elke wijze, die zij goedvond. Ook deed zij die voorkomen als door haar beschikt, als de ongenade van den gunsteling, als een nieuw bewijs, dat die man niets meer voor haar was, dan hetgeen zij wel van hem wilde maken, en daarmede ook meende zij, dat alles geschikt was, de roekelooze! Meende zij dan waarlijk, dat Lodewijk XIV, de trotsche en nauwlettendste aller vorsten op den eerbied aan zijn persoon, de schending van Zijne Majesteit in het karakter van zijn Ambassadeur ongewroken zou laten? De onschendbaarste aller instellingen, de brievenpost, dus te misbruiken, om de officiëele depêche van een Gezant aan zijn heer machtig te worden, die te openen, zonder eerbied voor een diplomatiek zegel, met eigene hand een aanmerking daarin te lasschen, en van die daad geen geheim te maken, maar haar te verbreiden met opzet en zonder schroom, als ware het eene gewettigde en geoorloofde handeling, en daarna zonder vreeze te zijn voor het gevolg! Wij herkennen nauwelijks meer de Camarera-Major, of het moest zijn in de fiere zekerheid van hare ingewortelde macht, van hare onmisbaarheid, die haar hier verblindde. Zelfs al ware niet iedere regel van dat geschrift eene vreeselijke aanklacht geweest tegen haar, door feiten bewezen, zij ware toch verloren geweest, en niet meer te redden door de bescherming van Mevrouw de Maintenon, door de zwakheid en vriendschap der beide Spaansche Monarchen, tegen den toorn des Franschen Konings. Toch scheen de storm, die haar hoofd zoude nederbuigen, in het eerst niets dan een tochtje; zij kreeg eene strenge vermaning van wege het Fransche Kabinet - maar niets dan dat,
| |
| |
en de Abt d'Estrées daarentegen kreeg, nevens eene strenge bestraffing, zijn ontslag als gezant; zij behaalde dus als eene zegepraal op den vermetelen vijand, maar het was slechts eene krijgslist, om haar eerst te verjagen uit hare sterkte, uit de nabijheid van den Koning. De veldtocht was juist geopend. Lodewijk XIV deed zijnen kleinzoon opmerken, hoe het voeg-zaam ware, dat hij zich plaatste tegenover den Aartshertog, zijn mededinger, en in persoon zijn leger ging aanvoeren. Iedere poging, die de Camarera-Major aanwendde, om Filips dien raad te doen veronachtzamen, de eigen wensch zijner traagheid, om dien plicht te ontduiken, alles was vruchteloos: de oude Koning bleef onverzettelijk bij zijne meening, legde haar ten laatste op als een bevel van den grootvader, en de zwakke kleinzoon durfde niet wederstaan, al had hij zijne vor-stenwaardigheid ook durven wagen aan den blaam van gebrek aan moed, dien dit wegblijven op hem zoude laden. De Koningin, door de Camarera-Major opgezet, wilde zich niet van haar gemaal scheiden, en er werden tallooze kleine kabalen gesmeed, om dit ontwerp te doen aannemen, of te doen mislukken; doch in het eind moesten de beide vrouwen rede verstaan, en voor den eisch van het oogenblik wijken. De ontzaglijke nasleep, de onberekenbare kosten, die veroorzaakt zouden worden door de tegenwoordigheid van vrouwen in het leger, van eene Vorstin, van eene Koningin van Spanje bovenal, konden noch worden goedgemaakt door de uitgeputte geldmiddelen, noch worden gerechtvaardigd door eenig aan te wijzen voordeel.
De Abt d'Estrées, die niet meer gezant was, zoude echter, tot de komst van zijn opvolger, den Koning ter zijde blijven. Filips V dan reisde af, en spoedig daarna werd Mevrouw de Prinses Orsini geborene Fransche onderdane, gelast door haar Vorst, Lodewijk XIV, om Spanje te verlaten, en Italië haar als verbanningsoord aangewezen. Haar ontslag als Camarera-Major, den Spaanschen Koning ontwrongen, volgde daarop. Yan dien val, en hoe zij zich daaruit weder oprichtte, krachtiger dan ooit, hebben wij nu niet te spreken; veel meer eischt ons onderwerp, dat wij omzien naar d'Aubigny, om te weten, hoe hij had geleefd, en wat hij besloot bij die wending in het lot zijner gade.
| |
| |
Hij was naar Rome gereisd; hij had in het eerst getracht, zich opnieuw aan de kunst toe te wijden, en in die toewijding vergoeding willen zoeken voor al het verlorene; maar de tijd was voorbij; de kunst is eene ijverzuchtige minnares; zij is het liefst gediend om zich zelve; zij is niet gewillig zich te laten gebruiken als een pis-aller voor zielsverdriet. Voor François d'Aubigny was de tijd harer gunsten voorbij. Zijne jeugd had afgebloeid; de vlam zijner geestdrift had opgehouden te flikkeren; zijn moed was weg; zijne vroolijkheid, zijn vertrouwen op zich zelven, zijn geloof aan de macht der kunst, waren uitgebluscht; hij was verlamd geworden naar ziel en lichaam, verlamd voor de krachtige inspanningen, die zij eischt, en daarbij, Maestro Francesco als een onbekende uit haar gild getreden, kon er door François d'Aubigny niet weder worden binnengeleid; d'Aubigny, een naam, die nu eene treurige vermaardheid had gekregen door Europa, verpersoonlijking van zijne schande, van zijn ongeluk, die hem bekend maakte te Rome als elders, en waarvan hij dààr ten minste niet meer konde scheiden. En meester Bojacci, al had zijn harde vloek hem niet van dezen teruggedrongen, was niet meer onder de levenden, om hem te beklagen en hem de hand te reiken, of om zich gewroken te zien! Toen de kunst hem faalde, dacht François aan zijn kind; dat was wel de band, die hem aan deze Orsini hechtte; maar zij was der moeder zeker meer vreemd gebleven dan hem: de moeder had de zuigeling aan eene vreemde borst vertrouwd; zij had der moeder niets te danken dan het leven; de moeder kende niet eenmaal hare trekken; de moeder had nooit door eene liefkoozing de aandacht van de kleine tot zich getrokken. Hij daarentegen had ieder jaar haar groei nagegaan, hare ontwikkeling bespied, haar liefkoozingen afgetroond. Zij zoude hem kennen! Hij zou haar wederzien; in de nabijheid van het klooster wilde hij eene schuilplaats zoeken voor zijne schande en zijne smart; toen hij wegreisde uit Rome met dat doel..... trof de weêrklank van den val der Prinses Orsini zijn oor; zij was van haar voetstuk afgestort; de trotsche vrouw lag verbrijzeld dààr onder het hoongelach van vijanden, van benijders, van lage gunstelingen, verbeeldde hij zich; alles, waarvan en waarvoor zij leefde
| |
| |
was haar gewelddadig uit de handen gerukt; zij moest geschokt zijn tot in het binnenste harer ziel; zij moest kracht noch bezinning hebben overgehouden, om zich op te richten, of om voor zich zelve te handelen, meende hij; zij trok als eene verlatene naar Frankrijk henen, zeide men, veroordeeld aireede door de openbare meening, als eene misdadige, die haar vonnis gaat aan-hooren. En waarom was zij gevallen, waarom verlaten? Waarom werd er als eene schuldige op haar gewezen? Zijn naam naast den haren, was dat niet hare grootste misdaad? Het was in het einde toch hare liefde voor hem, die dit lijden over haar bracht; het was voor het minst zijn plicht naast haar te staan in het ongeluk, haar helper, haar beschermer te zijn, waar alle bescherming haar faalde. Zijne natuurlijke edelmoedigheid; het diepe besef van het ongelijk, dat hij haar had aangedaan, en dat telkens weder bovenkwam; de geheime stem van zijn hart, die altijd weder voor haar sprak, en - wie kent de duizende roersels eener ziel, die tot de zonderlingste tegenstrijdigheden kunnen voeren, en die toch niets zijn dan haar karaktertrek - wie weet nog, welke onbestemde hoop daarnevens; - de eerzuchtige Vorstin, de hooghartige Camarera-Major had hij verlaten, en wilde hij niet wederzien. Maar Mevrouw Orsini, die zich ging stellen in de macht van een beleedigden meester, zou hij vinden, en.... op het oogenblik, dat deze zich het meest vergeten waande, en verzaakt door de gansche wereld, stond de man voor haar, dien zij meer dan eenig mensch had verwaarloosd en beleedigd. Hij stond naast haar - liefderijk en krachtig, als een moedig vriend, als een kalm geleider, met een diep, maar ernstig medegevoel, en met al de omzichtige verschooning van een beleedigde, die vergeven heeft, omdat hij zich zelven niet rein kent van schuld. - Hij vond haar te Toulouse, maar niet als de gebogene, of de wanhopige, die nederligt onder de zwaarte van haar jammer, en die moed en goed beraad beide heeft verloren. Slechts toen zij snel begreep, hoe hij haar meende, wellicht wenschte te vinden, veinsde zij te zijn, zooals hij haar had gewacht, dichtte hem voor, dat hij haar toestand geraden had. Het was dien man niet gegeven, die vrouw te doorgronden, of haar te leeren kennen, anders dan door eene harde ondervinding. Het viel
| |
| |
haar in, van zijne tegenwoordigheid partij te trekken, zooals zij het vroeger van zijn afzijn had gedaan. Daartoe liet zij hem niets zien van hare sterkte, niets van hare hoop, niets van de wijze omzichtigheid, waarmede zij in Spanje alles had weten te regelen op eene wijze, die haar terugkeer mogelijk, noodzakelijk zoude maken; niets, hoe zij bij iedere schrede in Frankrijk aan moed won, en met meer vastheid het plan durfde vormen te harer verdediging; zij liet hem slechts zwakheid zien en volslagene moedeloosheid; zij sprak veel van de zeldzame hardheid, waarmede zij als verjaagd was uit Spanje, en van de sombere uitzichten, die dat haar geven moest voor het lot, dat haar in Frankrijk wachtte. Zij speelde als met de verschrikkelijk-heden van haar toestand, met de vreeselijke aanklacht van d'Estrées, die haar van eene verwaarloozing beschuldigde, welke nauw aan hoogverraad grensde; zij telde als met huivering al de voorname vijanden op, die zij zich aan het Fransche Hof moest hebben verwekt; maar zij verzweeg, hoevele en hoe machtige vrienden haar daar waren gebleven; zij scheen te sidderen voor den toorn van Lodewijk XIV, zoo vaak door haar getrotseerd in zijne Afgezanten, zoo vaak gedwarsboomd in zijne plannen; maar zij vergat te zeggen, dat zij nog zeker was van de Maintenon. Zij zinspeelde op het einde van menigen diploma-tieken val, de Bastille; en d'Aubigny, die niet anders kon oor-deelen dan naar den schijn en naar hare berichten, vond dit alles waarschijnlijk genoeg, om voor de waarheid te vreezen. Hij was niet zoo voorzichtig in het uitspreken van zijne deelneming en medegevoel, of zij bespiedde daarin iets van dat vroegere bewustzijn van ongelijk, dat nog niet in hem was verstorven en waarmede zij hem zoo vaak overheerd had in zijne onhandelbare luimen. Toen waagde zij het, hem stout te misleiden over de uitkomst van zijne overijlde afreis van Madrid, die hare zaak had benadeeld als zij voorgaf; en nu uwe terugkomst,’ vervolgde zij met een weemoedigen glimlach, hoe zij mij verrast en noodig is voor mijn hart, zij doet mij schade in mijne belangen.’
‘Dat was mijn doel niet,’ antwoordde hij ontstemd en bitter.
‘Weet ik dat niet?’ hervatte zij met zachtheid; ‘maar dat zal niemand verhinderen onze hereeniging uit te leggen, zooals
| |
| |
men wil, en gij begrijpt, hoezeer ik verloren zoude zijn, als na zulk eene ontkenning de waarheid vermoed kon worden, als gij zelf tegen mij komt getuigen.’
‘Ik? - hebt gij niet mijn eed, Mevrouw?’
‘Ik meen door uwe handelwijze, door gebrek aan inschikkelijkheid.....’
‘Mij dunkt, dat toch hebt gij mij niet te verwijten!’
Zij glimlachte. ‘Wat gij mistet, heb ik zoo gaarne verschoond;. maar nu kan één blik van uw oog mij de vrijheid kosten, als gij mij volgt.’
‘Ik zal een zoodanigen niet op u werpen.’
‘En toch zoudt gij mij willen volgen naar Parijs!’
‘Tot voor den troon van Lodewijk, als het zijn moet. Gij moet immers gered worden, Anna! Maar als gij gered zijt, wil ik ook een offer, Mevrouw! Als gij uit dezen nood de vrijheid redt en de eer, zal toch wel uwe rol in de hofwereld zijn afgespeeld?’
‘Het zou vermetel zijn aan het tegendeel te denken,’ antwoordde zij.
‘Blijf dan leven voor mij, voor uwe plichten, voor uw kind, voor uw geluk; want het zal uw geluk zijn, als gij eens met moed hebt afstand gedaan van den ij delen glans, waarvan gij nu al de onzekerheid hebt leeren kennen. Verbergen wij dan te zamen ons leven en onze liefde, in een oord van uwe keuze, waar Mevrouw d'Aubigny zich echtgenoote zal durven erkennen, zonder der Prinses Orsini te schaden; waar wij zoo gelukkig zullen zijn, als wij het nog kunnen wezen. Op die voorwaarde red ik den historischen naam der Camarera-Major; op die voorwaarde zal ik des noodig niets anders zijn dan..... uw kamerdienaar.
En hetzij Mevrouw Orsini reeds zoo zeker was van hare herstelling, hetzij ze werkelijk aan die uitkomst dacht bij een moge-lijken ondergang, als eene laatste toevlucht, zij vleide d'Aubigny met die hoop; zij sprak er van op eene wijze, die hem in den waan moest brengen, dat zij zelve, zonder tegenzin, het oog vestigde op een rustig en vergeten lot; zij noemde zelfs de vallei in Zwitserland, waar eene eenvoudige villa hun vergetelheid
| |
| |
zoude schenken van de wereld, en François, die reeds te veel lotswendingen had beleefd, om ook niet aan eene zulke te kunnen gelooven, volgde haar op nieuw, zoo niet met het volle vertrouwen, zoo niet met vroolijken moed, dan toch met iets, dat wel naar hoop geleek, en met eene goede verwachting van de toekomst.
Mevrouw Orsini was uit Spanje getrokken met zeer weinig gevolg. Zij had geene andere vrouwen bij zich dan de jonge Barones de Sesons, eene arme Fransche Edeldame, die haar tot gezelschapsjuffer strekte, twee deftige Spaansche duena's en eene Cameriste. De Barones reed met haar in dezelfde reiskoets, de duena's en de kamenier in de andere, die tegelijk voor eenige reiskoffers werd gebruikt. Mannelijk geleide had ze niet dan de volstrekt noodige bedienden. Zij nam te Tarbes huurrijtuig voor de dienende vrouwen, en liet François, dien zij van nu aan Monsieur d'Aubigny noemde, de ontruimde reiskoets ten gebruike over, met opzet tegen hem aannemende een toon van acbtings-volle beleefdheid, die verre was van de losse gemeenzaamheid, waarmede zij de gewoonte had met hem om te gaan, zelfs in het bijzijn van anderen.
Zoo was het bijna op dezelfde wijze en onder hetzelfde geleide, dat de man d'Aubigny naar zijne moederstad wederkeerde, als de knaap François er was uitgetrokken, en zonderling genoeg, dezelfde vrouw leende hem hare reiskoets, met dit onderscheid, dat hij toen aan het medelijden van den bediende een plaatsje te danken had tusschen de pakkaadje, en dat nu de bedienden voor hem moesten plaats maken, omdat hij de meesteres volgde uit medelijden. Nu zeker zou François niet met nieuwe schoenen, een grooten wandelstok en zijns vaders beurs, Parijs binnentreden zooals hij er uit gegaan was; maar d'Aubigny zou er ook niet het vroolijke hart binnenbrengen, de moedige ziel, den onbenevelden geest, de onschuld, den eenvoud, de oprechtheid, die huiverde van bedrog, de sterkte, die de leugen haat als eene lafheid, noch dat fiere zelfvertrouwen, noch dat geloof in de toekomst, noch die heilige geestdrift; en wat was er van dat alles geworden? Hij had het verspeeld aan een enkelen hartstocht, en hij kwam nu Parijs binnen als aan
| |
| |
den leiband van eene vrouw, die hij wantrouwde, die hem gebruikte zooals zij wilde, en die hij bijkans niet meer beminde, schoon hij telkens weder zich binnen haar toovercirkel waagde. O, hoe geheel anders had hij gemeend eenmaal weder tot die poort in te keeren! zijn naam met fierheid uit te spreken, een naam, waarvoor de voorbijgangers zich zouden hebben omge-wend, uit belangstelling en bewondering. Parijs had hij willen binnenstappen als een groot overwinnaar! En hij zou het geweest zijn, want hij zou de zegepraal behaald hebben van het talent op de overmacht der omstandigheden.
Maar nu, wat was hij arm geworden, de man, dien men over de staatskas van Spanje had zien beschikken, ten behoeve van anderen; die eene vorstin had gehuwd, welke millioenen als jaarlij ksche uitgaven te gebruiken had! Voorwaar, hij was armer dan de jongeling, die zijne boeken verkocht voor eene reispenning.
En nu, wat was hij gering geworden, die kunstenaar, die in zijn hart, vorsten te fier, niets hooger kende dan de kunst, en niets boven zich achtte dan de groote meesters, naar wier gelijkheid hij streefde! want hij was nu Monsieur d'Aubigny, dien de Spaansche Granden boven zich hadden gesteld door hun haat, en de Franschen door hunne vleierij, en die nu voor gansch Europa ten toon stond als de echtgenoot of de minnaar van eene vrouw, die hem verloochende en verdreef, zoodra zij het goedvond. Voorwaar, hij was de mindere geworden van den onbekenden jongeling François, die wegliep van zijn vader, omdat hij vrij wilde zijn.
Wat was hij zwak geworden en afhankelijk nu hij tot man was gerijpt, sinds hij de eerste overwinning had behaald op de machtigste vrouw van het Zuiden, over die, welke den sterksten geest had; zoo zwak, dat hij telkens het hoofd boog onder het juk, en zich veil gaf aan bedrog, omdat hij zich slingeren en beheerschen liet door hoop, door vrees, door medelijden, door verdwaasde liefde, hij, die nooit iets had gevreesd, dan zijn God; die nooit iemand had gehoorzaamd dan één weldoener, en die nu de oogen nedersloeg voor den blik van een handwerksman, en die zijne echtgenoot moest volgen, waarheen zij wilde,
| |
| |
en op de wijze, die zij noodig vond! Voorwaar, tienmaal zwakker was hij dan de knaap François, die ouderlijken dwang en stompe onbillijkheid durfde wederstaan, zonder andere hulp, dan zijn wil en zijn moed. Ook deed die terugtocht naar Parijs, in de eenzaamheid van de reiskoets, bij de werkeloosheid van de lange reize, hem met ernst tot zich zelven inkeeren, en voerde hem tot al de sombere overwegingen en bittere gewaarwordingen, waartoe zulk een inkeeren hem moest henenleiden. Maar uit dat ongestoorde, lange en smartelijke gepeins, waarin zich zooveel zelfverwijt mengde, en zooveel zelfpijniging, als een menschelijk geweten, eens ontwaakt, en eene ziel als de zijne, eens aan het ontleden harer gewaarwordingen, aangeven moesten, ontkiemde en rijpte een vast en ernstig besluit, waartoe hij nog zielskracht genoeg voelde, om het op te vatten en zonder omzien uit te voeren. Als hij Parijs zoude verlaten, zoude het zijn met zijne echtgenoot, om haar over de Alpen te voeren, of het zou zijn als niets dan de vader van Diana, die zich ganschelijk en alleen ging toewijden aan zijn kind, en die de moeder overliet aan het lot, dat zij zich zelve zoude scheppen.
Die overwegingen en dat besluit maakten hem stroef en somber, in zich zelven teruggetrokken, maar kalm en ernstig, en gaven hem die soort van waardigheid terug, welke uit een hernemen van hoogachting voor zich zelven ontstaat. Zonder te weten waaruit zij ontsproot, was die stemming aan Mevrouw Orsini hoogst welkom bij hare plannen, waarvan zij hem nog niets had medegedeeld; eerst te Compiègne had zij een ernstig onderhoud met hem over de houding, waarop zij te Parijs met elkander zijn zouden, en over de wijze, waarop zij wenschte dat d'Aubigny zich vertoonde.
‘Mijn écuyer heeft zich zelven zijn afscheid gegeven,’ begon zij met nedergeslagene oogen; ‘mijn echtgenoot kan ik nog niet naast mij zien, maar een schrander en vertrouwd vriend mag ik met mij voeren, dáár, waar zoovele vijanden het oog op mij gericht houden.’
‘Gij wenscht dus, dat ik onder een vreemden naam...’
‘Zeker niet! De Gravin van Egmond, mijne nicht, bij welke ik mijn intrek neem te Parijs, heeft mij gisteren geschreven,
| |
| |
dat haar hôtel ruim genoeg is, om ook Mijnheer d'Aubigny, mijn vriend en raadgever, een verblijf te kunnen aanbieden; gij zult mij verplichten dit aanbod niet af te slaan, en u eenigszins te schikken in kleeding, zoowel als in wijze van u voor te doen, en in de lieden, welke gij kiezen zult ter uwer bediening, naar den voet, waarop Mevrouw van Egmond u ontvangt. Het is van de eerste noodzakelijkheid, dat men u ziende vergete, of liever voor onwaar houde, dat gij ooit in eene betrekking zijt geweest, die iemand als de Graaf Châtillon, of een ander, niet evenzeer had kunnen vervullen...’
‘Ik begrijp u, Mevrouw! gij zoudt willen, dat de jammerlijke smet van dienstbaarheid, die gij op mij geworpen hebt, en waaronder wij onze ware betrekking verborgen, uitgewist konde worden, of vergeten voor het minst.’
‘Ja, Mijnheer! zoo is het, en ik bid u, Francesco! regel u daarnaar voor ditmaal; ik weet, gij kunt zijn, wat ik wensch, wat ik noodig heb; het is mijne vrijheid, mijn leven, dat ik van u vraag. Bedenk toch, het is bewezen, dat gij de geheime despacho hebt bijgewoond, dat gij er uwe stem hebt gegeven, dat gij de gevoelens hebt geleid en beslist; gij zelf hebt dat toenmaals gewild en van mij afgedwongen; waarmede zal ik mij verantwoorden, indien...’
‘Het zij zoo, Anna! ik ben reeds zoo diep gezonken, dat het mij niet verlagen kan, zoo ik tooneelspeler word. Daarbij heb ik mij verbonden u te redden, en ik wil niets verzuimen, wat gij daartoe noodig acht; gij kunt nog eene wijle met mij spelen, Mevrouw! nog eene korte poos zal ik uw slaaf zijn, of uw vriend, of wat gij wilt, en gij zult mijne handelingen regelen; daarna zal ik u mijne eischen voorleggen, en wij zullen ieder onze beurt hebben.’
‘Zoo zij het!’ riep Mevrouw Orsini, verheugd, dat zij voor het oogenblik overwonnen had, en zonder vrees voor die toekomst, welke hij aankondigde. François hield zijn woord. Zijne kleeding, waarin hij doorgaans het schilderachtig fantastische had gelegd van zijn kunstenaarssmaak, en die zucht naar weelde, welke hem eigen was geworden bij het verliezen van zijne eenvoudigheid van hart, werd nu de kostbare soberheid van
| |
| |
een groot heer, die zich liever onderscheiden wil dan schitteren. Het afgetrokkene en lijdelijke van zijne tegenwoordige stemming temperde de levendigheid van zijne manieren, die nooit anders waren geweest dan bevallig, en de bekendheid met het hof en met de gebruiken der eerste kringen maakte het hem licht, niet slechts een edelman na te bootsen, maar er een te zijn, wien Richelieu of Beauvilliers de hand zouden reiken zonder aarzelen. Het was te dier tijde dat hij dien Jerôme bij zich in dienst nam, welken wij op Chante-Loup nog bij hem vonden, terwijl Mevrouw Orsini hem Raymond afstond, een jongen Spanjaard, die hem reeds in Madrid had gediend, en die zeer aan hem gehecht was. De Gravin van Egmond, die eene slimme vrouw was, en in d'Aubigny den man zag, die eene bloedverwante, op welke zij trotsch was, kon doen vallen, oefende tegenover hem de plichten eener gastvrouw, met de ernstige onderscheiding, die men verschuldigd is aan een vreemdeling van rang. Maar zij deed het met koude hoogheid, die hartelijkheid uitsluit, en iedere toenadering vermijdt. En d'Aubigny was juist de man, om zoo iets met stugge hoffelijkheid te beantwoorden, die geene schrede voorwaarts doet. Tegen zijne vrouw zelve nam hij den toon aan van een hoogen staatsbeambte tegenover eene vorstin, en Mevrouw Orsini beantwoordde dit met al den tact, die haar eigen was. Hij bracht haar des morgens een bezoek in haar vertrek; de jonge Barones was altijd tegenwoordig en verliet haar nooit. Zij spraken vluchtig en over onverschillige onderwerpen; de enkele malen dat de Prinses hem iets te vertrouwen had, gebruikte zij de Portugeesche taal, die de Barones niet verstond, en waarin zich François had geoefend, omdat de Prinses hem eens gebruikt had tot eene vertrouwelijke zending naar Lissabon. Daarop kwam de Gravin van Egmond hare nicht begroeten; d'Aubigny was verplicht eenige hoffelijkheden te wisselen met deze, en vervolgens verwijderde hij zich; aan het middagmaal vond men elkander terug, met nog twee of drie gewone bezoekers van het huis. D'Aubigny, die te Madrid nooit met de Prinses had gegeten, dan wanneer zij geheel alleen waren werd geplaatst ter linkerzijde van de vrouw des huizes, zijne echtgenoot tegenover hem, en
| |
| |
dit in een tijd en in een land, waar de wetten der étiquette zoo streng werden gehandhaafd, was zoo goed als eene verklaring aan de vreemde gasten van den rang, waartoe d'Aubigny geacht werd te behooren. Dan dit kalme leven duurde slechts kort. Reeds bij hare aankomst hadden zich lieden van rang bij de Prinses ten bezoeke aangemeld. Uit voorzichtigheid had zij ze niet ontvangen, onder voorwendsel van rust noodig te hebben na de reize. Die moeielijkheid wekte de belangstelling van meerderen, en Monsieur le Prince zelf kwam haar zien; hij werd ontvangen; dit werd van toen aan een voorbeeld, dat allen, die daartoe het recht hadden, wilden volgen, en toegelaten te worden eene onderscheiding, die men elkander benijdde. Van toen af trokken nieuwsgierigheid, belangstelling, en boven alles de mode, de helft van Parijs en de hofwereld tot haar, schoon op zijn best slechts een derde daarvan werd toegelaten. De Ministers, die het meest tegen haar waren, schrikten over dezen voortgang, en de Koning beval Torcy haar te gaan zien. Toen wist Mevrouw Orsini, die onder dit alles niet stilgezeten had, al scheen zij in diepe ruste, dat zij gered was, en dat zij hare redding nu zoowel uit Parijs kon wachten als uit Spanje. Dan wij spraken vroeger van die behendigheid, waarmede zij zich gedroeg, en hoe zij bij de grootsche uitzichten, die zij weder mocht opvatten, even koel en voorzichtig bleef, als vroeger bij den slag, die haar trof, en hoe volmaakt zij slaagde, en hoe zij gevierd werd dáár, waar zij gekomen was met vrees en als beschuldigde. Na het eerste bezoek van Torcy, verzocht zij, d'Aubigny tegenwoordig te zijn, als er vreemden kwamen. Zij stelde hem voor aan allen, zelfs aan de Hertogin van Bourgondië.
Misschien hebben sommige mijner Lezers reeds het doel bemerkt van al deze bewegingen der Prinses Orsini. Zoo d'Aubigny voor haar de slaaf was, die achter haar triomfkar ging, om haar hare sterfelijkheid te herinneren, zij wilde zich van die herinnering ontslaan, door hem er op te tillen en nevens zich te zetten. Dat was zeker de gemakkelijkste wijze, om gezamenlijk het juk te dragen. En daarbij was het de fijnste wijze, om de aanklacht van d'Estrées onschadelijk te maken en af te leiden. Toen Lodewijk en zijne Ministers door de eerste personen van
| |
| |
het hof over d'Aubigny hoorde spreken, als over een hoogst-beschaafd, schrander, diepdenkend man, die in hun kring te huis behoorde, en wiens oordeel en doorzicht door de Prinses met vrijmoedige erkentelijkheid werden geprezen en voor wiens inzichten zij eene onderscheidende hoogachting betuigde, begonnen zij zich allengskens te gewennen hem genoemd te zien nevens deze vrouw, en zelfs daar, waar van gewichtige staatszaken de rede was, begon het minder vreemd te schijnen, dat hij zich daarin gemengd had, dat hij geraadpleegd was geworden, en zijne stem meermalen eene beslissende was geweest, en naar mate men hem meer berekend begon te achten voor die roeping, naar mate men een hooger gevoelen kreeg van zijne persoonlijkheid, die zijne bekwaamheden scheen te waarborgen, verzwakte de indruk van de grove beschuldiging, viel het denkbeeld weg, dat de Abt als grond van zijne aanklacht had vooruitgezet, dat aan een man zonder beduidenis, een kamerdienaar, of iets daaraan zeer nabijkomende, het recht was gegeven zich te mengen in zaken van aanbelang, alleen ter wille van den dwazen hartstocht eener vrouw; werd het nauwelijks meer dan eene lastering, uitgevonden door een wraakzuchtigen vijand; en toen het eindelijk kwam tot dat merkwaardige gesprek, waarbij Mevrouw Orsini Lodewijk XIV zoo geheel voor zich innam, dat zij als beschuldigster durfde optreden, en voorwaarden durfde stellen voor den nieuwen vrede, was het haar mogelijk over d'Aubigny te spreken met zooveel gemak als over iemand, wiens kracht en degelijkheid zij noodzakelijk had moeten stellen tegen de slapheid en oppervlakkigheid van d'Orry, dat ook de laatste argwaan moest wegvallen bij zulk eene stoute openhartigheid. En toen later d'Aubigny zelf werd voorgesteld, en zich aan het hof moest vertoonen, was er niets in de stroeve statigheid, waaronder hij zijne ergernis verborg, dat de gesmoorde vermoedens opwekte; integendeel was er in zijnen kouden en vreemden toon tegen Mevrouw Orsini iets, dat veeleer denken deed aan een verborgen haat, dan aan eene verborgene liefde. Het was ook zijn masker, dat hem ondragelijk begon te worden, en de vermomming, die hem drukte, als een looden pantser. Zoodra hij zag, dat van dat somber afgeschetste gevaar geen zweem
| |
| |
was gebleven; dat de vernedering een schitterenden triomf tot uitkomst had gehad; dat er niets meer behoefde gedaan te worden ter redding van die vrouw, die wellicht nooit in ernst aan haar ongeluk had geloofd, maar die het gebruikt had, om hem langzaam en ongevoelig mede te verwikkelen in een plan, waarvan zij weten kon, dat hij het niet zou goedkeuren, werd het hem nauwelijks meer mogelijk zijne spijt en zijne verontwaardiging van eene uitbarsting te wederhouden en onder een goed gelaat te verbergen. Het is zeker dat de Prinses in haar ontwerp reeds zooverre was gevorderd, en zoo nabij de bereiking van haar doel was gekomen, dat zij, na den Koning met fijne omzichtigheid getoetst te hebben, de overtuiging had, dat zijn terugkeer naar Spanje, tegelijk met den haren, mogelijk zou kunnen gemaakt worden door eenigen eervollen titel, en gewettigd door een aanzienlijk ambt aan het Hof; en wie weet, tot hoever zij dezen wensch zou hebben opgevoerd, zoo niet François, dien zij toch in het einde raadplegen moest, met die korte stugheid, die zich niet liet ompraten of misleiden, haar zijn ‘tot hier toe en niet verder,’ had toegeroepen, en ronduit had verklaard, hoe het besluit, dat hij haar had medegedeeld op hun tocht naar Parijs, onveranderlijk was.
‘Het zij misleiding van uwe zijde,’ sprak hij, ‘het zij eene ongedachte wending in de kans, maar het onwaarschijnlijke is gebeurd; gij gaat uwe plaats in de staatkundige wereld en in Spanje hernemen; ik heb mijne rol voor u afgespeeld, ik kan aftreden. Ik zal u nu den nutteloozen en belachelijken eisch niet doen, om die heerlijkheid, door u met zooveel zorg nagejaagd, op te offeren voor uwe plichten aan mij, maar daarom behoude ik mij de vrijheid voor, de mijne te betrachten, zooals ik het versta. Monsieur d'Aubigny, dien gij misschien tot vicomte of chevalier, of wat ook, gemaakt zoudt hebben, dekt u nog met zijne vermomming tot buiten de muren van Parijs; maar daar ook scheidt zich zijn weg van den uwen - en voor eeuwig; wij kunnen niet meer samengaan. Bij eene geheime of openlijke poging, om mij te dwingen eene andere te kiezen, werp ik de tooneelkleeding van een groot Heer af, en de écuyer François zal de Camarera-Major den regentenstaf ontrukken, nog vóór zij dien weder heeft opgevat.’
| |
| |
Meer was er niet noodig. Mevrouw Orsini was verplicht, den volgenden dag tot den Koning te zeggen, ‘dat d'Aubigny zich alleen had vertoond te harer rechtvaardiging, doch een te zonderling en te fier karakter had, om na het gebeurde iets anders te wenschen dan afzondering en rust. Zij verloor veel,’ voegde zij er bij, ‘maar zij hoopte in den nieuwen Franschen Gezant, Amelot, terug te vinden, wat zij moest opgeven.’
Kort daarop volgde hare afreize naar Madrid, met een schitterend geleide en een luisterrijk gevolg; d'Aubigny verliet Parijs een dag te voren; hij had afscheid genomen van zijn echtgenoot, in tegenwoordigheid van de Gravin van Egmond en de Barones de Sesons!
Het is wel zeker, dat nooit echtgenooten met meer koelheid en met meer overlegde onverschilligheid van elkander zijn gegaan, nadat zij met meer wederzijdsche verblinding en hartstocht tot elkander waren gekomen; het was hier geen misverstand, dat verbitterd had tot onbillijke verwijten, tot onrechtmatigen toorn, tot ruwe mishandeling, niet eens zelfs wederzijdsche gebreken, die de afgerukte blinddoek der liefde op eenmaal in al hunne zwartheid had aanschouwelijk gemaakt, en die wederzijdsch ongeduld nu onverdragelijk maakte; neen, zij erkenden en waardeerden nog altijd in elkander dezelfde eigenschappen, die hen ieder van zijn kant hadden aangetrokken; Mevrouw Orsini was nog altijd voor François de vrouw, die zijne eerste liefde had weten op te wekken, die zijne eenige liefde was gebleven, en die nooit eene andere mededingster in zijn hart had gehad dan zich zelve; François was voor Mevrouw Orsini nog altijd de schoone belangwekkende man, voor wien zij eens een hartstocht had opgevat, machtiger dan hare rede en hare voorzichtigheid; en in wien ze nog niet opgehouden had dat welgevallen te vinden, hetwelk haar wenschen deed, hem naast zich te zien, ten allen tijde, slechts op voorwaarden, door haar gesteld. Het was ook niet de storm der jaloezie, of van eenigen anderen grooten hartstocht, die hen van elkander dreef; het was van hare zijde niets dan koude, eigenbatige eerzucht, die haar den raad gaf en de kracht, om alles op te offeren aan hare berekeningen en aan hare behoefte om te heerschen; van zijne
| |
| |
zijde dat fiere terugtreden uit gewonde eigenliefde en eergevoel, en die stille verbittering, welke nog toeneemt met alles, wat er van liefde in het hart is overgebleven na eene krenking. Zóó verlieten zij elkander, en wij hebben gezien, dat zij elkander zóó wedervonden. Zoo de kortstondige hereeniging met haar gemaal voor de belangen der Prinses Orsini goede vruchten had gedragen, voor dezen zelven was zij ook niet vergeefs geweest. Hij had verkregen, dat de opvoeding van hunne dochter, zoodra deze niet meer vrouwelijke hulp behoefde, geheel aan zijne leiding zou worden overgelaten; alleen had Mevrouw Orsini bedongen, dat het eene zulke zou wezen, die met haar rang in de maatschappij overeenkomstig was, een eisch, die François te eerder toestond, naar mate hij vast besloten had Diana te versieren en toe te rusten met alle voordeelen van mannelijke kennis en vrouwelijke talenten, die het in menschenmacht zoude staan haar te geven. Daarentegen ontving hij de zekerheid, dat de Prinses het kind nooit van hem scheiden zou, dan met zijn wil, en moest in ruiling daarvan de bepaling aannemen, dat het meisje geen huwelijk zoude aangaan, dan met medeweten en goedkeuring der moeder. Met de gerustheid in het hart, die hem deze schikkingen moesten geven, en losgemaakt, zooveel een menschelijke geest het vermag, van de boeien zijner vroegere liefde, trok d'Aubigny naar de kleine Italiaansche vallei nabij het Urselinenklooster, waar zijne dochter verzorgd werd, en verborg daar zijn naam, zijn lijden en zijn aanwezen voor de gansche wereld, al kon hij zich dan niet verbergen voor zich zelven. Het zedigste landhuis in de nabuurschap bewoonde hij alleen met Jerôme en eene verarmde pachtersweduwe tot huishoudster.
Mevrouw Orsini, die geene bekrompenheid kende bij financieele overeenkomsten, had reeds vroeger de geheele fortuin, die haar restte van de erfenis des Hertogs Bracciano, aan d'Aubigny ter beschikking gesteld, voor de verzorging van hun kind, en daarbij genoot hij zelf een schitterend jaargeld, dat de Camarera-Major hem door den Koning had laten toekennen als belooning zijner diensten in Portugal! en dat hij bleef aannemen, uit nooddwang, en - omdat hij vader was; want voor zich zelven
| |
| |
levende, in de afzondering van een kluizenaar, met de soberheid van een Italiaanschen boer, bespaarde hij groote sommen tot een edel doel. De ongelukkige man, door zoo bittere levenservaringen en zoo vreemde lotswisselingen, van een werkzaam kunstenaarsleven tot een bespiegelend monnikenleven heengebracht, vormde van toen aan zich zelven tot den aanstaanden opvoeder van zijne dochter; want schoon hij zich had losge-wrongen van de moeder, te nauwer en inniger hechtte hij zich aan het kind, dat zijn eenig onbetwiste eigendom was gebleven, totdat hij het openlijk het zijne zou noemen; dat zich geene moeder zou herinneren, maar dat een vader te inniger zoude liefhebben. Hij nam haar echter vooreerst niet tot zich; zijne vaderliefde was niet die weeke teederheid, die op iedere voorwaarde de tegenwoordigheid van het geliefde wezen tot behoefte heeft, maar die verstandelijke trouwe, welke zich ieder offer durft opleggen en wil volbrengen. Na met angstige omzichtigheid de handelwijze der kloosterzusters met Diana te hebben getoetst en bespied, besloot hij dus, haar vooreerst te laten in het gewijd en en kalm verblijf, en zich te vergenoegen met haar dikwijls te komen zien. Hare teêre jeugd, die nog zoozeer behoefte had aan beschaafde vrouwelijke leiding, was er niet de eenige oorzaak van; maar de Sieur François, de eenige naam, waarbij hij zich voortaan noemde, was een van die weinige wijzen, die zich zelve kennen, en die helder zien op hunne eigene gebreken. Hij wist niet slechts, hoe oneindig veel hem ontbrak, om een verstandig opvoeder, om een kundig onderwijzer te zijn voor een kind, voor een meisje, eene vreugde, waarin hij toch voortaan zijn eenig geluk wilde vinden, als zijn eenige taak; maar ook, dat hij beginnen moest, om zich zelven meester te wezen, zou hij het worden van zijn kind. Eerst moest de smartelijke opruiing zijner hartstochten, zijner teleurstelling, zijner gekrenkte eigenliefde, zijner geknakte trotschheid, zijner verdeemoedigde ijdelheid, tot berusting worden gebracht; eerst de verbittering zijner ziel tegen de menschen en tegen de maatschappij worden verzacht tot een vergevend medelijden en eene wijsgeerige beschouwing, die alles durft zien met koelheid en zonder haat; eerst moest hij in zich zelven verstompt en verkoeld hebben die prikkelbaarheid van
| |
| |
gevoel, welke hem kon opwinden tot de overspanning, die in zwakheid onderging, of kon doen opsteigeren tot vlagen van drift en eigenzin; waarbij zijne kracht zich in baldadige ruwheid uitte; eerst moest hij zijne vastheid van wil, die tot blinde hardnekkigheid kon versteenen, lenigen tot die zachte gelijkmoedigheid en onverzettelijkheid van beginsels, die, gewapend tegen indrukken, als tegen wederstand zich door de eersten niet laat wegsleepen, of ophitsen door den andere, maar beide onderwerpt aan een beraden oordeel; hij moest de stroeve heerschzucht van den écuyer, die geen midden kon kiezen tusschen bevelen ontvangen of geven, matigen tot het vriendelijke meesterschap van den vader, die gehoorzaamheid kan eischen als een plicht, maar die haar weet te vragen als eene gave der dankbaarheid; hij moest zijne grillige prachtliefde, ook al eene ondeugd aangewonnen in de dagen zijner vernedering, hervormen tot zijne oorspronkelijke eenvoudigheid van wenschen, tot zijn zuiveren kunstzin, uit de dagen zijner reinheid van hart; hij moest, met één woord, de Francesco worden, zooals die kwam uit de handen van Maestro Bojacci, maar verzacht, maar verfijnd, maar verdeemoedigd, maar gerijpt en beschaafd onder den scherpen, harden beitel des ongeluks en de overpeinzingen der zelfkennis. Dat eene zoodanige hervorming, ondernomen op den middag des levens, voortaan eene niet afgedane taak zou blijven tot den dood toe, wist de Sieur François zoo goed, als wij gezien hebben, toen wij hem het eerst ontmoetten, dat hij slechts ten deele was geslaagd; maar hij moest het in die volmaking ten minste zoover gebracht hebben, dat hij voor zijne dochter en in zijne betrekking tot haar voordeelig konde zijn. En twee jaren lang was dat het eenig gebruik dat hij maakte van zijn tijd, de eenige bezigheid van zijn leven. Als onderdeel van zijn ontwerp behoorde ook eene veelzijdige, vooral eene meer grondige kennis, dan die hij bezat tot hier toe, daar hij alleen van anderen, en als bij verrassing en zonder doel, had opgevangen, wat hij wist. Wat vaderdwang nooit had kunnen verkrijgen, volbracht vaderliefde; daarbij, als een wild paard tegen den teugel, had zich de woelige levendigheid van zijn eerste jeugd verzet tegen de muren eener studeercel en hare oefeningen,
| |
| |
die slechts den geest werkzaamheid geven; nu de hartstochten en het leven hem vermoeid hadden tot uitputtens toe, en de kracht en het vuur daarhenen waren, die tot werkzaamheid voortjoegen, moesten die zelfde oefeningen de leegte aanvullen; nu werden zij behoefte. Zijn uitmuntende geestvermogens leenden zich tot iedere oefening; hetgeen hij had afgeluisterd in de kringen van Bojacci, hetgeen hij had weggedragen uit de salons der Hertogin Bracciano; hetgeen hem als werd ingeënt door den omgang met de Prinses Orsini, vergoedde de bloesems, die zijne jeugd niet had gegeven, en waren als de zonnestraal en de dauw, die de vruchten, welke hij nu van den zomer eischte, zouden mogelijk maken. Zijn vlug vernuft en zijn stalen wil vulden het andere aan; letteren, talen, geschiedenis, wijsbegeerte, tot aan de stelsels van den godsdienst toe, werden beurtelings de voorwerpen van zijn onderzoek. Volkenkunde had hij verkregen bij ondervinding; zijn practische kennis van landen en steden verbeterde hij door studie, en daar tusschenin was het hem een wellust, als eene verpoozing, om op den weligen grond van Italië, die zoo weinig menschenhulp noodig heeft, met de nieuwe uitvindingen in de landhuishoudkunde zijns proeven te nemen. Zijne inkomsten en de geringheid waartoe hij voor het overige zijne behoeften had teruggebracht, veroorloofden hem, zich dit alles uit den vreemde aan te schaffen, boeken, werktuigen, een rijkdom van menschelijke gedachten en van menschelijken vooruitgang.
Toen hij van zich zelven zeker meende te zijn; toen hij tevreden was met hetgeen hij aanwon in kennis, en zich genoegzaam toegerust oordeelde voor zijne teedere en grootsche taak, sprak hij Diana voor het eerst van zijn plan, om haar bij zich te nemen. Het arme kind was er onthutst over, meer dan verblijd; zij had den man wel lief, die daar op eens bij haar was gekomen, en zich haar vader had genoemd, en die haar vaderliefde en vaderzorg scheen te willen toonen; maar een geheim gevoel van vrees, een opzien, dat haar niet op haar gemak bracht, een eerbiedige schroom, die bijna huivering was, mengden zich in het gevoel van teedere dankbaarheid, dat hij in haar had willen opwekken. Het was niet enkel, omdat hij de eerste, de eenige man was, wiens meer krachtige gestalte en zwaardere stem zich in de klooster- | |
| |
lijke afzondering voor haar vertoonde, die aan de zachte vormen en aan de eentoonige weekheid der kloosterzusters was verwend geworden. Het was ook, omdat die gestalte somber en statig was; omdat die oogen, welke haar weleer met een woest vuur hadden tegengeflikkerd, nu eene kalme zwaarmoedigheid uitdrukten, die haar ontruste, en dat de strengheid dier trekken, hoe bevallig ook, door geene glimp van vroolijkheid werd verhelderd; omdat die stem zoo dof klonk, waarmede hij haar zachte woorden toesprak; omdat in 't eind een kind de belangstelling, die hij opwekte, niet wist te scheiden van schuw ontzag; omdat er nooit eene overwinning wordt behaald, waarbij niet iets wordt gebroken, en omdat in de zegepralen op zich zelven, Francesco zijne levendigheid, zijne blijmoedigheid en zijne aantrekkelijke gave der bevalligheid had ten ondergebracht, totdat hij de Sieur François was geworden, dien wij hebben gezien. Dat komt, omdat de opgeruimdheid van ons wordt weggenomen met de jeugd en de onschuld, en dat het geene menschelijke macht gegeven is, terug te nemen, wat alzoo is verloren gegaan; omdat de blijmoedigheid eene liefelijke gave Gods is, die de mensch niet meer kan herkrijgen, al vermag hij op zich zelven het hoogste en het meeste. Beschroomd en aan kloostertucht gewoon, gaf Diana echter van haar geheimen tegenzin geen ander bewijs, dan door een zacht en droevig woord der onderwerping, en vele maanden duurde het, eer hare schuwheid zich de rilling der vreeze kon ontwennen bij zijne stem, als hij haar onvoorziens toesprak, en hare blooheid het oog durfde opslaan naar zijn blik. En deze opvatting van Diana, hoe diep zij François bij de eerste opmerking griefde, was hem tot groot voordeel bij zijn werk; want ondanks zijn vast besluit, ondanks zijne ernstige voorbereiding, gaf het genot, zijn kind bij zich te hebben, de zoete betoovering harer aanvalligheid, hare zachte aandoenlijkheid, de opmerking van haar heerlijken aanleg, het bespieden harer afhankelijke zwakheid, de overweging, dat hij haar alles moest vergoeden, gelijk zij hem, haar een overwicht op zijn geest, of wel deed de liefelijke toon harer stem, geheel die van de Prinses Orsini, een onwillekeurig gebaar, of de opslag van haar oog, hem terugzinken tot dat verstrooide
| |
| |
gepeins, dat beide de oorzaken konden worden van groote fouten bij een opvoeder. Het toeval, of liever de natuurlijke uitkomst der oorzaken, voorkwam ze hier. En toen Diana haar schroom had afgelegd, was voor hem ook de nieuwheid harer tegenwoordigheid afgesleten, en hij zich weder geheel meester. Maar ook toen zij hem leerde begrijpen in die diepte van liefde, in dat onuitputtelijke geduld, in dien rijkdom van teederheid, dien zij nog beter waardeerde uit hetgeen hij verborg, dan uit hetgeen hij er van toonde; toen zij begreep, dat die man, die niet kalm, niet geduldig, niet zacht en niet gelijkmoedig was, zich tot dat alles dwong, om harentwil alleen; dat hij dagelijks een strijd streed met zich zelven, te haren nutte, en dat hij tot de vroolijkheid toe bijwijlen voor haar bemachtigde, toen kreeg zij hem lief met al de volheid der liefde en der hoogachting beide; toen betaalde zij met al de zachte teederheid van haar hart, met al den overvloed van haar gevoel, met al de gulle openheid van haar karakter; en toen de Sieur onder zijne hand dat heerlijk verstand zich zag ontwikkelen, dien edelen geest rijpen, die kennis zich vormen, die schoone ziel zich openen, en toch dien eenvoud bewaren, toen genoot hij eene zaligheid, eene weelde, die hij niet had durven wachten, en dacht hij met een bitter medelijden aan de moeder, die vergat dat zij moeder was, die intusschen Koningen bestierde, en die de schoonste en edelste taak aan hem alleen overliet, juist die taak, welke der goddelijkheid het meest nabij komt, en die hare zoetste voldoening vindt in zich zelve. Hij was ter wille van Diana eenigszins afgeweken van de eerste eenvoudigheid zijner leefwijze; hij wilde, dat zij zich gewennen zoude aan de genietingen van rijkdom en weelde, waartoe zij zeker eenmaal zoude genoodigd worden, opdat die niet te eeniger tijd met de verblinding der nieuwheid hare weinige ervaring verrassen mochten, en haar glans haar niets meerder mocht toeschijnen, dan wat hij was, eene flikkering, die niets degelijks aanbrengt. Hij wilde ook zoo veel mogelijk de poëzie des levens voor haar bewaren, die het allersnelst wegschrikt voor de kleine zorgen der bekrompenheid, en onder de angstige berekeningen der spaarzaamheid. Behalve zijne goede huishoudster, nam hij eene jonge Italiane te harer bediening, en tegelijk Rosa, eene
| |
| |
oudere Juffer van betere afkomst, om haar bij de kleine vrouwelijke talenten voort te helpen, die niet tot zijne taak behoorden. De oude muziekmeester der naburige kleine stad vulde ook een talent aan, dat de Sieur zelf niet in zijne macht had.
Lang duurde voor vader en dochter dit kalm vergenoegen, dat den laatste het geluk bijna hergaf, toen de Prinses Orsini, met welke hij geene briefwisseling hield, dan alleen over zaken en de belangen van Diana, hem een verzoek deed. De zaak was deze: Mevrouw Orsini wilde een zeker grondgebied aangekocht hebben in Frankrijk, en bepaald in Touraine. Zij wilde daar een kasteel laten opbouwen, en zij wenschte van François, dat hij die onderneming aanving, bestierde en voltooide, als ware het voor zich zelven; hij zoude alles slechts inrichten naar zijn smaak, en met den meesten spoed; eene aanwijzing op een Franschen bankier voor aanzienlijke sommen moest hem de uitvoering van dit ontwerp gemakkelijk maken. Deze bezitting zoude een deel van Diana's erfgoed uitmaken, schreef zij; ze had daarmede evenwel nog andere plannen, waarmee ze hem later bekend zoude maken, en die het noodig maakten, dat het als een vorstelijk verblijf mocht worden ingericht, dat hare naam bij dit alles niet genoemd werd, en zelfs de zijne strikt verborgen bleef. - Hoezeer François zich verwonderde en zelfs ontrustte over dit nieuwe plan, waarbij zij weder zijne hulp inriep; hoe weinig het hem aantrok, zijne stille wijkplaats te verlaten voor een vreemd tooneel van werkzaamheid en zorgen, waar hij zelf in het eerst Diana niet met zich kon verplaatsen, wilde hij toch, om de belangen van zijn kind, niet met eene weigering, met tegenstreving, tot tegenwerking en vergelding tergen, waar de zonderlinge vrouw niet meer onredelijks vroeg dan een dienst als deze, een verzoek, dat tegelijk getuigenis gaf van haar vertrouwen in hem en van haar goeden wil voor Diana. Deze was nu reeds zoo ver gevorderd, dat hij haar veilig eene wijle aan zich zelve konde overlaten; hij wilde zelfs wel eens zien, welken indruk de scheiding van hem op haar maken zoude; maar om haar te zekerder te beveiligen tegen de indrukken van de buitenwereld, welke hij niet zou kunnen tegengaan of leiden, liet hij haar weder naar het klooster terugkeeren, waarvan de Abdis
| |
| |
gaarne in toestemde, om haar als kostgangster op te nemen.
De werkzaamheid, die hem riep, was intusschen zoozeer geschikt zijne krachten en zijn lust op te wekken, dat, zoo hij haar aanving met eenigen tegenzin, de smaak en de geestdrift er voor steeg, naarmate hij vorderde. Zijne eigene vinding niet meer betrouwende, had hij bouwmeesters uit Italië laten komen, met welke hij zijne plannen regelde of verbeterde, en daar zijne verbeelding of hun ondernemingsijver door geenerlei geldelijke overwegingen behoefden te worden beperkt, werd er van Chante-Loup, wat wij reeds voorheen gezegd hebben - een vorstelijk kasteel, dat met de fraaiste paleizen, in den tijd van Lodewijk XIV in Frankrijk opgebouwd, konde wedijveren zonder blozen, en daarbij het landhuisje, dat de Sieur voor zich zelven ter woning bestemde, wat wij reeds gezien hebben. De Prinses Orsini wantrouwende, sinds hun gezamenlijken tocht naar Parijs, had François zich voorgenomen het kasteel niet te bewonen, dan wanneer hij haar plan geheel zou hebben doorgrond en goedgekeurd. Hij vermoedde, dat zij hem in Frankrijk wilde doen doorgaan voor een groot Heer, en onder dien schijn hem op nieuw gebruiken bij eenige intrigue; daarom vermeed hij, wat de openbare meening in zulk een denkbeeld kon versterken, hetgeen maakte, dat men hem voor den rentmeester van een voornaam persoon begon aan te zien, en aanleiding gaf tot die gissingen, welke wij reeds hebben aangeduid. Dat was hem meer welkom dan verdrietelijk; het werkte zeker de ontwerpen der Prinses tegen! Daarom voor zich geen rijtuig - daarom voor zich de slechtst gemeubelde kamer van het huis - daarom die kleeding niet veranderd, welke hij in zijne Italiaansche vallei had aangenomen - daarom die burgerlijke eenvoudigheid in de manieren, welke het hem geene moeite zou hebben gekost, door meerdere hoofschheid te laten vervangen. Toen Chante-Loup zoo verre gevorderd was, dat hij Diana met zich hereenigen konde; toen de kleine villa haar wachtte, gesierd en gemeubeld als meest haren smaak kon voldoen, begreep de Sieur, dat, gelegen zoo-als dit landhuis was, en bij de voorzorgen, die hij had genomen en zoude blijven nemen, hij zijn stelsel van afzondering in Touraine even goed zou kunnen doorzetten als in Italië. Hij
| |
| |
reisde dus af, om zich weder in bezit te stellen van zijn dierbaarsten schat; dan, toen hij aankwam, zag hij zich bedreigd met het verlies daarvan. De schrikkelijke vervolger der schoonheid en van het leven, de kinderziekte, welker sloopende aanvallen toenmaals nog niet gebroken werden door ontdekkingen en uitvindingen van lateren tijd; - Lady Montague moest nog naar Turkije reizen, Jenner had nog niets van zich doen hooren; - had met zijnen pestadem ook de stille wijkplaats der Urselinen aangestoken; vele zusters waren reeds bezweken, de Abdis zelve was herstellende, en Diana was op het punt het slachtoffer te worden; de berichten, door Jerôme aan zijn meester afgezonden, hadden zich gekruist met diens afreize, en hij kwam slechts, om zijn jammer onvoorbereid te aanschouwen, om al het wicht daarvan opeens op zijn hoofd te voelen nederdrukken. Eene reden tot hoop vond hij in de opmerking, dat de vrouwelijke geordenden meer met het geloof hadden gestreden dan met de middelen; dat zij van het gebod: ‘werkt en bidt,’ het laatste het meest hadden betracht, dat wil zeggen: zij hadden de vasten verstrengd, omgangen in hare kerk gedaan, hoogmissen laten lezen, de ondersteuning van haar beschermheilige ingeroepen, en de behandeling der zieken zelve aan de goedwillige, maar niet oordeelkundige verpleging van barmhartige zusters overgelaten. Hierin kon François niet berusten voor zijn kind; in dezen wanhopigen toestand verloor hij zijne beradenheid niet; hij begreep, dat er nog iets gedaan konde worden - hij voelde het innig; de vaderangst zelf drong hem de overtuiging op, dat Goddelijke hulp hier redden moest; maar hij begreep ook, dat zij het niet versmaadt zich van middelen te bedienen, en dat de besten gekozen moesten worden, zou men op eene goede uitkomst rekenen. Hij reisde naar*** en bewoog den kundigsten arts van het stadje, om hem te volgen. Deze behandelde de ziekte juist in tegenoverstelling van de goede soeurs de Charité, en hij overwon haar; hij ontwrong haar ten minste het leven van haar gekozen offer; maar hare schoonheid was verloren; de frissche blos was voor altijd weg van de wangen; de donsachtige blankheid der fijne huid was met duizend voren doorgroefd; en de stuiptrekkingen der
| |
| |
pijnen hadden tegelijk de vlugge rapheid der kinderlijke jonkvrouw voor altijd tot den loomen sleeptred der waggelende zwakheid veroordeeld. Maar toch zij was verrezen, zijn troost, zijne hoop, zijn alles; en had hij vroeger uit hare kinderlijke trekken reeds kunnen gissen, dat zij niet tot die fijne regelmaat zouden uitgroeien, welke de schoonheid geeft, hij had zich daarin getroost door de overtuiging, dat zij nooit zou bemind worden om een vergankelijk voorrecht, nooit door een onbeduidenden lichtzinnige, die hoogere voorrechten niet wist te schatten; niet, zooals hij zelf, ter prooie zou worden eener verleiding, om den wille van eene liefde, die geen zuiverder bron had dan hartstocht. Nu, daar zij meer was dan ‘niet schoon,’ nu hij zelf haar leelijk moest noemen, en hij vreezen moest, dat wel nooit een mannenoog zoo helder zoude zien, om door die mismaaktheid henen hare ziel te onderscheiden, nu leed hij vooruit met haar, om het leed, dat dit over haar zou kunnen brengen, dat hij nog hoopte te weren, door de striktste volharding bij zijn stelsel van afzondering, van onwetendheid, en hij verborg zijne smarte voor Diana, die hij reeds zooveel gesterkt en geoefend had in de berusting der vroomheid en der wijsheid, in het kleinere, dat hij niet wanhoopte, haar de grootste grieve eener aankomende jonkvrouw verdragelijk te maken; weldra deed hij meer; uit zijne herinneringen, uit zijne vrees, uit zijn wantrouwen in Mevrouw Orsini, putte hij stof tot danken voor die ramp, en hij leerde haar deze inzien van zijn standpunt. Toen hare krachten het haar vergunden de reis te ondernemen, voerde hij haar naar Frankrijk; Jerôme, Rosa en vrouw Nina volgden hen, en daar vond hij een brief van de Prinses, waarop hij met volle waarheid en met een innig en diep gevoel van dankbaarheid ontkennend konde antwoorden. Zij wilde weten, of Diana, die nu reeds den jonkvrouwelijken leeftijd had bereikt, een zoodanig deel van schoonheid en bevalligheid bezat, als haar aanspraken kon geven op bewondering en opmerking in de wereld, en in hoeverre zij geschikt zoude zijn, in eenigen hoogen kring zich te bewegen. Welke plannen de Camarera-Major met deze vragen mocht gehad hebben, in een tijd, toen juist verscheidene Fransche Prinsen het Hof van Spanje bezochten, is nooit opgehelderd
| |
| |
geworden, daar het antwoord van den Sieur François ze zeker alle in de kiem heeft verstikt.
Verandering is de behoefte der jeugd, zooals rust de behoefte is van den ouderdom. De reis, de ongekende landstreken, het zoete gevoel eener herstelling, hergaven Diana de lachende levendigheid, die zij onder het lijden harer ziekte en der scheiding van haar vader eenigermate had verloren. En het bevallige verblijf, waarin zij werd binnengeleid, eindigde met haar gansch te verzoenen met de verplaatsing. De weelde, die wij hebben zien heerschen in de huiselijke inrichting van den Sieur, was van hare aankomst gedagteekend. Niet dat het lieve kind het eischte of noodig had; maar wij kennen de bedoeling van François, die zijner dochter alles toevoegen wilde, wat haar met hare opsluiting kon verzoenen, en die afwisselen; daarbij, en dit is eene der onverklaarbare schakeeringen in zijn, liever in het menschelijk, karakter, sedert zijn hartstocht hem eenmaal in vorstelijke hofzalen had binnengeleid, kon zijn oog zich niet meer gewennen aan burgerlijke bekrompenheid, schoon hij zich de matigheid in tafelgenot tot plicht had gemaakt, eene zeldzame deugd in zijne eeuw, waarin hij volhardde tot strengheid toe. Alleen hij moest licht zien; hij moest verguldsel zien; hij moest weelde hebben; hij moest zich bewegen tusschen spiegels, geuren inademen, al ware het slechts voor oogenblikken, en de strenge onthouding van dit alles, die hij zich vroeger had opgelegd, was hem meer zwaar gevallen, dan hij het zelf had gewacht: het was misschien eene laatste herinnering, die hij onwetend vasthield, die hij niet vermocht op te geven, en die natuurlijk sterker was opgewekt geworden bij het opbouwen van Chante-Loup. Ingericht, zooals hij het nu was; geheel naar eigen wil en wensch zijn tijd verdeelende tusschen lievelingsarbeid en oefening van den geest, gezegend met Diana's bijzijn en teederste liefde had hij gelukkig moeten zijn, zoo er nog geluk voor hem bestaanbaar was. Welnu! hij was het niet. Dat somber en naargeestig wantrouwen, dat zoo vaak achterblijft in eene menschelijke ziel na langdurig lijden en groote teleurstellingen, vergalde hem alles. Hij verkeerde in eene gedurige vreeze en argwaan voor de Prinses Orsini; hij gevoelde onbe- | |
| |
stemd, dat hij altijd door, moest gewapend zijn tegen eenigen aanslag van hare zijde; dat hij nog niet had afgedaan met den strijd en met het lijden; dat hij nog kon getroffen worden in Diana; daar waren oogenblikken, waarin hij alles voor haar vreesde, tot zelfs zijn eigen dood toe, die haar zonder steun zoude achterlaten tegen hare moeder en tegen de wereld. Zorgen als deze verduisterden plotseling zijn voorhoofd, te midden van zijne helderste opgenblikken, en deden hem te midden van een gesprek wegzinken in dat somber en smartelijk gepeins, dat wij reeds meer dan eenmaal hebben doen opmerken. De kennismaking met de Sainbertôt, de overtuiging, dat deze Diana waardeeren kon en waardig zou zijn, verhelderde hem plotseling het verschiet, dat hij met zoo duistere beelden had geschakeerd; haar over te laten aan de bescherming van een achtenswaardig en onafhankelijk echtgenoot, die haar zoude liefhebben om al wat het edelste en liefelijkste was in hare ziel, om den eenvoud van haar hart, om de zuivere beschaving van haar geest, was eene kans, die hij niet de vermetelheid had gehad onder zijne berekeningen op te nemen. Hoe vast hij dus besloten was die kans niet op te geven, en hoe zeker hij alle krachten zoude inspannen, om die vast te houden, is af te leiden uit alles, wat die man voor zijn kind was geweest; dat de overhaasting van den Graaf, die Diana's rust in de waagschaal stelde, hem verschrikte en onaangenaam moest zijn, was natuurlijk, daar hij niet zeker kon zijn van Orsini's toestemming, en daar hij sinds lang over de wijze nadacht, hoe die te verkrijgen, en door de uiterste voorzichtigheid nog niet tot een bepaald plan was gekomen. Het dringen van de Sainbertôt, de vreeze eener onbescheidenheid van d'Erlanges in Madrid, dwongen hem nu zelven tot zulk eenen spoed, dien hij liever had vermeden. Hij voelde in het gegeven geval het onvermijdelijke van een onderhoud met Mevrouw Orsini, te eerder, naarmate zij eene lastige omzichtigheid in geschrevene uitdrukkingen eischte, en hij haar talent kende, om daar, waar zij niet wilde beslissen, in eindelooze uitwijkingen en listige kunstgrepen eene zaak te verwarren, ter zijde te schuiven, onbeslist te laten, en het noodzakelijkste antwoord te vermijden. Intusschen had zij iederen maatregel kunnen nemen,
| |
| |
dien zij wilde, en dus in Frankrijk zelf, hem dwingen door den arm van de Maintenon of van eenigen machtigen vriend; maar, vóór haar te staan, plotseling, zonderdat zij op zijne tegenwoordigheid gewapend kon zijn, zonderdat zij zich had kunnen voorbereiden, haar vrijuit de groote vraag voor te leggen en een bepaald antwoord te eischen, dat gaf zeker de meeste kans op eene goede uitkomst. En hoezeer dit hem blootstelde aan alle soort van gevaar; hoezeer hij Orsini's list vreesde en hare behendigheid, meer nog dan hare macht; hoezeer hij huiverde bij de noodzakelijkheid, om op nieuw zich te wagen onder den invloed, dien hij bijna een magnetischen waande, dien hij ten minste ondergaan had, zoo vaak als hij dien trotseerde - het was toch voor Diana! Hij moest het beproeven. De aanvang van die proefneming scheen niet gelukkig. De Prinses Orsini had nog geene gewaarwording verraden, die van zwakheid getuigde, noch een woord gesproken, dat op inschikkelijkheid van hare zijde hoop gaf, en de Sieur François had reeds verrassing, bitterheden, smeekingen en bedreiging verspild, slechts ter eigene overspanning, die hem te zwakker maakte tegen het wapen der kalmte, dat zij had gevat, totdat hij zelf schrikte bij het besef van zijne zwakheid en van zijne fout.
Wij echter meenen nu onze lezers genoegzaam ingelicht te hebben over de verhouding der sprekenden tot elkander, en hen geplaatst te hebben op een standpunt, van waar hunne woorden en handelingen moeten beschouwd worden; wij kunnen dus zonder verdere stoornis voortgaan met een gesprek, dat wellicht te lang is afgebroken voor het geduld en het geheugen van menigeen, en zeker te lang voor alle regelen der kunst.
Beiden mogen ons de fout vergeven, in den naam der duidelijkheid.
‘Moge daarvan zijn, wat ge wilt,’ hernam Mevrouw Orsini verdrietelijk; ‘maar te eerder wellicht zult gij, als ik, het raadzaam oordeelen, herinneringen weg te dringen, die niet kunnen zijn dan pijnlijk voor beiden.’
‘En weet ik dat niet?’ viel hij in; maar de toon, waarop hij
| |
| |
dat zeide, had, bij zooveel berusting, zooveel smartelijken nadruk, dat de Prinses onwillekeurig het hoofd ophief, om hem aan te zien.
Hij zat bewegingloos, schijnbaar rustig; maar het was de rust der samengedrukte lippen en der gevouwen handen, de rust der uitputting en der wanhoop met één woord; en de pijnlijke kalmte, sinds lang reeds de kenmerkende karaktertrek van zijn gelaat, was nu nog verzwaard met iets mats en straks, dat tot ieder menschelijk medelijden moest spreken; en zeker, toen Mevrouw Orsini den blik op hem wierp, en nu eerst met meer nauwgezette aandacht de verwoesting gadesloeg van dat gelaat, dat zij zoo goed gekend had in den vollen bloei van schoonheid en jonkheid; eene verwoesting, waarvan het geweten haar zeggen kon, dat zij er meer schuld aan had, dan de jaren, moest zij geene vrouw zijn geweest, geen mensch zelfs, om nu ten minste niet hare treurige verwondering, haar medegevoel te toonen.
‘D'Aubigny! gij zijt zeer veranderd,’ zeide zij, met hare zachtste stem; ‘gij hebt u zelven zwaarder lijden opgelegd, dan het noodwendige gevolg behoefde te zijn van het gebeurde.’
De Sieur François zag op, zag zijne echtgenoot scherp in de oogen; die deelneming, welke hij bij haar vond, scheen hem als op te wekken, en hij hernam met eenige levendigheid: ‘Neen, Mevrouw! ik heb slechts gestreden, om boven het lijden te zijn, en ofschoon ik heb overwonnen, vertoont mijn gelaat u een slagveld - maar zoo dit u beweegt, hoe zoudt gij getroffen zijn, zoo gij de innerlijke veranderingen kondt gewaar worden, waarvan dit slechts de afspiegeling is; en toch, mij dunkt, gij moest er reeds iets van begrepen hebben uit de overmacht, die ik had op mij zelven tot hier toe.’
‘In waarheid,’ hernam zij ernstig; ‘ik heb u om minder gewichtige redenen met meer hartstocht zien opstuiven, en toen mij uw naam zoo straks in de ooren werd gefluisterd, had ik mij op heftiger ontmoeting voorbereid.’
‘En u daarom met driedubbel ijs omschorst!’ sprak hij, opstaande en een weinig naderende; ‘wees gerust, gij hebt niet noodig zooveel voorzichtigheid te gebruiken; gij hebt niets te vreezen, noch van mijn toorn, noch van mijn trots, noch van wat gij
| |
| |
noemt mijn eigenzin en mijne aanmatiging, noch van mijne billijke aanspraken, als ik ze heet, niets van mijne liefde, niets ook van mijn haat; wij zullen nooit met meer voldaanheid gescheiden zijn van elkander, zoo gij weet toe te geven op één punt; en dat gij hier toegeven moet, zult gij begrijpen, als ik u gezegd heb, dat, zoo ik geworden ben gelijk gij mij nu ziet, ik dat alleen geworden ben ter liefde van Diana; zoo ik goede eigenschappen heb aangeworven, was het voor haar; zoo ik gebreken heb afgelegd, het was voor haar; en daar dit ééne punt haar geldt, zal ik al wat in mij is, deugden en ondeugden beide, krachten en zwakheden tegelijk, weten op te roepen en aan te wenden, waar haar belang dat kan noodig maken.’
‘Ik wensch even ernstig als gij dat te behartigen,’ hernam de Prinses ongemaakt; ‘en daar gij nu terugkomt op dit onderwerp, moet ik u zeggen, dat gij meer haastig dan rechtvaardig waart in het veroordeelen van mijne keus. Ik heb u de gelegenheid gelaten, zooveel gij goedvondt, op te geven van de beweegredenen, die u den Graaf de Sainbertôt als schoonzoon wenschelijk maken; gij verwerpt mijne keuze, zonder eens mijne gronden daarvoor te willen hooren, en gij verzet u daartegen vooruit met eene heftigheid, die bijna wederlegt, wat gij van uwe zelfbeheersching hebt geroemd, en die inderdaad niet veel belooft voor kalme overweging en onpartijdig oordeel; wil voor het minst nu even luisteren. Er is een tijd geweest... vóór den dood der jonge Koningin, dat ik der jonge Diana eene zeer schitterende lotsbestemming had voorbereid; doch de vreemde opvoeding, die het u behaagd heeft haar te geven, de ziekte, die, volgens uw zeggen, hare schoonheid heeft verwoest, en... vergeef mij het woord, uwe misleiding omtrent den indruk van haar voorkomen, dwongen mij om mijn eerst geliefd ontwerp op te geven, en mij rest niets dan het andere. - De reden, waarom ik den Graaf de Châlais Diana's hand toedenk, is licht te verklaren. Hij is de oudste neef van mijn eersten echtgenoot, den Prins de Châlais, en mijn natuurlijke erfgenaam, met Lanty, mijn zusterskind, daar toch Diana nooit als het mijne kan erkend worden. Lanty, die eens Hertog de Belmonte zal zijn, zou ik misschien het eerst gekozen hebben; maar deze
| |
| |
jonge man voedt een anderen ongelukkigen hartstocht, die deze verbintenis gansch onpassend maakt.’ De Camarera-Major zeide dit laatste met nedergeslagene oogen en dat halve veelbeduidende glimlachje, 't welk voor d'Aubigny geene vertolking behoefde.
‘Daarbij is Châlais Fransch Edelman, en dit zal mij menige moeielijkheid wegruimen omtrent zijn intreden in mijne bezittingen in Frankrijk...’
‘Uwe bezittingen in Frankrijk! het kasteel Chante-Loup, anders...’
‘Het Prinsdom Touraine, waarvan Amboise de hoofdplaats zal worden, en Chante-Loup het vorstelijk kasteel!’
‘Die hersenschim hebt gij dus nog niet opgegeven! Zelfs niet sedert den vrede van Utrecht en het in rook verdwijnen van het toegezegde vorstendom La Roche?’
‘Ondanks den vrede van Utrecht! Meent gij, dat ik een plan zou opgeven, met zooveel vuur opgevat, met zooveel zorg doorgezet, met zooveel hartstocht gevoed, omdat ik het eene wijle heb moeten ter zijde stellen! Ondanks alle traktaten der achttiende eeuw, die, belachelijk genoeg, evenveel papier verbruikt aan diplomatieke stukken, als geld verkwist in zotte oorlogen en in dwaze vorstenverspillingen, en ondanks alle mogendheden van Europa - zal het vorstendom La Roche het mijne worden, en in ruiling worden aangenomen door Frankrijk voor een Prinsdom in Touraine - en zoo gij dit eene hersenschim noemt, weet dan, dat ik altijd door getracht heb, die herschenschim vorm en leven te geven door onderhandelingen, en dat eene bijeenkomst van dezen ochtend mij recht geeft te zeggen, dat het geene hersenschim meer is, maar eene werkelijkheid, even waar, en niet slechter gevestigd, als de rechten van den Keurvorst zelven op de Spaansche Nederlanden...’
‘Die noch Filips V, noch gij zelve in uw hart ooit hebben erkend.’
‘En toch moesten toegeven; desgelijks ook Lodewijk XIV. Ik heb hem verschalkt.
‘Zoo beef! hij zal zich wreken over de list door openbaar geweld!’
| |
| |
‘Tegen mij?’ zij glimlachte onbekommerd.
‘Zelfs tegen u! Moge ik geene profetie spreken! Maar heb ik niet zelf de eerste onderhandelingen gedreven over uwe aanspraken op het Luxemburgsche vorstendom; ben ik niet geweest in het geheim van al den onwil, welken zij opwekten, van al den toorn, dien zij ontstaken, toen men die aanspraken leerde kennen als de wezenlijke oorzaak van den tegenzin van uwen Monarch, om een vrede te onderteekenen, die hem, die allen, zoozeer behoefte was? En ik heb van dat alles genoeg gezien en genoeg onthouden, om te weten, dat gij een roekeloos en gewaagd spel speelt, met die luim door te drijven.’
‘Ik speel gaarne om hoogen inzet, en het lot van het spel is met den stoute.’
‘Het zij zoo, Mevrouw! speel en verspeel alles, waarop gij uw geluk bouwt: uwe grootheid, uw rijk in Spanje - uw schepter, die reikt tot in Frankrijk. Zet dat alles op één enkelen worp, en verlies, het is mij om het even; uit uw verlies zelfs zou voor mij nog slechts winst kunnen geboren worden. Maar neem niet tot inzet - of liever, bouw niet op zoo onzekere kans - het geluk van mijn kind; offer dat niet bij voorraad op aan de luim van een vorstendom in de toekomst; - en als dit de eenige aanspraak is van den Graaf de Châlais...’
‘Rekent gij het dan waarlijk voor niets, dat ik mijn kind zonder opzien of aanstoot kan laten treden in hare rechten, en in de erfenis harer moeder? Een beter plan, om het onheil eener geheimzinnige geboorte te verzachten, is er wellicht nooit uitgedacht, en het middel is zeker niet afschrikwekkend. Châlais is een beminnelijk Edelman, bevallig, goedhartig, man van eer en van karakter; zijne beginselen - die... van onzen tijd... hij is te beleefd jegens alle vrouwen, om niet hoffelijk te zullen zijn voor de zijne; daarbij is hij van mij afhankelijk, en de kleine wenken, die ik hem reeds gegeven heb op dit punt, zijn door hem begrepen op eene wijze, die mij van zijne gehoorzaamheid verzekert.’
‘Diana aannemen uit gehoorzaamheid en om eene erfenis!’ riep d'Aubigny met een donkeren blos. ‘Neen, Mevrouw! gij hebt niets gezegd, dat mij gunstig zou kunnen stemmen voor de
| |
| |
Châlais, zelfs al ware ik niet hier, om te spreken ter gunste van de Sainbertôt. En deze, Mevrouw! waarom zoudt gij op dezen niet kunnen overbrengen de bezittingen, die gij een ander toedenkt ter wille van uw kind? Greene wet dwingt u een neef in dezen graad tot erfgenaam te kiezen.’
‘Daarin hebt gij gelijk: de Tremouilles, die mijne bloedverwanten zijn, zouden nadere aanspraken hebben; maar ik heb genegenheid voor den Graaf, en...’
‘Welnu, wat hindert u hem die te bewijzen, door hem zoo rijk en zoo machtig te maken, als uw erfgenaam het worden kan? Voor Diana is reeds meer fortuin weggelegd, dan zij behoeft, zelfs al ontneemt gij haar Chante-Loup; - de Sainbertôt zal daarop niet zien; een jong man, die alle andere eerzucht heeft vaarwel gezegd, behalve die, haar gade te zijn; die geene andere plannen heeft voor zijne toekomst, dan dit ééne, haar gelukkig te maken, die geene andere bezigheid wil voor zijn leven, dan haar te beminnen; die mij gevolgd is tot in Spanje, zonder in mij iets anders te zien, dan den Sieur François, een geheimzinnig wezen, dat voor hem bijna een verdacht wezen schijnen moet; die, als Edelman, het recht had gehad zich te vertoonen aan dit Hof van Madrid; zich voor het minst aan te sluiten aan zijns gelijken, en die zich vergenoegt mijne eentoonige verborgenheid te deelen - zonder dat hij eigenlijk recht weet, waarom en waartoe - alleen in dit alles geleid door eene onzekere hoop, de zwakke hoop, die ik heb kunnen geven.’
‘Een merkwaardig voorbeeld van romaneske liefde; een herlevende paladijn uit den riddertijd,’ hernam de Prinses, eenigszins spotachtig lachende; maar tegelijk stond zij op, zij had een blik op eene pendule geworpen, en riep met eenigen schrik:
‘Waarlijk meer dan tijd voor de late mis, Mijnheer d'Aubigny! het spreekt van zelf, dat wij niet hebben afgedaan, maar wij moeten hier afbreken. Ik kan den Koning niet alleen naar zijne kapel laten gaan, zonder te vreezen, dat eenige vreemde zich indringt tusschen hem en mij.’
‘En voor zulk een zorgvol slavenleven offert gij al de vreugde op, die de zoetste banden eener vrouw kunnen schenken?’
‘Gij vergeet den wellust, die er in ligt, zich benijd te weten
| |
| |
door duizenden, gevreesd door millioenen, gevleid te zijn door vorsten en gehoorzaamd door een Monarch!’
‘Terwijl toch somwijlen eene stem in uw binnenste u zeggen moet, dat uw lot de benijding niet waardig is, en dat de vrees, de vleierij, en het triomfeeren over den vorstelijken wil niets aanbrengt dan eene ledige voldoening der ijdelheid... Zeg mij, hebt gij nog altijd het onbeduidende voorrecht behouden, dien kinderachtigen vorst zijn slaaprok over te geven?’
‘Noem dat geen onbeduidend voorrecht; het geeft de gelegenheid een vorst te doen inslapen met uw laatste woord, met de gedachte, die gij in hem hebt willen opwekken. Maar zoo iemand anders dan de kleine aalmoezenier heden de mis las, zou ik eene fout hebben begaan met hem te doen wachten - over een uur hoop ik dit onderhoud te vervolgen; intusschen, wees meester in geheel mijn appartement; neem dezen sleutel en sluit dit kabinet van binnen, als ik mij verwijderd heb, zoo gij ongestoord wilt zijn. Van hier uit hebt gij toegang tot dezen geheelen vleugel; bewonder intusschen de vertrekken, die ik heb laten meubelen, om te dienen tot petits appartements voor de nieuwe Koningin...’ En zonder antwoord af te wachten, verwijderde zij zich, na een lichten groet met de hand.
Het spreekt van zelf, dat de Sieur François niet in de stemming was, om de kamers te bewonderen, die eene koninklijke bruid wachtten, maar toch was hem die korte opschorsing van dit gesprek niet onwelkom. Hij zag wel, dat het niet werd afgebroken op een oogenblik, waarin het voor hem eene gunstige wending zou genomen hebben. De Camerera-Major had geglimlacht bij iets ernstigs, dat hij ten voordeele van de Sainbertôt had willen zeggen, en hij voelde, dat deze samenspraak aldus urenlang had kunnen gerekt worden, zonder tot eenige beslissing te komen, hoezeer het anders Orsini's gewoonte was, de zaken, waarbij zij belang had, met snelheid, kortheid en duidelijkheid af te doen. Willekeurig vertragen, afleiden en ontduiken van een bepaald antwoord zou zeker het gevolg zijn van dit begin, en het verheugde hem, nu de gelegenheid te hebben na te denken, hoe het gesprek op eene andere wijze op te vatten of een middel uit te vinden, dat de Prinses tot eene
| |
| |
rassche inschikkelijkheid konde brengen. Niet lang echter was hij daarop peinzende geweest - of wel schijnt één uur, in ernstig nadenken doorgebracht, zeer kort - en zeker was hij nog niet tot een gelukkig besluit gekomen, toen er met eenige haast aan de deur werd getikt, en de stem der Prinses met een zacht: ‘Ik ben het,’ tot openen drong. François haastte zich haar binnen te laten; maar toen zij intrad, scheen zij hem nauwelijks op te merken; ten minste zij liet zich, zonder een woord te spreken, neervallen op de sofa, en begon een brief te lezen, dien zij opengevouwen in de hand hield. Zij scheen daarbij in eene sterke gemoedsbeweging; er lag verdrietelijke ontstemming op geheel haar gelaat; zij scheen het niet noodig te vinden, zich ditmaal voor François te verbergen. Nadat zij geëindigd had, liet zij de handen in den schoot zinken, en zeide toen, hem aanziende: ‘Vergeef mij! een brief van de Maarschalkin de Noailles, mijne schrandere en oprechte vriendin! Een brief, die voor mij iets zeer onaangenaams inhoudt. Ik kan het u mededeelen. Men heeft zich vergist - of wel het kan opzettelijke misleiding zijn - zeker is het ten minste, dat de berichten valsch waren, die mij getuigenis brachten van het karakter en het humeur van die Elizabeth Farnese, welke ik Koningin van Spanje heb willen maken, een mishandeld stiefkind van den dubbelhartigen Hertog van Parma, dat ik een troon tot bruidsgift toedacht. Zij moet noch den zachten, noch den buigzamen, noch den vromen gemoedsaard bezitten, die mijne keus op haar vestigde; men zegt, dat zij in de verdrukking is verhard geworden en verstaald, in plaats van neergebogen; dat ik zal te worstelen hebben met een trotsch en weerbarstig vorstinnenkarakter, in plaats van een gedwee en volgzaam kind bij de hand te leiden. Wat kan dat zijn? Heeft de zestienjarige zoo weten te veinzen, toen mijne gezanten, mijne getrouwen haar gadesloegen - of was er omkooping mogelijk tot onder hen, die ik voedde als uit de hand? Voedde met goud en met eere tot overzadiging toe? Of is dit geschrift een onwillekeurig bedrog, of het bezwaar eener al te zorgvuldige vriendschap? Ik wil het weten, ik moet het weten, ik wil helder zien in deze zaak! Zoo ik nu slechts iemand had, die niet mistrouwd kon worden en
| |
| |
die zeker was...’ Eene wijle bleef zij zitten, de hand aan het voorhoofd, als bezon zij zich op iets; toen stond zij op, en ging naar den Sieur toe; het meeste, wat zij gesproken had, was meer geweest voor zich zelve, een luchtgeven van een al te vervuld gemoed, dan bepaald als inlichting gericht tegen hem; nu sprak zij hem aan; na die korte ontboezeming scheen zij zich reeds weder genoeg gevat te hebben, om zich zelve te zijn. Nu wendde zij zich rechtstreeks tot hem, met een vast besluit in den blik.
‘Die man, van wien gij straks spraakt, die Sainbertôt... Ik begrijp, dat hij iets zou kunnen ondernemen ter wille van zijn hartstocht?’
‘Alles, Mevrouw! wat niet strijdt met een strikt eergevoel en een teeder geweten, zoo ik hem wel heb doorgrond.’
‘Zie nu, gij beschuldigt mij wellicht van onbestendigheid, van wisselzin, maar ik begin te zijner gunst te neigen; ik zeg niet, dat ik Châlais opgeeft... maar ik wil uw Graaf zien, ik wil onderzoeken, of hij de man is, dien ik mij voorstel - ik wil weten, waartoe een aanstaande schoonzoon mij nuttig zou kunnen zijn. Ziet gij, ik ben rond; ik ontveins niet, dat ik een dienst van hem wacht, en dat die dienst beloond zou kunnen worden met het toegeven aan uw en zijn verlangen.’
‘Wat dus mijn wensch voor Diana's geluk niet vermocht, werkt uw persoonlijk belang?’
‘Dat zal mij kunnen overhalen, om een voornemen op te geven; maar gij moet niet vergeten, dat ik Diana's toekomst ten minste even goed zoude toevertrouwen aan mijn neef, als aan uw beschermeling - weet gij eens met zekerheid, of het meisje hem bemint?’
François kleurde sterk. ‘Ik kan geene logen spreken; ik weet dat niet met zekerheid; ik was niet onvoorzichtig genoeg haar te ondervragen, maar ik heb reden het te gelooven.’
‘De Graaf zelf zal mij dat kunnen zeggen - en nu, ik heb haast hem te zien. Waar hebt gij met hem uw intrek genomen?
Casa Nova bij de Puerta del Sol.’
‘Goed. In den namiddag zal ik Alberoni zenden, die hem tot mij zal brengen langs den geheimen achtertrap van de ver- | |
| |
trekken der Koningin. Hoe minder hij in het eerst opgemerkt wordt, hoe beter. Ik beveel u nog altijd dezelfde geheimhouding aan tegenover hem. Het zou misschien het beste zijn, zoo gij niet tot hem wederkeerdet; hij kon u met nieuwsgierige vragen lastig vallen... Wilt gij een appartement op het paleis?... of beter nog, vertrek naar Aranjuez..’
‘Ik verkies noch het een, noch het ander, Mevrouw! De Sainbertôt zal mij niet lastig zijn met nieuwsgierige vragen, en ik zal niet de trouw breken, die ik u verschuldigd ben, ten minste niet, zoolang ik deze vereenigen kan met gewenschte uitzichten voor mijn kind. Maar ik wil den Graaf opzoeken; ik wil hem voorbereiden op zijne samenkomst met u; hij weet niet, dat ik hem naar Spanje heb geleid, met geen ander oogmerk, dan om de Prinses Orsini te spreken; ik moet iets doen, om zijne verrassing te matigen, als hij plotseling opgeroepen wordt voor de vrouw, die het lot zijner liefde in handen heeft, en vooral daar die vrouw de Camarera-Major is, en Prinses Orsini heet. Zoo gij mij hierin verhinderen wilt, zal ik u moeten wantrouwen.’
‘Noch van dit, noch van eenig ander voornemen zal ik u terughouden; dit zij u het teeken mijner oprechtheid.’
‘Het is mijne schuld niet, zoo ik zulk een bewijs van u eischen moet, Mevrouw!’
‘Het is waar, Mijnheer d'Aubigny! ik misleidde u soms in ondernemingen, die eene gansch andere uitkomst hadden, dan wij ons voorstelden. Dat kwam, omdat mijne goede ster altijd zegevierde boven de vijandelijke constellatiën mijner tegenpartij.’
‘Stel, bij uw gelukkig gesternte, iets op rekening van uwe groote behendigheid, Anna! Het is geene gelukkige herinnering voor mij; bij iedere zegepraal heb ik moeten terugtreden...’
‘Moeten? neen, Francesco! neen!’ hervatte zij met vuur ‘dat was uwe luim, uw eigenzin; gij weet, dat ik u telkens een meer schitterend lot had aan te bieden, en dat gij niet hebt gewild. Zelfs nu nog zou ik aanbiedingen als de vroegere kunnen herhalen, met meer zekerheid dan ooit, zoo ik wist...’
‘Ik zal nooit aannemen, maar iets toch...’
Een bescheiden tikken aan de deur, en de stem van Cynthia,
| |
| |
die te kennen gaf, dat de Koning vroeg naar de Camarera-Major, brak nu voor goed dit onderhoud af, daar de Prinses met eene zekere bevreemding die oproeping scheen te hooren als op een ongewonen tijd, en met veel haast den man zijn afscheid gaf, wien zij voor hare hofbelangen misschien reeds te veel tijd had toegestaan, schoon hij meende aanspraak te hebben op geheel haar leven.
Niemand had tot hiertoe nog eenig voordeel kunnen doen met de komst van den Sieur François aan het Spaansche Hof,. dan de kleine slimme Abt Alberoni, die daarvan zoo goed had weten partij te trekken. Na den dienst, dien hij haar bewezen had, moest de Camarera-Major tusschen twee maatregelen kiezen; dien behendigen man meer vertrouwen te schenken en door goedheid aan zich te verbinden, of in nog grootere verwijdering te houden, en hem op zulk een afstand te brengen, dat hij onschadelijk werd; dit laatste was niet doenlijk bij de belangstelling van den koning in hem, bij het gegeven woord aan den Franschen Gezant, en bij de sterke aanbevelingen van het Hof van Versailles, die hij medebracht van zijn laatsten tocht naar Parijs. Zij koos dus het eerste, en zij bracht hem met den Koning samen na de mis. De dankbaarheid van den Abt en de kinderachtige blijdschap van Filips V voor deze verrassing maakten van deze welwillendheid eene zoo groote gunst, dat de Prinses met eenigen argwaan dat eerste onderhoud gadesloeg; doch het was van de zijde des Konings niets dan eene reeks van flauwe en onbeduidende vragen eener kleingeestige nieuwsgierigheid naar zijne bruid, en van de zijde des Abts vlugge en duidelijke antwoorden, die geenerlei dubbelzinnige beteekenis mogelijk maakten, noch eenigen argwaan konden wekken, gekruid met die clownachtige scherts, en die kleine Italiaansche vleierijen, die dezen man tot een uitnemenden gezelschapshouder konden maken voor een Monarch, welken zij met iederen dag meer in eenzame afzondering beperkte, en wien zij zelve toch niet altijd onmiddellijk nabij kon zijn, noch veroordeelen kon volstrekt alleen te blijven met zwijgende Grooten, die hem verveelden. Niets dan eene dergelijke taak
| |
| |
scheen de eerzucht van den Abt nu te beoogen, en de Camarera-Major scheen hem die voor het oogenblik toe te vertrouwen, of wel zijne trouw te willen beproeven; of wel vergat zij eene wijle hare gewone waakzaamheid om eene zaak, die haar afleidde en hare geheele belangstelling vorderde: den brief der Maarschalkin van Noailles, dien men haar bracht in het vertrek des Konings; ten minste, zij liet Alberoni met Filips V samen, toen zij zich verwijderde, om onbespied over die gewichtige mededeeling na te denken. Het is niemand gegeven te aller ure wijs te zijn; het is den slimmen, den schranderen, den listigen, niet toegezegd, dat zij geheel hun leven door, geene fout zullen begaan, waarvan een nog slimmer, nog meer schrandere, nog meer listige, gebruik zal weten te maken. De Fransche Italiaan Alberoni verschalkte de Italiaansch-Fransche Orsini, als bij toeval, door hare eigene onoplettendheid. Het leven van dien man, die later de Mazarin van Spanje werd, is bekend; wij willen hier alleen even herinneren zijne geringe afkomst, die hem tot eene onbekendheid scheen te veroordeelen, waaruit hij zich het eerst verhief door natuurlijken aanleg en grondige studie, en door zijne bekendheid met de klassieke Letterkunde, die hem de achting en genegenheid won van Roncoveri, Bisschop van Parma, een gunsteling van den Hertog van Parma; hoe die eerste beschermeling hem tot geleider maakte van een geliefden neef, welken men reizen deed, en hem later de ladder zette tot het beklimmen van de diplomatische koord, toen hij hem in zijne plaats wist te schuiven bij zekere onderhandeling van zijn meester met den zonderlingen Hertog Vendôme, wiens ruwe manieren en dwaze aanmatiging zijne geestelijke waardigheid kwetsten; - hoe hij den Sybaritischen Franschen Hertog won door zijne Italiaansche macaroni en zijne Italiaansche lazzi, en hoe hij zich onontbeerlijk maakte, terwijl hij nieuwe sausen uitvond voor de gulzigheid van zijn meester, nieuwe grappen voor zijn schertslust, en onderwijl zijne traagheid van geest het nadenken over staatszaken verlichtte en hoe Vendôme zich niet weder van hem wilde scheiden, en hem met zich voerde naar het Spaansche Hof, waar de slimme fortuinzoeker een waardig tooneel meende gevonden te hebben
| |
| |
voor - ja, wij hebben het beeld toch reeds gebruikt - voor zijn diplomatieken koordedans; - hoe hij meende zich te mengen in de Spaansche staatszaken; met den Spanjaard Macanaz een plan ontwierp voor het financiewezen, dat zeker een van de meest lijdende takken des bestuurs was in het Koninkrijk; maar het plan was, òf zoo goed dat het onuitvoerlijk zou zijn, omdat het drukken zou op hen, die het moesten uitvoeren, òf zoo slecht, dat het kon uitgevoerd worden, en dus alleen den druk vermeerderen van wat reeds bezweek - het volk, - zeker is het, dat de Prinses Orsini en hare Ministers den indringer op de vingers tikten, en voor eene wijle weerden, terwijl kort daarop de dood van Vendôme hem gelegenheid gaf, zich, als de vertrouwde van al diens geheimen, met goed succès aan het Fransche Hof voor te stellen, waar men besloot partij te trekken van zijne slimheid en bruikbaarheid. Van daar af zien wij hem in onzen roman, want hij werd toen naar Spanje teruggezonden met sterke aanbeveling aan de Camarera-Major, die daarop geen acht sloeg, of wel zooveel acht sloeg, dat zij juist om die dringende aanbeveling den beschermeling ter zijde schoof; toch gebruikte zij hem bij de onderhandelingen, die zij had aangevangen met het Savooische Hof om den Koning van Spanje uit te huwen aan Elisabeth Farnese; doch, hetzij zij hem bij die gelegenheid verdacht van partijdigheid voor den Hertog van Parma, hetzij hij hare bedoeling niet goed had begrepen of willens met al te veel snelheid doorgezet, het is zeker, dat het al te spoedig slagen van die onderhandeling hem zooveel kwaad deed in haar gevoelen, dat zij hem ter zijde schoof op eene wijze, die de klachten van Amelot rechtvaardigde, totdat zijne hulpvaardigheid te goeder ure, of liever het behendig afloeren van eene goede kans, hem weder op de hoogte bracht, die hem ter taak gesteld was te bereiken. Want het was niet anders; het Fransche Hof had eindelijk geleerd Orsini te wantrouwen; sedert hare wederoprichting in 1705, had het menige en menige grieve van haar met geduld verkropt; maar in den laatsten tijd, vooral sedert den dood der jonge Koningin, waren de kleine steenen des aanstoots tot scherpe rotsen der ergernis vergroot geworden. De hardnekkige onwil, dien zij Filips V
| |
| |
inblies tegen verschillende vredeverbonden, en vooral de wijze, waarop zij hem volharden deed in de weigering van het onderteekenen van den Utrechtschen vrede, had reeds sterk tegen haar verbitterd, en te sterker nog, daar de grond van dit alles haar eigen belang was, haar onvoorzichtig doordrijven van eene gril, hare aanspraken op een vorstendom: daarna in het weduwnaarschap van zijn kleinzoon, martelde zij Lodewijk XIV door het openlijk vertoon van hare onbeperkte heerschappij op dien Vorst, en liet hem in duizend angstige gissingen, hoever zij hare eischen zoude drijven, en hij zijne zwakke volgzaamheid; maar - schoon hem rust gewerd van een zijner bangste vermoedens, de bespottelijkste mésalliance, die de Spaansch-Ko-ninklijke geslachtsboom zouden hebben aan te wijzen, - het andere huwelijk, dat zij uitdacht, en onderhandelde voor Filips V, zonder medeweten of toestemming van diens grootvader, was de hardste grieve, die deze nog van de heerschzucht der Hofdame had moeten verduren. Hij, zoo kleingeestig gezet op dit punt van zijn gezag, dat hij zelfs de hand wilde hebben in de huwelijken zijner Pairs, hij moest een zijner kleinzonen, een zulken, dien hij op een troon had geplaatst, in den echt zien verbinden, zonderdat men hem eens in dit voornemen had gekend! Van toen af was hem de vrouw, die hem dat had durven doen, een voorwerp van argwaan, van vreeze, van haat. Sinds dien tijd moest hij zich van een middel verzekeren, om des noodig met zijn kleinzoon te kunnen onderhandelen buiten haar om - dit middel moest Alberoni zijn. Een minder rad, een minder slim, een minder behendig persoon, een, die minder vlug eene fout konde goedmaken door eene grap, en een val vergoelijken door een sprong, ware een halve maatregel geweest in zulk eene teere zaak; juist hij was er een, die doel trof.
De Abt dan was samen met den Koning van Spanje, maar toch niet alleen; zoo ver was de zorgeloosheid der Camarera-Major niet gegaan. Twee granden van Spanje deelden deze eere met hem onder den titel van recreadores; edellieden, die het recht hadden aan de speeltafel des Konings plaats te nemen, en genoeg middelmatige schaakspelers waren, om aan Filips een spel te verliezen - nog meer middelmatige verstanden
| |
| |
zeker, daar alle Spanjaarden van buitengewone talenten in verwijdering werden gehouden. Die twee Granden, âmes vendues van Orsini, stonden, in zwijgende deftigheid, den wenk des Koninklijken welbehagens af te wachten, die hen uitnoodde tot een spel - terwijl de kleine Abt, zoo nabij den leunstoel des Konings gedrongen, als de étiquette het slechts gedoogde, met de rapste tong, die zich ooit tot Fransche klanken leende, en den zoetsten toon val, dien een Italiaan weet machtig te worden, hun meester bleef onderhouden met zooveel gemak en zooveel onverflauwde levendigheid, alsof zijne stof onuitputtelijk ware. Zij was zoo onschuldig tevens, dat Orsini achter hem had mogen staan, zonderdat zij gehoord zoude hebben, wat haar ergernis gaf, of hem schaamte.
De jonge Koning had hem ondervraagd naar het voorkomen zijner aanstaande gemalin, die Alberoni gezien had, en wier bevallig portret hij wantrouwde, en de Abt had hem reeds voor de derde maal dezelfde, maar telkens eenigszins anders gekleurde beschrijving gedaan van het uiterlijke zijner vorstin. Nu het laatst had hij gesproken van haren zwanenhals, hare raafzwarte lokken, haren valkenblik, haren arendsneus, en was er dus in geslaagd de jonge Prinses te versieren met zoovele schoonheden uit het gevederd dierenrijk, als welke haar, in één denkbeeld samengevoegd, tot een monster zoude gemaakt hebben, waarvan men in de herscheppingen der fabelleer nog geen voorbeeld kende. Het is toch zóó, dat wij onze schoonen prijzen, zelfs in romans, vooral in dezen tijd; hoe het zij, de jonge Koning was met de beschrijving tevreden, en scheen volkomen overtuigd van hare waarheid en de Abt was nu genaderd tot eene herhaalde optelling harer deugden, harer gewoonten, harer lievelingsbezigheden; maar daar deze geheele apologie voor hem slechts middel was en geenszins doel, en daar hij begreep, dat Mevrouw Orsini hem niet vele zulke weinig bespiede oogenblikken met den monarch zoude gunnen, zeide hij opeens in zulk sissend en rad Fransch, dat alleen een Franschman, als Filips was, hem verstaan konde. ‘Sire! ik zoude Uwer Majesteit nog heel veel hebben mede te deelen; op een anderen tijd; nu wenschte ik haar eene kleine proeve van necromancie te geven, een
| |
| |
middel tegen verveling in ledige en eenzame oogenblikken, als il mio Re er vele hebben zal.’
‘O! hoe te vele!’ zuchtte Filips.
‘Een kunstje om verlangen en ongeduld te stillen, en de vervulling van zoete wenschen naderbij te brengen,’ vervolgde Alberoni, terwijl hij de houding aannam van een goochelaar, die de aandacht van zijn publiek zocht op te wekken; ‘maar daartoe zou ik noodig hebben, dat die twee Spaansche statuëtten mij niet altijd op de handen bleven zien, alsof ik Uwe Majesteit de Vliesorde van de borst zoude rukken.’
‘Ik kan hen niet verwijderen; zij zijn hier in hun ambt!’
‘Zoo Uwe Majesteit zich dan de moeite wilde geven van haar armstoel op te staan, en even hier bij dat venster te komen.’
‘Dan hebben zij het recht mij den arm te bieden; dat is hen... herwaarts lokken.’
‘Ahi Dolore!’ riep de Abt, terwijl hij zijne oogen zoo kluchtig verdraaide, dat de Spaansche Heeren bijna glimlachten.
‘Sire!’ riep hij toen met een plotseling besluit, ‘is het dezen Signora vergund, Uwer Majesteit den rug toe te keeren voor drie seconden?’
De Spanjaarden zetten groote oogen op; Filips glimlachte vroolijk.
‘Indien wij het hun verzoeken, en zoo het was om ons te vermaken, waarom niet?’ antwoordde hij.
‘Welnu, il mio Re! verzoek, beveel het hun dan, en gij, Signori! ik bidde u, verhoor il povero Abbate! het is te doen om eene grap, om onzen Koning te vervroolijken.’
De Granden zagen elkander aan, en daarop zeide een hunner langzaam en ernstig: ‘Men zou de Camarera-Major moeten raadplegen.’ Alberoni verbleekte een weinig.
En Filips riep verdrietelijk: ‘Ik wenschte, dat Hare Hoogheid hier ware, om deze groote zwarigheid op te lossen.’
En nauwelijks had hij deze woorden geuit, of een der Heeren verwijderde zich met eene diepe buiging: hij hield dit voor een bevel, om de Prinses te laten roepen.
De Abt verloor toch niet zijne tegenwoordigheid van geest; hij wierp snel eenige voorwerpen van de tafel ter neder, als bij
| |
| |
toeval met de mouw zijner soutane, en toen de Grande zich moeite gaf, hem te helpen die op te rapen, hief hij zich snel op, onder schijn van Filips een papier aan te geven, en drukte hem in plaats van dat, een brief in de hand. De Koning verschrikte en scheen willens te weigeren dien aan te nemen; maar Alberoni's blik en gebaar bad hem zoo dringend, dat hij dien nam, en opdat hij tijd zoude hebben te lezen, wipte de vlugge Abt den nedergebogen Grande op zijde, drukte hem met de beide handen neder, en sprong, met den uitroep: ‘Benissime!’ over hem henen, terwijl hij hem het opzien belette. De Spanjaard hief zich verward en geërgerd op; maar de Koning lachte, en de Abt wierp zich zoo kluchtig en met zulke satyrisch deemoedige gebaren aan zijne voeten, beschuldigende zijne Italiaansche levendigheid, dat de edelman eindigen moest met te glimlachen.
Filips was bij het inzien van den brief zeer bleek geworden; zijne flauwe oogen begonnen grooter en meer donker te worden van gemoedsbeweging, en nu bracht hij schielijk de hand naar zijn vestzak, als zocht hij zijnen tandenstoker, om het geschrift te verbergen; en het was tijd - de edelman kwam terug en schielijk daarop trad de Camarera-Major binnen. Maar de Abt had nog kunnen zeggen: ‘Zoo er antwoord op volgt, aan niemand dan aan mij, Sire!’
Dan.... er scheen geen antwoord noodig, en zijne vraag bewees, dat zelfs Alberoni onkundig werd gehouden van de intrigue, waartoe hij gebruikt werd.
Toen men de Prinses het onbeduidende verschil had voorgelegd, tot welks beslissing men haar had ingeroepen, verhelderde zich haar blik; een onbestemd voorgevoel had haar iets gewichtigs, iets onaangenaams voorspeld, en zij was te zeer gewoon, om ter wille van de kleingeestige vraagpunten der étiquette in de ernstigste bezigheid te worden gestoord, om zich veel te verwonderen, of zeer te ergeren bij dit afbreken van haar onderhoud met een man, tegen wiens invloed zij toch gevoelde, dat zij altijd op hare hoede moest zijn.
De Camarera-Major besliste het belangrijke vraagstuk ten gevalle zoo zij meende van Filips, op grond, dat de voorschrif- | |
| |
ten der Spaansche hofétiquette op dit punt zwegen, en het voorbeeld van Lodewijk XIV, die bij onderscheidene spelen dergelijke vrijheden toestond, tot hetzelfde gerechtigde. Maar tegelijk richtte zij een scherpen blik op Alberoni, terwijl zij vroeg, met welke aardigheid de Abt den Koning had willen vermaken, die voor Spaansche Granden zulk eene onverschrijding van het gebruik noodig maakte.
‘Altezza zal mij de eer doen van mijn klein tooverspel mede aanschouwster te zijn?’ vroeg Alberoni met eene soort van verrukking, die misschien de overspanning der onrust was, want hij wist zeker nog niet recht, wat hij zoude aanvangen.
‘Wij wenschen daarvan nu verschoond te blijven,’ sprak de Koning; ‘wij zijn niet meer in de stemming om te lachen. Men zal mij het meest verplichten met mij rust te geven.’ Hetzij dit voorgeven waarheid was, hetzij Filips werkelijk de gevatheid had zijn geheimen berichtbrenger te willen redden, deze wijze van het te doen was niet de gelukkigste, want zij had van Orsini's zijde natuurlijk de vraag ten gevolge:
‘Wat zijne Majesteit dus ontstemd had in zoo korte oogenblikken?’
Filips scheen in het eerst verlegen met het antwoord; maar na eenige aarzeling sprak hij met de karakterlooze zwakheid, die een vriend opofferde, om zich uit eene kleine zwarigheid te redden: ‘Mijnheer Alberoni heeft mij berichten medegedeeld uit Parijs, die.... dat....’
De Prinses luisterde met gespannen aandacht; de Abt die begreep, dat eene verklaring nog het minst gevaarlijk zoude zijn in zijn bijzijn, dan in zijn afwezen, of die zich sterk gevoelde tot iedere uitredding, zeide stoutmoedig:
‘Ik bid u Sire! deel hare Hoogheid alles mede zonder terughouding, wat ik u heb toevertrouwd tot dit einde; maar verwijder onnoodige getuigen,’ sprak hij zacht tot de Prinses, die daarop de Spaansche Heeren herinnerde, dat bij hare tegenwoordigheid hun dienst onnoodig werd.
De Koning vervolgde toen, niet zonder een blik van verwondering op den Abt: ‘Mijne trouwe vrienden! men gelooft te Versailles dat men de onderhandeling van het huwelijk met opzet rekt!’
| |
| |
‘Praatjes van het volk, dat niets begrijpt van diplomatieke langzaamheid,’ zeide Orsini.
‘Neen, Signora Principessa!’ sprak de Abt ernstig, ‘een gerucht van de Fransche Ambassade.’
‘Tegenwoordig komen van daar altijd de berichten, die mij onaangenaam moeten zijn.’
‘En mij dan!’ sprak de Koning verdrietig, ‘want juist hetgeen Mijnheer de Abt mij heeft medegedeeld van mijne bruid, doet mij sterker dan ooit naar deze verlangen. De grâce, douce amie! doe het uwe, om aan de verdrietelijkheden een einde te maken; bespoedig het huwelijk, en..... zoudt gij nog niet eens aan de Prinses Elisabeth schrijven?’
‘Waarom, Sire?’ sprak de Prinses, bevreemd opziende, dat hij aan haar raad gaf. ‘Mijn laatste is door Hare Hoogheid nog niet eenmaal beantwoord geworden.’
‘Dat spijt mij, dat spijt mij zeer,’ herhaalde de Koning, ‘ik had zoo vast gehoopt, dat gij groote vriendinnen zoudt worden.’
‘Daar is niet ééne reden, om het tegendeel te gelooven,’ sprak Orsini, licht den mond samentrekkende. ‘De Prinses van Parma heeft er ten minste duizend, om de mijne te zijn.’
‘Ahi! het huis Parma is niet sterk op het punt der dankbaarheid,’ merkte Alberoni hierop aan.
Dit woord van hem scheen der Camarera te bevallen. Filips, die van dit alles niets meer begon te begrijpen, wien men geschreven had - Lodewijk XIV zelf - dat de Abt het vertrouwen genoot van het Fransche Hof terwijl hij hem handelen zag, alsof hij het zonder geweten zou verraden, en die te zwak van hersens was, om zoovele denkbeelden tegelijk te verbinden, als er noodig waren, om den fijnen Italiaan te begrijpen, deed het beste, wat hij doen kon; hij sloot de oogen halverwege, als wilde hij insluimeren, liet zich in zijne kussens terugzinken, en zeide: ‘Ik geloof, Mevrouw! dat Mijnheer de Abt u te allen tijde beteren raad zal kunnen verleenen, dan ik, die reeds eenmaal heb te kennen gegeven, dat ik rust verlang.’
‘Wij zullen Uwe Majesteit alleen laten,’ zeide Orsini snel; ‘het is daarbij welhaast het uur van haar middagmaal; tot zoo- | |
| |
lang zal ik strengere bevelen geven, dat niemand Uwe Koninklijke rust store.’
En van Alberoni gevolgd, verliet zij het vertrek, met de gebruikelijke plichtplegingen.
‘Het is vreemd, dat Monsignore Amelot u dat dezen ochtend niet mededeelde,’ sprak, zoodra hij zich met Orsini alleen bevond, Alberoni, die begon te herleven, nu hij begreep, dat Filips nog eenige voorzichtigheid wist te gebruiken.
‘Nog vreemder, dat men er den Koning mede komt verontrusten,’ hernam de Camarera-Major streng.
‘Mag ik la Signora Principessa onder de aandacht brengen, dat zij mij nog geene seconde onbespied gehoor heeft kunnen geven, sinds ik de eer heb in haar dienst te zijn,’ zeide Alberoni met bedoeling; ‘en dat ik zeker kon zijn, dat de Koning haar mededeeling zoude doen van al mijne woorden; mijne Signora Principessa vertrouwt mij toch wel zóóveel overleg toe, om onzen gezegenden monarch niet tot het werktuig te kiezen van eenig verraad tegen zijne vriendin! zoo ik dat bedoelde....’ Die overweging stelde Orsini in waarheid gerust.
‘Ik heb nog den Koning moeten zeggen, dat die aarzeling van het Spaansche hof de ministers en het Fransche kabinet ontrust; maar hetgeen ik Zijner Majesteit niet moest zeggen - en dat u te weten noodig is..... een vroegere argwaan is bij Koning Lodewijk weder opgeschoten......’
‘Mijn Hemel! welke dan?’ vroeg Orsini ongeduldig.
‘Uwe Hoogheid vergeve mij, het klinkt vermetel, maar zij is zelve het voorwerp van dien argwaan. Men vreest, dat vernuft en schoonheid, zeldzame gaven en zeldzame deugden u brengen zullen op een troon, die gij reeds zoo na staat.....’
‘Foei, Foei, l'Abbé!’ zeide zij met het welgevallig glimlachje, waarmede zij zwak genoeg was iedere vleierij te beloonen - ‘op mijne jaren.... de Koning.....’
‘Alle Dames klagen over haar ouderdom, juist als zij nog niet oud zijn,’ zeide Alberoni; - ‘maar in ernst, Principessa! de zaak is waarschijnlijk genoeg om tegenspraak noodig te hebben. Wat de Koning u ried, kwam van mij: schrijf aan de Prinses van Parma, dat zal velen geruststellen.’
| |
| |
‘Men zal het vooreerst buiten die gerustststelling moeten doen,’ hernam Orsini; ‘al wantrouwde men mijne eerzucht, men moest mijn verstand niet verdenken!’
‘Mijne gebiedster heeft gelijk, zooals altoos, maar, hetzij zij mijn raad volgt of verwerpt, - de Fransche Gezant heeft niet noodig te weten dat ik dien gaf; - gij moet weten, serenissima Padrona! ik ben hier aan dit Hof gekomen, om eene dubbele rol te spelen. Ik ben gesteld onder de orders van den Franschen Gezant, maar ik ben reeds genoeg Franschman, om een klein weinigje zaken te doen op mijne eigene gelegenheid en ik zie niet, wie ik daartoe beter zou kunnen dienen, dan uwe Hoogheid, die hier alles in de hand houdt....’
‘Gij schijnt mij de man toe, om eene driedubbele rol op u te durven nemen,’ sprak Orsini na eenig beraad.
‘Eh giusto! Signora Principessa! en welke dan?’
‘Die van twee meesters te verraden aan een derden?’
‘Toen sprak de Abt, zich opheffende, met al de eerlijke oprechtheid, die een volmaakt reine van bedrog had kunnen aannemen:
‘Neen, Signora! Ik verraad niet wien ik aangenomen heb oprecht te dienen.’
‘Om mij te overtuigen, dat ik die bevoorrechte ben, eisch ik, dat gij alle betrekkingen met het Fransche Gezantschap afbreekt.’
‘o! Hoe volgaarne! slechts was het een goed middel, om te weten, wat daar omgaat.’
‘Daarvoor heb ik andere hulp dan de uwe, zoodra ik er belang in stel. Daarbij wil ik u op het paleis Medina houden; ik heb reden te gelooven, dat er zich onder de Spaansche Hovelingen eene partij vormt voor de aanstaande Koningin; ik wil weten, wat zij drijft.’
Alberoni sloot de kleine dichte oogen nog meer toe, dan gewoonlijk, maar zijne ooren waren wijd geopend.
‘Si prevalga da me! dat kan mia Signora mij overlaten; die kabaal zal vervolgd worden tot in hare fijnste kronkelingen. Ik wensch onzen Koning eene schoone Koningin; maar de oude regeering moet hare kracht houden. Si Deo voluntas!’
| |
| |
‘Alberoni! zijt gij oprecht?’
‘Oprecht, Mevrouw! ik heb hiervoor maar één woord!’
‘Het is mijn ongeluk, dat ik niet meer weet te gelooven.’
‘Geloof dan niet, maar beproef.’
‘Welnu, ik zal dat doen. Ik moet toch iemand vertrouwen. Luister, ik heb iets voor u te doen: De man, die zich noemt de Sieur François, woont bij de Puerta del Sol, Casa Nova; - gij zult naar hem toegaan, en hij zal u aan een jongen Edelman voorstellen, dien gij uit mijn naam, hoort gij, uit mijn naam, zult uitnoodigen, u te volgen. Gij zult hem den geheimen trap langs voeren, door de vertrekken van de Koningin henen naar het kabinet van dezen ochtend; - gij zult dien jonkman geene vragen doen, noch de zijne beantwoorden, en opdat niemand in Madrid u beiden samen zal opmerken, zult gij hem afhalen in een gewoon huurrijtuig, waarvan gij de gordijnen zult laten vallen.’
‘Op welken tijd zal ik gaan?’
‘Tegen het uur van de Siësta.’
‘De bevelen van Uwe Hoogheid zijn zoo duidelijk, dat het mijne schuld zal zijn, zoo zij niet tot haar meeste welgevallen worden uitgevoerd.’
En zeker, de Abt had geen ander plan, dan de Camarera-Major hierin goed te dienen; hij had geen anderen last dan des Konings huwelijk met Elisabeth van Parma te bespoedigen door alle middelen, die in zijne macht waren, en den jongen Koning een middel te verschaffen, om met zijn grootvader van Frankrijk geheime briefwisseling te houden, zonder weten der Prinses Orsini. Schoon het volvoeren dezer laatste zending zeker eene ontrouw was tegen deze, was de Abt evenwel noch belast, noch werkzaam met eenigen aanslag tegen haar invloed, of haar gezag, en meende hij inderdaad zich voort te helpen, door haar te dienen; tegelijk met zijne meesters in Frankrijk.
Maar het is reeds eene Bijbelsche uitspraak, dat men geene twee Heeren kan dienen, zonder een van beide te vertoornen en te verraden.
De Graaf Emmanuel de Sainbertôt volgde den Abt Alberoni
| |
| |
in den somberen wagen met het neergeslagen zeildoek, een van die rijtuigen, welke nog sinds den tijd van Karel II op dezelfde hoogte gebleven waren, schoon de ambassadeurs, de voorname vreemdelingen, en vooral het hof en de aanzienlijke Franschen, reeds de weelde der koetsen in Madrid hadden ingevoerd; hij liet zich voeren langs de straten der hoofdstad, sneller dan ooit op het heetste uur van den dag, het uur der siësta; betrad het binnenplein van het paleis Medina, en liet zich den achtertrap opleiden, zonder bij dat alles eene vraag te doen, of een ander dan een onverschillig woord te spreken. Maar in welke stemming hij dit deed, is licht te begrijpen, als men zich herinnert, met hoe vurig eene liefde, met hoe vurig een verlangen, en met hoe zoet eene hoop hij met den Sieur François de reis naar Spanje ondernomen had; als men bedenkt dat in dat lange tijdsverloop die liefde gerijpt was, dat verlangen gerekt en gespannen, die hoop alle trappen van menschelijke verwachtingen had doorleefd, en door het uitstel en door de menigvuldige aarzelingen van zijn reisgenoot bijna wanhoop was geworden, toen deze, na een ganschen morgen van afwezigheid, eindelijk tot hem kwam en zeide, dat hij de vrouw zoude spreken, die op de beslissing van zijn lot den meesten invloed konde oefenen, hem, als die vrouw, de Prinses Orsini werd genoemd, en toen hij uit haar naam werd genoodigd een onbekenden geestelijke te volgen. Had niet het geheele gedrag van den Sieur François, hoe geheimzinnig ook, meer zijne belangstelling gewekt en zijne hoogachting, dan zijn wantrouwen, hij |zoude op dat oogenblik, in plaats van blijde hoop door vertwijfeling en argwaan zijn aangegrepen geworden. Hij zou de gansche reis voor een arglistigen valstrik, en dit geheimzinnig vervoeren voor de uitkomst van eenigen somberen aanslag hebben gehouden; - want die vrouw, die Prinses Orsini, aan wie men hem nu zoo met ziel en lichaam had overgegeven, was - en hij had reden te vreezen, dat de Sieur François het wist - was zijne vijandin geworden, zonderdat hij ooit rechtstreeks met haar in aanraking was geweest; hij had zich ten aanhoore van zijn geheimzinnigen reisgenoot eenmaal uitgelaten over die vrouw op eene wijze, die genoeg was, om eene achterdochtige en onedelmoedige heerscheres tot eene willekeurige daad van wraakneming of van
| |
| |
politieke voorzorg uit te lokken - en die man had hem nu heengebracht naar het land, waar zulk eene daad het best uitvoerlijk was, in de stad, waar die vrouw onbepaald heerschte, en hij had hem nu als overgeleverd in hare handen. Daar was niet veel verbeelding noodig, om geheel dat somber verraad vòòr zich te zien, en niet veel verstand, om te weten, dat hij er zich volstrekt niet tegen konde verweren. Want hoe die hand te ontkomen, die hem met zooveel list had gezocht, nu, daar zij geweld, desnoods openbaar geweld, paren kon aan de list? Het beste en zekerste middel, om ten minste aan de onzekerheid te ontkomen, was, zich moedig aan het gevaar bloot te stellen, zich niet te verzetten, dan na volkomene zekerheid van het gevaar, en kalm af te wachten, wat er gebeuren ging - doch zoo de verbeelding een oogenblik dat sombere denkbeeld kon doen opvatten, vasthouden kon hij het niet; zijn hart verbood het hem; de hartelijke handdruk, waarmede François van hem scheidde, wischte het weg, en de ernstige waarschuwingen, de verstandige raad, dien hij hem gegeven had, hoe zich te gedragen in het tête-à-tête met die vrouw; de voorzichtigheid, die hij hem predikte, om zich niet door haar te laten verschalken; de wenken, die hij hem gaf, om haar te vatten of te ontsnappen, naar den eisch van het oogenblik; zijne ernstige bede, hem geheel het gesprek over te brengen, en in niets, wat Diana betrof, een bepaald besluit te nemen, zonder hem te raadplegen; zich tot geene handeling te leenen, die niet open en duidelijk werd voorgesteld, waren als zoovele getuigen van belangstelling in zijne welvaart, van een, als het ware, gemeene zaak maken met de zijne, dat hij zich beschuldigde, wanneer eene gedachte van wantrouwen hem inviel. Zoo trad hij dus niet zonder heftige gemoedsbeweging, niet zonder vele gemengde gewaarwordingen, maar toch onbeschroomd en met vastheid, de vertrekken en zalen door, waar Alberoni hem voorging, en die Cynthia hem ontsloot, toen ze eindelijk het kabinet bereikten, waar zijne beide geleiders hem verlieten, en waar hij zich bevond in de tegenwoordigheid der Prinses Orsini.
Zij ook had de algemeene rust waargenomen tot eene korte sluimering, kort zeker in vergelijking van al de werkzaamheid,
| |
| |
waarvan deze de verpoozing moest zijn, kort zelfs in aanmerking van de weinige oogenblikken, die de Vorstin er aan had kunnen geven, toen reeds de komst van dien geroepene haar stoorde. Zij zat half liggende op hare sofa, met den ronden blanken arm het hoofd steunende; door eenen korten slaap waren hare wangen met een natuurlijk rood gekleurd; maar hare oogen hadden door diezelfde oorzaak iets dofs, dat hunne gewone felheid temperde; toch sloeg zij ze wijd en eenigszins streng op, toen zij zich met eenige haast ophief, om den eerbiedigen groet van de Sainbertôt te beantwoorden. Daarna ontving zij hem met die goedwillige hoogheid, welke zoo geheel de hare was, als zij wilde, en die den Graaf ernstig ontzag afdwong, terwijl hij eigenlijk wel geneigd was, en zich had voorgenomen, om haar door strakke koelheid te toonen, hoe er meer afkeer dan hoogachting in zijne ziel heerschte voor haar, schoon hij François had beloofd iedere uitbarsting daarvan te bedwingen.
‘De Graaf Emmanuel de Sainbertôt,’ zeide zij, door eene waardige beweging met de rechterhand een einde makende aan de buigingen, die hij, volgens de toenmalige Fransche school, meer dan eens moest herhalen, en waartoe hij, zoowel als een ander, lessen genomen had bij Vestris.
‘Op het bevel van Mevrouw de Prinses!
‘De Sieur François heeft u zeker eenigszins ingelicht omtrent het doel dezer samenkomst, Mijnheer!’
‘De Sieur François heeft mij gezegd, dat ik zou worden toegelaten bij eene Dame, die een grooten invloed kon hebben op de vervulling van mijn vurigsten wensch - en dat die Dame de Prinses Orsini was. De Sieur François heeft mij gewend aan het ongewone, het geheimzinnige; anders zou mijne bevreemding zeker groot zijn, dat ik, ondanks mijn rang, door zulk een bemiddelaar en langs dezen weg bij de Camarera-Major van het paleis Medina word ten gehoore geroepen.’
‘Gij zijt fier, Mijnheer de Graaf! maar ik mag dat in een jonge Edelman! De fierheid behoedt voor menige ondeugd; dan zeker heeft mijn vertrouwde, die u hierheen geleidde, u verdere ophelderingen gegeven?’
| |
| |
‘Die geestelijke zou uw vertrouwde niet zijn, Mevrouw de Prinses! zoo hij zich aan zulk een plichtverzuim kon schuldig maken, zelfs al had ik de zwakheid gehad hem te ondervragen.’
‘Gij hebt hem dus zijne trouw niet moeielijk gemaakt,’ hernam Orsini met een glimlach en met een verhelderd gelaat. ‘Maar gij vergeeft mij mijne vragen op dit punt; ik wenschte boven alles te weten, of ik in u een schrander en voorzichtig jonkman te zien heb. Neem een stoel: ons onderhoud kan niet kort zijn; wij hebben veel af te spreken, en wij moeten elkander leeren kennen; dat gaat niet in weinige oogenblikken.’
Toen de Graaf gehoorzaamd had, begon zij met eene soort van gulle gemeenzaamheid:
‘Het is zonderling, dat ik, die u eene vreemde ben, tweemaal word geroepen ter beslissing in de zaken van uw hart... dat ik voor de tweede maal invloed zal oefenen op uwe liefde; den eersten keer zeker niet te uwen voordeele, ditmaal, zoo ik hope, met meerdere goede uitkomst. Den eersten keer ook...’ Doch de Sainbertôt viel ras in met eene mengeling van verlegenheid en bitterheid:
‘o! Ik smeek u, Mevrouw! u dit nu niet te herinneren, en ik... ik heb noodig te vergeten...’
‘Toch is die herinnering noodig; zeker niet voor u, als gij in de vrouw, die over de hand van een jong meisje beschikken zal, de strenge beoordeelaarster eener avontuurlijke liefde vreest - zeker niet voor u, als uw hart noodig heeft te vergeten, om der nieuwe liefde geen onrecht te doen...’
‘Neen, Mevrouw! neen,’ riep de Sainbertôt levendig; ‘wat zou mijne liefde voor Diana zijn, zoo die bezwijken kon op zoo lichte proef?’
‘Die is dan wel ernstig, wel diep!’
‘Zoo ernstig, zoo waar, als mijn geloof aan God!’ hernam de jonkman plechtig, en toen zij hem met twee verwonderde oogen aanzag, vervolgde hij: ‘Ja, Mevrouw! dit is een woord, dat niet meer in den mond der jongelieden van mijn tijd wordt gehoord, vooral niet luid uitgesproken, en toch, ik durf het zeggen bij u, en ik zou het luid herhalen, overal, waar het kon noodig zijn...’
| |
| |
‘Met zulke gevoelens is het vreemd, dat gij geene fortuin hebt gemaakt aan het tegenwoordige Fransche Hof. Maar wij spraken van uw minnehandel met de Prinses Farnese,’ vervolgde zij met een lichten sarcastischen glimlach, ‘en hoezeer het u pijnlijk schijnt, ik moet daarop terugkomen, omdat het eene van de redenen is, waarom ik u spreken moest.’
‘Als het zijn moet, Mevrouw de Prinses!’ hernam de Graaf, met eene poging op zich zelven, om bedaard te blijven; ‘maar ik had in dit onderhoud aan niets willen denken dan aan de groote en belangwekkende vrouw, die Spanje bestuurt, en die mijne beschermster moest worden; niet aan de verschrikkelijke Camarera-Major, die een schoonen droom verstoorde.’
‘Een romanesken, Mijnheer! zooals er sedert de dagen van Tasso nog niet weder was gedroomd.’
‘En die, gestoord, de teedere jeugd vergalde van eene arme jonkvrouw, die geen minder medelijden verdiende, omdat zij. Vorstin was.’
‘En wie men daarvoor nu de werkelijkheid aanbiedt van een troon.’
‘Mevrouw de Prinses! men vergoedt niet het geluk der liefde met een troon.’
‘Jonge man! er is een leeftijd, waarop men het geluk der liefde koopt tot eiken prijs; er is een andere, waarin men begrijpt, dat het te duur was. Geloof mijne levenservaring: als de oogen eens recht goed geopend zijn, is men dankbaar voor het opwekken uit zulke droomerijen.’
‘Ik kan zelfs reeds die les trekken uit de mijne,’ hernam de Sainbertôt; ‘ik ben nooit een dweper geweest, en ik ben nu zes en twintig jaar. Maar de Prinses Elisabeth had de verzachting der liefde noodig, om haar hard lot dragelijk te maken; ik wist dat, en daarom had ik voor haar verschooning gewenscht, want waarlijk, hetgeen mij het eerst tot haar trok, was medelijden!’
‘Dat zeide Lauzun in der tijd van Mademoiselle; dat zeggen meer cavaliers, die.... Doch neen,’ hernam Orsini ernstig; ‘ik geloof, dat gij geen fat zijt, Graaf! en juist daarom is het, dat ik u niet verschoonen kan van op een onderwerp terug te
| |
| |
komen, dat u smartelijk schijnt aan te doen. Het spreekt van zelf, dat ik niet indringen wil in de geheimen eener liefde, die u heilig moet zijn, zelfs al hebt gij die overwonnen of niet gedeeld met geheel uw hart - en waarvan mij buitendien de bijzonderheden bekend zijn...’
‘U bekend, Mevrouw?’
‘Ja zeker, gij vergeet dan, dat de overledene Koningin van Spanje eene Hertogin van Savoije was, en dat deze nooit een brief heeft ontvangen, dien ik niet heb gelezen, noch er een geschreven, dien ik niet in de pen gaf!’
‘En de arme Elisabeth was dus verraden, terwijl zij zich mededeelde aan eene vriendin, aan eene verwante?’
‘Verraden! ja, als ik de vrouw ware om de geschiedenis van het hart eener jeugdige Prinses te gebruiken als een wapen tegen de jonge vrouw; ik had haar niet tot Koningin van Spanje gekozen, zoo ik op dit voornemen dacht; maar mijn belang is het, de Koningin van Spanje wèl te kennen, in al de schakeeringen van hare luim, in al de bijzonderheden van haar karakter, in al de zwakheid of de sterkte van haren geest. Afgaande op hare brieven, op de omstandigheden, waarin zij geplaatst was, en op de mededeelingen van berichtgevers, wel vertrouwd, zoo ik meende, zag ik in haar eene jonge Vorstin, geschikt voor den troon van Spanje, geschikt tot gemalin van onzen goeden, zachtaardigen Koning - het verbond, dat haar tot beide maakt, is op het punt van te worden gesloten - daar verwittigt mij eene persone, die mij niet zoude willen misleiden, dat men zich vergist heeft in Elisabeth Farnese; dat zij al de ondeugden en al de hartstochten van het Huis Parma in zich besluit, en zal ontwikkelen, zoodra zij in vrijheid is - dat... met één woord, dat zij het tegendeel is van hetgeen wij hier wachten en wenschen. Van u wil ik hierin de waarheid weten; gij zijt het, die haar kent; bij de liefde dus, die gij der jonge Diana toedraagt, bij de vervulling van uw wensch, om haar echtgenoot te worden, zeg mij hierin de geheele, de volmaakte waarheid; gij begrijpt, dat ik u die afvraag om geen klein belang.’
‘Al had ik er minder belang bij, om u te verplichten, ik zou
| |
| |
u die waarheid kunnen zeggen zonder schroom of terughouding. Ik heb Prinses Elisabeth gekend als een vijftienjarig kind, dat, verdrukt en gekweld, zich met onstuimigen hartstocht vastklemde aan den arm, die haar een steun beloofde, hoe zwak een steun dan ook; als de verstootene, die, hijgende naar liefde, en omringd van kouden argwaan en lastigen dwang, met innige dankbaarheid het oog ontmoette, dat met teederheid op haar zag, waarop zij het hare met vertrouwen kon vestigen. Ik heb haar gezien, nedergebogen onder de hand van een oom, die haar stiefvader was geworden, en voor wien zij zoo sidderde, dat hij haar met één blik het gebruik harer spraak kon ontnemen. Altijd in doodsangst voor bespieding harer daden, verkeerde uitlegging harer woorden, sloot zij hare gewaarwordingen in zich zelve op, en ik twijfel zeer, of iemand buiten mij genoeg in haar vertrouwen heeft gedeeld, om met zekerheid haar karakter te kunnen bepalen. Zij was beschroomd, tot zelfs met mij, die uit plicht en uit liefde zijne plaats nam aan hare voeten, en hare beschroomdheid vooral is de oorzaak, dat zij altijd is miskend geworden. Hare groote bedeesdheid en de strengheid, waarmede men haar bejegende, maakten haar stroef, en men noemde haar stuursch en norsch; hare vrees om te mishagen gaf haar eene linkschheid, die men toeschreef aan gebrek van toon; zij bewoog zich nooit in het openbaar, zonder eenige onrust, die haar eene stijfheid gaf, die voor gebrek aan manieren moest gehouden worden. Een aangeboren wantrouwen in zich zelve, door onophoudelijke achteruitzetting tot zelfmiskenning verergerd, maakte haar belachelijk, uit groote vrees van bespot te worden, zoo vaak zij zich slechts in den gewonen hofcirkel vertoonen moest. Hare deugden waren niet verder ontwikkeld, dan zij het onder den druk van dezen toestand konden worden; maar zij bezat, of scheen althans te bezitten, alle goede hoedanigheden eener lijdende. Geduld, deemoed, een zekere vastheid in het lijden, voorzichtigheid, de kracht om hare klachten te smoren, stilzwijgendheid, en de vroomheid, dien grootsten steun der zwakken. Of zij de deugd der oprechtheid onder de hare telde, heb ik reden te betwijfelen, daar noch hare opvoeding, noch het voorbeeld van haar geslacht, haar die heeft kunnen prediken. Zie- | |
| |
daar, Mevrouw de Prinses! Elisabeth Farnese, zooals hij zich aan mij vertoonde, voorgesteld naar mijn beste weten en met de meeste openhartigheid. Wat de tijd in eene opgroeiende jonkvrouw mag vervormd hebben, en hoe die ziel onder de krenkingen zich heeft ontwikkeld; - of het karakter zich ontaard heeft,. en het hart werd verbitterd onder de verdrukking, dan of de hoop op de nabijheid eener betere toekomst weldadig heeft gewerkt, en het ijs als ontdooid moge hebben, of wel, verkropte wrok en stille trots slechts het oogenblik hebben afgewacht, om zich te wreken en schadeloos te stellen, dat alles weet ik niet, kan niemand weten, en zullen alleen de tijd en de gebeurtenissen van den tijd moeten leeren.’
De Camarera-Major had met ingespannen aandacht toegeluisterd, en men kon het haar aanzien dat zij tegelijk al de kansen berekende, die zulk een wezen haar overliet, om te beheerschen, of zich bedacht op de wijze, hoe zij daartegenover zou te handelen hebben. Op het laatste echter trok zij de wenkbrauwen samen, en scheen door eene plotselinge somberheid overvallen te worden, die zij echter afweerde, door tot de Sainbertôt te zeggen:
‘Gij geeft mij daar eene karakterschets op de wijze van Mijnheer de St. Simon, Graaf! en ik ben u zeer dankbaar voor die uitvoerigheid;’ toen bedacht zij zich eene wijle, en vervolgde daarop: ‘Denkt gij, dat Prinses Elisabeth zal kunnen weten dat ik het was, die uwe terugroeping bewerkte?’
De Sainbertôt zag haar aan; een donkere blos vloog hem over het gelaat; hij was als verbijsterd door de vermetelheid zelve van die herinnering dezer vrouw; maar de kalme losheid, waarmede zij de vraag deed, als betrof het noch eene hardvochtige daad van haar, noch eene diepe krenking voor hem, dwong hem ook, de bitterheid, die in hem oprees, te vermommen; zoo antwoordde hij met een zweem van trotsche verdrietelijkheid:
‘Men heeft zich immers zooveel moeite gegeven, om dit teverbergen; men heeft haar immers tot de overtuiging gebracht, dat mijne afreize willekeurig was, dat.... Mevrouw! Mevrouw! gij zijt groot en schrander, ik wacht eene weldaad van uwe
| |
| |
Hand.... maar of gij wijs doet, dezen verstompten angel opnieuw aan te scherpen, kan mijn opgeruide geest nu niet vatten.’
‘Ik ben eene stoute heelmeesteres, mijn beste Graaf! ik wil den angel uitrukken, opdat hij niet wegschuile in het vleesch, en zich niet te eenigen tijd zou laten terugvinden.’ Dit alles moet tusschen ons erkend en vergeven zijn, eer wij verder gaan. - ‘Met oprechter harte vergeven, Graaf!’ zeide zij met die vleiende stem en oogen, die zelden waren wederstaan geworden door hen, voor wie de betoovering nieuw was, en zij stak hem hare hand toe; hij stond op, om haar de zijne te reiken, want het zou hem niet mogelijk zijn geweest het tegendeel te doen. Aldus hand in hand, zag zij hem lang en met kennelijk welgevallen in de oogen; hij wist niet recht, waarom hij de zijne nedersloeg; het was geen eerbied voor de hooge vorstin, want zij scheen dat niet op dit oogenblik; het was niet geheel hoogachting voor de groote vrouw, want deze had hij kunnen haten, en er was veeleer iets ootmoedigs in haar blik, dat hem deze vergeten deed; het was... eene onverklaarbare betoovering, waarin zij hem minuten lang als geboeid hield, en het was nog iets; - zonder te begrijpen, waarin het liggen kon, zonder een trek, of eene tint of de kleur van oogen of haar te kunnen vergelijken, was er iets in dat gelaat, dat hem Diana herinnerde; Diana die in zijne ziel zoo eenvoudig, zoo ongekunsteld dáár stond, en die hij terugvond, met de hoogste verrassing, in de meest gekunstelde vrouw, op het oogenblik, dat zij zeker tooneelspeelster was. Toen de Prinses ten laatste de hand van den jongen Graaf losliet, bleef zij hem bij haar leunstoel terughouden, en hield hem als het ware onder de betoovering van haren blik, terwijl zij hervatte: ‘Doch laat ons toch eindelijk over uwe zaken spreken. Gij bemint de schoone dochter van Mijnheer François dan wel met hartstocht - dat zij u eene jonge Prinses (en die men bekoorlijk noemt) doet vergeten?’
‘Mejuffrouw Diana is niet schoon, Mevrouw! maar zij bezit die onbeschrijfbare bevalligheid, die de schoonheid vergoedt, waar zij niet is, en die de schoonheid versiert, waar zij is, en die de vrouw op geen leeftijd verliest. - Mevrouw de
| |
| |
Prinses! zoo ik zulk eene vergelijking mag wagen, ontneem u zelve die schitterende oogen; denk u dat prachtige haar weg; ontsier uwe tint door de voren eener hatelijke ziekte, en glimlach dan, als gij het deedt op dezen oogenblik, en spreek, zooals gij het somwijlen wilt, met uwe ziel, dan hebt gij de bekoorlijkheden, die mij in Diana hebben getroffen - maar hoe zal ik een denkbeeld geven van de geheel eigenaardige aantrekkelijkheid harer wijze van zijn, de oorspronkelijke wendingen van haar geest? De... maar ik ga u vervelen...’ sprak hij, ziende dat de glimlach en de gemakkelijke losheid, die bij zijne eerste woorden het gelaat zijner hoordster verhelderden, nu hadden plaats gemaakt voor iets straks en koels, dat hij voor onverschilligheid hield, doch dat inderdaad verlegenheid was, bij zijne al te fijne opmerking. Toch was zij de vrouw niet, om zich door zulk eene gewaarwording langer dan een oogwenk te laten beheerschen, of wel, er leefde een zachter vrouwelijker gevoel voor eene wijle in haar op, en zij sprak met zachten ernst:
‘Neen, ga voort! ik stel genoeg belang in Mijnheer François, om van zijne dochter te hooren spreken, met genoegen, ten minste door den Graaf de Sainbertôt!’
‘Mag ik u dan nog zeggen, hoe zij eene volmaakte zuiverheid van hart bezit, bij eene fijne beschaving van verstand, en een helder oordeel, dat zich vrij heeft ontwikkeld; hoe men in haar de onschuld van een kind vereenigd ziet met de vrijmoedigheid daarvan; hoe men haar de oprechtheid tot een plicht heeft gemaakt, dien zij oefent als eene gewoonte, zooals andere menschen de veinzerij. Hoe zij het deemoedig overgeven van den wil der zachte vrouw weet overeen te brengen met de wijsgeerige berusting in het onvermijdelijke van den verstandigen man. Ziedaar, Mevrouw de Prinses! een weinig van hare goede hoedanigheden in der haast opgesteld; ziedaar wat maakt, dat men, om haar, bekoorlijke vorstinnen vergeten zou, zelfs al had men die met hartstocht bemind; ziedaar ook, waarom Diana mij geen hartstocht heeft ingeboezemd, in de gewone beteekenis van dit woord, maar eene oneindige liefde, die zich grondt op achting, en die meer onvergankelijk is dan eenige hartstocht het zijn kan.’
| |
| |
De Prinses Orsini was in eene sterke gemoedsbeweging. - ‘Dat meisje moet een onwaardeerbare schat zijn voor een echtgenoot - voor een.... vader,’ zeide zij. - ‘Zulk een wezen, met zulke oorspronkelijke deugden en zeldzame gaven tot behagen, moet een treffenden indruk teweegbrengen in een hofcirkel; zou ongehoorde overwinningen maken aan een Hof, bij voorbeeld te Versailles....’
‘Neen, Mevrouw! neen! voor haar is niets zoozeer noodzakelijk, niets zoo raadzaam, als volstrekte afzondering van alles, wat de hooge samenleving uitmaakt!’ riep de Sainbertôt met eenigen schrik. ‘Zeker, zij zoude er worden opgemerkt, maar te veel, maar tot hare schade, maar tot haar ongeluk, maar tot de beschaming van wie er haar plaatste. Mijnheer François is een man van zonderlinge denkbeelden; hij heeft zijner dochter juist de opvoeding gegeven, om in een kleinen kring, in een eigen huis, enkel onder vrienden en welwillenden, gelukkig te zijn en gelukkigen te maken; - doch hij heeft vergeten haar te vormen voor de maatschappij, voor de eischen der samenleving; hij heeft alle deugden in haar weten aan te kweeken, maar vergeten, haar de kleine ondeugden te leeren oefenen, die het menschen in de hoogere kringen mogelijk maakt, met elkander samen te zijn. Zij zou de prooi zijn van vijanden en de speelbal van vrienden.’
‘Ja.... ja!’ hernam de Prinses; ‘Mijnheer François is een man van hersenschimmen; het is gelukkig, dat ik in zijne plaats aan de werkelijkheid denk.’
‘Deze ook viel toch genoeg onder de berekening van Mijnheer François, om hem gunstig te neigen tot mijn aanzoek om de hand zijner dochter, juist op den grond, dien ik Uwer Hoogheid voordroeg. Ik heb mij teruggetrokken op mijn landgoed, en wensch dáár mijne toekomstige gade te omringen met al, wat haar het leven lief en aangenaam kan maken, en tegelijk van haar te weren alles, wat haar zou kunnen schadelijk zijn, hare zachte ziel krenken en misvormen, of haar blootgeven aan onrust en smarte. En het is daarom, Mevrouw de Prinses! dat ik mij met eenige vrijmoedigheid, en wellicht met eenig recht, durf aanbieden als haar gemaal, ook aan u, aan wie Mijnheer François een deel van zijn vaderlijk recht schijnt te hebben afgestaan.’
| |
| |
‘En dat verwondert u zeker?’
‘Ik heb het recht niet, om te oordeelen over uwe aanspraken daarop; slechts is het niet vreemd, dat de vrouw, die zoovele hoogere belangen beslecht in Spanje en in Europa, ook geraadpleegd en gehoorzaamd wordt in het kleinere door de bijzondere personen, die de eere hebben met haar in verbintenis te zijn.’
‘Uwe gissing is niet ver van de waarheid. Mijnheer François is mijn intendant op Chante-Loup en over al mijne bezittingen in Frankrijk; een geheim, dat ik u mededeel, en waarover ik van uwe discretie het stilzwijgen vorder. Maar hij is ook mijn vertrouwde vriend, en ik ben nauw genoeg met zijne echtgenoot verwant, om het recht te hebben over de hand harer dochter te beschikken, gelijk ik het ben, die voor hare toekomst zal zorgen. Voor het oogenblik zal ik u verzoeken geene nadere ophelderingen te vragen omtrent zekere betreurenswaardige omstandigheden in hare familie, die Mijnheer François noodzaken, over zich en de zijnen dat geheimzinnige te laten rusten, dat licht een Edelman...’
‘O Mevrouw! ik heb over dit punt heengezien;’ viel de Sainbertôt in met haast.
‘Gij hebt wèl gedaan, Mijnheer! en om u te bewijzen, dat gij het doen kunt met gerustheid, wil ik u zeggen, wien gij tot mededinger hebt.’
De Sainbertôt verbleekte, terwijl hij zich boog, om tot voortgaan uit te noodigen.
‘Mijnheer den Graaf de Châlais, mijn neef, die haar niet kent; maar dien ik had gekozen, voordat ik van uwe wenschen was ingelicht. Gij zoudt Diana huwen uit liefde - maar toch zal het u niet onverschillig zijn te weten, dat Mijnheer François zeer rijk is, en dat ik bij mijn afsterven haar een deel zal geven van mijne bezittingen in Frankrijk, en zooveel van mijn vermogen als ik kan afstaan, zonder mijnen neven onrecht te doen. Wat mijn invloed zoude kunnen uitwerken voor haar echtgenoot, zoo die, hetzij hier, of in Frankrijk, of elders aanspraak maakte op rang of werkzaamheid, zal ik u niet opnoemen, daar ik in u weinig eerzucht onderstellen moet; of zou ik mij bedrogen hebben?’
| |
| |
‘Mevrouw de Prinses heeft gelijk! doch mag ik hopen, dat die optelling van de voordeelen dezer verbintenis leiden zal tot eene toestemming...?’
‘Zij dient om u, zoo het zijn kan, nog meerder lust te geven, die te verkrijgen; zij dient, om u zooveel mogelijk te doen inzien, dat gij niets zoudt opofferen, opdat gij des te meer bereid zoudt zijn eenig offer te brengen...’
‘Welk offer is er noodig, Mevrouw?’
‘Dat van uwe onafhankelijkheid voor een korten tijd; gij moet u in mijn dienst begeven.’
‘Mevrouw...’
‘Ja Graaf! om oprecht te zijn, ik had mijn neef de Châlais de hand van het meisje geschonken om niet - u wil ik die laten verdienen; gij staat mij niet zoo nà als hij; gij verdringt in mijn gevoel een bloedverwant, wien ik eene goede partij had toegedacht; gij begrijpt...’
‘Dat ik uwe genegenheid winnen moet, dat is niet meer dan billijk, en wie ware ik, zoo ik niet daartoe bereid was, schoon ik erkennen moet, dat ik niet zonder zwakheid ben op het punt mijner vrijheid, en niet zonder veroordeelen op dat van vorstendienst, vooral sinds mijne laatste zending aan het Savooische Hof,’ sprak hij met eene beteekenis, die Orsini had moeten doen kleuren, zoo zij niet de vrouw ware, die van haar gelaat meesteresse kon zijn, als zij het noodig vond.
‘Ik hoop toch niet, dat uwe veroordeelen sterker zullen zijn, dan uwe liefde,’ zeide zij met die stem, welke hij vroeger geprezen had.
‘Ik zal voor de laatste alles ter zijde zetten, wat ik mag,’ antwoordde hij met meer zachtheid dan hij zelf had gewenscht.
‘Dan zijn wij het eens,’ hernam zij; ‘te meer, daar het geen vorstendienst is, waartoe ik u oproep, maar slechts een dienst. dien ik u verzoeken wilde mij te bewijzen.’
En haar vleiende blik scheen hem te willen doen vergeten, dat juist zij het was, wier onmeedoogende kuiperij hem van vorstendienst had afkeerig gemaakt.
En het was of hij het zelf vergat, toen hij antwoordde:
‘Spreek slechts, Mevrouw! heb ik niet toegestemd?’
| |
| |
‘Gij ziet mij aarzelen,’ hernam zij, terwijl zij de oogen nedersloeg, en door de donkere pinkers henen de uitwerking bespiedde van hare woorden op hem; ‘want de dienst, dien ik van u vragen moet, brengt u juist terug aan het Hof van Turin, en onder de oogen zelve, die gij het meest wenschen moet te vermijden.’
‘Vergiffenis, Mevrouw! schoon het Hof van Hertog Victor Amadeus de laatste plaats der wereld is, werwaarts ik mij begeven zou uit vrijen wil, ben ik er mij geene daad bewust, die mij verplichten zou iemands blik te ontwijken, en allerminst dien van de Prinses Elisabeth.’
Dit antwoord moest der Camarera-Major voldoen, die had opgemerkt, dat de Graaf zich eerder liet prikkelen door tegenspraak, dan wegsleepen door vleierij; ook hernam zij:
‘Maar de jonge Yorstin kan wrok bewaard hebben in haar hart over wat zij houden moest voor wispelturigheid van uwe zijde.’
‘Meent dan Mevrouw de Prinses, dat een enkel woord van opheldering niet genoeg zoude zijn, om mijne vergiffenis te verkrijgen?’
‘Maar ik zoude worden opgeofferd bij die ophelderingen,’ hernam Orsini lachende.
‘Mevrouw! en ik zou dáár zijn in uw dienst?’
‘Neen, ik weet, dat ik gerust kan wezen; maar zou Diana winnen bij dezen vrede?’
‘Zeker niets verliezen, Prinses! ik zal weten mijn plicht te doen, zonder zwakheid. Omdat ik de jonge Elisabeth van Parma heb aangebeden, terwijl ik haar troostte, zal ik een last kunnen op mij nemen aan de toekomstige Koningin van Spanje.’
‘De Hertog zal zich verwonderen en ergeren, dat ik juist u heb gekozen; maar hij zal noch den moed hebben, noch de oprechtheid, om het u te toonen. Daarbij bestaat uwe geheele zending voor het oogenblik slechts in het overhandigen van een brief aan Elisabeth. Mijn laatste aan de Prinses werd niet beantwoord; ik verdenk hierbij minder hare stemming tegen mij, dan kabalen van de haar omringende personen, of wel de ontrouw van mijne lasthebbers. Uwe eer en het belang, dat gij hebben zult
| |
| |
bij de uitkomst, waarborgen mij de uwe; uwe schranderheid en hare goede gezindheid zullen u macht geven over de eerste, en, wat ik van geen ander zou kunnen vragen, gij zult mij den indruk mededeelen, dien mijn schrijven heeft gemaakt; de gevoelens toetsen, die zij hebben kan voor mij, en haar antwoord overzenden, hetzij ze dat schriftelijk geeft, hetzij gij het uit haar mond moet ontvangen. Is deze dienst te zwaar en te groot voor de belooning, die u wacht, en die van de juiste uitvoering mijner bevelen afhankelijk is?’
‘O! er zijn meer zwarigheden in de uitvoering van deze zaak, dan uwe verbeelding zich op dit oogenblik voorstelt, Mevrouw! maar ik zou grootere trotseeren, ter liefde van het loon, dat gij er op zet. Alleen twee vragen. Zal de Graaf de Châlais de gelukkige zijn, zoo ik niet slaag?’
De Camarera-Major bedacht zich een wijle.
‘Ik heb u gesproken van eene belooning, die verdiend moest worden, Mijnheer de Graaf!’
‘Ik versta u, Mevrouw de Prinses! en nu weet ik, dat ik slagen moet of sterven,’ hernam hij met vastheid; ‘er is nog eene vraag, op welker beantwoording ik aandringen moet. Wat zal er gebeuren, zoo uwe voorkomendheid niet naar uw wensch beantwoord werd?’
‘Wat er gebeuren zal, Mijnheer de Graaf! geef mij de macht de toekomstige gebeurtenissen één dag vooruit te zien, en ik beheersch de wereld. Of bedoelt gij, wat ik zal doen? Weet ik het zelve? Mijn voornemen kan natuurlijk geen ander zijn, dan het kwade te voorkomen; maar hoe... daartoe wacht ik eene ingeving van het oogenblik.’
‘Gij, Mevrouw?’ sprak hij ongeloovig. ‘O! ik smeek u, wees nog weder zoo goed en zoo oprecht, als gij het geweest zijt in geheel dit onderhoud, en zeg mij, wordt Elisabeth Koningin van Spanje, zelfs als het blijken mocht, dat zij u niet genegen is?’
‘Kan ik het nog verhinderen, zelfs al wilde ik den haat van drie Mogendheden daarvoor trotseeren? En meent gij dan waarlijk, dat ik den haat van een jong onervaren kind zoude vreezen voor mijn invloed, als het de vraag wordt van eene worsteling? - Maar juist die wilde ik niet. Juist daarom zend
| |
| |
ik u, om die te voorkomen. Win de jonge vorstin voor mij, zoo zij mij nog niet toebehoort, wie kan dat beter dan gij, die de wegen kent tot haar hart? Ik leefde met de vorige Koningin in de eenstemmigheid der vriendschap, die ik wil terugvinden in de jeugdige, die mij door dankbaarheid kan verknocht zijn. Begrijpt gij, Mijnheer de Graaf! en begrijpt gij nu ook, dat ik met u meer oprecht ben, dan ik het tegen anderen de gewoonte heb, omdat ik ook in u den moed der oprechtheid heb gevonden en der tegenspraak, en omdat ik weet, dat gij volbrengen zult, wat gij hebt aangenomcn. Uwe goede diensten bij de Savooische bruid kunt gij mij dus toezeggen?’
‘Met geheel mijn hart, Mevrouw de Prinses! en wie zegt ons zelfs, dat zij noodig zullen zijn?’
‘Opdat wij het spoedig weten, bid ik u, uw vertrek te verhaasten, zooveel het mogelijk is; - wanneer zoudt gij kunnen gaan?’
‘De Sieur François zal mij zeker nu ontslaan. Ik ben reeds reizende; ik kan vertrekken, al ware het op dit oogenblik.’
‘Dus nog dezen nacht.
‘Tot uwe bevelen, Mevrouw!’
‘De Abt Alberoni, dien gij reeds kent, zal u een brief brengen met alles, wat u de reis kan bespoedigen en de verschijning aan het hof gemakkelijk zal maken. Alle posterijen tot aan de grenzen, zullen u ten dienste staan. Nog iets; het kon noodig zijn, dat ik u met eene depêche voor den Hertog zelven belast, die gij echter niet zult overhandigen, dan na een nader bevel.’
‘Het is wel, Mevrouw! Heb ik intusschen het recht aan Diana te schrijven?’
‘Het is aan Mijnheer François en niet aan mij te beslissen, wat hij hierin raadzaam acht voor zijn kind.’
‘Ik hoop dat van hem te verkrijgen.’
‘Ik wil trachten zijne strengheid te verbidden; - herinner hem in mijn naam, dat wij nog zaken hebben af te doen, en dat ik dezen avond een uur van vrijheid hoopt te hebben, na het ter ruste gaan des Konings. En nu, Mijnheer de Graaf! wij scheiden, hoop ik, voldaan over elkander?’
| |
| |
‘Ik erken, Mevrouw! dat ik dezen ochtend niet had gewacht, met de merkwaardigste vrouw van Europa een onderhoud te hebben; ik erken tegelijk, dat ik zulk eene eere nauwelijks had gewenscht, en er vooruit tegen gehuiverd heb; maar ik erken ook, dat, zelfs zoo ik vurig naar die gunst had verlangd, hare uitkomst nauwelijks meer bevredigend kon geweest zijn voor mij, dan zij nu is, en dat het mij gelukkig zou maken te weten, dat zij mij niet alle achting ontzegt, zelfs dàn niet, als ik nu moet bekennen, dat ik een vooroordeel heb afgelegd in dit uur!’
‘Goede Sainbertôt!’ zeide zij met eene houding, en een blik, die volmaakt berekend waren, om een diepen en zachten indruk te geven; ‘dat zal u leeren, beter uwe eigene ondervinding te vertrouwen, dan hofcancans en volkspraatjes!’
En toen zij hem vertrekken liet, nadat hij haar de hand had gekust, was hij in eene soort van bedwelming, die het hem niet mogelijk maakte, zich juist, zich met kalm oordeel te herinneren alles, wat er tot hem gezegd was, en wat hij had geantwoord; - slechts wist hij, dat hij verrukt was van de Prinses Orsini, en dat deze hem vertrouwde en met hem was ingenomen.
Toen de Sainbertôt buiten het paleis Medina was gevoerd, en men hem zonder geleide verder liet gaan, verkoos hij eene wandeling door Madrid boven de opsluiting in een bedompt huurrijtuig, vooral in de stemming, waarin hij zich bevond, en die hem ook bij dit teruggaan de nauwere straten deed vermijden, om liever onder het frisch geboomte van het Prado zich te herstellen, en te overwegen, hoe hij zijne oprechtheid tegenover den Sieur François vereenigen zou met het vertrouwen der Camarera-Major, eer hij tot den eersten terugkwam. Maar die tijd tot nadenken zou hein nu niet gegund zijn; een jong mensch in Fransche kleeding schuift dicht langs hem voorbij zonderdat hij het opmerkt, ziet hem met eenige verwondering aan, herhaalt dien blik wendt zich om, en steekt hem op eenmaal de hand toe met een; ‘Par Dieu, Sainbertôt wat doet gij te Madrid?’
‘D'Erlanges! d'Erlanges!’ hernam hij met zooveel verwon- | |
| |
dering, alsof hij niet te voren had geweten, dat deze eerder dan hij zelf de reis naar Spanje had aangenomen, en de Ridder zeide ook lachende: ‘Welnu, ja! dat ik hier ben, is nog het vreemdste niet van de zaak; maar gij, mijnheer de Landedelraan! die zulke groote plannen hadt van afzondering en huiselijke rust - gij, op onmetelijken afstand van uw kasteel; op eene buitenlandsche reis; in de Spaansche residentie! Gij, mijnheer de verliefde! op zoo ontelbare mijlen afstand van de godes van uw hart, dat zelfs de vleugelen Amor's er u in geene twee dagreizen zouden brengen! Hoe komt dat? Wat zit daar achter? En nog wel incognito, naar allen schijn; anders zoude men in onze Fransche côterie van uwe tegenwoordigheid weten; gij hebt hier immers nog kennissen?’
‘O, meer dan noodig is!’ hernam de Sainbertôt met eenigen schrik; ‘maar kom met mij, ik zal u dit alles ophelderen, ten minste zoover ik mag!’
‘Nu, daaraan zult gij wel doen, want uwe geschiedenissen zijn altijd zoo avontuurlijk en zoo ongewoon, dat zij mij meer vermaken, dan de Télémaque van Monseigneur Fénélon; maar nu heb ik den tijd niet tot luisteren; ik begeef mij naar onzen Gezant; ik moet Zijne Excellentie volgen naar het Hof; begrijp eens voor het eerst!’
‘Hoe is dat mogelijk? Gij moet toch reeds eenigen tijd hier zijn!’
‘Volle veertien dagen! Ergerlijk, niet waar? Maar het zijn streken van la Orsina, zooals de Italianen haar noemen.’
‘Kom! zou dat niet minder zijn, dan gij u verbeeldt?’ sprak de Sainbertôt, geheel onder den invloed van zijne betoovering.
‘Neen, in ernst; zij had gehoord dat ik op het Paleis Royal verkeerde, en gij kent haar ouden haat tegen Mijnheer den Hertog van Orleans? Zij heeft Amelot in het aangezicht gezegd, dat hij spionnen van den Hertog in Spanje riep; die zoetigheid zag op mij - en zij eischte, dat ik zou worden teruggezonden. Men heeft lang geparlementeerd - Châlais heeft er zich mede bemoeid en niets verkregen, en daar krijgt Mijnheer de Gezant nu zooeven opeens, zonder dat iemand de aanleiding weet, eene allerbeleefdste uitnoodiging, om de Camarera-Major
| |
| |
te komen spreken, met de vergunning mij met zich te nemen; zij behield zich voor, mij voor te stellen aan den Koning? Ziet gij, zij is zoo grillig als de wind, en daar wij van den gunstigen wind gebruik maken, moet ik voort; maar ik zal vrij zijn tegen tien ure - waar kan ik u opzoeken?’
‘Ik zal bij u komen,’ sprak de Sainbertôt snel; ‘en ik zal u een half uur geven, nog dezen avond, want morgen...’
‘Welnu?’
‘Morgen ben ik niet meer in Madrid.’
‘Goed, dan tot tien ure!’ hernam de Ridder d'Erlanges en zij gingen elk hun weg.
Het was voor den jongen Graaf Emmanuel geene gemakkelijke taak, de belofte na te komen, die hem verplichtte, den Sieur François deelgenoot te maken van geheel zijn onderhoud met de Prinses Orsini. Behalve de moeielijkheid, die er in lag, om te herhalen, hetgeen hij nauwelijks zich zelven herinnerde, door den nevel der strijdige gewaarwordingen henen, waarmede het hem vervuld had; behalve het bezwaar, dat hij er in vond, om het vertrouwen, dat in hem gesteld was, reeds zoo terstond te schenden, mocht het dan ook zijn voor den man, dien zij zelve haren vertrouwden vriend had genoemd, lag er nog een groot struikelblok op dezen weg der openhartigheid; hij moest den vader zijner geliefde, den strengen man, deelgenoot maken van een geheimen hartstocht, die, hoezeer hij een hopelooze mocht geweest zijn, toch meer plaats had beslagen in zijn hart, dan hij het zich zelven nu wilde bekennen. Voor de helft echter werd hem dit laatste verlicht door de overweging, dat de Sieur waarschijnlijk op één punt moest zijn ingelicht door Mevrouw Orsini; dat sommige zijner woorden daarop konden gedoeld hebben, en dat dit wellicht een der grootste bezwaren was, die hij vreesde van de zijde der Prinses; daarbij, geplaatst als hij nù was tusschen die vrouw en dien man, waren terughouding en halve waarheid wel het gevaarlijkste, dat er te vinden was; zoo oefende hij dus wijze oprechtheid, en had er de voldoening van, te zien, dat de Sieur losjes heenliep over hetgeen hij het meest vreesde, terwijl deze daarentegen ernstig en met een zacht hoofdschudden toeluisterde bij hetgeen hem
| |
| |
de lichtpunten schenen in zijn verhaal, zijne overeenkomsten met de Camarera-Major; toen ten laatste de zonderlinge man in zijn gewoon zwaarmoedig gepeins verviel, zonder iets te antwoorden, begon ook de Sainbertôt tot nadenken te komen, en moest bekennen, dat hij onder het kalme navertellen van hetgeen hem wedervaren was, zich verwonderen moest, hoe gemakkelijk en door welke eenvoudige woorden hij in korten tijd gebracht was geworden, datgene te doen, waartoe hij vooruit bedacht, zou gezworen hebben, nooit te zullen overgaan. Was die vrouw zoo behendig geweest, en hij zoo onnoozel? Of was het alleen zijne liefde geweest, en hare bereidwilligheid, om die te dienen, welke hem hadden overgehaald? Hij wist het zelf niet meer; maar hij wist wel, dat die vrouw een middel had geweten, om hem niets te doen weigeren; dat hij beloofd had, en dat er hem alles aan gelegen was te volbrengen. Desgelijks ook scheen de uitkomst te zijn van hetgeen de Sieur François had overpeinsd, want hij zeide, toen hij zich ophief:
‘Hoe het zij, Graaf! gij kunt thans niet meer terug; gij moet dit zelfs niet! De oprechtheid der Prinses Orsini zal hier, als altijd, het best te beoordeelen zijn aan het einde. Twee waarborgen er voor onderscheide ik echter. Zij heeft u de waarheid gezegd: den dienst, dien zij van u vergt, heeft zij werkelijk noodig, en zij heeft u een harer geheimen medegedeeld, een geheim, dat haar om meer dan ééne reden, dierbaar en gewichtig is; dat zoude zij niet hebben gedaan, zoo zij voorgenomen had u teleur te stellen. Als zij uwe vriendin wil zijn, zal zij het niet ten halve wezen; hare welwillendheid is overvloedig mild in bewijzen; gij en Diana kunt hare weldaden aannemen zonder schroom; daarom dien haar met ijver en met trouw, schoon met omzichtigheid, en, zooveel het zijn kan, met opene oogen.’
Met raadgevingen en opmerkingen, aan deze gelijk; met inlichtingen, die de Sainbertôt meende te kunnen vragen, en waarop hij zooveel antwoord kreeg, als François meende te mogen geven, zonder het geheim zijner echtgenoote te verraden, sleten zij den tijd, die hun nog overbleef; maar eindelijk herinnerde zich de Graaf de kleine beschikkingen, die hij nog te maken had, en zijne afspraak met d'Erlanges; en François dacht
| |
| |
aan de uitnoodiging der Prinses. En daar hij niet weten kon, hoe laat hij zoude terugkeeren, noch hoe vroeg de Graaf zou moeten vertrekken, namen zij een afscheid van elkander, dat meer hartelijk, meer innig, en meer beklemd was, dan men het zou verwachten van twee mannen, die zoozeer van elkander verschilden en alleen vereenigd door hunne teedere genegenheid voor de zachte Diana.
De Sieur François, die het niet noodig scheen te vinden, zijne tegenwoordigheid te verbloemen in het Paleis Medina, klom den breeden marmertrap op, die naar de zalen van de tweede verdieping geleidde, toen de Fransche Gezant, van zijn secretaris gevolgd, dien afdaalde. De laatste zag op hem neder, en was op het punt hem toe te spreken; dan, zich herinnerende, hoezeer die man zich moeite had gegeven, om in eene geheimzinnige onbekendheid voort te leven, onderstelde hij dat het onbescheidenheid konde zijn, hem aan te spreken als iemand, dien men herkent, en hij weêrhield zich; doch hij vermocht niet zich te onthouden van de nieuwsgierige vraag aan een der hovelingen in de benedenzaal: Wie toch de man was in zoo eenvoudige kleeding, die naar boven ging met zulk een gewissen tred, alsof hij in zijn eigen huis ware?
‘Dat scheelt voor hem ook niet heel veel,’ antwoordde de ondervraagde, die de dagen van 1704 had bijgewoond aan het Hof - en hij helderde hem op, wie François d'Aubigny moest geweest zijn voor de Camarera-Major - en toen de Ridder d'Erlanges zijn vriend de Sainbertôt op zijne kamer vond, was het eerste woord, dat hij hem toeriep:
‘Ik moest te Madrid komen, om Fransche kennissen te zien! Weet gij, wien ik ontmoet heb, en nog wel in het paleis van den Koning? - Onzen geheimzinnigen gastheer, den Sieur François!! - Of ik goed geraden had, toen ik vroeg, of hij kennis had te Madrid!’
De Sainbertôt, die besloten had d'Erlanges zijne geheimen niet mede te deelen, zette zulk een verwonderd gezicht, als het hem mogelijk was, en als hij gepast achtte; maar de Ridder vervolgde haastig: ‘En weet gij nu, wie hij is, onze burgerman, die kasteelen bouwt, en die leeft als een Vorst?’
| |
| |
‘Neen! neen!’ riep de Graaf, met eene drift, die de Ridder natuurlijk vond.
‘Welnu! het is die Monsieur d'Aubigny, om wien de Abt d'Estrées zijn afscheid gekregen heeft, vroeger stalmeester bij de Prinses Orsini, en wat dies meer zij; gij weet wel, dezelfde, van wien wij zooveel hebben hooren praten, zonder recht te begrijpen, toen wij als pages onze opvoeding kregen aan het Hof! - Ach! ik vergeet altijd, dat gij in het leger gevormd zijt. Nu, dat is hetzelfde; het is toch d'Aubigny, de Signore di amore delle Signora Orsina, welke laatste den Gezant en mij dezen avond niets heeft laten zien, dan eene zeer waardige, zeer ernstige, zeer diplomatisch hoffelijke Prinses des Ursins! Als ik mij den Sieur François jong voorstel, erken ik, dat zij eene Dame van smaak is. Maar nu is mij alles duidelijk geworden! U ook niet?’
‘Ja! ja! alles! alles!’ herhaalde de Sainbertôt, in onbedwongene gemoedsbeweging; ‘maar als de Sieur François nu geen logenaar is, dan is hij een zeer ongelukkig man, en dan is het groote levensgeheim van de Prinses Orsini in mijne hand!’
De Sieur François, zich heenbegevende naar de Camarera-Major, deed het met het oogmerk, om op haar gelaat te bespieden de mate van hare welwillendheid en oprechtheid voor de Sainbertôt; maar of hij genoeg gevorderd was in zelfkennis, om neêr te zien tot op die diepte van zijn hart, waaruit de onverklaarbare belangstelling opwelde, die hem heentrok naar de gevreesde, bijna de gehate vrouw, op haren eersten wenk, en die hem vindingrijk maakte in goede redenen, om dat onvermijdelijk te achten, weten wij niet; slechts herinneren wij ons, dat hij, het besluit nemende om naar Spanje te gaan, met een zucht tot de Sainbertôt de vreeze had geuit voor zijne onafhankelijkheid. - Het geweld der Prinses had hij niet te vreezen; - zou hij het gezocht hebben in zijne zwakheid?
Wat daarvan zij, de hovelingen hadden waarschijnlijk op die der Camarera-Major reeds hunne berekeningen gemaakt; ten minste, zij verdrongen zich rondom den komende, en, in plaats der hindernissen van den ochtend, vond hij geleiders; werwaarts
| |
| |
hij trad, open deuren, glimlachjes, welwillende buigingen, tot hartelijke handdrukken toe, zoo hij zijne hand er toe had geleend.
Cynthia, die ondanks den ring van Orry, tot de hoffelijkste dienstvaardigheid was bekeerd, geleidde hem naar eene kleine eetzaal in de vertrekken der Prinses, een welbekend oord voor hem dat nu, als voorheen, bedwelmde door geuren, verblindde door licht, en duizelig maakte door eene frissche en fijne weelde; waar hij toebereidsels vond tot een keurig souper, voor twee personen slechts, en waar hij zijn vroegeren lieveling, Raymon, vond ter bediening. De Prinses zelve was er niet. Eene ongewone omstandigheid was oorzaak van haar langgerekt oponthoud in de koninklijke slaapkamer. Om de tegenwoordigheid van den Franschen Ambassadeur, had Orsini goedgevonden, den Prins van Asturië, vroeger dan gewoonlijk, zijnen vader de avondgroete te laten brengen; maar de zwakke en kleingeestige Koning was, te bed liggende, over dit verbreken der gewoonte gaan nadenken en tobben, en zich kwellen, totdat hij er op het laatst in geslaagd was, daarvoor eene oorzaak uit te vinden, die hem beangstte en pijnigde, en den slaap ganschelijk van hem hield, - totdat hij eindigde met zijne gewone toevlucht - de Prinses Orsini moest worden geroepen - en ondanks al hare voorstellingen, wist zij deze onrust niet anders weg te ruimen en geen schielijker einde voor deze lastige bezwaren te vinden, dan den jongen Prins op nieuw aan zijn vader te vertoonen, opdat deze zich overtuigen mocht, dat hij gezond was en wel verzorgd. Als eerste gouvernante der koninklijke kinderen, had zij gelukkig tot de stoornis der rust van den sluimerenden Prins geene andere bewilliging in te roepen - en geen betoogen aan te hooren, dan die van de voedster, aan welker toezicht het zesjarige kind nog het meeste bleef toevertrouwd; maar toch kon zij haar verdriet en ongeduld nauwelijks verbijten bij dit nutteloos en ongewacht oponthoud - zoodat zij den kinderachtigen Koning dezen wensch vervulde, met meer hardheid en ongewilligheid, dan zij er hem ooit een had geweigerd. De onnoozele Filips las in de gespannen strakheid harer trekken en in den scherp toornigen blik van haar groot blauw oog, toen zij hem
| |
| |
den Prins van Asturië voorstelde, haar onverholen misnoegen over zijn dwazen eisch; hij las er meer nog: gewoon als hij was uit die trekken en blikken zijne vroolijke of treurige uren vooruit te zien, las hij er bedreiging in, en eene huivering als van vrees greep hem aan. Zonder dat zijn verstand zoover berekende, voelde hij onbestemd, hoezeer zij hem moest minachten, daar zij, die zich zoo goed beheerschen kon als zij het wilde, het niet eens noodig vond hare luim te verbergen voor hem, zelfs in het bijzijn van de ondergeschikten, die hen omringden! De Camarera-Major was te zeker van hare macht - was te vast overtuigd, dat zij niets behoefde te ontzien, om niet somtijds onvoorzichtig te zijn.
Zij was het dien dag twee malen geweest!
Toen zij eindelijk binnentrad in het vertrek, waar François haar wachtte, verwijderde zij Cynthia en Raymon met een zwijgenden wenk, en riep toen met eene soort van lusteloozen onwil: ‘Eerst nu ontslagen! Is dit leven te dulden! Ik bid u, d'Aubigny! geef mij een glas sorbet; ik sterf van dorst en vermoeienis,’ en zij wierp zich met het hoofd achterover in een leuningstoel ver van de tafel, en liet de beide armen slap nedervallen van ontstemming.
De Sieur François reikte haar het gevraagde, en zag haar op zijne beurt met medelijden aan.
Daar lag ook op hare trekken eene namelooze afmatting, en eene wereld van onaangename gewaarwordingen. En het was niet vreemd, dat die er gevonden werden; want, had zij niet dezen ganschen dag door, van den vroegen ochtend af, tot op dit laatste oogenblik toe, te worstelen gehad met den wil en de listen van anderen af te leiden, te bespieden, zich zelve te beheerschen, hoogen en lagen te vleien gehad, te bedreigen, terug te zetten, op te heffen, te misleiden, en zich gekronkeld in duizende bochten, en dat alles ter wille van eene eerzucht, die bij de voldoening zelve toch bleek, nog meer ledig te zijn aan geluk, dan eenige andere menschelijke hartstocht? Wat al had zij niet moeten doen, wat al zorgen en bekommeringen had zij niet gehad, sinds dat hare oogen zich openden voor dat liefelijk ochtendrood, voor die zon, waarvan zij het licht nauwe- | |
| |
lijks opmerkte, maar waarvan de warmte haar drukte? Zij had eerst een hoofdigen en kleingeestigen Vorst door omwegen moeten brengen tot haar wil; ministers door kunst en list moeten verschalken, om hare plannen te begunstigen; zich op hare hoede houden tegen den invloed van een man, die een der weinigen was, welke zij behoefde te vreezen, en aan wien zij toch niet wilde toegeven; met een listigen intrigant moeten wedijveren in behendigheid en scherpzinnigheid, zich tegen hem gewapend houden, en hem eindelijk toch meer moeten toevertrouwen, dan zij had voorgenomen; een jonkman van eer met de kunsten eener tooneelspeelster en de gebiedende waardigheid eener Koningin moeten verleiden, om datgene te beloven, wat hij nooit voor haar had willen doen uit vrijen wil en zonder verblind oordeel; een afgezant, dien zij vaak door barschheid had afgestuit, door plotselijke minzaamheid en inschikkelijkheid tot zich moeten roepen, om hem door behendigheid de geheimen van zijn Hof te ontlokken - en daarin niet kunnen slagen, niet zóó kunnen slagen voor het minst, of de onrust en onzekerheid bleven haar voor de helft - en dan ten laatste nog, op het oogenblik, als zij meende afgedaan te hebben met de staatszaken van het Koninkrijk, zoowel als met de huiselijke bezigheden voor den Koning; als zij op het punt was, om eene korte wijle in een meer vertrouwd onderhoud haar avondmaal rustig te genieten, nog weder te worden opgeroepen tot een lastigen en onnutten dienst, om niets meerder dan de gril van een kinderachtigen Koning!
Was het wonder, dat haar die uitroep ontviel aan het einde van zulk een dag, schoon hij, voor wien zij die uitte, wellicht de laatste was, die dezen had moeten hooren!
Maar de Sieur François was te kiesch, om haar op dit oogenblik te zeggen: ‘Waarom draagt gij dit alles?’ Meende zij die terughouding te beloonen door meerder vertrouwen, of rekende zij er op, om zich verder uit te storten? Zij vervolgde althans op denzelfden toon: ‘Is er een leven denkbaar, met meer lasten en minder genietingen dan het mijne? Iederen dag uren vroeger op te staan, dan mijner gezondheid nuttig is en mijne krachten het wenschelijk maken; tot dagelijksch werk te hebben de voort- | |
| |
durende regeling van het moeielijkste en meest verwarde staatsbestuur van Europa; de komplotten der listigen en de aanslagen der boozen te ontraadselen en te verijdelen, en daar tusschenin telkens te worden afgeleid door de onbeduidende plichten der bekrompenste étiquette, die ik toch niet kan opgeven, omdat zij, helaas! de wortel is van mijn gezag; in de overpeinzingen der hooge politiek gestoord te worden, om te gehoorzamen aan de oproeping van een Koning, die het aan mij dankt, zoo hij nog niet onder de idioten wordt gerekend; om voor te zitten bij iedere zijner onnoozele verrichten; al mijne eigene plannen en handelingen te moeten laten achterstaan, tot van de korte, uitgewoekerde oogenblikken van mijn etensuur nog te moeten afstaan voor zijne zotte invallen, en tot dank van dat alles, niets dan de haat van de Spanjaarden, en het onedele wantrouwen van die Bourbons! Wat was mijn leven te Rome anders dan dit hier! Wat kon het nog zijn?’
‘Is het wel zeker, wat ik hoore?’ viel François in, met glinsterende oogen; ‘gij betreurt Rome! gij herdenkt Rome, met den wensch....’
‘Van het terug te zien!’ hervatte zij snel, en geheel toegevende aan hare luim van verslagenheid, van behoefte aan mededeeling. ‘Meent gij, dat het voor de eerste maal is; meent gij, dat niet meer dan eens die walging van het bestaan hier mij overvalt? Meent gij, dat ik het nu voor het eerst moede ben, de gejaagde slavin te zijn van zoo velerlei eerzucht, van de mijne het eerst?’ en zij zuchtte diep, en zij stampte met den voet van ongeduld over zich zelve. ‘Meent gij, dat ik de bange dagen van 1709 ben doorgeworsteld zonder zulken strijd? - de dagen, toen de groote beschermer van Frankrijk zijn zwakken beschermeling opofferde aan zijn eigenbelang; toen de grootvader den kleinzoon prijs liet aan den toorn derzelfde vijanden, die hij hem had verwekt; toen de Koning den Vorst van zijn bloed overliet aan de wraak van zijn volk, en de gansche heerschappij der Bourbons in Spanje berusttte in mijne hand alleen?’ Zij sprak dit uit met smartelijke ironie in toon en trekken, maar verloor een weinig die uitdrukking, toen zij voortging: ‘Meent gij, dat ik toen niet genoeg gebukt ging
| |
| |
onder al die lasten, al die bezwaren en ellenden, al die laagheid en al die zwakheid van anderen, om niet te hijgen naar de genietingen der rust, die mij elders wachtten; meent gij, dat ik niet aarzelingen heb gehad, die Lodewijk XIV hadden doen huiveren op zijnen troon en Filips V wankelen op den zijnen, zoo zij die hadden kunnen opmerken? Maar,’ vervolgde zij, met adel in den blik, en met verminderd ongeduld op de trekken: dat ware eene lafheid geweest; men had mij kunnen voorwerpen, dat ik mij te klein had gevoeld voor mijne taak; dat ik ondernomen had, wat ik niet had kunnen voleinden - ik zoude als eene onhandige beschaamd hebben gestaan voor de oogen van gansch Europa! En de moeielijkheid zelve van die taak heeft mij toen den moed gegeven en de krachten haar te volbrengen!’
‘Dat is recht, Mevrouw! en ik zelf zoude u toen gesterkt. hebben in uw besluit, om niet op te geven, wat gij eenmaal in de hand had gevat,’ hernam d'Aubigny; ‘maar alles is nu anders. In plaats van eene wankelende monarchie, door vijanden niet erkend, door bondgenooten verlaten, door verdeeldheid der ingezetenen zelve verscheurd, in Spanje geworden tot een gevestigd Koninkrijk, is de Koning verzekerd op zijn troon, door de mogendheden erkend, door zijne bondgenooten beschermd, door heilige traktaten gewettigd, door de onderdanen ontzien, zoo niet geliefd; Spanje is rustig; zoo niet gelukkig; Spanje is herlevende, zoo niet bloeiende; Spanje is verarmd, maar niet meer reddeloos verwoest; Spanje is zwak, maar het herwint reeds in krachten. Zijn aanstaand huwelijk geeft den Koning eene vriendin en geleidster ter zijde - nu is dit het oogenblik voor u, om met rust en met waardigheid af te treden. Nu is het de tijd, en het punt, waarop gij het doen kunt, zonder van zwakheid of on behendigheid de blaam over u te brengen; gij hebt uw naam gered in de geschiedenis van Europa, uw rang ingenomen in hare staatkunde, gij hebt van nu voortaan de vrijheid, om te leven voor u zelve, voor de zoete geneugten der weelde, der poëzie, der kunsten, der samenleving en der... vriendschap,’ voegde hij er na eenige aarzeling langzaam achter.
‘O, zij waren zoet, de dagen, die ik daar achterliet voor deze
| |
| |
slavernij!’ riep Mevrouw Orsini, terwijl hare oogen schitterden en om haar mond de glimlach zweefde eener vroolijke herinnering; ‘en die ik zou kunnen terugvinden, nu, beter dan ooit, nu de dood mij van dien Odescalchi verlost heeft! - En in waarheid, mijn leven was werkzaam genoeg en vervuld genoeg, om ten laatste de zoetheden van deze ruste te kunnen eischen, en daarbij het leven is kort;.... wat dunkt u, Mijnheer d'Aubigny?’
‘Dat men zich wel nooit genoeg haasten kan, om het genot te nemen, dat voor ons ligt! - Uwe jaren.... ken ik niet, en bevoorrechte als gij zijt door de natuur, schijnt gij nog altijd jong, zijt gij het nog voor mij! Maar ik zelf ben reeds oud geworden. - Diana is niet meer een kind, en gij doet wel er aan te denken, dat de jaren van alle menschen geteld zijn, en dat slechts uw naam onsterfelijk is....’
‘Foei, foei, Mijnheer!’ viel de Prinses in, terwijl zij een weinig verbleekte onder haar glimlach; ‘die berekeningen zijn hatelijk - maar ik begrijp hare bedoeling; gij denkt er aan, dat gij recht gehad hadt op meerdere jaren van mijn leven voor u,’ en zij sprak dit laatste met een ernst, die scheen te getuigen voor de goede bedoeling; maar François was reeds te veel misleid geworden door die vrouw, en te gruwzaam teleurgesteld, om haar te durven gelooven, waar zij woorden uitsprak, die zoozeer met zijne innige overtuiging instemden; ook wilde hij zijne geheime voldoening over hare tegenwoordige zielsstemming niet blootgeven, en die omzichtigheid schreef hem een antwoord voor, dat nog meer koel klonk, dan hij het bedoelde want hij zeide alleen: ‘Ik was zonder eigenbelang, Mevrouw! ik dacht slechts aan U!’
De Camarera-Major zag even naar hem op, en als met verwondering; toen bleef zij eene wijle verzonken in een diep nadenken. Koelheid van den man, van wiens hartstochtelijkheid zij somtijds had geleden en voor welke zij altijd had gevreesd; koelheid, niet op een oogenblik, dat zij hem verbitterde door eene weigering, maar op een oogenblik, waarin zij willens scheen toe te geven aan een verlangen, door hem zoo vaak geuit als een eisch; koelheid van den man, met wiens hartstocht
| |
| |
zij had gedarteld als een speelziek kind met vuurwerk; koelheid van François d'Aubigny voor de Prinses Orsini! Was het vreemd, dat zij, ondanks alles, wat hij haar reeds van zich zelven had gezegd, daaraan niet kon gelooven, en liever vooronderstelde, dat hij zich opzettelijk verbergen wilde voor haar, dan de waarheid te willen zien, die hij haar toonde; was het vreemd, dat zij hierin zekerheid wenschte, en dat het misschien eene mengeling was van oprechtheid en misleiding, waarmede zij sprak met hare zachtste stem en met geheel dien blik en die uitdrukking, die, wanneer zij omkoopen wilde, hare woorden zoo gevaarlijk maakte en zoo onwederstaanbaar: ‘Ja, het geluk moet ergens zijn, en hier zeker, hier is het niet; zou het dààr wezen, waarheen gij mij wijst, waarvan mijn hart het mij soms toefluistert in oogenblikken als deze? Zeg mij, Francesco! zoo ik besloot, alles op te geven, wat mij hier aantrekt, zou ik vergoeding vinden.....?’ en zij zag hem aan met een onderzoekenden blik, zoo vol onrustige verwachting, alsof werkelijk de toekomst van haar verder leven van zijn antwoord afhing.
En d'Aubigny ook begreep het zoo; het scheen hem toe, dat de beslissing van haar lot en het zijne nu als in zijne hand was gegeven, en juist was het dat, wat hem voorzichtigheid tot plicht maakte. Het was niet voor het eerst geweest, dat die vrouw zich als met een onvoorwaardelijk vertrouwen aan zijne leiding had overgegeven, maar dat had ook nimmer eene andere uitkomst gehad, dan ongeduld van hare zijde en ontevredenheid van de zijne; zij waren dan altijd weder gescheiden in verbittering en ergernis, en tusschen schaarsche oogenblikken van samenstemming en genot, hadden zij vele andere gevonden van smart en teleurstelling. Hieraan dacht hij nu met ernst, en tegelijk was er als eene geheime stem binnen in hem, die hem zeide, dat de Prinses Orsini niet waar konde zijn bij wat zij daar had gezegd, zelfs al bedoelde zij geene onoprechtheid tegenover hem; dat het zelfsmisleiding was, die daarin sprak, en de dwaling van een oogenblik van moedeloozen onlust, en dat welhaast hare waarachtige natuur spreken zoude; en zou hij dan die opwelling der mismoedigheid aangrijpen, om weder op nieuw haar leven vast te hechten aan
| |
| |
het zijne - om weder op nieuw voor hoe kort mocht het zijn, door te staan, wat hij reeds kende; - zoude hij daarvoor die rust opgeven, met zooveel moeite herwonnen; - zoude hij zooveel gestreden hebben, om nog weder tot die uitkomst te komen; zoude hij zooveel zielssterkte hebben aangewonnen met zooveel inspanning, om nog weder te eindigen met zulk eene zwakheid? ‘Neen!’ sprak hij bijna halfluid, terwijl hij zich met een diepen zucht ophief uit zijn zelfstrijd. Toen was hij zich genoeg meester om te antwoorden: ‘Gij stelt dit alles zeer hoog, Mevrouw! en gij weet, dat ook ik mijne eischen heb.’
De Prinses Orsini begreep hem volkomen; zij begreep, dat, zoo hij nog genoeg liefde voor haar gevoelde, om te kunnen vergeven, hij niet meer genoeg had, om toegeeflijk te zijn, en allerminst genoeg, om afstand te doen van vroegere voorwaarden van hereeniging; zij begreep, dat hij waarheid had gesproken, toen hij tot haar had gezegd, dat de hartstocht gestorven was in hem, en zoo het haar innerlijk krenkte, schokte wellicht, zij had de kracht, om geenerlei aandoening te verraden - schoon zij zich liet wegsleepen tot een plotselijken overgang, die althans van geene kalmte getuigde.
‘Gij hebt gelijk, ik stel macht en eere zeer hoog, boven alles zelfs, en ik weet, dat ik er wel aan doe; het is groote offers waardig; ziet gij, oogenblikken van walging en vermoeidheid als deze zijn in mij zeer zeldzaam, en ik weet, dat zij niet zullen terugkomen; waar was ik met dien dwazen inval van ruste? O zeker, ik voel nòg in mij de kracht, om jaren lang te leven voor de plichten, die mij wel weinig vreugde brengen, maar toch zooveel eere! wat sprak ik van te klein geacht te worden voor mijne taak? Zou ik het niet zijn, zoo ik mij door deze onbeduidende moeielijkheden liet nederslaan? - ik, die zoo vele grootere heb getrotseerd! Te klein? - ik, die voel, dat ik er te groot voor ben; dat mijn geest zich beperkt gevoelt in dien engen kring der hofkabaal; dat het mij hard valt, als Cesar, slechts de tweede te zijn, de tweede na een Vorst als Filips V! Zij weten dit, en ziedaar, waarom zij mij wantrouwen en haten.’
‘Ik had deze gedachtenwending van u verwacht,’ sprak de
| |
| |
Sieur; ‘maar rekent gij er op, Mevrouw! hoe schielijk, onder zulke omstandigheden, en omringd als gij zijt, eene enkele fout u bloot geeft, en hoe licht eene fout is begaan? En ik blijf nog volharden bij mijn raad: treed liever af, dan eene behendige tegenpartij de kans te laten u af te werpen.’ Maar zij schudde glimlachend het hoofd. - ‘Van zoo iets is toch waarlijk wel de rede niet!’ Toen vervolgde hij ernstig:
‘Mevrouw! Mevrouw! ik vreeze, het ongeluk heeft ons beiden geleerd, maar slechts mij alleen veranderd; ik heb mij gewapend tot moed in het ongeluk; gij zijt alleen bedacht op middelen om het te voorkomen; maar zoo het toch over u kwam, ondanks zulke voorzorgen, waar ik dan uw steun? Zoudt gij dan op eenmaal vinden, wat ik eerst na langen kamp heb verkregen?’
‘Ja,’ zeide toen de Prinses, met eene innige zelfbewustheid; ‘ik geloof, dat ik dan in mijne eigene zielskracht dien zelfden moed zou vinden, dien gij eerst na langen en moeielijken strijd hebt veroverd. Maar genoeg hiervan; ik had mij zelve beloofd, een paar uren te geven aan uitspanning en tafelgenot; wilt gij die met mij deelen?’
François had nog te veel belangrijke vragen op de tong, om de gelegenheid van een vrijer onderhoud te willen verzaken; hij nam plaats tegenover de Camarera-Major, en deze nieuwe herhaling eener oude gewoonte deed hen beiden eene wijle ieder in zijn eigene gedachten terugzinken. De prinses die gaarne sprak, brak het eerst het stilzwijgen af, en begon hem allerlei ernstige en vroolijke bijzonderheden mede te deelen van het Spaansche hof, voorgevallen in den laatsten tijd; vertelde hem, wat den personen overkomen was, die hij had gekend, en in welke hij belangstelde. Bij het heen en weêr springen van dit gesprek noemde François eens den naam van Châlais, om, zoo het zijn kon, uit te vorschen, in hoeverre deze vergeten werd voor de Sainbertôt. Maar de Camarera-Major hervatte streng: ‘de Châlais heeft mijne gunst en genegenheid gansch verbeurd. Zijne onvoorzichtige voorbarigheid is de schuld, dat men te Versailles met het huwelijksontwerp van den Koning bekend was, voordat ik Lodewijk XIV, als hoofd van het huis Bourbon, hetzij confidentiëel, hetzij ceremoniëel, had kunnen verwittigen
| |
| |
van die keuze. De Koning heeft zich beleedigd gevoeld; hij zal mij dit niet vergeven; een woord van Amelot dezen avond heeft mij alles opgehelderd. Châlais heeft hierin dwaas gehandeld of trouweloos, en in ieder geval zal hij van nu af aan minder voor mij zijn, dan de Sainbertôt, als deze mijn last trouw en met behendigheid volbrengt.’
Hoewel de Sieur geene reden had, om deze uitspraak der Prinses te willen afwenden, sprak hij toch in het voordeel van den Graaf de Châlais, in zooverre het de belangen gold zijner fortuin; maar de Prinses scheen onverbiddelijk.
‘Gij meent het dus ernstig met mijn jongen beschermeling?’ vroeg hij eindelijk.
‘Laat hij mij slechts de gelegenheid geven, om hem te beloonen, en gij zult zien! - En als gij wist, op welk ontwerp ik nog verder peins, zoude ik zelfs uwe donkere trekken verhelderd zien. Maar er moet nog veel gebeuren; wij moeten eerst eene nieuwe Koningin hebben in dit paleis, en ik moet mij nog die laatste aanspraak hebben verworven op de dankbaarheid van de beide Koningen, opdat ook het laatste bezwaar met mijn prinsdom in Touraine moge worden weggeruimd door hunne vriendschap - dan - maar ook dan eerst, en wellicht duurt het nog jaren - zal ik als erkende en vrijmachtige Vorstin in het midden van Frankrijk bezit komen nemen van Chante-Loup. Diana zal dan Gravin de Sainbertôt zijn, en zij zal eene bloedverwante leeren kennen, die haar lang reeds liefhad van uit de verte, en gij zelf, mijn vriend! gij zult mij dan geene te zware eischen kunnen doen.’
De Sieur François glimlachte droevig over deze verre en hooge vlucht harer verbeelding, die noch door de jaren, noch door haren kamp met de werkelijkheid, scheen te kunnen worden verlamd. Hij geloofde niet aan de mogelijkheid eener verwezenlijking dier hersenschimmen; maar zij scheen er eenige zoetheid in te vinden, en hij wilde niets doen, om ze te verstoren.
Zij bleven nog eene lange poos verdiept in dergelijke vertrouwelijke gesprekken, en toen zij scheidden, was het, gelijk François voorspeld had, met meer voldoening van beide zijden, dan
| |
| |
ooit te voren. Hij zelf had de beste hoop verkregen van het eenige, waarin hij nog belangstelde, de toekomst van Diana, verzekerd te zien naar zijne inzichten, en de zekerheid van den verstorven hartstocht in de ziel van haar echtgenoot mocht de ijdelheid der Prinses Orsini eene wonde hebben toegebracht, dieper ging het niet, en zij voelde plotseling, de verlichting, die deze kalmere stemming geven moest in hunne verhouding tot elkander. Zij wist, dat zij nu voortaan in d'Aubigny zoude vinden een schranderen en beproefden vriend - hoedanigen zij niet nevens zich had gehad in vele jaren; een man, dien zij raadplegen kon met vertrouwen op zijn oordeel en op zijne geheimhouding; van wien zij zeker wist, dat hij geene eerzuchtige bedoelingen had, noch in het staatkundige eenige partij voorstond dan de hare; wien zij van hare geheimen kon mededeelen, wat zij wilde, zonder vreeze, dat hij naar meerder zoude vorschen, vooral nu de keuze van een echtgenoot voor Diana geen twistpunt meer was gebleven tusschen hen.
Na dezen avond scheen het als eene stilzwijgende overeenkomst, dat de Sieur François zich dagelijks vertoonde in het paleis Medina, zonder zich evenwel te vermengen onder de hovelingen, noch in eenige aanraking te komen met iemand hunner, zonderdat zelfs zijne stugheid noodig had hunne voorkomendheden terug te wijzen, daar hij telkens met haast de voorzalen doorschreed, nooit de eigenlijke koninklijke vertrekken binnentrad, en slechts in het bijzondere appartement der Camarera-Major zijne bezoeken bracht. En de scherpe blikken der omringenden hadden opgemerkt, dat de prinses Orsini van dien tijd af onrustig scheen te worden en luimig, als zij nimmer was geweest, en zij maakten hieruit hunne gevolgtrekkingen; maar zij bedrogen zich, zoo zij den Sieur voor de oorzaak hielden van die wisseling van regen en zonneschijn. Slechts was hij de vertrouwde van die oorzaken, en daarom wellicht verhelderde zich haar voorhoofd, en was haar de borst verruimd, zoo vaak zij zich aan hem had kunnen mededeelen. En zij had reden voor haar verdriet. Nadat hij bericht gezonden had van zijne aankomst in Turin, van zijne ceremoniëele ontvangst aan het Hof, van zijn eerste vormelijk gehoor bij den Hertog,
| |
| |
kwamen er van de Sainbertôt niet dan onvoldoende tijdingen. Het is zoo, hij was toegelaten tot de Prinses Elisabeth van Parma, maar met al de stijve en omslachtige vormen, die de hofétiquette voorschreef, en onder deze omstandigheden had hij niet kunnen besluiten, om den tweeden brief der Camarera-Major af te geven; eene betere gelegenheid daartoe had hij nog niet kunnen opvangen. Op den eersten was daarbij nog geen antwoord gevolgd, en evenmin had de Graaf eenigen dieperen blik kunnen slaan in het gemoed en de gezindheden der jonge Vorstin. Intusschen hield men zich te Turin ijverig bezig met de toebereidselen tot het doorluchtig en veelgewenscht huwelijk, en de tijd, vroeger tot de voltrekking bestemd, naderde alvast zoo snel, zonderdat de Sainbertôt het eigenlijke doel zijner zending eene schrede genaderd was, dat de Camarera-Major hem begon te verdenken, zoo niet van ontrouw, dan ten minste van volstrekte onhandigheid. Haar schoot nog slechts een kort tijdsbestek over, om zich te vergewissen van de eene, of de andere te herstellen; maar daartoe moest dan een werktuig gekozen worden van onfeilbare trouw. De Prinses Orsini zag om zich henen - en zij durfde den blik laten rusten op niemand. d'Aubigny, die zich voorgenomen had in Madrid te blijven, totdat het lot van Diana en de Sainbertôt was beslist, omdat wellicht daarin zijne tusschenkomst noodig kon zijn, bood zich aan, om den jongen Graaf de laatste bevelen der Camarera-Major over te brengen, en hem ten steun te wezen bij zijne taak; doch Mevrouw Orsini wist, dat zij voor hare zaak meer kon wachten van de list, dan van de eerlijkheid van haar zaakgelastigde, en alzoo kon zij d'Aubigny's voorstel niet aannemen.
De Sieur was in het binnenste zijner ziel niet minder ontevreden op de Sainbertôt, dan de Prinses zelve. Wantrouwend geworden door het ongeluk, rezen er duizenderlei treurige gissingen in hem op over de vreemde nalatigheid van den Graaf. Kon het terugzien der vroegere geliefde verkoeling hebben gebracht in zijn ijver, om te handelen in de belangen van zijne tegenwoordige genegenheid? Had hij aan het Hof, in het midden van een vorstelijken kring, misschien de vooroordeelen op- | |
| |
gevat, die hem de verbintenis met de dochter van den burger niet meer wenschelijk maakten als voorheen? In welken strijd en welke slingering verkeerde hij wellicht niet, die hem in het uitvoeren zijner plichten belemmerde - aarzelen deed op het punt der uitvoering, en schromen, wellicht juist dààr, waar een snel en stout gebruik maken der gelegenheid alleen hem had kunnen doen slagen? Bijna kwam hij tot het besluit, dat de man die, om Diana te verkrijgen, geene grootere vastheid van geest kon ontwikkelen, harer niet waardig was; - en toch, de arme jonge Graaf had niets minder verdiend, dan deze ontevredenheid, dan deze beschuldigingen; hij was noch onhandig geweest, noch traag, noch trouweloos; hij had geene gelegenheden verzuimd, maar geene enkele was hem voorgekomen; meer nog, hij had ze verwekt en bijgebracht met onvermoeibaren ijver en fijne vindingrijkheid, en geen achttienjarig minnaar had ooit met meer inspanning een tête-à-tête gezocht met de godes zijner ziele, dan Diana's verloofde een enkel onderhoud met de Prinses Elisabeth, die hij niet meer beminde. En toch, alles wat hij zag en ondervond, bracht hem hoe langer hoe meer tot de wanhopige overtuiging, dat hij dit nooit verkrijgen zoude - noch dit, noch iets anders, wat hem had kunnen inlichten van de stemming der Prinses Farnese jegens hem, en vooral jegens de Prinses Orsini. De waarheid is, dat hij zelf, bij zijn binnentreden in de hofzalen van Turin, eerst al het gewicht en al de zwarigheden had gevoeld van zijnen last, en boven alles, die van zijne houding tegenover de jonge Vorstin. Dit drukte hem neder aan den eenen kant, en dwong hem aan den anderen tot een omzichtigheid en terughouding, die hem noch de tegenwoordigheid van geest liet, noch de vermetelheid, om reeds bij zijne optrede met eenigen stouten sprong de gladde maar onverbreekbare keten te overschrijden, die de hofétiquette om hem had heengeslagen. Hij wilde liever wachten, totdat hij Elisabeth zelve had gadegeslagen, om uit hare blikken de vrijheid te scheppen tot het doen van zulk een stap, of wel dien door haar begunstigd te zien, en als aangewezen, zooals hij het zich van vroegere dagen herinnerde. Dan het voorkomen der Prinses Elisabeth gaf hem niets meer te lezen. Haar gemoed was voor hem geworden,
| |
| |
wat het voor alle omringenden was: een gesloten boek. Hare strakke en kalme trekken drukten niet ééne gewaarwording uit, noch bij zijn komen, noch bij zijn gaan. Hare stem zelfs beefde noch aarzelde bij de hoffelijke woorden, waarmede zij verplicht was zijne vormelijke toespraak te beantwoorden. Wel zeker moest er onder de bedeesde jonkvrouw eene sterke vrouw zijn verscholen geweest, dat zij zoo den grooten vorstinnenplicht der zelfbeheersching wist te oefenen; en toch scheen zij nog altijd dezelfde verdrukte en schroomvallige Prinses, die zich met moeite en met verdriet bewoog in deze wereld, voor wie spreken eene overwinning was op hare schuchterheid, en die zich verpletteren liet door een blik of een woord van hare gouvernante. Die opmerking had de Sainbertôt der Camarera-Major medegedeeld; dan daar het eene herhaling was van zijne vroegere inlichting, was dit van weinig beduidenis. Hem zelven behandelde Elisabeth als een afgezant, die kwam in den naam van een aanstaanden gemaal, en wien zij daarom hoofsche beleefdheid en vorstelijke welwillendheid betoonen moest. Noch haat, noch liefde, noch toorn, noch ingenomendheid drong henen door dit dichte masker, dat zij zich voor het gelaat had gedrukt; maar de Sainbertôt, die iedere zijner pogingen, om haar met meerdere vrijheid te naderen, op eene onverklaarbare wijze zag teleurgesteld; die iedere zijner bestberekende vindingen daartoe zag mislukken; die zich telkens belemmerd voelde door plotselijke hinderpalen, welke als uit den grond om hem heen oprezen, en die toch wist, hoe licht het hem vroeger gevallen was te verkrijgen, wat nù onbereikbaar scheen geworden, begreep ten laatste, dat haar wil die verhinderingen in den weg had gesteld, en hieruit zelfs vatte hij nieuwe hoop, want hij vermoedde toorn, tegenzin of vrees voor hem in die handelwijze, en beide moesten hem meer welkom zijn dan onverschilligheid. Hij begreep dus zijne zaak gewonnen te hebben, als hij slechts de gelegenheid vond, die te bepleiten, en daar hij zich zeker hield, van de zijde der Prinses die gelegenheid niet te verkrijgen, wendde hij zich tot den Hertog zelven, wien hij verzocht om een geheim en niet ceremoniëel gehoor bij de Prinses, niet uit naam van den Koning van Spanje, maar uit dien der Prinses Orsini, van
| |
| |
welke hij een vertrouwelij ken brief te overhandigen had aan de bruid des Konings.
Victor Amadeus glimlachte zoo vriendelijk en zoo valsch, als hij gewoon was, wanneer hij iemand ging bedriegen. Hij betuigde eene zoo groote achting en genegenheid te gevoelen voor de doorluchte vrouw, die zoo groote diensten deed aan het Koninkrijk van Spanje en aan hem zelven, dat iedere van hare begeerten voor hem een bevel was, zoowel als voor zijne nicht, en dat hij zich dus belastte, met nog dien eigen dag den Graaf de gelegenheid te verschaffen, om zijn brief te overhandigen. De Sainbertôt moest wel gelooven aan eene zoo stellige belofte - hij volgde dus gretig de oproeping tot een gehoor bij de Prinses, dien eigen dag - hij werd werkelijk heengeleid naar eene galerij die naar haar boudoir voerde, waar hij voorheen zoo welkom was; dit scheen hem een gelukkig voorteeken, maar toen hij er binnentrad, vond hij er benevens de opperhofmeesteres, de ambassadeurs van Spanje, van Frankrijk en den Hertog zelf! Deze verklaarde die ontrouw aan een gegeven woord met slechts ééne verontschuldiging. - Als toekomende Koningin van Spanje, kon de Prinses niet te veel voorzorgen nemen, om haar gemaal te behagen, en zij meende hem te moeten eeren door geene enkele geheimzinnige handeling; - zij meende hem te moeten eeren door het vertrouwen in zijn Ambassadeur. De Gezant van Frankrijk had zich kunnen beleedigd voelen, van deze bijeenkomst uitgesloten te zijn, en in het eind, ‘wij zijn hier immers toch zoo goed als in familie?’ eindigde de Vorst lachend. De Sainbertôt was zóó verslagen en zóó teleurgesteld, en zóó gloeiend van verontwaardiging, dat hij niets konde antwoorden; maar toch was hij gedwongen, zijn gewichtigen brief uit de handen te geven. De Prinses gaf dien, na hem te hebben ingezien, over aan de opperhofmeesteres, welke er den Hertog de mededeeling van deed, hetgeen maakte, dat de Graaf noch den indruk kon bespieden van het geschrevene, noch er een enkel woord bijvoegen tot opheldering, noch van haar eenig antwoord verkrijgen. Hij moest zijn afscheid nemen met verbetene spijt, en verslag doen van deze geheele mislukking aan de Camarera-Major. De
| |
| |
smartelijke teleurstelling, die in dit bericht heenklonk door al zijne woorden; de wanhoop, die er hier en daar doorschemerde, verzekerde Mevrouw Orsini van zijne trouw, en den Sieur François van zijne getrouwheid - maar dat belette niet, dat de eerste nu snel en zeker hare maatregelen moest nemen, zoude hare angstige voorzorg niet tot eene onherstelbare onvoorzichtigheid worden. Toen zag zij op Alberoni, wiens fijne list en vindingrijke slimheid en snelheid van uitvoeren zij had leeren kennen; dien zij misschien niet volkomen vertrouwde, maar dien zij voor vast aan zich dacht gehecht te hebben door ruime weldaden voor het tegenwoordige, en door de vleiendste vooruitzichten in de toekomst; dien zij tot deze zending te liever gebruikte, naar mate hij mindere lust scheen te betoonen, die op zich te nemen, en vooral, omdat zij een man noodig had zonder schroom, en zonder geweten op het punt van oprechtheid, tegenover de personen, waarmede zij handelen moest. Zij overwon dus zijn tegenzin om Madrid te verlaten, een tegenzin, die voornamelijk zijne oorzaak had in de bekende onderhandsche intrigue, waarin de kleine Abt zich verwikkeld had; zijn aardig goochelspel met het bevorderen eener veelbeduidende correspondentie, dat hij nu met het meeste gemak had kunnen drijven, sinds het vertrouwen der alleenheerschende Hofdame hem dagelijks daartoe de middelen in handen gaf, en het afbreken hiervan was hem zelven eene zoo groote grieve, als het den Koningen van Frankrijk en Spanje hinderlijk scheen te moeten zijn. Zelfs hoopte hij van den laatste tegenstand te zijnen voordeele; dan tot zijn verdriet bepaalde zich deze tot eene korte betuiging van spijt, waarna Filips met zijne stompzinnige volgzaamheid zich troosten liet door de Camarera-Major over het vertrek van zijn gunsteling. Alberoni dan nam de reis aan naar Turin met de plechtigste verzekeringen van behendigen ijver en van onwankelbare trouw aan de Prinses Orsini, beloften, waarop deze vertrouwde, omdat zij hem had laten zien, hoe weinig de wil van Filips beduidde tegen den haren, en hoeveel beter het hem zijn moest, haar vriend te zijn, dan de vriend van den zwakken Koning!
De Abt Alberoni kwam te Turin aan, juist op het oogenblik,
| |
| |
dat de Sainbertôt, in zijne vertwijfeling aan eene goede uitkomst, en in zijn angst Diana's hand verbeurd te hebben, een vond had uitgedacht en meende uit te voeren; een vond, roekeloos en stout als de vertwijfeling zelve, maar waarmede hij hoopte zijne belangen te redden, met die, welke aan zijne zorg waren toevertrouwd, schoon de kans er nevens stond, dat die alle te zamen bij mislukking reddeloos verloren konden zijn.
Alberoni had nog niet lang vertoefd aan het Hof van Turin, of er veranderde veel in het paleis Medina. Het gelaat der Camarera-Major, dat eene wijle strak had gestaan van gespannen verwachting, verhelderde eensklaps, en met dien lichtstraal werd het alles leven en beweging om haar henen. De Koning, die in bangen twijfel naar haar had opgezien, glimlachte nu weder vertrouwelijk, als zij hem naderde; de lieden van hare partij - en wie in het paleis waren zulks niet? - die in weifeling en onrust op hunne Meesteres hadden gestaard, hernamen plotseling hunne zekerheid en hunne blijmoedigheid, en hare vijanden, die, door iets onzekers in hare blikken en houding, het recht meenden gekregen te hebben tot meerdere stoutheid en tot een onverholen wantrouwen, naderden haar vleiend, en met die mate van openhartigheid, welke politieke partijen tegenover elkander plegen te toonen. Het is ook waar, dat de toebereidselen tot 's Konings huwelijk, die te Madrid voor eene poos als gestaakt schenen, daarna op eenmaal werden hervat met een ijver en een spoed, die van ernstige oprechtheid schenen te getuigen, en dat was te vreemder, daar het meer bekend was geworden, dan het der Camarera-Major lief moest zijn, dat de berichten, die Alberoni had overgezonden omtrent de persoonlijkheid en de gezindheden der aanstaande Koningin, niet zoodanig waren, als men kon gissen, dat de Prinses Orsini zich had voorgesteld. Doch daar deze, ondanks die uitkomst, besloten scheen, Filips deze gemalin te geven, begreep men, dat zij zich sterk voelde voor den toekomstigen strijd, hetzij door de overmacht, die zij bezat op den Koning hetzij door de jeugd en de onmacht der vreemdelinge, die daar aankomen zoude zonder vrienden en zonder volgelingen en zonder invloed, ge- | |
| |
scheiden van hare bloedverwanten, aan een vreemd Hof, waarvan zij de gebruiken noch de zeden kende, schoon het van haar geëischt zoude worden, zich er gansch naar te voegen; die blindelings en onzeker zoude voortwandelen tusschen de strikken en kabalen om haar henen, die er zich in verwikkelen zoude en daarin rondspartelen, eer zij het zelve wist, en die wel genoodzaakt zoude zijn, zich op genade of ongenade over te geven aan de alles beheerschende Camarera-Major, hetzij ze haar beminde of niet, te meer, daar deze door den aard zelven van haar ambt geroepen was hare bespiedster, hare opzichtster, hare kerkermeesteres te zijn - en dan eene Camarera-Major als Orsini! Niemand ook, vriend of vijand van deze, durfde twijfelen aan hare overwinning, zoo het tot een kamp moest komen, te meer nog, daar zij al de personen, die het huis der Koningin zouden uitmaken, zelve had gekozen en benoemd, en de gekroonde gevangene zich dus zoomin als haar echtgenoot zoude bewegen, of hooren toespreken, dan zooals de machtige Hofdame het door hare creaturen zoude laten aangeven. Toch werd de lijst van dit personeel naar Turin afgezonden en dáár goedgekeurd. De Edelman, die Elisabeth Farnese bij volmacht zoude huwen, in naam van Filips V, was reeds gekozen, en de dag der voltrekking van dit verbond vast bepaald, en reeds zoo nabij, dat een koerier, van Madrid afgezonden, Turin zou kunnen bereiken, maar niet meer van daar terugkeeren vóór de plechtigheid; werkelijk werd er zulk een ijlbode van Madrid afgezonden; het gerucht ging, om het ongeduld van den Koning te bevredigen omtrent den tijd der afreize zijner nieuwe gemalin; maar het was Raymon, de geliefkoosde page van den Sieur François, welke bij dezen gelegenheid den titel van Ridder verkreeg, en die werd afgezonden van wege de Prinses Orsini aan den Graaf de Sainbertôt. Op den dag der voltrekking vonden er geene openlijke feestelijkheden plaats te Madrid; - die allen werden uitgesteld tot op de komst van de jonge Koningin - eene spaarzaamheid, die uit de schraalheid en den arme-lijken staat van 's Konings kas kon worden verklaard, zoo slechts niet nog meer onnoodige verkwistingen die wedersproken hadden.
| |
| |
Het Spaansche volk morde een weinig; maar Orsini had nooit vrees voor den toorn van de Spanjaarden, of ooit inschikkelijkheid voor hunne wenschen. Het Hof zweeg gebogen - en de Koning zweeg gegriefd - maar de Camarera-Major zelve bracht dien dag door in eene soort van angstige gespannenheid, die zij niet wilde laten opmerken, en die zij toch zoo weinig meesteresse scheen, dat zij zich, onder voorgeven van ongesteldheid, opsloot in hare bijzondere vertrekken, waar de Sieur François haar kwam bezoeken. Hij herhaalde dat bezoek laat in den avond, nadat Orsini den Koning had opgewacht bij zijn naar bed gaan, een plicht, waarvan zij zich niet had willen ontslaan, en welke Filips haar moeielijk maakte, door, met de onbuigzame halsstarrigheid van een kind, den gewonen tijd te overschrijden en te verlengen door ieder mogelijk voorwendsel, in de hoop, van zich ter ruste te begeven, met de zekerheid, Elisabeth Farnese tot gemalin te hebben; - eene tijding, die in waarheid van minuut tot minuut werd gewacht - de reden, waarom ook alle hovelingen, die er het recht toe hadden, zich, zoolang zij konden, bleven ophouden in de slaapkamer des Konings en in de aangrenzende vertrekken - dan zij werden allen teleurgesteld. Het laatste voorwendsel voor hen om te blijven was weggevallen; Filips rustte of rustte niet, maar was ten minste weggeschoven achter zijne fluweelen ledikantsgordijnen, de Camarera-Major verliet met een triomfeerenden glimlach het slaapvertrek, en ontsloeg alle overigen met een blik van haar oog, zonderdat de overbrenger van het huwelijksbericht was verschenen.
Nauwelijks echter was zij in haar eigen vertrek, was zij er met den Sieur François alleen, of die bode werd bij haar aangediend.
‘Laat den Señor Velasquez hier binnenkomen, en verwijder u, Cynthia!’ riep de Prinses, in eene soort van hartstochtelijke hevigheid, die haar ongewoon was.
De spaansche edelman trad vlak voor de Camarera-Major, boog zich diep en ernstig, en vroeg eenigszins verwonderd, of zijn bericht niet eerst behoorde bij den Koning?
‘Natuurlijk niet, daar ik het ben, die er den Koning op moet voorbereiden,’ antwoordde zij met een volgen van hare eigene
| |
| |
gedachten, dat eene sterke verstrooiing bewees, en waarover de Sieur onmerkbaar het hoofd schudde.
Señor Velasquez zag met nog meer verwondering op de Prinses Orsini, en bleef zwijgend en aarzelend zijne depêche in de hand houden.
‘Señor Velasquez! aan uwe handelwijze is het merkbaar, dat gij weinig bekend zijt aan het Hof, en zij dient evenmin, om er u gunstig bekend te maken,’ sprak Orsini scherp.
‘Zoo ik eene fout heb begaan, vergeve het mij de Señora Camarera-Major! zekerlijk, ik wist niet beter,’ sprak de Spanjaard overbluft en gaf zijn geschrift over.
De Señora Prinsesa draaide den verschrikten oproerige den rug toe; was dat toorn of voorzichtigheid? - want de Sieur François, die bij haar gegaan was, terwijl zij las, zag haar vaalbleek worden - een verbleeken van onvermeesterden schrik, als nooit een sterveling op die trekken had bespied. Zij sprak geen woord, maar zij wenkte Velasquez met de hand, dat hij gaan zoude - een wenk, dien de Sieur verduidelijkte, terwijl hij hem verzocht de bevelen der Camarera-Major te wachten in de voorzaal. Die man, die zich meende schuldig gemaakt te hebben aan een groot vergrijp, en die zich zelven verweet zijne eigene fortuin te hebben weggestooten, terwijl zij als onder het bereik zijner hand lag, verwijderde zich haastig en verward, eene gelukkige omstandigheid, waardoor hij de verwarring der Prinses niet opmerkte.
Die verwarring intusschen was groot, zoo groot, dat toen de Sieur haar weder naderde, hare hand vatte en belangstellend vroeg, wat er was, zij hem eerst met groote verwilderde oogen aanzag, en daarop in eene soort van woede opvloog van haar stoel, onder den uitroep: ‘Zij hebben het huwelijk voltrokken! Elisabeth Farnese is Koningin van Spanje!’
‘Het is niet mogelijk, gij moet u vergissen!’ riep d'Aubigny, terwijl hij de depêche inzag, en even daarna met ontzetting ter zijde legde. Hij had zich overtuigd. Het was niet slechts mogelijk, maar het was waar.
‘Een afschuwelijk verraad van de Sainbertôt!’ riep Orsini, met tranen van spijt in het oog.
| |
| |
De Sieur haalde de schouders op. - ‘Het kan eene vergissing, een misverstand zijn, eene onhandigheid,’ hernam hij vergoêlijkend.
‘Misverstand!’ herhaalde Orsini met bitterheid en ergernis; ‘mij dunkt, het bevel was duidelijk en bepaald! Onhandigheid! een page van zestien jaar had dien dienst kunnen bewijzen, het overhandigen van een brief!’
‘Is het niet mogelijk, dat Victor Amadeus, ondanks alles, de zaak hebbe doorgezet?’
‘Al ware Victor Amadeus de bedriegelijkste schelm, die ooit een Vorstenzetel van Europa onteerde, hij zoude zoo schaamteloos niet hebben durven handelen.’
‘Hoe het ook zijn mag, ik smeek u, Mevrouw! ook om uws zelfswil, veroordeel niemand, vóór gij het nadere weet, vóór gij meer helder ziet in deze ongelukkige uitkomst.’
Maar de Prinses luisterde niet; zij ging voort heen en weder te loopen door het vertrek met groote ongeregelde schreden, met lippen, sidderende van toorn, en wangen, gloeiende van ontvlamde drift, den armen Graaf te beschuldigen, de jonge Koningin te verwenschen en Victor Amadeus te beschimpen; zij vergat geheel alle matiging en zelfbeheersching, zooals het natuurlijk zijn moest van eene, die gewoon was zich zelve te betoomen, en die op eenmaal, om eenige geweldige oorzaak, alle banden van zich werpt; zoo vaak toch wij de Prinses Orsini koel hebben gezien en onbewogen bij gebeurtenissen en onder omstandigheden, die haar hadden moeten schokken, was dat niet, om een koud laconisme te doen opmerken, maar om bewondering te vragen voor een zeldzaam verschijnsel van menschelijke zielskracht; want zij was eene hartstochtelijke vrouw, hartstochtelijk in de liefde - wij hebben het gezien in hare verbintenis met François - hartstochtelijk in de eerzucht, hartstochtelijk tot in de ijdelheid toe, tot in alles, wat zij opvatte, begeerde of gevoelde; en daarom was die uitbarsting zoo vreeselijk en zoo geweldig, omdat zij niet, als anderen, aan die hartstochtelijkheid nu en dan had toegegeven, en er als het ware afleiding aan had vergund; maar dat dit alles bijeenbewaard was gebleven en gesmeuld had tot een enkel oogenblik van uitbarsting. Een
| |
| |
vierde van een uur lang gaf die zonderlinge vrouw toe aan hare hartstochtelijkheid, aan hare woede, aan hare spijt, aan haren toorn, aan alle driften en gewaarwordingen, die haar bestormden; maar toen ook was zij zelve de eerste, die er aan dacht, kalmte en beradenheid te hernemen, zonder dat een woord van den zwijgend belangstellenden getuige dezes orkaans harer ziele noodig had het haar te herinneren. François had te wel het noodzakelijke van dit lucht geven begrepen, om haar te storen door vertoogen, die hij berekenen konde, dat volstrekt nutteloos moesten zijn.
De Prinses Orsini stelde zich in het einde nevens d'Aubigny, die was blijven zitten, legde hem beide handen op de schouders, en hem aanziende met die schrandere oogen, waaruit de flikkering der tochten reeds weder terugweek voor de kalmere helderheid des verstands, zeide zij hem:
‘D'Aubigny! mijn trouwe vriend! gij waart de eenige getuige van mijne zwakheid, van mijn zelfvergeten, van mijne vernedering, mag ik zeggen; gij zult het ook zijn, die zal weten te getuigen, hoe ik kracht kan toonen, en hoe ik mij weet op te richten.’ - En daarop aan zijn arm uit hare kamer tredende, ging zij met vasten tred de voorzaal binnen, waar Velasquez haar wachtte.
‘Señor!’ zeide zij met een glimlach, die den armen man het leven teruggaf; ‘ik heb mij lang beraden, of ik het recht had Zijne Majesteit te wekken om deze tijding of niet - ik ben iot het besluit gekomen, dat zij den Vorst behoort te verkwikken bij zijn opstaan; wees dus morgen tijdig op het paleis, om uit de handen van uwen Koning eene betere belooning te ontvangen voor uwe goede berichten, dat dit voorloopig blijk mijner vreugde bij deze gelegenheid,’ en zij schonk hem een zwaar diamanten kruis, dat zij losmaakte van haar halsketting. ‘Tot morgen evenwel zij uw aankomst een geheim,’ voegde zij er bij, toen de verrukte haar de hand kuste.
Den volgenden morgen werden Filips en geheel zijn hof werkelijk verblijd, naar de verordening der Camarera-Major, door de mededeeling van de gewichtige tijding, en zij zelve ging voor bij dat vreugdebetoon, met eene bevallige goedwilligheid
| |
| |
als ware het gebeurde haar geene schokkende teleurstelling geweest. En de Koning in zijne kinderachtige blijdschap, drukte haar de hand, noemde haar zijne schoone vriendin, ‘de zuster zijner ziele,’ en dankte haar als voor eene weldaad, die zij hem bewees.
Dien dag ook deelde zich de stemming van het Hof mede aan het volk van Madrid, dat bij Kabinetsorder de vrijheid kreeg, zijne vreugde aan den dag te leggen over de blijde gebeurtenis, op de gewone en gebruikelijke wijze. En er werden te Deum's verordend in alle kerken van de Hoofdstad, en de Koning met geheel het Hof woonde de hoogmis bij in de Kathedrale; er hadden plechtige omgangen plaats door de straten - en er werd wijn en brood uitgedeeld aan de armen; en het volk toonde zijne deelneming door al die luidruchtige bedrijven, die niets bewijzen, en waaraan de Vorsten toch gelooven. Al die juichtonen werden met ophef en met overdrijving weêrgalmd door geheel Spanje henen naar het buitenland, en vooral naar Turin; daarvoor wist de Prinses Orsini te zorgen!
Toen eindelijk meer uitvoerige tijdingen waren aangekomen uit Parma en Savoije; toen de Spaansche Ambassadeur, de Hertog Victor Amadeus, en de jonge Koningin, allen geschreven hadden aan den Koning, en de Sainbertôt en Alberoni beiden aan de Prinses Orsini, wist deze laatste, waaraan zich te houden; ook sprak zij tot den Sieur François, die in geene kleine onrust tot haar gekomen was: - ‘Welaan, nu oordeel ik met volle kennis en zekerheid van alles. De Sainbertôt bekent het zelf; hij heeft te laat gehandeld.’
‘De ongelukkige!’ riep d'Aubigny moedeloos; ‘hij heeft de belangen van Elisabeth Farnese beter behartigd dan de zijne.’
‘Zoo! begrijpt gij het ook, dat hij mijne gunst heeft verbeurd?’
‘Ik ken u, Mevrouw! en ik weet, dat Diana voor hem verloren is. En als nu mijn kind hem bemint, is ook zij ongelukkig. Dat heb ik dan gewonnen bij mijne reis naar Spanje! Maar ik wil haar ten minste zelf daarop voorbereiden, dat zij dien jongen man niet zal wederzien.’
| |
| |
‘Gij zult dus dit huwelijk niet meer bevorderen willen, ondanks mij?’ vroeg de Prinses Orsini verrast.
‘Ik heb u immers mijn woord gegeven, dit niet te doen, zoo de jonge Graaf uwe verwachting teleurstelde. Hoe onverklaarbaar het zijn moge, dat is gebeurd, en het eenige, wat ik nog vermag, is van u te vragen, dat gij uwe wraak tegen den ongelukkigen jonkman bepaald bij de wonde van zijn hart!’ -
‘Mijnheer de Sainbertôt is onderdaan van Frankrijk; hij heeft geene andere gunst van mij gewenscht, dan die, welke ik hem nu moet weigeren - hij heeft niets gedaan, dat hem schuldig maakt tegen eenige wet van dit Land, waarin hij waarschijnlijk niet zal wederkeeren, en zoo hij het waagt, welnu, d'Aubigny! wie is hij dan, dat ik mij om hem zoude aflaten tot persoonlijke wraakneming? Ik had den jongen man willen beloonen - ik kan het niet meer, ziedaar alles!’
‘Ik vertrouw dit woord; de jonge Graaf is veilig; en nu Mevrouw! mij rest van nu aan niets meer te doen in Spanje, ik ben er nutteloos, en ik kan er niets meer verhelpen voor mijne dochter; gun mij, dat ik naar haar terugkeere, en laat dit een afscheid zijn.’
Maar de Prinses Orsini wilde dit niet toestaan; zij wenschte hem bij zich te houden; zij gebruikte alle middelen ter overreding; maar, zonderling, ondanks hare bekentenis, dat zij hem noodig had te dezer dage, zoo niet als steun en als raadsman, dan toch als vriend en als vertrouwde; bekentenissen, die hem bijna overreedden om te blijven, was er in de wijze, waarop zij die uitsprak, iets vreemds, iets gedwongens - er mengde zich eenige verlegenheid in, die verborgen werd onder gulheid, dat hem juist bewoog, om niet toe te geven, omdat zij er zooveel, zoo kennelijk te veel prijs op stelde, hem langer terug te houden. Hij vermoedde daarachter eene geheime bedoeling, die hij niet vertrouwde, en hij volhardde bij zijn besluit, om te gaan. Zij had zijne terugreis kunnen belemmeren, en hem duizende moeielijkheden in den weg leggen, om niet eenmaal te spreken van hare macht, om hem van zijne vrijheid te berooven, zonder dat hij het iemand konde klagen; maar voor dit laatste waarborgde hem hare edelmoedigheid en wat zij nu voor vriendschap in
| |
| |
de plaats had gesteld van hare vroegere liefde, en tegen het eerste was hij evenzeer beveiligd, omdat Mevrouw Orsini hem kende, en wist wat hij zoude ondernemen, zoo zij door list of door geweld zulk een plan van hem trachtte te dwarsboomen. Zij verschafte hem dus zelve de middelen, om veilig en snel te reizen. Bij het afscheid meer bewogen, dan hij het zich zelven wilde bekennen of had gewacht, sprak hij met zijne dofste, zwaarmoedigste stem:
‘Nu toch zal het een afscheid zijn voor dit leven, Anna!’
‘Wie weet?’ antwoordde zij met een opgeruimden glimlach!
Wij hebben recht te weten, waarom het voor Orsini zoo groot eene teleurstelling was, Elisabeth Farnese Koningin van Spanje te zien, nadat zij toch zooveel had gedaan, om er haar toe te verheffen, en nadat zij er zoozeer op scheen voorbereid, haar als zoodanig te ontvangen, en vooral ook om te weten, waarom de Sainbertôt hierin zoo schuldig werd gehouden en zoo zwaar gestraft. Met een enkel woord kan het gezegd zijn. De Camarera-Major had hem in staat gesteld, om dat huwelijk te voorkomen, en hij had het laten voltrekken! Waarom toch had de jonge Graaf zich zoo vergrepen tegen zijn gegeven woord en tegen zijne eigene vooruitzichten? Hij had het niet gedaan, hij was niet nalatig geweest; hij was onschuldig; slechts had er eene schrikkelijke misleiding plaats gegrepen. Men herinnert zich, dat de Abt Alberoni te Turin aankwam, juist op het oogenblik, dat de Sainbertôt zich meende te helpen door eene wanhoopsgreep, welke geene andere was dan deze: zich, evenals vroeger, onaangemeld en ongewacht te vertoonen voor de Prinses Elisabeth, op hetzelfde uur en op dezelfde plaats, waar zij hem eenmaal recht had gegeven haar te komen zien; dit te doen met de vorige vrijmoedigheid en gemeenzaamheid, alsof er niets lag tusschen hun laatste samenzijn en deze bijeenkomst; niet zijn beleedigend vertrek, niet zooveel tijdsverloop, niet hare verloving met een Koning, niet hare opzettelijke vreemdheid tegen hem, die wel den grootsten afstand daarstelde. En zij mocht dan verschrikt zijn, verontwaardigd, toornig, - zij zou de voorzichtigheid moeten hebben, zijne stoutheid te verzwijgen, omdat.... het niet de eerste was.
| |
| |
Zij zou hem moeten aanhooren - en als hij eenmaal tot haar spreken konde, vrij en zonder getuigen, dan, meende hij, moest zijne zaak gewonnen zijn, en die der Prinses Orsini te bepleiten scheen hem daarna geene moeite. Maar zoo hij zijne zaak verloor - en de mogelijkheid bestond - dan zou dit roekelooze onderwinden, vermetel, zooals het slechts in het hoofd van een Fransch Edelman der achttiende eeuw kon opkomen, zijn val onvermijdbaar maken en dien der Camarera-Major tevens, wie men beschuldigen zou in haar zendeling. Zoo ten minste oordeelde het Alberoni, die tot hem kwam als de vertrouwde der Prinses, hem toegezonden als een raadsman, wien hij dus zijn vermetel ontwerp moest mededeel en, en die het nadrukkelijk ontried, als te gewaagd en te onherstelbaar, zoo het mislukte. Het had anders de uitvoerbaarheid voor zich; want de Graaf had de ontdekking gedaan, dat Vachini, de Napolitaansche zangmeester der Prinses, dezelfde, die de gedienstige en getrouwe middelaar was geweest hunner vroegere samenkomsten, niet van haar persoon was verwijderd, en hij had dien man, een veil wezen, nog in dezelfde goedwillige gezindheid voor hem teruggevonden, zijne diensten als altijd te koop, en zijn vermogen om die te bewijzen, hetzelfde; maar de Abt dwong hem het ontwerp op te geven, en beloofde daarentegen, zonder zulk een gewelddadig hulpmiddel, hem te brengen in de nabijheid der Prinses. De Graaf geloofde dit nauwelijks, maar aan den man, die de laatste instructiën had van de meesteres, moest hij zijn inzicht onderwerpen, en zonderling, hij ondervond spoedig, dat hij welgedaan had. Alberoni had, als reeds gezegd is, een werkzaam aandeel genomen in de eerste opening der Spaansche huwelijksonderhandeling - dit had toenmaals reeds den zelfzuchtigen Hertog van Savoije te zijner gunste gestemd; maar hij had nu nadere aanspraak verkregen op het vertrouwen en de gunsten van dezen, door de geheime diensten, welke hij het Fransche Hof bewees, en waarin ook de belangen van Victor Amadeus verwikkeld waren; daarbij door zijn vroegeren meester, Roncovéri, en het onbepaalde vertrouwen van Vendôme, ingewijd in al de kronkelgangen der Italiaansche en Savooische staatkunde, en door eigene
| |
| |
slimheid en list de slimheid en de list van anderen het eerst ontcijferende, had hij den dubbelhartigen Hertog, evenals Orsini, doen begrijpen, dat het meer schadelijk moest zijn, hem tot tegenpartij te hebben dan tot bondgenoot - en zoo was hij er in geslaagd, zooveel van diens vertrouwen te winnen, als het mogelijk was van iemand, bij wien bedrog hebbelijkheid is geworden, en een deel van zijn wezen. Nu gebruikte de Abt dien invloed, zoo het scheen, geheel alleen ten voordeele van de Sainbertôt, want de gemakkelijkheid, waarmede men hem tot de Prinses van Parma toeliet, scheen weldra op deze terug te werken; ten minste Elisabeth zocht den Graaf - de hinderpalen vielen weg, alsof zij nooit hadden bestaan; de jonge Prinses scheen, zoo niet haar vroeger welgevallen, dan toch hare voormalige welwillendheid te hernemen voor hem, en ten laatste kostte het hem niets meer, dan de wensch, om dat gehoor te verkrijgen, dat hem reeds zoo vele zorgen gegeven had en zooveel hoofdbreken. Zich te rechtvaardigen tegenover de Prinses Farnese over eene verwijdering, die haar smartelijk viel, doch die door zijn Hof werd geëischt, moest hem niet moeielijk vallen, daar die Prinses nu op het punt stond, Koningin van Spanje te worden, een rang, die haar bereid was door zijne edelmoedigheid, daar de ongelukkige jonge Vorstin toenmaals aan haar ondragelijken toestand een einde had willen maken door een geheim huwelijk en eene vlucht met den Franschen Graaf, een kinderplan, dat zijn rijper oordeel, ondanks zijn hartstocht, toenmaals had bestreden en verijdeld, en waarvoor Elisabeth hem nu nog dankbaar moest zijn. Maar het vooroordeel te bestrijden, dat zij tegen de Prinses Orsini kon hebben opgevat, was te meer moeielijk, daar zij, zelfs in de oogenblikken van het gulste vertrouwen, zich daarover niet uitliet, nooit den naam der Camarera-Major uitsprak, en als de Sainbertôt dien noemde, daarop willens geene acht sloeg, of wel hem verzocht haar niet het Spaansche Hof te herinneren. Dit alles was nu zeker het bewijs, dat zij mevrouw Orsini niet beminde; ten minste de Graaf meende het daarvoor te moeten houden, en het op die wijze aan de Camarera-Major mede te deelen; maar dien tegenzin, zoo die bestond, te veronzijdigen, was op
| |
| |
deze wijze niet mogelijk. Middelerwijl had Alberoni's scherp oog in haar karakter blikken geslagen, en in haar hart schuilhoeken ontdekt, welke op te sporen de taak van den Graaf was geweest, doch waarvoor zijn oog niet genoeg helderziende was - of zij had hare vermomming tegenover hem te wel bewaard; en nadat beide hunne wederzijdsche opmerkingen aan elkander hadden medegedeeld, kwamen hunne gezamenlijke berichten tot Orsini over, voor welke dit reeds genoeg was om te besluiten, dat Elisabeth Farnese niet Koningin van Spanje zoude zijn. De Sainbertôt had op Alberoni gezien met bewondering, en op zich zelven met ergernis, toen hij door dezen zoo gemakkelijk en zonder eenige kunstgreep zag bewerkstelligd, wat hem ondoenlijk was geweest met al de vindingen van zijn vernuft, en met al zijne vroegere aanspraken; maar de behendigheid van den Abt had zich hierin juist niet bijzonder behoeven in te spannen, daar eene onvoorzichtigheid van Victor Amadeus hem zelven het middel daartoe had aangewezen. De Hertog had hem ondervraagd naar sommige betrekkingen en verhoudingen der Camarera-Major, waarop hij geantwoord had zooals hij meende dat te kunnen doen in het belang der eerste, en zonder te veel terughouding, om zijne eigene belangen te redden bij den Hertog; - maar toen deze hem ondervraagd had naar den Sieur François, of liever naar Monsieur d'Aubigny, zooals de Vorst hem noemde, had hij zich gered met de verklaring, dat hij eerst na 1705 aan het Hof van Madrid was gekomen, en dien Ecuyer-Cicisbeo dus niet had gekend. ‘Dat spijt mij te meer,’ hernam Victor Amadeus, ‘omdat de Prinses van Parma eene ernstige reden heeft naar dien man te onderzoeken.’
‘Als de Prinses dat wenscht, zou ik een persoon kunnen aanwijzen, die met d'Aubigny bekend is.’
‘Gij moet haar dien persoon noemen, en gij kunt mijner nicht geen beteren dienst bewijzen,’ had de Hertog gezegd.
Dit verklaart de toenadering van Alberoni tot Elisabeth, dit het zoeken der laatste van de Sainbertôt; want Alberoni, die begreep, dat de Graaf behendig genoeg zoude zijn, om de Camarera-Major niet te verraden, noemde hem aan de Prinses. Hij had daarmede tegelijk Mevrouw Orsini gediend, die het hem tot
| |
| |
plicht had gemaakt, de Sainbertôt en Elisabeth tot elkander te brengen. De jonge Vorstin, wier geheele leven tot hier toe was geweest een verbergen van zich zelve en van hare vroegere begeerten, had intusschen niet rechtstreeks hare belangstellende vragen tot de Sainbertôt gericht - maar toen zij die eindelijk waagde, schoorvoetend en voorzichtig, had hij die zoo duister, zoo verschrikt en zoo kortaf beantwoord, dat hare omzichtigheid den lust verloor, ze hem verder te doen. De jonge Graaf had bij die ondervraging nog sterker gevreesd voor de ontdekking van zijne liefde tot Diana, dan voor die van het geheim der Camarera-Major; maar wat hem dan ook bedachtzaamheid voorschreef, het is zeker, dat hij haar oefende, en juist die terughouding overtuigde de Vorstin van Parma, dat hij veel moest hebben mede te deelen; en niet wanhopende zulks eenmaal van hem te hooren, al ware het bij toeval, bleef zij voortgaan hem eene vertrouwelijkheid te bewijzen, die evenmin waar was als onbaatzuchtig. Door te weigeren zich over Mevrouw Orsini uit te laten, hoopte zij hem uit te tergen om alles te zeggen, wat hij wist, ten einde op deze terug te komen; dan de jonge Graaf was te bescheiden, om in dien strik te vallen; hij liet zich afschrikken een onderwerp aan te roeren, dat haar zoo ongevallig scheen.
Terwijl deze listen en tegenlisten te Turin werden afgesponnen, kwam in de hoofdstad de ijlbode, die de Sainbertôt moest verplichten tot het overhandigen van de depêche, door de Prinses Orsini aan zijne zorg toevertrouwd. Alberoni, die zoo goed onderricht was van alles, wat er omging te Madrid als Lodewijk XIV - want hij had spionnen, die betaald werden met het goud van den Franschen Koning, - was bekend met den inhoud van dat staatsstuk, door het Ministerie der Camarera-Major daargesteld, en dat eene vraag opwierp, welke het huwelijk onmogelijk maakte; hij wist twaalf uren vooruit de aankomst van dien bode en het doel van diens komst; - hij had zich vergewist van den weg, dien deze noodwendig moest nemen, en hij was zoo gelukkig den argeloozen Raymon op te vangen, vóór hij de poorten van Turin binnenreed, met al de drift, die hij had noodig gerekend, om den last zijner meesteres te volvoeren.
| |
| |
Wat de lustige Abt hem zeide, of het door dreigingen was, of door beloften; of hij hem verschrikte door een machtwoord, of verschalkte door eene list, of dwong, of verleidde, dat is niet met zekerheid te bepalen; misschien heeft hij al die middelen achtervolgens aangewend; maar welken vond hij daarop ook had bedacht, zeker is het dat die gelukte, en dat hij den misleide of den verleide overhaalde zich vier en twintig uren lang verborgen te houden. Gewichtige vier en twintig uren! wat konden zij niet zijn in de hand van zulk een behendigen en werkzamen intrigant als Alberoni, wanneer men indenkt, hoe vaak een enkel uur, een vierde van een uur, gewonnen of verloren, beslissen kan over een menschenlot? En hier werkelijk hadden zij alles beslist; want de Abt had niet stilgezeten, en de Hertog had zijne leiding gevolgd, en toen de Sainbertôt ten laatste het bevel had ontvangen, en dat met de meeste haast wilde gaan uitvoeren, kwam men hem berichten, dat het huwelijk bij volmacht voltrokken was; en daar hem ernstig was aanbevolen, zijne depêche in geen geval te toonen nà die verbintenis had hij niets beters te doen, dan,..... zijne opwachting te gaan maken, in naam der Camarera-Major, bij - de Koningin van Spanje!
Hij wist niet, welk eene grieve hij zijner zendster had aangedaan, en wat hij zich zelven had berokkend. Onwetende daarvan, berichtte hij het gebeurde eenvoudig en zonder eene verontsçhuldiging naar Madrid, en wachtte rustig de nadere bevelen der Prinses Orsini. De laatste kon niet anders dan hem veroordeelen, dan hem verdenken van een boos verraad; eerst een brief van den Sieur François wekte hem uit zijne rust, met den schrik en de teleurstelling, die men zich denken kan. Hij begreep, dat zijn levensgeluk verwoest was voor altoos, want ook de belangstelling van den Sieur François scheen voor hem verminderd te zijn; het verbod, Diana weder te zien, was er ten minste zonder eenige verzachting van hope bijgevoegd, en de arme Graaf, die nu wist, wie Diana was, begreep te wel, dat zelfs d'Aubigny haar niet zoude uithuwelijken tegen den wil der Prinses Orsini, bij het groote recht, dat deze in waarheid op haar bezat. Die hardheid trof hem te dieper, naar mate hij
| |
| |
haar eene onverdiende geloofde, en zijn ongeluk was te zwaarder, daar hij nooit zijne onschuld zou kunnen bewijzen, want Raymon was verdwenen op eene onverklaarbare wijze. Hij wilde toch nog eene poging doen om zich bij Mevrouw Orsini te verontschuldigen, haar toorn te verzachten, en haar te verbidden, om van besluit te veranderen.
Hij reisde weg van Turin, en hij was reeds tot de Fransche grenzen gekomen, toen hij eenige in kennelijke gejaagdheid geschreven regels ontving van den Sieur François, die niets anders behelsden dan dit: ‘Mevrouw Orsini heeft haar werk voltooid; zij heeft mij mijn kind laten ontschaken; waarheen zij het ook gevoerd heeft, nu het in hare handen is, is het verloren; zij kan niet anders dan Diana het verderf indrijven,’ en ter zijde stond, als een uitroep der bitterste smarte daarhenen geworpen; ‘Zoo de wrake mij geoorloofd ware! hoeveel macht zoude ik niet hebben tegen haar, en toch trotseert zij mij!’
De radelooze vader van Diana, die zich uitstortte tegen haren geliefde, wekte eene gedachte op in zijne ziel, die al zijne smart en teleurstelling daarin nog niet hadden doen oprijzen. Toen de Camarera-Major daar zoo afschuwelijk voor hem stond, niet als de vrouw, die hem Diana had geweigerd, maar als de vrouw, die Diana deed verloren gaan voor hem, voor allen en voor zich zelve, - toen herinnerde hij zich al het leed, dat die vrouw hem reeds had gedaan, al het kwaad, dat zij had gepleegd, al de schuld, die zij reeds had op zich geladen; - zij stond voor hem als de wreede, zelfzuchtige, alle rechten vertredende intrigante, die hij reeds vroeger had gehaat, en die hij nu moest verachten. Het geheele leven dier vrouw lag plotseling voor hem met al zijne zwarte vlekken, met al zijne blinkende zonden, met al zijne bloedige tranen, aan anderen afgeperst, met iederen zedelijken moord, dien zij had gepleegd, en hij herinnerde zich, dat hij eens eens opheldering had erlangd, die hem had doen zeggen: ‘Het lot dier vrouw is in mijne hand!’ en hij herinnerde zich de antipathie der Koningin van Spanje, en hare nieuwsgierige vragen, en hij wist die twee gedachten zoo goed te verbinden, dat hij meende, het uur der vergelding moest voor haar geslagen zijn, en de
| |
| |
wrake, die d'Aubigny niet mocht oefenen, was nedergelegd in zijne hand - en die opvatting vastklemmende, tot zij een besluit was geworden, reisde hij terug naar Turin.....
.......................
.......................
Wij ook moeten even teruggaan, om te zien, wat den Sieur François recht gaf tot zulk eene ontzettende aanklacht tegen de vrouw, wier gebreken hij altijd verheeld had en verzacht voor het minst door zijn stilzwijgen. Hij had nog niet de Spaansche grenzen overschreden; hij was Pampeluna nog niet genaderd, toen hij, op veranderd gespan van muilezels wachtende, zich in eene armelijke dorpsherberg zat te vervelen, en die onbestemd verdrietige toestand plotseling veranderde voor de meest rechtmatige smart en onrust, door de ontmoeting van zijn getrouwen Jerôme, die hem met al de omzichtigheid, welke zijne angstige nieuwsgierigheid toeliet, het volgende mededeelde:
Spoedig, nadat men op Chante-Loup de eerste berichten ontvangen had van des Sieurs komst te Madrid, hadden zich te Amboise van tijd tot tijd lieden vertoond, die, naar hun uiterlijk voorkomen, de liverei en het getal hunner bedienden, en de pracht hunner equipaadjes kennelijk behoorden tot de eerste kringen van Parijs en Versailles. Nu eens waren het Dames geweest, begeleid door zwierige cavaliers, dan weder bejaarde Heeren, door een ganschen stoet van gevolg omringd, dan weder jonge Edellieden, in eenvoudig jachtgewaad, die te paard kwamen, en bijna onverzeld, maar aan wier uiterlijk en manieren het te zien was, dat zij tot het Hof behoorden. Zeker had Jerôme onder hen Heeren herkend, die tot het huis van den Hertog van Orleans behoorden; maar hoe ook verschillend van voorkomen, van rang en van geleide, allen schenen slechts éénzelfde doel te hebben, het doel namelijk, om het kasteel Chante-Loup te bezien, te naderen en zoo mogelijk binnen te dringen. Maar Jerôme en zijne metgezellen hadden zich te wel het strenge verbod van hun meester herinnerd, en waren te zeer aan hem gehecht, om een enkelen dier wenschen gehoor te geven, hetzij ze met beleefdheid werden geuit, met aanmatiging voorgedragen, of ondersteund door vleierijen of door rijke aanbiedingen; die
| |
| |
nieuwsgierigheid werd zóó in het oog loopend, dat zij zelfs Diana lastig werd; en zonder het bevel van den Sieur François, had de schrandere Huishofmeester reeds dat begin hunner onrust aan zijn Heer medegedeeld. Deze toch, te wel met de inrichting der Spaansche posterijen bekend, om ze te vertrouwen, had den last gegeven, om nooit anders dan over huiselijke en onbeduidende zaken te schrijven, en behalve den staat van Diana's gezondheid, niets verders daarbij te voegen. Het was afgesproken, dat Diana zelve niet schrijven zou; d'Aubigny had zich liever den troost harer brieven ontzegd, dan de gelegenheid te verwekken, dat de Prinses Orsini zijne dochter zoude leeren kennen uit hare brieven! Hij wist, dat zij schreef met hare ziel, met haar hart, met haar hoofd. Alles, wat het beste en het fijnste in haar was, zou dan voor het scherpe oog der Prinses zijn blootgesteld geweest, en volgens de angstvallige zorge van François moest dat niet zijn. Diana's verdriet over die hinderlijke stoornis kwam dus niet tot hem, maar spoedig werd het door iets ergers gevolgd. Op een voormiddag hield een prachtige reiskoets, met vier paarden bespannen, stil, vlak voor den ingang van het kasteel. Jerôme zelf ging zich in staat stellen, om op nieuw de gewone weigering uit te spreken, toen er een Heer uit het rijtuig afsteeg in militair gewaad, die verzocht te mogen spreken met de bewoneres van het kasteel. Toen dit geweigerd was, toonde hij een bevel van den Maarschalk Villeroi, dat hem machtigde tot een onderhoud met de jonge Dame, die zich op Chante-Loup bevond. Maar de Huishofmeester hield onverschrokken stand, en verklaarde geene bevelen te erkennen en te ontvangen, dan van zijn meester, die juist bevolen had niemand binnen te laten. De krijgsman scheen zich hiermede te vergenoegen, ten minste het rijtuig vertrok; dan in den avond kwam het terug, voorzien van eene gewapende macht, en dezelfde persoon toonde nu dezelfde order, die hij nu bereid scheen met het geweld, dat in zijne macht was, te steunen. Jerôme durfde geen strijd aanvangen met 's Konings krijgslieden, ten minste niet voor dat zijne jonge meesteres zelve had beslist wat zij hierin wilde gedaan hebben. Diana meende te moeten toegeven, en nu trad de
| |
| |
krijgsman binnen, eene Dame geleidende, die gemaskerd was; beiden hadden een lang gesprek met Diana, waarna de Jonkvrouw het vertrek verlaten had, leunende op den arm der dame, Jerôme met geen enkel woord had toegesproken, maar hem slechts de hand had gereikt, als tot een afscheid; want nauwelijks durfde de trouwe man zijne oogen gelooven; zij volgde de Dame in het rijtuig, en toen hij haar in het overgaan van het plein den wil haars vaders wilde herinneren, zeide zij alleen: ‘Ik gehoorzaam aan de naaste mijner betrekkingen’ - en het rijtuig reed weg! Den volgenden dag kwam een bediende hare kamenier afhalen en eenige goederen vragen, die der jonge dame onontbeerlijk waren. Men had sinds dat oogenblik niet meer van haar gehoord. Maar Jerôme, die begreep, dat nasporingen, zelfs als zij gelukten, nutteloos zouden zijn, dacht zich als eerste hulp de voorkennis en tegenwoordigheid van den Sieur zelven, en was met al de ijl der trouwe en der onrust henengereisd, de Pyreneën over. Men denke zich den toestand van een man als François, van een vader, van een vader als hij! Hij had Jerôme misschien verwijten kunnen doen, zeker ten minste vele ‘waaroms’ kunnen voorleggen; dan hij was overtuigd, dat die man niet anders had kunnen handelen; dat hij zich zeven en al zijne makkers aan eene vruchtelooze gevangenschap had kunnen blootstellen, met geweld te gebruiken, en dat daarbij de wil van Diana alles had beslist! Daarom zweeg hij; maar onder dat zwijgen moeten zijn gelaat en zijne houding iets zoo schrikwekkend lijdends hebben aangenomen, dat de goede bediende, met de handen voor de oogen, aan de voeten van zijn Heer was nedergeknield, en het luide had uitgesnikt: zoo hij zich aan eenig plichtverzuim had schuldig gemaakt, was dit zwijgen de vreeselijkste straf, die hem had kunnen worden aangedaan; ten minste hij voelde haar snerpend, nu hij onschuldig was. De Sieur François begreep bij het eerste nadenken, dat het de Prinses Orsini was, die hier had gewerkt. De Maarschalk de Villeroi was haar getrouwste boezemvriend aan het Fransche Hof. Alleen door haar kon deze weten van het aanzijn van Diana. Geen sterveling ook kon er belang in stellen, zich de rechten aan te matigen eener nabestaande, dan
| |
| |
iemand, door haar gezonden; de Maarschalk was een man, die alles durfde en wien alles vrijstond; want hij had het voorrecht, ongestraft en veelvermogend te zijn door de vriendschap en den steun van Mevrouw de Maintenon. Het was hem duidelijk: Orsini had zich bemachtigd van zijn kind, zooals zij eens had gedreigd, en dat na alles, wat er tusschen beide echtgenooten was voorgevallen, wat hij zelfs nu weêr voor zijne gemalin was geweest! Hij vond dit verraad zóó snood, dat hij er iederen gruwel van vreesde. Toen schreef hij aan de Sainbertôt, en hij reisde terug naar Madrid, overtuigd, dat zelfs, al stond hij voor het huis, waar men Diana ophield hij zich niet zou kunnen verzekeren van zijn kind, en niet tot haar zou worden toegelaten, zonder den wil der Prinses. Want wie was de Sieur François te Parijs, en voor wien zouden de vrienden van Orsini hem erkennen, zelfs al erkende hem Diana als vader? Overtuigd, dat hij zijn ongeluk bij de bron moest opzoeken tot herstelling, wilde hij de Prinses zelve, door welk middel dan ook, noodzaken tot het teruggeven van zijne dochter, al moest hij daartoe dan ook het vreeselijkste gebruiken, dat hij kende: het verbreken van zijn eed. Maar hij vond de Camarera-Major reeds niet meer te Madrid.
|
|