| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Don Christin en de ambassadrices.
Don Christin was, tegen zijne gewoonte, zeer vroeg gekomen op de partij der Markiezin de Quitana. Zoo het geweest was om den zegevierenden intocht van Hippolyte de St. Savornin te aanschouwen, kan men denken dat hij eene teleurstelling ondervond; bijna zouden wij het denken, omdat hij onder allen de eerste was, die de afwezigheid van den ridder opmerkte; zeker niet zoozeer uit belangstelling in diens persoon als wel ter wille der belangen, waarin hij dezen buiten zijne voorkennis had weten te verwikkelen. Zijne vroegtijdige komst had don Christin in staat gesteld de physiognomiën der aanwezenden, zoowel van gastheer en vrouwe als der genoodigden, gade te slaan, hunne houding tegen elkander waar te nemen, en daaruit zijne gissingen te maken over de genoegens van dit samenzijn voor diegenen onder de aanwezenden, waarin hij belangstelde. Hij had dus opgemerkt, dat donna Anna, hoewel zij hersteld heette van hare lichte ongesteldheid, nog altijd lijdende scheen en veellicht door andere oorzaak dan lichamelijke; zij was nog meer schuchter in zich zelve getrokken dan gewoonlijk; en zoo vaak zij zich in de nabijheid harer beide dochters bevond, liet zij haar blik van de eene op de andere gaan met zoo kennelijke onrust, alsof zij tusschen deze ieder oogenblik eene uitbarsting wachtte. En de arme vrouw - want wij mogen over haar spreken met dit woord van beklag, ondanks den onschatbaren rijkdom van diamanten, dien zij met zich voerde op haar gewaad - de arme vrouw dan, die niet danste, die niet speelde, die niet de rol van gastvrouw had te vervullen, en evenmin eenvoudig bij die van genoodigde kon berusten, voelde zich in
| |
| |
zulk eene valsche positie, dat zij slechts naar het oogenblik zat te smachten, waarop de dans zou zijn aangevangen, en waarin zij vrijheid zou hebben zich uit den kring der dames te verwijderen, om hier of daar in eene eenzame laan een stil rustplekje op te zoeken, waar zij niet behoefde te poseeren. Eene gelijke zucht naar het uurtje van vrijheid en eenzaamheid als hare moeder voor zich van dezen feestavond wachtte, bezielde zeker donna Lavinia, maar zij wist, dat zij er nog in zeer langen tijd niet toe komen zou; en intusschen zou zij dansen met jonker Peter, het is waar, maar ook met don Emmanuel, met Hippolyte zelfs, als zij dit wilde, en zich veellicht in het geheim ook had voorgenomen... om Marina te trotseeren: - en onder die verwachtingen was hare levendige en hartstochtelijke natuur zoo opgewekt, vroolijk en dartel zelfs, dat zij geheel de zorgelooze zestienjarige scheen, vol argeloos verlangen naar de genoegens van het bal, en niet weinig trotsch op de eer die zij had, koningin van het feest te zijn. Don Christin echter, die sinds lang een dieperen blik in haar karakter had geslagen, liet zich niet misleiden door dit zorgeloos uiterlijk, en voor zijn oog dan ook was het somwijlen zichtbaar, dat het hare als voor zich heen staarde, zonder te zien, en alleen bezield door eenige diepe gedachte, en dat haar lach niet de echte lach der gulle vroolijkheid was, maar een zulke, die veel te luid was, en veel te schel, om niet dan met moeite en door pijnlijke opwinding voortgebracht te zijn. Hare houding tegen don Emmanuel vooral gaf don Christin zekerheid, dat zij zich vermomde. Hij, die hen eens samengebracht had, wist dat er gemeenschap tusschen hen bestaan moest, maar zij gedroeg zich tegenover hem zoo vreemd, zoo koud en zoo stroef, dat menige gast in den loop van dien avond oordeelde, dat die fiere edelman toch wel weinig danks had van al de zorge en al de schatten, die hij gespild had om deze schoone landgenoote zulk een prachtig feest aan te bieden, en dat hij wel zeer lankmoedig, of wel zeer licht te voldoen moest zijn, zoo hij bij de wijze, waarop zijne hulde werd aangenomen, op den duur kalm en tevreden kon blijven; doch daar men in dien kring reeds wist, of althans meende te weten, dat donna Lavinia don Emmanuel onverdraaglijk vond, dacht men algemeen, dat zij meer het voorwendsel, dan wel het voorwerp van de partij was. De dames onderstelden, dat eene andere dame werd bedoeld, die de convenances niet veroorloofden te noemen; de heeren, dat de jonge ambassadeur deze poging had gewaagd, om het lastig misverstand tusschen hem en sommige zijner ambtgenooten weg te nemen: en dezen zeker hadden een
| |
| |
deel der waarheid gevat. De hoop, eenige zwarigheden van zijn ambt ter zulker gelegenheid uit den weg te ruimen, had hem werkelijk eene wijle gevleid; en te meer moeite kostte het hem dan ook nu, om allen schijn van teleurstelling onder een rustig en waardig uiterlijk te verbergen, daar hij zelfs die personen niet zag verschijnen, waarop hij met zekerheid had durven rekenen. Dat gold hem niet persoonlijk, maar toch hun wegblijven zou de leemte nog beter doen zien, die zeker den ganschen avond niet zou worden aangevuld. Dat de Fransche ambassadrices zonder hare gemaals zouden komen, vreesde men, hoewel zij er op het oogenblik, waarvan wij spreken, nog niet waren, maar dat mijnheer de Graaf Kinski zich ontschuldigen liet, had men niet gewacht; veel min, dat de eerste ambassadrice van Zweden, die anders gewoon was zonder haar gemaal uit te gaan, thans, als trouwe gemalin, aan zijne zijde thuis zoude blijven, ergerde den gastheer meer, dan don Christin, die wist van hare oneenigheid met de maréchale, en van het tooneel met Graaf Antonie, waarom deze had kunnen voorspellen, dat zij niet komen zou, om den laatste te vermijden. Mevrouw Heugh en gemaal waren als vanzelve verschoond. Mijnheer Temple noch zijne gemalin waren te Nijmegen. Op sir Lionel Jenkins rekende men nooit bij feesten; hij zou dan ook nu niet komen, en te minder daar mevrouw Heugh, ondanks alles nog het beste getroost was, als hij den avond bij haar sleet. Lady Giffard verscheen. Zij was schitterend, zoowel door toilet als door geest. Lord Hyde geleidde haar; als mediateur, stoorde hij zich niet aan de quaestie der Fransche étiquette; dit was een triomf, maar het was waarlijk ook de eenige op dit punt, dien de Graaf van Fuentes te genieten zou hebben. Monseigneur van Odijck kwam met zijne familie, maar toonde zich ontstemd tegen mijnheer van Beverninck, en deze was den ganschen avond somber, peinzend en afgetrokken; hij was liever in zijn kabinet gebleven, dan op dit woelig feest, waar zijn ambt hem dwong te verschijnen, en in de verlichte lanen droomde hij zich op zijn buitenverblijf bij Leiden, waar geen onbescheiden dansgeluid zijne politieke beschouwingen of letterkundige studiën stoorde. Min beteekenende personen, of dezulken die wij niet of slechts ter loops hebben genoemd in ons verhaal, waren overigens met groote goedwilligheid en in grooten getale opgekomen; van dezen meer te zeggen lust mij niet, zoomin als don Christin het der moeite waard achtte ze te bestudeeren; ‘au moins, ils faisaient nombre,’ en dit had ter verlevendiging van het feest zijne verdienste. Van twee personen moeten wij nog spreken, dat in zekeren zin hoofdpersonen zijn,
| |
| |
en die zich gaven, zooals zij waren: Donna Marina, die geloofde hare zegepraal op hare zuster nadrukkelijk verzekerd te hebben door de genomene maatregelen, en die toch ontevreden was, dat zij zelve zoo weinig de koningin van het feest zou wezen, terwijl zij intusschen haar best deed, om don Emmanuel met de meeste beleefdheid voor de koelheid harer zuster schadeloos te stellen, en terwijl de Hertog de San-Pietro, altijd de echo van de gevoelens en gewaarwordingen zijner gemalin, zich beijverde om haar daarin mede te helpen.
De andere was jonker Peter van Rijnsse. Deze, die geene enkele reden had om zich anders te toonen dan hij was, en wiens karakter het hem onmogelijk zou gemaakt hebben, indien het hem noodig ware geweest, was hier dezelfde, als overal waar wij hem ontmoet hebben: bedaard, ernstig, bedachtzaam, met behoedzaamheid wakende over Lavinia, en toch belangeloos en zonder hartstocht, hoewel niet onverschillig, alles stil gadeslaande wat er rondom hem voorviel. Zoo waren de bestanddeelen van het feest, terwijl men er nog de Fransche ambassadrices wachtte en tot op het oogenblik, dat mevrouw Colbert en hare dochter daar hare intrede deden aan den arm van de ceremoniemeesters. Zoo ras haar naam werd aangemeld, haastte zich don Emmanuel haar te gemoet te gaan, en hoewel hij het verwacht had, dat zij zonder hair gemaal zoude komen, kostte het hem toch eenige moeite, met dezelfde opgewekte beleefdheid haar welkom te heeten, zijn arm te bieden en naar eene der sofa's te geleiden. Daar zij geen order had van haar gemaal om verontschuldigingen te maken over zijn terugblijven, voelde zij zich wel wat verlegen met hare houding tegenover den hoogen Spaanschen Graaf, voor wien zij begreep, dat hare komst op deze wijze eene grieve moest zijn. Deze deed haar echter geene vragen, die het haar moeielijk zou zijn geweest te beantwoorden, en na gewone banale beleefdheidswoorden werd hij in de taak, om haar te onderhouden, vervangen door den Hertog de Sain-Pietro. Daarop kwam Lavinia bij haar met jonker Peter van Rijnsse, die haar eenige oogenblikken onderhield; intusschen waren de Fransche dames met hare cavaliers ook binnengekomen, en omringd van deze, voelde zij zich welhaast geheel op haar gemak, terwijl haar beminnelijke dochter, aan den arm van Lavinia, naar een ander gedeelte der kiosk werd gevoerd, waar meer jeugdige en lustige groepen zich verzameld hadden, en waar men reeds bezig was, de groote vraagstukken van den avond - den dans en het toilet - met den meesten lust en levendigheid te bespreken, en waar mademoi- | |
| |
selle Colbert al spoedig bewonderaars en dansers vond zooveel zij kon wenschen.
Don Christin, die, als wij zeiden, voor de komst van mevrouw Colbert, zijn tijd goed had gebruikt en de noodigste waarnemingen had gedaan, merkte terstond op, dat de chevalier niet met haar was binnengekomen, noch zelfs zich bevond in het gezelschap der overige Franschen die haar volgden. Hij besloot daar uit reeds, dat er iets bijzonders moest zijn voorgevallen, maar hij wilde nog mevrouw Colbert niets vragen, voor hij de entrée der maréchale had aanschouwd... eene verzoening tusschen deze en den ridder was mogelijk, juist omdat don Christin giste, dat er eene uitbarsting tusschen hen had plaats gehad, en hij wilde dus eerst weten wat daarvan was, eer hij partij koos.
De triomfantelijke intocht der maréchale aan den arm van den schitterenden Graaf Antonie deed zich niet lang wachten. Gelukkiger dan mevrouw Colbert, werd zij ten minste vergezeld door een persoon, wiens tegenwoordigheid evenzeer gewenscht was als onverplicht, hetgeen hare houding tegenover Fuentes groot voordeel gaf op hare mededingsters, dat natuurlijk, al ware het zelfs onwillekeurig, op die van den Spaanschen heer jegens haar inwerkte. Hij bleef langer en met meer ongedwongenheid met haar spreken, en had Graaf Antonie met een vriendschappelijken handdruk verwelkomd.
Als men denken kan, had de Markiezin groot toilet gemaakt; maar was het toevallig, of had werkelijk het gemis van des ridders voorlichting er schuld aan, hare kleeding was verblindend rijk, maar minder smaakvol dan gewoonlijk. Zonder Hippolyte te kort te doen, kunnen wij dit verschijnsel echter natuurlijk verklaren. De maréchale had in haar spiegel opgemerkt dat zij er wat bleek en wat vermoeid uitzag, na een slapeloozen nacht, nadat zij zich boos had gemaakt, en na een onaangenaam onderhoud met haar gemaal. Zij wilde dit gemis aan vroolijkheid en frischheid vergoeden door het schitterendst kostuum, dat zij wist uit te denken; maar hare schoonheid was juist van een zulk karakter, dat zij met het eenvoudigste kleed reeds iets imposants had, terwijl overlading van pracht dien indruk te sterk maakte, en haar iets wilds gaf, dat haar misstond. Zij zag er nu ouder uit, dan zij was, en toch had zij juist de aanmatiging van jeugd en schoonheid in haar toilet uitgedrukt; terwijl mevrouw Colbert, die geene aanspraken scheen te maken, en die hare jeugdige dochter met zich bracht, met haar stil, sprakeloos kapsel een zedig voorkomen had, maar toch een zulk, waarop men met genoegen het oog vestigde. Dit kwam te meer uit, daar
| |
| |
men, uit aanzien van gelijken rang, de beide Fransche ambassadrices naast elkander had gezet, hetgeen beiden zeker evenmin welkom was, tenzij men gelooft, dat zij als strijdende machten elkander liefst in het oog hielden, om elkanders bewegingen gade te slaan.
Het spreekt vanzelve, dat zij te zamen groeten wisselden volgens de strengste eischen der étiquette, maar dat hare conversatie vooreerst daarbij bleef; hoewel de maréchale wel lust had gehad eene vraag te doen aan mevrouw Colbert, om te weten in hoever zij al of niet kennis droeg van Hippolyte's avontuurlijke verschijning voor den ingang van het hôtel de los Balbases. Maar zij wist niet goed hoe aan te vangen, daar zij mevrouw Colbert niet wilde beleedigen, ingeval deze er onkundig van was, en evenmin zelve belangstelling wilde toonen in den verdreven gunsteling. Daarbij, Graaf Antonie, die even zijne opwachting was gaan maken bij donna Lavinia en bij de andere Spaansche dames, keerde nu tot zijne dames terug, en dit was dus geen geschikt oogenblik voor deze om zich met hare buurvrouw in te laten.
Don Christin was van andere opinie; hij had nu zekerheid, dat Hippolyte niet in het gevolg van eene der Fransche ambassadrices was binnengekomen, en zelfs dat hij in het geheel niet was binnengekomen, daar het al te onwaarschijnlijk zou wezen, dat een persoon als de ridder de St. Savornin zich dan niet in het middelpunt van het feest, in de danszaal, zou vertoond hebben. Hij achtte het dus nu zijn tijd, om de beide Fransche ambassadrices toe te spreken, hetgeen door Mevrouw Colbert met hoffelijk welgevallen, en door mevrouw d'Estrades met gedwongen beleefdheid werd beantwoord. Na eenige algemeene phrasen gewisseld te hebben over de zeldzame pracht der zaal, de élégance der toilettes enz. enz., wierp hij op eens een onderzoekenden blik in het rond, en toen, alsof hem iets inviel, zeide hij luid tot mevrouw Colbert:
‘Ik zie nergens dien galanten jongen ridder, dien ik de laatste maal in uw gezelschap ontmoette. Ik had gewacht hem hier te zien, ware het niet in het gevolg van een der Fransche ambassadeurs dan toch in dat van eene der ambassadrices.’
Mevrouw d'Estrades kleurde onder haar blanketsel, terwijl don Christin haar scherp aanzag, en luisterde aandachtig toe, hoewel zij met Graaf Antonie scheen te spreken. Mevrouw Colbert antwoordde met eene zekere goêlijke bedaardheid:
‘Maar, Monsenor, de jonge edelman, dien gij bedoelt, is met mij gekomen...’
| |
| |
‘Ik twijfel, of hij werkelijk gekomen is... Mij dunkt, dan moest hij zich hier vertoond hebben... dan zou hij toch niet nagelaten hebben, zijne opwachting te maken bij de dames, en allerminst bij zijne bevallige landgenooten.’
Nieuwe blik op mevrouw d'Estrades, die gloeiend rood werd, niet van schaamte, maar van toorn.
‘Gij hebt waarlijk gelijk,’ hernam mevrouw Colbert, nu op hare beurt de zaal rondziende. ‘Waarom zou hij niet hier zijn? Ik heb er nog niet over gedacht, maar nu... in waarheid, het bevreemdt mij, dat hij niet hier is.’
En de verwondering van de Markiezin was niet gemaakt. Zij had werkelijk nog niet aan den chevalier gedacht, en dat bewijst althans niet hare erkentelijkheid aan den man, wien zij het danken moest, dat zij er beter uitzag en meer over hare houding in gezelschap voldaan was dan ooit te voren. Nauwelijks de feestzaal ingetreden, of zij vergat dat hij bij haar was geweest, en niet met haar was ingekomen. Hare onachtzaamheid was echter eenigszins verschoonlijk; bij haar binnentreden was zij, als wij zeiden, niet volkomen op haar gemak en met hare figuur verlegen. Terstond daarna door den gastheer ontvangen, daarop door de voornaamste personen onder de aanwezigen omringd en toegesproken, had zij nauwelijks den tijd gehad eenigszins tot zich zelve te komen, of de tegenwoordigheid der maréchale had haar opnieuw afgeleid, en zoo deze veellicht haar den ridder kon herinneren, was echter don Christin zoo haastig met naar hem te vragen, dat hij haar belette het eerst uit zich zelve die vraag te doen. Nu echter was zij wat verlegen en wat ontrust over dit verdwijnen. Zij herinnerde zich, dat hij haar niet onmiddellijk had kunnen volgen, en begon de mogelijkheid in te denken, dat hem iets gebeurd was, waardoor hij verhinderd werd verder te komen. Zij wist niet wat er van te denken, en nog minder hoe zij het verhelpen zoude. Zij gaf dit aan don Christin te kennen, die daarop overluid antwoordde, opdat de maréchale het hooren zoude, wie hij van eenige machinatie tegen Hippolyte verdacht:
‘Maar dan is het toch zaak, dat er eens naar den jongen edelman worde omgezien. Vergunt ge mij, dat ik mij in uw naam met die taak belast?’
‘Gij zult mij daarmede een wezenlijken dienst bewijzen,’ hernam zij. ‘Het zou mij hartelijk leed doen, zoo hem eenig ongeval overkomen ware.’
‘Dat spreekt vanzelve, Markiezin. Een landgenoot... iemand, die in uw gevolg was, en om zoo te spreken onder uwe protectie...’
| |
| |
‘Hij behoort zelfs tot ons huis, sedert gisteren,’ fluisterde mevrouw Colbert.
Maar de maréchale, die vooral de woorden van don Christin goed had verstaan, achtte het nu zaak, hare mededingster een coup de jarnac toe te brengen. Zij keerde zich dus tot mevrouw Colbert, en sprak:
‘Indien ik wel hoor, ontrust zich mevrouw de Markiezin de Croissy over zeker jongmensch... den ridder de St. Savornin... die is niet hier... en zal ook zeker niet hier komen. Terwijl mijn rijtuig stilhield, zag ik hem te midden van het volk eene hoogst belachelijke figuur maken. Hij klaagde op hoogdravenden toon, dat men hem beleedigd had en mishandeld, en dat men hem aan de poort had afgewezen.’
‘Maar in waarheid, gij verschrikt mij vreeselijk, maréchale!’ riep don Christin uit. ‘Dat is een ergerlijk en hoogst gevaarlijk geval voor ons, Spanjaarden als wij zijn, een protégé, ja zelfs een attaché der Fransche ambassade beleedigd, mishandeld, niet toegelaten... en dat aan het huis van den eersten Spaanschen gezant... Dat is waarlijk een geval, waarin wel haastelijk mag worden voorzien, en waarvan de plegers rigoureuselijk moeten gestraft worden. Het verwondert mij, mevrouw de maréchale, dat gij zelve u die zaak niet terstond hebt aangetrokken... Zoo ik wel heb, is de jonge man particulier secretaris van uw gemaal.’
‘Dat verwondert mij ook,’ viel Graaf Antonie in, die mede had toegeluisterd; ‘want in het eind, ik herinner mij nu, dat ik aangesproken werd om hulpe door een Fransch heer, doch wien ik toen voor een lastigen bedelaar hield.’
‘Een bedelaar... hoe is het mogelijk, Monseigneur!’ riep mevrouw Colbert. ‘De ridder was voegzaam en keurig, ja zelfs rijk gekleed...’
‘Verschoon mij, mevrouw, daar ik mij met de maréchale moest bezighouden, heb ik niet op zijn voorkomen gelet. Maar mevrouw d'Estrades had mij wel mogen inlichten... dan had ik zeker het arme jonge mensch niet aan zijn lot overgelaten,’ sprak de goedhartige Deensche edelman, met verwijt tot zijne dame.
‘Daaraan is niets verbeurd, Monseigneur!’ viel zij in. ‘De ridder is een dwaze fat... en door mijn gemaal om wichtige oorzaken ontslagen, had hij zoomin aanspraak op mijne bescherming, als recht om door lieden van onzen rang ingeleid te worden in een doorluchtig gezelschap als dit hier.’
‘Integendeel, mevrouw! de ridder had daarop evengoed recht als andere edellieden van zijne qualiteit, die hier geko- | |
| |
men zijn. Want ik geloof niet, dat de Markies de Croissy ambassadeur van den Koning zoowel als mijnheer de Maarschalk d'Estrades zooveel de mindere is van dezen... en de ridder, die met mij gekomen is, behoort nu tot ons huis... en ik pretendeer, dat mijne edellieden gelijke rechten hebben met de volgelingen der andere ambassadrices.’
‘Mevrouwe de Markiezin de Croissy is volmaakt in haar recht,’ besliste don Christin; ‘en om te bewijzen hoezeer ik, in het belang van den particulieren vrede tusschen onze verzamelde ambassadeurs en... ambassadrices, mij de zaak aantrek, ga ik terstond naar het wedervaren van den ridder onderzoek doen.’
‘En ik ga mij vervoegen tot donna Anna de los Balbases, om haar mijn beklag te doen over deze bejegening, die men iemand van mijn huis heeft aangedaan in het hare,’ sprak mevrouw Colbert, opstaande, want zij wilde niet langer hare plaats behouden naast de maréchale.
‘Mag ik de eere hebben u tot haar te geleiden?’ vroeg don Christin, haar den arm biedende, en zachter voegde hij er bij: ‘Haast u daarmede niet te veel... wij moeten eerst weten bij wien de schuld ligt.’
De dansen waren inmiddels aangevangen. Graaf Antonie nam de hand der maréchale, om haar op te leiden, zooals tusschen hen was afgesproken. Donna Lavinia stond reeds in den rei met jonker Peter, als den vertegenwoordiger van haar bruidegom. Don Emmanuel de Fuentes voerde de Hertogin de San-Pietro naar eene zitplaats. Zoo ontmoette dit paar mevrouw Colbert met don Christin, tot wien don Emmanuel schertsend zeide:
‘Het leven te Nijmegen schijnt u te behagen, Monsenor... altijd jeugdig, altijd galant. Ik zag u zooeven met de Fransche ambassadrices praten, met een vuur...’
‘Helaas, Monsenor, dat een gloed van verontwaardiging was... ik moest mij ergeren over een vergrijp onzer natie, en tegelijk hare zaak... bepleiten.’
‘Dat klinkt zeer ernstig,’ hernam Fuentes, nu ook van toon veranderende.
‘Het is ook ernstig, Monsenor. Naar het schijnt, heeft men een van de edellieden der Markiezin de Croissy verhinderd haar te volgen. Er schijnen beleedigingen en mishandeling plaats gehad te hebben... met één woord, er is gebeurd wat niet gebeuren moest, en wat tot groote mésintelligentie aanleiding kan geven, zoo wij er niet spoedig in voorzien.’
‘Als dat alles werkelijk gebeurd is, hebt gij gelijk, en ontrust ik mij als gij zelfs, over de gevolgen. Maar, in het eind
| |
| |
gij hebt nog geene zekerheid, en ik ga terstond inlichtingen vragen van hetgeen er is voorgevallen, om zoo mogelijk te herstellen wat doenlijk is; en in geval van het tegendeel, mevrouw de ambassadrice, beloof ik u de meest mogelijke reparatie en genoegdoening... zelfs zonderdat mijnheer uw gemaal er op aante dringen heeft. Ik smeek u alleen, laat uwe ontstemming niet blijken, noch terugwerken op de vroolijkheid van den avond. En aan u, don Christin, die toch in luim van galanterie zijt, sta ik voor eene wijle de eere af, om ook mijne dame te geleiden... ik heb groote haast een paar vragen aan mijn major-domo te richten.’
En in de overtuiging van don Christin's trouwe en goede bedoelingen, liet hij de zorge voor de beide dames aan hem over, hetgeen zooveel was als de gloeiende lont tusschen het buskruit te steken. Ook had don Christin nauwelijks de Hertogin de San-Pietro naar de sofa der Markiezin de los Balbases geleid, waar ook mevrouw Colbert hare plaats kreeg, of hij sprak al lachende, en alsof hij door de wijze zijner voorstelling, wat hij ging zeggen, wilde matigen:
‘De Markiezin de Croissy komt met eene zware aanklacht tegen de gastvrijheid van uw huis, madonna!’
En toen donna Anna, wat verschrikt en verwonderd, vroeg waarin die aanklacht bestond, hernam hij, opnieuw glimlachende en de Hertogin de San-Pietro aanziende:
‘Alleen, ik heb haar geraden, de aanklacht niet te formuleeren, voordat men meer zekerheid heeft van hetgeen er is geschied.’
‘Maar bij Onze Lieve Vrouwe van Loretto! wat zou er dan geschied zijn?’ vroeg donna Anna, wier zenuwgestel, als wij ons herinneren, reeds een weinig geschokt was, en dat nu trilde onder de minste aanraking.
‘Stel u gerust, madonna!’ viel de Hertogin de San-Pietro-in. ‘Het zal wel zoo iets vreeselijks niet zijn... don Christin schept er gewoonlijk zijn vermaak in, om de dames in émotie te brengen. Het betreft gelukkig niet mevrouw de ambassadrice van Frankrijk zelve, maar slechts iemand van hare lieden.’
‘Iemand van hare lieden... vergiffenis, Hertogin! nu moet ik uwe Excellenza tegenspreken,’ viel don Christin in. ‘De persoon, die vermoedelijk klachte heeft in te brengen, en die althans hier gemist wordt, is niet zoo iets gerings... het is vooreerst een edelman... en daarbij, om het u duidelijk te maken wat hij is, hij bekleedt bij mevrouw de Markiezin de Croissy de plaats van hetgeen men in Italië een cavaliero serviente noemt... positie, die hij even te voren met groot succès bij mevrouw de
| |
| |
maréchale d'Estrades had vervuld... en om het al te zeggen, Hertogin! de beleedigde is niemand minder, dan onze oude bekende, de chevalier Hippolyte de St. Savornin.’
De Hertogin lachte met ongemaaktheid, terwijl zij uitriep:
‘O, zeker! nu weet ik dat monsenor Christin schertst... die povere dolende ridder! een ware don Quixote!... Hoe kan tegenover dezen gastvrijheid geschonden worden?... een persoon, die niet eens genoodigd was...’
‘Ik neem de vrijheid u te doen opmerken, mevrouw de Hertogin, dat die door u zoo geminachte persoon mijn landgenoot is - een zoon uit onzen Franschen adel - en daarbij zich bevond in mijn gevolg...’ merkte mevrouw Colbert aan.
‘Ik meende, dat er eene overeenkomst tusschen de ambassadeurs bestond, om de huizen, waar zij genoodigd waren, niet te embarasseeren door den nasleep van ondergeschikte personen...’ viel Marina trotsch en spijtig in.
‘Dat betreft pages en domestieken, mevrouw de Hertogin, maar in geen geval edellieden, die de dames begeleiden...’ sprak don Christin op een toon alsof hij vrede wilde stichten, en donna Marina toewenkende te zwijgen, met een blik op mevrouw Colbert.
Dezelfde beweging, maar met een smeekend oog en bleek van onrustige aandoeningen, maakte ook donna Anna, om hare dochter voorzichtigheid aan te bevelen; doch mevrouw Colbert was zeer verbitterd door de bitsheden der laatste, en voegde haar toe, als sprekende tot don Christin:
‘En daarbij, ik heb dames, die niet eens ambassadrices waren - pages, dienende vrouwen, en tot geestelijken toe, als geleiders zien met zich voeren in de huizen der ambassadeurs... en men had daar de hoffelijkheid dit onopgemerkt te passeeren!’
Dit gold de Spaansche dames, en vooral Marina en Lavinia, welke beiden nimmer zonder hare duena's of fra Illorenz verschenen op de ochtendbezoeken bij de ambassadrices.
‘Niet zoo ongemerkt altoos,’ hernam Marina met ironie, ‘of men weet het zich ter gelegener tijd zeer goed te herinneren... Daarbij, indien monseigneur de Markies de Croissy zich de moeite had willen geven... zelf te komen...’
Don Christin verschrikte nu werkelijk, want op deze wijze voortgaande, kon de zaak te hoog loopen, en vooral op een terrein komen, dat dom Ronquillo hem had aanbevolen te vermijden. Om eene afleiding te maken en den twist tot zijne oorzaak terug te brengen, voerde hij aan:
‘Maar in het eind, de chevalier maakt alle mogelijke uitzon- | |
| |
deringen; want ware hij page geweest, hij kon komen... hij was genoodigd.’
‘Genoodigd!’ riep Marina ongeloovig en verontwaardigd.
De arme lijdende moeder zuchtte diep.
‘Bij mondelinge noodiging... van eene der dames des huizes... als hij mij zelf mededeelde...’
‘Hij zal intusschen vergeten hebben, Uwe Excellentie tegelijk mede te deelen, dat hem door eene oudere dame van den huize, en die meer recht had bevelen te geven, uitdrukkelijk verboden werd, zich hier te vertoonen. Ondanks dat heeft hij nog de vermetelheid gebruikt, dezen morgen in onze kapel de mis te komen hooren, waar hij aanstoot heeft gegeven en ergernis verwekt... zoodat, mevrouw de Markiezin!... wij zouden recht hebben de aanklacht om te keeren tegen hem, en indien het bleek, dat er maatregelen genomen waren om dezen hinderlijken en indringenden persoon te weren...’
Marina kon niet voleinden, want mevrouw Colbert zelve vatte haar met eene zekere heftigheid bij den arm, en wees op donna Anna de los Balbases, als in een toestand verkeerende, die wel de aandacht en de zorgen eener dochter scheen te vorderen. Reeds eene wijle te voren had de lijdende vrouw hare duena iets ingefluisterd, daarop was haar page toegeschoten met eenigen verfrisschenden drank; de Markiezin had een paar teugen gedronken, en nu liet zij het glas achteloos vallen, als wist zij niet meer wat zij deed. Haar page, dezelfde van wien wij reeds spraken, knielde toen bij haar neder om het op te rapen, maar tegelijk fluisterde hij haar in:
‘Herneem toch uw moed en uwe kalmte, madonna... uw geheim is zeker bij mij.’
De Markiezin knikte met het hoofd, dat zij hem had begrepen en wilde opstaan; doch haar ineenzinken op de sofa bewees, dat zij niet vermocht wat zij wilde.
Die mislukte poging was eindelijk opgemerkt door mevrouw Colbert, die in het eerst, evenals Marina, door haar onderlingen twist afgeleid, niet naar de oude dame had omgezien.
De Hertogin de San-Pietro wilde hulpe bieden aan hare moeder maar deze had zich werkelijk vermand, en stond nu op, terwijl zij met eene zwakke stem zich verontschuldigde bij mevrouw Colbert, zeggende behoefte te hebben aan de vrije lucht. Zij leunde op den arm harer duena; don Christin verzocht verlof haar ter andere zijde te steunen, dat zij aannam. De listige diplomaat durfde de beide andere dames gerust samen laten, overtuigd dat de fakkel van haar twist, voor eene wijle
| |
| |
door dezen rukwind uitgeblazen, niet uitgedoofd was, en welhaast zoude opflikkeren, zooals hij dit gewenscht achtte.
Nauwelijks was donna Anna buiten den kiosk en in de verlichte laan, waar reeds menigte van jongelieden in paren of in groepen dooreenwemelden, of zij gaf te kennen, dat het haar noodig was, zich in een meer rustig en afgelegen gedeelte van den tuin te begeven. Toen men daar was, nam zij eene wijle ruste op eene der zodenbanken, deed hare duena ter zijde gaan, waarop don Christin uit zich zelven terugtrad. Toen wenkte zij haar page, dien zij ondervragen moest: - want wij hebben u wel eene voorstelling gegeven van haar lijdenden toestand, maar niet opgehelderd, waardoor die veroorzaakt werd. Het gesprek tusschen Marina en de Fransche ambassadrice moest op donna Anna noodwendig een onaangenamen indruk maken; maar er was meer. De page, die haar een glas limonade bracht, had haar tegelijk een klein biljet aangeboden, dat zij geopend en gelezen had, waarop zij, als wezenloos van schrik, het glas had laten vallen; en niet vreemd: het briefje was met grove, harde, maar zeer leesbare letters in zeer duidelijk Spaansch geschreven, en luidde dus:
Madonna! de chevalier de St. Savornin verzoekt u onverwijld bevel te geven, dat hij toegelaten worde tot de partij... zoo niet, zal hij aan het voorgevallene in de kapel de meest mogelijke ruchtbaarheid geven.
Het biljet was ongeteekend, en zeker door den ridder aan iemand anders in de pen gegeven, maar het was duidelijk genoeg, om de Markiezin een doodelijken schrik aan te jagen, vooral na hetgeen zij gehoord had, en bij hare overtuiging hoe ongeraden het was Marina te trotseeren, die niets wist te sparen en niets te ontzien, als het zich tegen haar wil kantte. Donna Anna wilde nu weten, hoe de page aan dit briefje gekomen was.
‘Een koetsier van de Fransche ambassade, dien ik in den tuin ontmoette, heeft het mij gegeven, en daar hij er bijvoegde, dat de rust en de goede naam Uwer Excellentie er van afhingen, dat het u snel en heimelijk toekwam, durfde ik niet nalaten het te overhandigen. Maar nu ik gezien heb, welken smartelijken schok ik daarmede aan mijne dierbare meesteres heb toegebracht, wenschte ik, dat die man mij veeleer een dolk in het harte hadde gedrukt, dan dit ellendig papier in de hand.’
‘Gij hebt geen schuld, goede Pablo, en ik moest werkelijk weten wat mij hier wordt bericht, maar ik ben in de uiterste ver- | |
| |
legenheid, want ik weet niet eens hoe ik een antwoord zal geven.’
‘De koetsier wacht mij op eene afgesprokene plaats.’
De Markiezin scheen zich nu op dat antwoord te beraden, maar het was haar wel aan te zien, dat zij geen besluit wist te nemen. Eer zij het nam, wilde zij nog het biljet overlezen; het licht der lampions zou het haar vergunnen, zij meende het tusschen haar corsage gestoken te hebben, zij zocht het daar, maar vergeefs, zij vond het niet, zij vond het nergens. Zeker was het weggegleden langs de gladde goudstof van haar kleed. Radeloos riep zij uit:
‘Virgo sancta! dat ik toch al mijne juweelen verloren hadde, liever dan dit biljet!...’
Don Christin trad toe.
‘Kan het dit zijn, waarnaar gij zoekt, madonna?’ vroeg hij, met eene hoffelijke buiging.
‘Gij geeft mij het leven weder!’ riep zij, het met drift aannemende.
‘Ik had nooit gedacht, dat het biljet van dien persoon zulke waarde kon hebben,’ glimlachte don Christin.
‘Gij hebt het gelezen, Monsenor?’ vroeg zij verschrikt.
‘Ik vond het zooeven, eenige schreden van uwe sofa, terwijl wij met de Fransche ambassadrice in gesprek waren. Ik moest het inzien, om te weten aan wie het terug te geven. Dat las ik er echter niet in, maar wel dat het komt vanwege mijn goeden bekende, den Franschen ridder... en nu bemerkte ik, dat het aan Uwe Excellentie was gericht.’
‘Monsenor, gij kent dien ridder... gij hebt veellicht invloed op hem... gij kunt mij dan helpen, mij redden!’ riep de Markiezin smeekend en onder snikken.
‘Daartoe ben ik u gevolgd, mevrouw de Markiezin.’
‘Bevrijd mij van dien man.’
‘Dat is niet meer zoo heel gemakkelijk, senora!’
‘Maar ik zeg u, dat die man mij kwelt en vervolgt, als satan de zielen in het vagevuur, en dat hij eindigen zal, met mij te doen sterven van smart en schaamte.’
‘Eerder sterve hij zelf!’ riep de page. ‘Madonna, vertrouw u aan mij... en van dien Franschman zult gij bevrijd zijn, eer een uur verloopen is...’
‘Geene onbezonnenheid, jonge man!’ riep don Christin, hem terughoudende. ‘De eer der senora Markiezin zou er mede gewaagd zijn. U past het zwijgen, en desnoods het ontkennen van alles wat gij hebt gehoord en gezien. En nu laat ons samen, maar blijf hier in de nabijheid.’
| |
| |
Daarop vervolgde don Christin tot de Markiezin:
‘En nu, Markiezin, zoo madonna mij wilde mededeelen wat er gebeurd is, en waaruit de chevalier het recht neemt zóó tot haar te spreken, belast ik mij met aan deze zaak eene goede wending te geven.
De Markiezin had geene andere keuze. Alleen liet zij den page het voorloopig antwoord overbrengen, dat er aan het verlangen van den ridder zou worden voldaan.
Wij laten haar samen met don Christin. Wij kunnen echter onze lezers geruststellen omtrent donna Anna. Hij meende het niet kwaad met haar, hij wilde alleen al de draden der intrige in zijne eigene handen hebben, ten einde ze te kunnen afbreken of ontknoopen, of nog dichter ineenweven, al naar het belang zijner politiek zou vorderen.
Terwijl dit alles voorviel danste Lavinia. Onbewust dat hare moeder om harentwille zulke angsten doorstond, had zij voor de tweede maal de hand aan jonker van Rijnsse gegeven voor eene quadrille, waarvan een Fransche balletmeester de figuren had opgegeven, toen don Emmanuel de Fuentes, met een somberen blik en bewolkt voorhoofd, den kiosk binnentrad, juist door een der bogen, waarnevens zij stond. Van Rijnsse merkte zijne zichtbare ontstemming op, en meende er de oorzaak van te raden.
‘Senora!’ sprak hij zacht tot Lavinia, ‘de Graaf van Fuentes, die zooveel heeft gedaan te uwer eere, heeft nog geen enkel blijk uwer goedkeuring of dankbaarheid ontvangen. Ik weet het, gij haat in hem den vriend van den Markies de Quitana... maar toch, gij zijt hem juist ter wille dier vriendschap een blijk van hoffelijkheid schuldig. Hij is somber en ontstemd... men kan het hem aanzien. Geloof mij, senora, gun hem ditmaal de eere, die gij mij hebt toegestaan.’
‘Hoe kan ik weten, dat hij het wenscht... hij heeft het mij niet gevraagd...’
‘Hij heeft meer gedaan. Hij heeft u tot koningin van het feest gemaakt... eene koningin kiest hare dansers, maar zij dringen zich niet aan haar op.’
‘Ik merk wel, ze worden haar opgedrongen,’ hernam Lavinia, schalkachtig lachende. ‘Maar het zij zoo als gij wilt, senor! eens besloten naar uw raad te luisteren, doe ik het niet ten halve...’ en naar Fuentes toegaande, sprak zij luide: ‘Don Emmanuel, ik reken op u voor de quadrille.’
‘Ik bid u, donna Lavinia, verschoon mij,’ antwoordde hij verstrooid, en scheen willens voort te gaan.
| |
| |
‘Welnu, wat heb ik gezegd?’ hernam Lavinia, zich naar van Rijnsse keerende, die reeds genoeg ervaring had van het fier en heftig karakter der jonkvrouw, om niet bezorgd te zijn hoe dit zou afloopen, vooral toen hij zag, dat don Emmanuel nog niet toegaf, hoewel hij staan bleef, maar met de houding van iemand, die verlangt zich te kunnen verwijderen, terwijl hij met hoogen ernst sprak:
‘Senora, geloof mij, laat mij gaan. Ik kwam hier slechts even binnen, om te weten, of de persoon, wien ik zoek, zich hier bevond. Er heeft iets plaats gehad, dat dreigt de rust van den avond te storen, en waarop ik moet toezien.’
‘Als dat zoo is,’ hernam Lavinia, met een schalken blik jonker Peter aanziende, ‘dan behoor ik mij dat aan te trekken zoowel als gij, en dan kan ik niet beter doen dan u te volgen.’
‘Inderdaad, senora, hetgeen er gebeurd is betreft u zoowel als mij... en werkelijk heb ik u daarover te spreken,’ hernam don Emmanuel, altijd even ernstig.
‘Ik wil luisteren, Monsenor!’ sprak zij, en te eerder, daar men mij reeds half en half heeft beschuldigd, mijne plichten als gastvrouw te verwaarloozen. Gij, jonker Peter, zult hoop ik wel de goedheid hebben, onze plaatsen in de quadrille te doen vervullen. Ik zie, de maréchale d'Estrades is zonder cavalier. Graaf Antonie is onafscheidelijk geworden van mademoiselle Colbert en zeker, zij....’
Maar don Emmanuel stond haar niet toe verder voort te praten. Nu hij eens haar arm had gevat, voerde hij haar schielijk de balzaal uit, met eene drift, als had hij noodig een groot tijdverlies in te winnen.
‘Eindelijk, eindelijk!’ lispelde Lavinia zacht, met een zucht van weemoedige blijdschap en verlichting, toen zij buiten het gewoel van de danszaal waren en de eerste schreden zetten naar een der kleine cabinets de verdure, vriendelijke loofhutten, voor een enkele nacht opgericht, om er ruste en afzondering te geven aan wie die zoeken wilde te midden van het feestgedruisch.
‘Ja, eindelijk,’ hernam don Emmanuel, terwijl hij nog altijd zijn stap verhaastte; maar toch nog is deze ure niet de onze, Lavinia, nog niet... Blijf mij eenige oogenblikken wachten... ik zal zorgen, dat gij hier onopgemerkt zijn kunt en ongestoord, maar ik moet u alleen laten...’ er moet in eenig dringend geval voorzien worden.’
‘En ik, die meende, dat uwe haast, uwe verstrooidheid slechts een voorwendsel was om niet te dansen, om ook mijne verwijdering uit de zaal mogelijk te maken...’
| |
| |
‘Neen, Lavinia, een voorwendsel was dat niet... maar ook, geloof dit van mij, dat ik er geen gebruikt zou hebben, om nu die enkele uren samenzijn te verkrijgen, die ik mij van dezen avond heb voorgesteld. Ik zie niet, waarom ik schromen zou, den openen, ridderlijken weg te nemen om met u een onderhoud te hebben. Bezwaren van kieschheid jegens de Quitana wederhielden mij, u van mij zelven te spreken, zoolang ik zijn vertegenwoordiger heette. Nu is dat anders... gij hebt eene keuze gedaan... en eene goede keuze, ik erken het. Ik sta nu gelijk met een ander, en gelijk met don Fernando... want hij heeft het woord uwer ouders, en ik het uwe... en ik heb besloten mijne aanspraken bij Monsenor de los Balbases te laten gelden.’
‘Waag die onvoorzichtigheid niet, Emmanuel... ik heb ook het mijne moeten geven aan don Paolo.’
‘Na dit blijk van uwe gehoorzaamheid zal hij te beter gestemd zijn mij te verhooren. Maar nu, Lavinia, laat mij gaan... er is geen tijd te verliezen.’
Zij wilde nog iets zeggen, maar reeds had zich de Graaf met snelle schreden van haar verwijderd. Hij liet donna Lavinia aan zich zelve over in een gevaarlijk oogenblik, in een oogenblik, waarin opgewekte hoop met nieuwe vrees begon te worstelen; want, hoeveel vroolijke verwachting daar spreken mocht voor haar uit zijn woord: ‘Ik zal mijne aanspraken bij don Paolo laten gelden!’ toch was die verklaring zelve eene daad, die zij vreesde en die al hare ontwerpen verijdelen kon, indien zij niet de uitwerking had, welke don Emmanuel er van scheen te wachten. Hare toestemming, waardoor zij het vertrouwen harer familie en van jonker Peter meende herwonnen te hebben, werd er stellig door tegengesproken; hoe kon zij hopen, dat men daarna nog aan haar gereeden wil voor de verbintenis met de Quitana zou gelooven, als haar vader oordeelde, dat men dezen trouwe moest houden ondanks alles. Het karakter van Lavinia was eene mengeling van schroomvalligheid en stoutheid. De onderdrukking, waaraan zij blootstond, dwong haar zich te verbergen, en maakte haar vreesachtig; de zucht tot vrijheid en tegenstand maakte haar vermetel bij hare list. Zij wilde komen door een stillen, verborgen, gevaarlijken sluipweg tot hetzelfde doel, waarheen don Emmanuel haar geleiden wilde, als hij zelf zeide, langs den openen, ridderlijken weg. Zij kon niet gelooven, dat de laatste voor hem geopend zou worden. Nu ging hij, en wellicht in dit uur, den heimelijken, dien zij bereidde, nog voor haar versperren, waarna haar niets anders
| |
| |
overbleef dan eene lijdelijke overgave aan het gevreesde lot, dan de werkelijke verloochening van haar zelve en van hare liefde: - en tot dat offer was Lavinia niet bereid, noch eenigszins gewillig het te brengen, ondanks alles wat zij deed om er anderen van te overtuigen. Met welk eene onrust en beklemdheid van gemoed zij dus haar geliefde van zich zag weggaan, terwijl hij meende haar enkel met bemoedigende en hoopvolle gedachten samen te laten, kan ieder beseffen, die weet hoe de eenzaamheid en het ongeduld des wachtens nog daartoe moesten samenzweren, om haar in die stemming te brengen, waarvan Schiller zegt:
Die in des Menschen unverwahrter Brust
Sich augenblicklich ihren Wohnplatz nehmen,
Die schnell in uns das Schrekliche begehn,
Und zu der Höll entfliehend das Entsetzen
In dem befleckten Busen hinterlassen.
Op dat oogenblik hoorde zij voetstappen naderen, zag op, en zag don Christin tot haar komen. Liefst had zij hem willen vermijden... doch hij sprak haar aan.
|
|