| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
Waarin de ridder met eenige zwarigheden te kampen heeft.
Eindelijk was dan het merkwaardige uur geslagen, waarop men te feest zoude gaan bij don Emmanuel de Fuentes, of eigenlijk bij de Markiezin de Quitana, in wier naam de uitnoodigingen waren gedaan. Om de pruderie der dames alle voorwendsels te benemen, zou de partij, als men weet, plaats hebben ten huize van den Markies de los Balbases, echter niet in dat huis zelf, daar don Emmanuel niet wilde, dat de meesteres des huizes zooveel zorgen en ongerief zoude te dragen hebben als de tegenwoordigheid van al die menschen noodzakelijk moest teweegbrengen in een huis, dat, hoe groot ook, toch geheel vervuld werd door de familie en de aanhoorigen. Men had dus op zijn last en kosten den ganschen tuin tot eene feestzaal omgetooverd, waarin op Spaansche wijze een nachtelijk bal zou gehouden worden. De hoofdlanen op eene schitterende wijze verlicht en gesierd met veelkleurige papieren lantarens, geleidden naar een grooten Moorschen kiosk, in der haast opgericht, en geordonneerd door den Spaanschen Graaf zelven, die alle decorateurs, behangers en andere diergelijke kunstenaars, die er in en rondom Nijmegen te vinden waren, in het werk had gesteld, om binnen den kortst mogelijken tijd al deze schikkingen te ordenen, zoodat alles, reeds te voren gereedgemaakt, in den nacht en op den dag, die het feest voorafgingen, als door een tooverslag was daargesteld. ‘Want,’ had de galante Graaf er bij gezegd, ‘de dames moeten niet lang te voren in hare rustige wandelingen gestoord worden door deze toebereidsels.’ En door kracht van goud en ijver was alles met de meeste snelheid aangebracht, ten genoege der gasten zoowel als tot dat
| |
| |
van den gastheer; en de Moorsche kiosk was eene volkomene balzaal en rotonde, met een parket van glad en glinsterend hout, met spiegels, met festoenen van bloemen, met zijden draperieën, met lichtkronen, standaardlampen en fluweelen sofa's, en rondom het ronde koepeldak liep eene galerij voor het orkest.
Kleinere tenten, hier en daar verspreid, strekten tot kabinetten, waar men kon uitrusten, zoo men niet danste, en zich ververschen wilde met hetgeen de welvoorziene buffetten aanboden van fijne vruchten, wijnen, sorbets, ijs en gebak, ter wier aanvulling een onuitputtelijke voorraad scheen samengebracht, terwijl de ernsthafte major-domo van don Emmanuel, geholpen door eenige assistenten, waakte over het gebruik. In het midden der lanen waren kunstmatige fonteinen aangebracht, wier top verlicht was en uit wier opengesperde leeuwenmuilen welriekend water nederstortte ter verfrissching der gasten.
Het eenige gedeelte van het huis, dat tot dit feest mede in beslag was genomen, was de zaal der hidalgo's, die op den tuin uitzag, en die tot eene speelzaal was ingericht voor diegenen onder de genoodigden, die zich niet aan den dans waagden, of wier leeftijd of gezondheid hen verplichtte de nachtlucht te vermijden. Dit was vooral dus geschikt ten behoeve der ambassadeurs, op wier komst men nog eenige hoop voedde, hoewel er reeds iets was bekend geworden van het hardnekkig formalisme der Fransche diplomaten. In de onzekerheid of ze verschijnen zouden, wilde don Paolo niet den schijn hebben hem te wachten, en zou zich dan ook niet op het feest vertoonen, voordat hij wist, wie der vertegenwoordigers van de hooge mogendheden het met hun bijzijn vereerden. De Markies zou zich dus in deze zaal ophouden, waarin alleen de ambassadeurs bij hunne aankomst door hem zouden ontvangen worden.
Overigens had men, als wij zien, een weinig op de goede gunsten van het weder gerekend, dat zeker in Nederland nogal gevaarlijk was; doch men was in het hart van Juli, de zomer was zacht en liefelijk, en men had eenige reden op de vastheid dier gunst te bouwen, zooals zij dan ook niet teleurstelde, als wij ter gerustheid onzer lezers reeds vooruit bevestigen. Waren de menschen slechts zoo vriendelijk geweest als het weder, alles zou beter zijn gegaan, vooral voor onzen goeden vriend Hippolyte.
De wakkere ridder had zich ter dezer gelegenheid van een kostbaar feestgewaad voorzien; een habit français, gorge de pigeon met blauw satijn en zilver afgezet; een moiré zijden vest, rosetendre, korte broek van wit satijn, met zilver galon, kniebanden
| |
| |
en rozetten, waarin juweelen flonkerden, kanten bef en manchetten van zoo fijn weefsel en keurig dessin, dat menige voorname dame daarop een begeerlijk oog zou vestigen. Nauwelijks had hij zich in dit prachtgewaad gedoscht, of hij snelde heen naar mevrouw Colbert, waar hij nog gelukkig bijtijds kwam, om haar te verhinderen bij eene amarantkleurige damasten sleepsamaar een kapsel van zwarte en oranje pluimen op te zetten, dat men haar uit Parijs gezonden had, als eene uitvinding van den nieuwsten smaak.
‘Maar mevrouw de Montespan heeft het gedragen op het laatste bal te Versailles,’ wierp zij tegen, want zij hechtte aan dat flamboyante kapsel, dat met een gouden bandeau in het haar werd vastgehecht.
‘Als mevrouw de Montespan het gedragen heeft, moet het zijn bij een zwart kleed, of bij hare prachtige robe van witte kant, maar onmogelijk bij een gewaad van amarant damast. En daarbij, mevrouw, gij hebt juweelen.... Eene fontange van zwarte kant, opgehouden door agraffes van diamanten, is het schitterendst en toch het voeglijkst wat men kan nemen bij die kleur... vooral bij eene fête de nuit.’
Met één woord, de raad van den chevalier werd gevolgd, en de Markiezin moest erkennen, dat zij nu minder geleek op eene tooneelprinses dan zooeven, en meer op eene voorname vrouw, die goed gekleed is, maar zich niet heeft willen opschikken.
Mademoiselle Colbert, in haar wit krippen danskleedje, met guirlandes van bloemen omgeven, trad nu binnen bij hare moeder, eenvoudig en bevallig als Hebé; en de chevalier achtte zich niet weinig gelukkig, dat hij het zijn zoude, die als geleider dier beide dames zijne entrée zoude doen; want daar de ambassadeur niet medeging, volgden zijne edellieden en de heeren aan zijne ambassade verbonden ditmaal de ambassadrice niet, hoewel Colbert hun, die persoonlijke invitaties hadden ontvangen, vrijheid liet, er gebruik van te maken.
De Markiezin de Croissy reed uit in eene karos, met zes paarden; eene andere, met vier paarden bespannen, volgde met een paar Fransche dames en hare cavaliers, die met haar naar Holland waren gekomen en haar gewoon gezelschap uitmaakten.
Intusschen heerschte er aan de porte cochère der Spaansche ambassade niet weinig drokte. Door het gerucht van het schitterende feest en het rollen der prachtige koetsen opgewekt, was eene groote volksmenigte op de been gekomen, om de rijtuigen, paarden, en zoo mogelijk de toiletten der gasten te bewonderen. De regeering van Nijmegen had zooveel doenlijk hare maatregelen
| |
| |
genomen, om het lastige volksgewoel binnen de grenzen derbescheidenheid te houden, maar de Spanjaarden hadden het goed verstand gehad, zich daarop niet alleen te verlaten. Daar het groot getal bedienden van don Emmanuel alleen toereikend was ter bediening van de gasten, hadden de Markies de los Balbases en de Hertog de San-Pietro uit hun gevolg eene soort van wacht samengesteld, om de orde aan den ingang van het hôtel te handhaven, opdat het ceremonieel ontvangen en binnenleiden der gasten door den eersten edelman van den Hertog de San-Pietro en van don Emmanuel de Fuentes zonder belemmering geschieden mocht; hetgeen niet belette, dat bij de komst van verscheidene koetsen tegelijk eenige ongelegenheid kon ontstaan, waarvan sommige onbescheidene en vermetele nieuwsgierigen konden gebruik maken, om mede binnen te dringen. Om dit te weren, waren er in de galerij personen geplaatst, om de invitatiekaarten af te vragen van de zoodanigen, die zonder het geleide van een der ceremoniemeesters wilden binnentreden.
Op deze klip moest onze arme Hippolyte stranden: de genoodigden waren van dien maatregel verwittigd, maar als wij weten, hij was niet officieel genoodigd, maar alleen mondeling door donna Lavinia. En noch hij noch iemand had er vooruit aan gedacht... Hoe! immers den geleider van eene der Fransche ambassadrices waren alle mogelijke entrées gewaarborgd, oordeelde hij. In goed vertrouwen daarop, zag hij zonder eenige onrust hoewel niet zonder spijt, dat zijne beide dames, zoo haast hij haar uit de koets had geholpen en tot in de poort had geleid, daar den arm moesten aannemen van andere cavaliers, de ceremoniemeesters in functie, die in aller ijl met haar voortgingen, terwijl hij zelf intusschen nog meer van haar gescheiden werd, door twee of drie personen, die vóór de Markiezin gekomen waren, doch aan de Fransche ambassadrice de voortrede hadden afgestaan, nu toetraden, en ook gereedelijk volgden, toen hunne invitatiekaarten en règle waren bevonden. Zeer verdrietig over deze vertraging, wilde nu onze ridder doorgaan, maar werd tegengehouden door den staf van een der wachters. Hij moest zijn recht bewijzen om in te gaan. Tevergeefs voerde Hippolyte alle mogelijke redenen aan die hem recht gaven, tot zelfs zijn prachtig galakleed toe, dat wel bewees, hoe hij niet met de ongenoodigde indringers uit de menigte kon verward worden, maar wel degelijk als een genoodigde opzettelijk voor de partij zich gekleed had. De Cerberus voerde aan, dat ieder avonturier zich zulk een gewaad had kunnen aan- | |
| |
schaffen, en dat hij in allen gevalle zijne consignes niet mocht overtreden.
‘Maar, messer! ik ben de chevalier Hippolyte de St. Savornin!’ riep de jonge ridder verontwaardigd, en donna Lavinia zelve...’
Daarop kwam een lakei in groot kostuum toeschieten.
‘De chevalier de St. Savornin!’ riep hij. ‘Ah! dat is juist de man, die mij is aangewezen en dien ik herken.’
‘Zoo vriend! dat treft gelukkig... zeg dan aan dezen hidalgo, dat hij mij niet langer ophoudt, men wacht mij op het bal.’
‘Dat denk ik niet, senor; want ik heb juist order om u, bepaaldelijk u op te wachten... en van hier te verwijderen, zoo ras gij u verstouten zoudt eene poging te wagen om binnen te treden.’
En de groote lakei, zonder meer omstandigheden te maken greep Hippollyte bij den arm, om hem te dwingen achterwaarts te gaan.
De chevalier was woedend. In lichaamskracht zou hij voor dezen faquin (als hij hem noemde) moeten wijken, die nog daarbij zooveel makkers ter hulpe kon roepen als hij wilde. Zijn degen trekken - de drift kon er hem toe brengen, maar het was een volstrekt onschadelijk salet-degen; en daarbij, de toeloop van nieuwe gasten, de ceremoniemeesters, die terugkeerden, alles maakte het hem onmogelijk zich tegen deze ruwe willekeur te verzetten, en eer hij het zelf wist was hij buiten de poort en stond midden onder het volk, ondanks al zijne aanspraken en ondanks zijn habit gorge de pigeon. Onbeschrijfelijk was zijne woede, en te heftiger naarmate zij machteloozer was.
Op eens echter kreeg hij een inval en wilde nogmaals beproeven binnen te dringen, maar nu door geweld van anderen.
‘Burgers van Nijmegen en gij soldaten!’ riep hij luide, ‘ik behoor tot de Fransche legatie... tot het huis van een ambassadeur... en deze lomperts van Spanjaarden beletten mij mijne bediening waar te nemen bij mevrouw de ambassadrice. Ik ben grof beleedigd, helpt gijlieden mij wreken!’
Het volk, dat in ieder geval bij zulke opschudding eenige afleiding en vermaak dacht te vinden, zou er veellicht niet tegen gehad hebben hem te helpen, zoo niet de soldaten en de politiedienaren het hadden verhinderd, terwijl tegelijk eene karos met zes paarden kwam aanrijden en zich plaatste tusschen hun doel.
De Fransche ambassadrice!’ kondigden de heidukken aan, terwijl de pages afstegen en het rijtuig openden.
| |
| |
De Graaf Antonie van Oldenburg sprong uit de karos, en gaf de hand aan de maréchale d'Estrades.
De ridder trad vooruit, en sprak tot Graaf Antonie:
‘Als edelman bid ik u, monseigneur! trek u het lot aan van een Franschen ridder, die...’
Maar Graaf Antonie, die niet naar hem had gezien, en slechts de stem had gehoord van een smeekende, riep driftig: ‘neen!’ terwijl de maréchale met een spottend lachje zijn arm nam. - De Graaf meende door een fatsoenlijken bedelaar overvallen te zijn op dit onpassend oogenblik. De maréchale had beter gezien, maar zij wachtte zich wel de vergissing op te helderen. Tegelijk reed de koets weg, dat het slijk deed opspatten van de straat, en, och arme! zelfs het habit gorge de pigeon van den ridder en zijne zijden kousen waren er niet van verschoond.
‘De Fransche dames en heeren kennen hem niet eens,’ spotten de naastbijstaanden. ‘Het is zeker een bedrieger - een zakkenroller,’ mompelden stemmen uit het volk.
Maar de ridder hoorde ze ternauwernood, en het beleedigde hem zelfs niet meer, zoo was hij door de overmaat van zijne rampspoeden geschokt en getroffen. Alles was voor hem verloren! Al had men hem nu willen inhalen met triomf, hij kon zóó niet meer op het bal komen, hij mocht zóó niet gezien worden door zijne aangebedene Lavinia.
In de eerste verwarring en zonder recht te weten wat hij deed, ging hij werktuigelijk eene schuilplaats zoeken in dezelfde herberg, waarvan wij reeds meer gesproken hebben, en waar hij beproeven wilde de wanorde zijner kleeding eenigszins te herstellen en ten minste het voorrecht zou hebben rustig na te kunnen denken over het gebeurde, en te overwegen wat hem nu te doen stond.
Met al de vooringenomenheid van een jongen fat, die zich bemind gelooft, beschuldigde hij Lavinia niet in het minst, maar bracht alles wat hem onaangenaams was overkomen op rekening der Markiezin-moeder.
En in zekeren zin raadde hij niet mis. De waakzaamheid van de Hertogin de San Pietro, die zich reeds vroeger voorgenomen had scherp toe te zien, was verdubbeld door het gebeurde met de Markiezin. De page van donna Anna had gezwegen, maar Munoz, de Moorsche lakei, had niet dezelfde bescheidenheid. Wel zeide hij niet rechtuit wat hij had gezien, en wel had hij de voorzichtigheid de meesteres des huizes niet te noemen; doch hij kon zich niet onthouden in de antichambre en waar hij elders met zijne makkers samen was op zeer geheimzinnige
| |
| |
wijze te spreken over het gevaar, dat de Spaansche donna's liepen in dit vreemde land, omringd door vreemdelingen en bijzonder door de zeer verleidelijke Fransche caballero's; en zoo vaak het mannelijk personeel de eer der schoonen wilde verdedigen, hield hij vol, dat hij bewijzen zou kunnen leveren, die de ongeloovigsten zouden overtuigen.
Onder een troep Fransche of Italiaansche bedienden zouden zulke praatjes niet enkel gretige en lustige toehoorders gevonden hebben, maar ook zulken, die vermeerderden en verbeterden wat zij hadden gehoord, en die de onderstelde feiten naar lust hunner verbeelding kleurden en opluisterden, maar bij de Spaansche vond het tegenovergestelde plaats. Zelfs waar zij aanvingen te gelooven, achten zij het verbergen te meer zaak, van hetgeen den naam hunner schoone landgenoote konde schaden, vooral daar zij schemerachtig doorzagen, dat het ergerlijke praatje een blaam kon werpen op edele hoofden. Een innerlijke wrevel tegen vreemdelingen in het gemeen en de Franschen in het bijzonder, die zulke lichtzinnige onderstellingen mogelijk maakten, begon er onder hen te heerschen, en zeker, zoo Munoz een tooneel uit de Siciliaansche vesper had willen daarstellen, hij had maar behoeven uit te spreken dat de goede naam der Markiezin de los Balbases zelve dien morgen bijzonder in de waagschaal was gesteld. Ook toen de Hertog de San-Pietro op aansporing zijner gemalin den last gaf, waarvan wij vroeger spraken, werd die door allen met eene soort van geestdrift aangehoord, en Munoz bovenal had een ironieken glimlach niet kunnen verbergen, terwijl hij zeide, dat men wel deed met voorzorgen te nemen, en dat men zich gerustelijk aan hem kon vertrouwen, als er zekere personen moesten geweerd worden. San-Pietro meende hem te begrijpen, en wilde niet verder vragen om zijne schoonzuster niet bloot te stellen aan de verdenking van een lakei; maar toch werd daarop aan hem de belangrijkste post toevertrouwd, om den hidalgo bij te staan, die de genoodigden zou onderkennen, en tegelijk de persoon des ridders en zijn naam aangeduid als behoorende tot hen, die geweerd moesten worden. Dit alles viel echter voor, zonder voorkennis van den Markies de los Balbases en van don Emmanuel zelven, die beiden niet anders wisten of de aloude Spaansche gastvrijheid, die geene gasten weerde, zou ook ditmaal worden geoefend.
|
|