| |
Dokter Joachim Friedlander aan Mevrouw Ward Ryhove.
Waarde Mevrouw!
Boos zijn op u! mij gekrenkt voelen, gekrenkt toonen, omdat een mijner liefste patiënten in volle gezondheid en op een punt van familiebelang, dat niets met de hygiëne te doen heeft, met mij van gevoelen verschilde, en den raad, dien ik gaf, niet opvolgde! Ik! Het is waar, als het mijn praktijk geldt, als ik zie dat men mijne voorschriften verwaarloost en in gewichtige oogenblikken verzuimt of averechts uitvoert, dan, dit wil ik u wel be- | |
| |
kennen, ben ik... niet boos, niet gekrenkt, maar onhandelbaar; en dan eisch ik strikte gehoorzaamheid, volgzaamheid zonder slapheid, of ik maak rechtsomkeert, en men mag een ander roepen, die meer inschikkelijk is; maar ik herhaal het, dit geval is het uwe niet, en men moet uwe levendige verbeeldingskracht hebben en uw iritabel zenuwgestel, om zoo iets uit te denken! Zal ik u de waarheid bekennen over mijn stilzwijgen? De gansche zaak was door mij vergeten. Het schrijven van mijnheer Ryhove was beslissend en ingericht op het ‘pas de reponse’ te mijnen behoeve. Ik hield de discussie over dat punt voor gesloten, en wendde mijne aandacht elders. In mijn beroep krijgt men iederen dag, ieder uur nieuwe indrukken, en onder al die afwisselingen vergeet men al heel licht wat zich niet bepaald aan onze aandacht opdringt. Eerst door uw schrijven herinnerde ik mij den raad, dien ik u eens had gegeven met opzicht tot uwe Mathilde; dat zou nog het ergste niet zijn, zoo.... ik nu nog bij machte ware u het toen aangeprezen middel te leveren, daar het blijkt dat gij er u van wilt bedienen; maar ongelukkig is dit niet het geval. Gij begrijpt wel dat de Zwitsersche dame, die ik u op goeden grond kon aanbevelen, niet op uwe veranderde gezindheid heeft gewacht, laat ik liever zeggen op uwe veranderde omstandigheden, om een der vele proposities te accepteeren, die haar werden gedaan. Zij is nu geplaatst bij een ander lid van dezelfde familie, waarin zij reeds eene opvoeding heeft voltooid, en is met het gezin en de beide jonge dames, aan hare zorg toevertrouwd, naar het buitenland vertrokken. -Dat moeten wij dus opgeven; maar terwijl ik, gepreoccupeerd door het verlangen om u van dienst te zijn, mijne patiënten bezocht, viel mij iets in, dat u mogelijk zou convenieeren, al staat de persoon in kwestie in gansch andere condities, en al zou ik u niet met de hand op het hart durven verzekeren, zooals ik dat van mademoiselle des Troyes mocht doen, dat zij juist de aangewezen persoon is, om de opvoeding van eene jonge dame te perfectionneeren. Zij is zelf nog eene jonge dame en het zou kunnen zijn dat zij heel wat aan hare eigene vorming zou moeten doen, eer zij zich als eene perfekte opvoedster zou mogen opwerpen; maar.... men heeft l'enseignement mutuel geprezen. Uwe Mathilde is zacht en
| |
| |
buigzaam; zij heeft de vaste hand niet noodig van eene vrouw, die jarenlang een onbetwist gezag heeft gevoerd, en mogelijk zullen de jonge gouvernante en het aankomende jonge meisje elkaar spoedig verstaan, elkaar completeeren en perfectionneeren op zulke wijze, dat hetzelfde resultaat wordt verkregen door andere middelen; in elk geval zult gij toch uw moederlijk oog niet voorgoed afwenden van uwe eenige, onder de verstrooiingen die u wachten in de residentie; daar reken ik op, al valt er voortaan niet meer te rekenen op mijnheer Ryhove wat het vaderlijk toezicht aangaat. Hij behoort van nu aan in de eerste plaats aan den Staat, aan zijn ministerie, aan allerlei groote en kleine exigenties, waaraan hij zal moeten voldoen, en die ik niet noodig heb op te tellen. En, nu ik daarop kom, ik weet niet of ik u en hem wel uit het volle hart mag congratuleeren met die hooge betrekking. Ik laat dáár wat zij zal kosten aan tijd, rust en levensgenot. Mijnheer uw echtgenoot heeft gelijk; hij is nog ver van den leeftijd, waarop men vrijheid heeft dezen het meest te laten gelden, als ernstige plichten daarvan het offer vragen. Hij zelf zal de bezwaren rijpelijk overwogen hebben, eer hij aannam, maar des ondanks kan hem iets treffen, waarop hij niet heeft kunnen rekenen. Hindernissen en belemmeringen, in zijn weg gelegd door egoïsme en partijhaat, een toestand als die van Gulliver onder de Lilliputters, aan elk haar door ragfijne, maar onbreekbare draden verbonden, en die het slachtoffer weerloos maakt op het oogenblik zelf waarin hij tot strijden en overwinnen wordt geroepen. Zoo vastheid van karakter, wilskracht, een helder verstand en de beste intenties voldoende waren om zich in dit hachelijke ambt staande te houden ten bate des lands en tot eigene satisfactie, dan zou ik geen oogenblik aarzelen om mijn vriend Ryhove geluk te wenschen dat hij dien ingenomen had; maar sinds dat alles niet genoeg is, sinds hem eischen zullen gesteld worden, waaraan het bijna onmogelijk zal zijn te voldoen, en nog wel door iedere partij andere, kan ik hem alleen toewenschen dat het hem gegeven moge worden voor allen alles te zijn en toch zich zelf te blijven, het moeilijkste dilemma waarin een mensch kan gebracht worden; maar nu hij er toe geroepen werd en moed had er zich voor aan te gorden, hoop ik dat de fortuin
| |
| |
met den stoute mag zijn, en dat hij zich met kloekheid moge handhaven op den post dien hij aanvaardde. Doch ter zake, verschoon de uitweiding. Bij eene familie, waar ik praktiseer, logeert sinds eenigen tijd eene jonge dame, die zeer bijzonder mijne belangstelling wekt. Zij is van deftige afkomst, heeft eene opvoeding genoten overeenkomstig haar stand en fortuin, en placht, overal waar zij zich vertoonde, als eene riche heritière begroet, gevierd te worden, tot zij door een bankroet in hare familie totaal werd geruïneerd. Zij is wees, en schijnt het met de verwanten, die schuld hebben aan hare financieele ramp, niet best te kunnen vinden; althans zij heeft hier bij eene vriendin schuilplaats gezocht, omdat zij zich uit die omgeving wenschte terug te trekken; maar hare positie is niet houdbaar op den duur; zij zelve zal de eerste zijn om dat te gevoelen, ik ben er zeker van, hoewel zij zich op dit punt niet tegen mij heeft uitgelaten. Toch meen ik in zekere mate haar vertrouwen gewonnen te hebben, en ik zou heel goed het initiatief kunnen nemen om er haar over te spreken, mits ik daartoe gerechtigd worde door u, en haar de plaats bij uwe Mathilde had aan te bieden. Zonder dat, ware het wreedheid la corde sensible aan te roeren, die mogelijk toch al pijnlijk trilt in het verborgen.
Maar gij wilt allereerst weten of zij zoodanige talenten en kundigheden bezit, die tegenwoordig onmisbaar worden geacht, als men naar eene gouvernante uitziet, en zoo mijne observaties niet geheel onjuist zijn, dan kan ik u daarop geruststellen; maar of zij nu juist de geschiktheid bezit, dit alles aan anderen mede te deelen, kan ik niet uitmaken. Zij is niet voor zulke bestemming opgeleid, het arme kind der weelde! Maar ik weet dat zij uit liefhebberij, en om veel ledigen tijd nuttig te gebruiken, al wat zij voorheen heeft geleerd, bijgehouden heeft; ja, dat zij hare kennis heeft vermeerderd en het bij die self education tot eene hooge mate van ontwikkeling en geestesbeschaving heeft gebracht, en dat zij, zoo zij er ooit zin voor gehad heeft, nu althans den lust heeft verloren om met de ijdele damesschare mee te doen, die niets najagen dan de dwaasheden der mode en de wereldsche vermaken. Zij kwam daarvoor uit, toen ik haar eens bij eene lichte ongesteldheid behandelde en haar verdiept vond in....
| |
| |
alles behalve dagelijksche lectuur. Zij moet eene goede musicienne zijn, maar ik ben niet competent om over dit talent te oordeelen, maar wel om op te merken dat zij met veel geduld, al is het zonder groot succes, het zesjarig dochtertje van hare vriendin op de piano voorthelpt; zeker uit de zucht om zich verdienstelijk te maken. Maar het lastige, weerbarstige kind heeft haar liefgekregen, en dát vind ik een goed teeken. Wat het karakter betreft: eene niet alledaagsche persoonlijkheid, vast en betrouwbaar, dat is mij uit menigen trek gebleken. Het humeur zal ook wel gaan in uwe vriendelijke omgeving, schoon hare vriendin klaagt dat zij zoo fier en zoo prikkelbaar is, en zoo licht gekrenkt; maar ik gis wat er hapert: de vriendin zal tegengevallen zijn, en het hart is verbitterd... Zij heeft iets hautains, iets stroefs, en trekt zich veel liever terug dan zich op den voorgrond te plaatsen, minder uit schuchterheid, dan uit zekere vrees voor terugzetting, die in hare positie wel verklaarbaar is. Denk het zelve in, lief, fijn voelend vrouwtje: wat dat zijn moet, door een omzwenk van het lot, en zonder daaraan zelve schuld te hebben, neergeworpen te zijn van het hooge voetstuk door de vleierij voor de rijke erfgename opgericht, om het voortaan met het terre à terre te moeten doen en het bescheiden plaatsje, dat er voor de arme wees overblijft, voor lief te nemen; - ook heeft zij uit edelen trots die wereld verlaten, welke zich gehaast heeft haar den rug toe te keeren, zoodra men wist dat hare millioenen, waarover ieder den mond vol had, tot zéro gereduceerd waren. Waar zijn zij nu allen gebleven, die vurige aanbidders, die laffe adulateurs, wier toeleg het was haar te doen gelooven, dat zij zonder haar niet konden leven, niet gelukkig konden zijn? Weggevaagd! rentrés sous terre, alsof een goochelaar ze geëscamoteerd had, en zich nú gelukkig achtend dat zij het toppunt hunner wenschen niet hadden bereikt: ‘ze zaten dan nu met eene doodarme vrouw opgescheept, te zeer aan weelde gewend om het met een kleintje te kunnen doen!’ Deze liefderijke inlichtingen gaf mij ‘de vriendin,’ niet zonder te laten doorschemeren, hoezeer zij het betreurde dat de chère belle wat al te kieschkeurig was geweest in hare dagen van glorie, daar ze dan nú al lang goed geëtablisseerd had kunnen zijn, en ‘u niet meer tot een bezwaarpunt,’ voegde ik er
| |
| |
in gedachte bij, want zóó is het, men wil zich niet aanstellen als lieden zonder hart; men wil zich edelmoedig toonen; men wil de dehors van dat alles bewaren; ‘wie zou men wezen, zoo men, zelf gefortuneerd zijnde, eene arme vriendin niet bijstond in den nood,’ luidt de formule, waarmee men mij de positie schetst, ‘maar toch’... achter dat maar toch... waarbij men fatsoenshalve afbreekt, schuilt een heirleger van bezwaren en bedenkingen, die al heel slecht uit een edelmoedig hart en warme vriendschap zijn te verklaren. Nog een woord over haar uiterlijk, dat bij u, dames zooveel beteekent. Zij heeft eene fijne, slanke gestalte, ongebogen door den knodsslag van het lot; ja mogelijk heft zij het hoofd met te meer fierheid op, naarmate hare achting voor het haar omringend geslacht is afgenomen. De vrouwen vinden haar niet mooi. De heeren plachten hare trekken interessant en geestig te noemen, maar al denken zij het nòg, zij zwijgen het voorzichtiglijk; ‘men moet zich geen strik om den hals werpen.’ Zij heeft donkere, sprekende oogen, die doorgaans wat koel en wat strak staan, doch die vol uitdrukking en gloed zijn, zoodra men een onderwerp aanroert, dat hare belangstelling wekt of haar gevoel treft; voorts het wat bleeke teint van een creole - die zij is -, want hoewel van een Hollandschen vader, is zij toch in Indië geboren, en - la beauté du diable: geest en jeugd. Daarbij de gracelijke houding en manieren, die eene aristocratische opvoeding en het verkeer in de beste gezellige kringen haar tot gewoonte hebben gemaakt. Ziedaar, dunkt mij, de schets voltooid, zoo uitvoerig als de beste photographie haar konde leveren. Denk er over na en raadpleeg rijpelijk met uw heer gemaal, of hij zulk een persoonlijkheid als gezellin, als geleidster van uwe Mathilde aannemelijk acht; meer heeft het lieve, reeds zoo wel opgevoede meisje immers niet noodig; bijhouden, vorderen in hetgeen zij weet, en voorts zorgen dat zij zich niet verveelt, en dat de verveling hare verbeelding niet tot dwepen of tot dwaasheden verlokt. Ziedaar, dunkt mij, in het gegeven geval het noodigste. Is uw antwoord toestemmend, dan ga ik recht op mijn doel af, om haar het voorstel te doen; zoo niet, dan zwijg ik liever, want ik wil liefst geen wonde openrijten, waar ik geen balsem heb aan te bren- | |
| |
gen. Wat u betreft, mij dunkt, het is juist een kolfje naar uwe hand, teerhartig ci-devant freuletje von Braunsfeld, om hier eene onverdiende disgrâce du sort te helpen redresseeren, als... gij er den tijd voor hebt... nu het uw métier gaat worden, eene femme du monde te zijn; zeg voor mij alles liefs aan uwe Mathilde, en mes respects aan Zijne Excellentie
van uw zeer gehoorzamen dienaar,
Joachim Friedlamder.
PS. De fortuin begunstigt mijne goede intentiën; ik wilde dezen brief juist sluiten, toen ik bij de familie werd geroepen, waar mijne candidaat-gouvernante logeert. Ik trof beide dames in zekere agitatie; er moest tusschen haar iets voorgevallen zijn, wat men gewoon is eene scène te noemen. Dat bemerkte ik heel gauw, al wilde men het voor mij verbloemen. Mevrouw, met een gloed van drift op voorhoofd en gelaat, verklaarde zich wat zenuwachtig, en had Hofmann moeten gebruiken. Juffrouw N.N. trachtte zich kalm en waardig te toonen maar kon toch de uitdrukking van toorn en verbittering niet verhelen, die maar al te duidelijk uit hare trekken sprak. Bleek, met sidderende lippen, en oogen, die verrieden dat er smartelijke tranen waren gestort, was zij het, die mij meedeelde waarom men mij had laten roepen. Het kleine meisje was gevallen, had een paar onbeduidende wondjes aan het hoofd gekregen en lag nu schreiend en snikkend op de canapé, met een verband om de wonde plekken, inderhaast en niet zonder oordeel door de logée gelegd, die de taak van pleegzuster scheen te vervullen, terwijl mevrouw, in eene gemoedsbeweging, die mij voorkwam niet vrij te zijn van aanstelling, door de kamer liep als eene radelooze. Het bleek mij dat de beide dames elkaar weerszijds de schuld hadden gegeven van het ongeval, en dat het bij die aanleiding tusschen haar tot eene uitbarsting was gekomen, die bij eene verhouding als de hare, tot de ergste consequenties kon voeren. Ik hield mij of ik niets van dat alles doorzag, schreef een calmans voor, dat mevrouw hoog noodig had, verbood Hofmann en overdreven bezorgdheid, gaf mijn raad ten behoeve van de kleine patiënt, en aan de logée een
| |
| |
wenk mij even buiten de kamer te vergezellen; dat was juist hare intentie; zij bracht mij in het spreekvertrek, daar zij buiten de moeder om het naaste bericht wilde hooren omtrent den toestand van het kind. Ik kon haar geruststellen. - ‘De zaak had weinig te beteekenen, en mevrouw deed verkeerd zich zóó te alarmeeren!’ - ‘Wat zal ik u zeggen,’ hernam zij, even de schouders ophalend, ‘zulk een ongeluk juist in de absentie van den vader, en zij - die maar de tweede moeder is - zij vreest dat men haar van zorgeloosheid zal beschuldigen en overdrijft nu... de bezorgdheid...’
‘Ten onrechte, want er is geene oorzaak voor,’ repliceerde ik, en waagde tegelijk de opmerking, dat er was wat mij veel meer bedenkelijk voorkwam. Zij zweeg, maar zij raadde mijne belangstelling en sloeg hare sprekende oogen vragend naar mij op. - ‘Gij lijdt, gij voelt u hier ongelukkig; ik ben er zeker van,’ voegde ik haar toe, op dien toon van deelneming, die zelden wordt misverstaan. Zij had behoefte om haar hart uit te storten en haar grieve van dit oogenblik te klagen aan een vertrouwd oor. ‘Vrijwillig had zij zich het kind aangetrokken, dat door de vriendin wel wat al te stiefmoederlijk werd behandeld, maar zij had zich niet verbonden om voortdurend in de nalatigheid der bonne te voorzien; deze had de kleine aan zich zelve overgelaten, vertrouwende op hare waakzaamheid, die men niet eens had ingeroepen, en toen het ongeval plaats vond, werd het haar door de vriendin verweten als eene schromelijke achteloosheid harerzijds.’
Al de opgekropte bitterheid der teleurgestelde vriendschap had zich toen lucht moeten geven, en stuitte op hardheid, op grof egoïsme; de vormen die men tot hiertoe jegens elkaar in acht genomen had, waren niet meer ontzien; zich opwindende in hare ergernis, bekende zij mij dat het nu tot een uiterste gekomen was, dat haar niet veroorloofde langer zulke gastvrijheid te genieten.
‘Ik kán en wil niet meer in dit huis blijven,’ snikte zij onder tranen, ‘maar waarheen! waarheen!’
‘That was the question, niet gemakkelijk op te lossen,’ moest ik toestemmen. ‘Terugkeeren naar hare vroegere woonplaats?’
| |
| |
Zij had geldige redenen om daar niet toe over te gaan.
Te G. blijven en ergens kamers nemen? Zij gaf mij te kennen dat zij daartoe de middelen wel had, maar dat was eene publiciteit geven aan hare brouille met de vriendin, waartegen zij opzag, en daarbij, het zou geene houding hebben, en zij wist vooruit, dat men haar, de logée, in het ongelijk zoude stellen; om de waarheid te zeggen, zij heeft geen al te groot vertrouwen op de menschelijke edelmoedigheid, en zij heeft zeker oorzaak voor dit mistrouwen. Van de hoogte der fortuin afgedaald, is zij al heel onzacht neergekomen, en ik kon haar alleen beklagen; ik kon haar niet met hardheid terechtwijzen, toen zij mij vertelde dat zij nog wel hare toevlucht kon nemen tot eene oude vriendin, hare voormalige gouvernante, die in Zwitserland was gevestigd, maar dat zij zich daaraan niet wilde wagen dan op het uiterste, uit vrees voor nieuwe teleurstelling, die het harte krenkte en zoo zwaar viel te dragen. Liever kwam ik toen maar voor den dag met mijn plan, zonder u nog te noemen.
‘Waarom zoudt gij niet eene betrekking aanvaarden bij lieden, van wie gij niets wacht dan het overeengekomene, en die u geene teleurstelling zouden bereiden, omdat gij er u geene illusies van maken zoudt?’
‘In betrekking gaan bij vreemden!’ hernam zij verrast, maar toch niet gekrenkt. ‘Ik heb waarlijk nooit over zoo iets gedacht; doch gij hebt gelijk, ik zou het kunnen beproeven... maar ik kan mij toch niet als gezelschapsjuffer aanbieden; het lot dier martelaressen heeft altijd mijn deernis, mijn ergernis gewekt.’
‘In den regel is dat ook niet benijdenswaardig; maar de zorg voor de leiding van een aankomend jong meisje... op u te nemen.’
‘Het is waar, zoo iets zou ik kunnen aanvaarden.’
Ik meende mij niet te veel te avanceeren door te zeggen:
‘In zulk geval zou u een convenabel honorarium worden toegekend, en van de familie, waaraan ik denk, kan ik u de zekerheid geven, dat men er voor u al de egards zoude hebben, waarop eene jonge dame van uwe afkomst aanspraak kan maken.’
‘Dat laatste is voor mij het volstrekt noodige,’ gaf zij ten antwoord; ‘maar wat het eerste betreft, ik kan nog wel voor mijn toilet zorgen, en het zou mij tegenstaan om mij te laten beta- | |
| |
len. - 't Is voor mij hoofdzaak, in eene deftige familie te worden opgenomen en iets mede te genieten van het huislijk verkeer, want ik kan niet besluiten om mij hier of daar op een derde verdieping te gaan verschuilen. Ik ben levenslang gewoon aan zekere comforts, die ik ongaarne zou missen. Ik wil, ik kan niet meer meedoen met de wereld, dat is waar, maar toch, ik heb er reden voor, om mij niet geheel af te zonderen...’
Ik gaf haar gelijk, en meende haar zelfs een compliment te moeten maken, in den vorm eener goede profetie voor haar avenir, waarover zij de schouders ophaalde met een ironiek glimlachje. Maar toch wij werden het eens; ik kwam er voor uit, dat ik eene positie in 't oog had, zooals zij die wenschte; zij beloofde mij voor het oogenblik, zoo goed als het zijn kon, eene verzoening te treffen met mevrouw W., om daar te kunnen blijven en de convenances te bewaren tot ik zekerheid had. Gij ziet dat gij nog door niets zijt verbonden, en dat alles nu maar alleen afhangt van uw antwoord. Vóórdat het gunstig luidt, mag ik u den naam van mijne cliënte niet noemen; maar ik durf u verzekeren, dat zij met hare Juno-gestalte niet misplaatst zal zijn in uwe salons.
|
|