| |
| |
| |
Tweede gedeelte.
I.
Mevrouw Sophie ward Ryhove aan Dokter Joachim Friedlander.
Cher Docteur!
Toen wij verleden zomer het voorrecht hadden u eenige dagen bij ons buiten te zien, hebt gij ons van eene gouvernante gesproken, die zoo perfekt geschikt zou zijn voor onze Mathilde. Bij al wat sinds weer door uw hoofd is gegaan, herinnert gij u dat mogelijk niet meer; maar ik, als belanghebbende, weet nog zeer goed welke uitnemende hoedanigheden en zeldzame gaven van verstand en hart gij ons hebt opgeteld, als zich vereenigend in de persoon in kwestie. Zekere leeftijd; eene educatie met het beste gevolg voltooid; de intieme gebleven van de familie en de raadgeefster van de jonge dame sinds haar huwelijk; geen schitterende inventaris van allerlei talen en vakken, maar die, waarvoor zij zich aanmeldde, in waarheid bezittend, daarbij recommandabel door een goed humeur een zeer weinig pretenties in onderscheiding van velen harer medezusters, die de schrik zijn van de dienstboden en de plaag van de huisgenooten. Kortom een model, een specialiteit, her weight in gold waard, en, wat alles zegt, in één woord door u als uitverkoren om de laatste hand te leggen aan de opvoeding van ons eenig kind. Het bevreemdde u toen, het piqueerde u, vrees ik, wel een weinig, dat wij deze goede occasie niet met beide handen aangrepen, maar que vous dirai-je?
| |
| |
Toen gij vertrokken waart, onseenige dagen bedenktijd latende, doemden de bezwaren op in grooten getale. Allereerst kwam de oppositie van Ryhove's zijde. Hij had er tegen dat het eene Zwitsersche dame was. Die bergbewoonsters, beweerde hij, zijn heerschzuchtig en intrigant. Hare functie brengt mee dat zij zekere autoriteit oefenen; de menschelijke eerzucht brengt er haar toe om naar meer te staan; bij veel slimheid en behendigheid gelukt het haar meestal, en zoo heeft men niet slechts eene opvoedster voor zijn kind, maar tegelijk eene surintendante over de huishouding ingehaald, sprak hij met een verdrietelijken trek, dien ik niet gaarne op zijn gelaat waarneem. Ik wil gelooven, eindigde hij, dat de protégée van den dokter ook op dezen regel eene exceptie is; doch is er dan zulk eene urgentie, om het daarop te wagen? Daar had hij gelijk in; dringende noodzakelijkheid was er niet, vooral niet om onzen prettigen huiselijken kring, waarin gij zelf u zoo recht thuis gevoeldet, te breken door er eene vreemde in op te nemen. Alles wordt dan in eens zoo anders; mijne zuster, de weduwe Belcoeur, die gij weet dat bij ons inwoont, al hebt gij haar laatst niet ontmoet, daar zij een uitstapje maakte naar de familie van haar man in het zuiden van Frankrijk, die zoo vlug en vaardig is met de talen en tot hiertoe Mathilde's eenige institutrice is geweest, was er kennelijk onaangenaam door getroffen, dat er over eene gouvernante werd gedacht, en zij verlangde te weten waarin zij jegens onze Mathilde was te kort gekomen, dat wij eene vreemde opvoedster naast, en zooals vanzelf sprak, boven haar wilden stellen. Zij had recht zich wat gekrenkt te gevoelen, want onze vijftienjarige heeft haar alles te danken. Hare tegenwerping was dan ook beslissend. Wij zouden ons gezin niet bezwaren met er eene vreemdelinge in op te nemen. Mevrouw Belcoeur zou alleenheerscheresse blijven in de leerkamer, met den schoolmeester voor sommige lessen tot adjudant. De vrouw van onzen dominee, die zelve huisonderwijzeres is geweest, zou voortgaan met haar wat voort te helpen in muziek en handwerken; ik zou de moederlijke taak der opvoeding niet uit mijne handen geven, en nonobstant vos bons conseils zouden wij op Ringburg in het oude cirkeltje blijven ronddraaien, wat nog
| |
| |
niemand onzer had tegengestaan of duizelig gemaakt. Aan van Ryhove werd opgedragen u met alle menagement kennis te geven van ons besluit, en met dominee en zijne vrouw vierden wij een klein feestje, van blijdschap dat de wolk, die onzen huislijken hemel had bedreigd, was opgetrokken. Maar, helaas! de vreugde was van korten duur. Als ik zeg kort, dan is het omdat hier buiten de tijd, zelfs in den winter, zoò schielijk omgaat; want, toen gij het voorstel deedt, waren wij in het midden van den prachtigen zomer, en nu zien wij de lente reeds weer te gemoet, en de Maartsche buien - de Maartsche buien in de politiek - werpen ons heele levensprogram als een kaartenhuisje omver.
Revirement complet de système politique bij de regeering - revirement complet de système domestique op ons lieve Ringburg, dat dreigt verlaten te worden juist in een tijd waarop het in volle jeugdige schoonheid gaat prijken. Verbeeldt u naar de stad te moeten trekken, naar de residentie nog wel, terwijl de perzike- en morelleboomen bloeien en terwijl ons bekoorlijk landgoedje er uitziet als een jonge bruid voor de receptie getooid! En toch kan dat niet anders, als men een man heeft die aan de zijde der liberalen staat, en waarvan men gelooft dat hij de bekwaamheid bezit om minister te zijn. Ik voor mij hield het er voor, dat het al heel mooi was om het tot in de Provinciale Staten te brengen, en Ryhove zelf verlangde niets daarboven; hij had zoo'n prettig leven, als landheer zijn eigen goederen beheerend, en nog zooveel daarenboven; geen gebrek aan bezigheid, dat verzeker ik u, en toch nog tijd over voor het huislijk en gezellig leven. Dat zal nu anders worden, helaas! Maar wat deed hij ook die brochure te schrijven, die de opmerkzaamheid van ‘de Haagsche Heeren’ op hem gevestigd heeft, en die er de voorname oorzaak van is, dat men hem nu uitgenoodigd heeft om zijne partij te spelen in het nieuwe ministerieele schaakspel, dat er wordt opgezet. En - de ongelukkige heeft aangenomen! Nu vraag ik u, dokter, of dat niet is moedwillig in zijn eigen verderf loopen! - maar die ambitie! die ambitie! en de mannen hebben zulke prachtige argumenten om die te rechtvaardigen, dat de arme onwetende vrouw, die nog
| |
| |
wel een woordje in het midden had willen brengen, niets meer kon dan er het hoofd voor buigen.
‘In mijn negen-en-dertigste jaar, Sophie! in de volle kracht des levens, mag ik mij niet onttrekken aan het juk dat men mij ten dienste van het vaderland wil opleggen,’ zei mijnheer Ward Ryhove mij op een toon van convictie, die zich ook aan mij meedeelde. O! die dienst van het vaderland, wat al offers gaat deze nog van ons vergen. Mijnheer de Minister is naar den Haag vertrokken, om zich als slachtoffer van het staatsbelang te laten wijden, en voorts om er in het belang van zijn gezin een huis te zoeken. Hij vindt noodig dat wij er ons op een deftigen voet inrichten, en hij wil zelfs dat ik niet als eene schuchtere provinciale geretireerd zal leven, hetgeen strikt genomen heel wel kan, dat weet ik van Marie Z., de vrouw van een der talrijke geécrouleerde ministers, die doodeenvoudig leefde als ware haar man referendaris geweest, en in wie het nooit is opgekomen zich aan het Hof te laten presenteeren. Maar Ryhove wil juist dat ik menschen zal zien, vreemdelingen ontvangen, aan het Hof gaan, mee zal doen in één woord: hij verbeeldt zich dat hij met mij nog wel voor den dag kan komen, en hij wil niet dat de Haagsche aristocratie met een voornaam Naserümpfen op de burgerlijke huishouding van den burgerminister zal neerzien. Gelukkig behoeven wij ons niet te geneeren om de kosten. Ryhove is gefortuneerd, zooals gij weet; ons leventje op Ringburg was zoo eenvoudig, dat wij onze inkomsten op verre na niet verteerden. Dat zal nu anders worden. Ik maak mij op dat punt geene illusies; maar oom Ward, de rustende scheepsreeder, is zóó in zijn schik dat zijn familienaam dus geïllustreerd wordt, dat hij er een ton gouds voor overheeft, om ons in den Haag te installeeren. En ik... zal ik eens eerlijk opbiechten, cher Docteur! de occasie maakt den dief, en ze is hier zeer verlokkend voor eene vrouw, nog niet diep in de dertig, die bij eene ci-devant hofdame (onder Anna Paulowna) is opgevoed, en die hare jeugd in de hofstad heeft gesleten, maar, als arme freule en afhankelijk van eene niet vermogende en niet liberale tante, al die heerlijkheden alleen uit de verte heeft mogen aanschouwen. Le supplice de Tantale, dat wil ik u verzekeren, voor eene achttienjarige, die alleen maar
| |
| |
van de Fransche Opera en de soirées dansantes hoorde vertellen! Gelukkig kwam mijn beste Ryhove mij van dat martelaarschap verlossen, om mij als jeugdige vrij vrouwe op Ringburg te plaatsen. Zijne liefde, ons ongestoord huislijk geluk, mijn kind, een beperkt gezellig kringetje, mijne goede schoonzuster, die na zeer droeve lotgevallen als weduwe bij ons kwam inwonen om de zorg voor Mathilde met mij te deelen, dat alles vergoedde mij de geleden ontberingen, en ik hunkerde volstrekt niet meer naar de genoegens van het stadsleven; met de hand op het hart mag ik het zeggen. Maar nu onze familiekring toch wordt gebroken, nu ons geheel intérieur wordt gemetamorphoseerd en ons eene gansche verandering wacht, nu ik mijn man meer dan half verlies aan den dienst van den Staat, nu wil ik de vergoeding, die hij voor mij uitdacht, ook wel aannemen. Nu zal ik eens in de wereld rondkijken en mij amuseeren - zoolang het mij amuseert; maar gij begrijpt, dat onder dat alles Mathilde mij embarraseert; het spreekt vanzelve, dat wij haar nog niet in de wereld kunnen brengen, en het lieve kind, aan het vrije, vroolijke buitenleven gewend, zou de eenzaamheid in de stad wel wat heel somber en eentonig kunnen vinden. Men sprak er wel over haar op een Brusselsch pension te doen; maar bij haar teer en aantrekkelijk gestel zulk eene scheiding, en voor het eerst van haar leven het ouderlijk huis te verlaten, dat is te hard, en noch ik noch Ryhove willen haar missen. ‘Als ik thuis eet, moet ik haar lief gezichtje aan tafel zien,’ zegt Zijne Excellentie, en hij heeft gelijk; wie weet voor hoeveel déboires het hem zal moeten troosten! Ik hoor dat de Haagsche meisjesscholen uitnemend zijn, maar onze Mathilde behoeft geene savante te worden, en in de tusschenuren thuis zou zij zich verlaten en unheimisch voelen. Zij moet gezelschap hebben; zij moet eene leidsvrouw hebben; iemand die haar overal vergezelt, die het oog houdt op hare vorming, die waakt over haar hart, die zorgt voor hare teere gezondheid; in één woord: wij zijn nú besloten tot eene gouvernante. Ryhove zelf was de eerste die er van sprak, en toen ik hem herinnerde dat hij voorheen tegen eene surintendante had gestemd, beweerde hij, dat er in een huis als het onze zijn zal, met vijf of zes dienstboden, wel eenig toezicht noodig is, wanneer mevrouw zich voorneemt uit te gaan! Zijne argumenten
| |
| |
zijn irresistibles, zooals gij ziet, beste vriend! en daarom kom ik tot u met de vraag: is de dame in kwestie nog disponibel? Zoo ja, wees zoo goed, mij hare condities te doen kennen, of liever die zijn vooruit toegestaan. Wilt gij dat zaakje dan maar definitief voor ons behandelen en afdoen? Mijne Mathilde zal haar de taak niet moeilijk maken, en wat ons betreft, wij stellen ons voor dat zij de plaats zal innemen van onze schoonzuster, die vrijwillig gelijke functie heeft bekleed. Wij waarborgen haar in ons huis alle deferentie en consideratie waarop zij aanspraak kan maken, en onze achting, onze genegenheid daarenboven, als zij die weet te winnen. En nu, daar valt mij in dat gij op mijn laatste schrijven niet hebt geantwoord, cher Docteur! Dat kan zijn, omdat uwe drukke praktijk en uwe wetenschappelijke studiën u heel weinig tijd laten voor correspondentie, maar het kan ook zijn uit eenige gekrenktheid, omdat wij uw voorstel toen een weinigje bot af hebben verworpen. Als dat zoo zijn mocht, spreek dan een goed woordje voor ons bij u zelve. Waarom zoudt gij un homme en place boudeeren, die mogelijk la pluie et le beau temps kan maken in de zaken waarvoor gij ijvert. Bovenal mag een Friedlander de hand der verzoening niet weigeren, als er dringend en ootmoedig vergiffenis wordt gevraagd door zijne onveranderlijke vriendin en dankbare patiënt.
Sophie W.R.
Ringburg, April 18-.
|
|