| |
| |
| |
XVIII. Een hoofdstuk, dat ook wel kan worden overgeslagen.
Het is meer dan overtollig, het diep verval van godsdienstzin, zedelijkheid en beschaving der Geestelijkheid, vóór en ten tijde der Reformatie, op nieuw aan den shandpaal te stellen bij wijze van tafereel. In feiten heb ik er reeds op gewezen en zal dat nog verder moeten doen; daarenboven, betoogend en geschiedschrijvend, onder alle bedenkelijke vormen, hebben meerderen, dan ik er noemen kan, het reeds vóór mij gedaan; tijdgenooten zoowel als die van zeer verre op die eeuw terug zien, sommigen met kleingeestige eenzijdigheid en met eene geestdrift, die te verdenken is, anderen met passende onpartijdigheid en sprekende waarheidsliefde: de lezers dus, die ik mij voorstel, kunnen het allen weten, en het is geene te groote beleefdheid, ieder hunner eenige kennis toe te vertrouwen van een zoo belangrijk tijdperk; om niet eens te spreken van die velen, in studie en doorzigt mij onbereikbaar verre vooruit.
Ze weten dus, hoe Leo X, een man van fijnen smaak en van letteren, die kunsten en wetenschappen liefhad met den hartstogt van een' Italiaan, die hij was, de rust van een leven, opgesierd door
| |
| |
alle bedenkelijke wellusten des levens, liever had dan de belangen der Kerk, die hem waren toevertrouwd; hoe hij in behagelijke sluimering de oogen liever sloot voor de kankerziekte, die zijne schaapskooi besmette, dan ze met wakkerheid te openen, om helder toe te zien bij hare genezing. Zij kennen den beklagelijken invloed, dien zijn voorbeeld en dat van zijn hof uitoefenden op de zedelijkheid der gansche Christenwereld, en de vreeselijke terugwerking daarvan op het verval van het Roomsch pauselijke Rijk. Ze kennen den eenvoudigen monnik, die opstonden die zijne stem verhief tegen Rome, tegen Rome, dat in het eerst van uit hare hoogte zijne pogingen met eenen glimlach van verachting beschimpte; dat zijne zaak voor niets meer hield dan eene theologische kwestie; dat met een spottend schouder ophalen toezag bij de onnoozelheid en de geestdrift en de goede trouw van hem, die zich de moeite gaf ze te opperen en te ontwarren; en dat vergat op te merken, hoe die man de vertegenwoordiger was van den volksgeest, en hoe deze lang naar eenen moedigen voorganger gewacht had om zelf te spreken. Toen men ontdekte, dat de aanvaller geducht was en te vreezen, was het te laat. De aanvaller had eenen krachtigen adem en eene sterke stem, en het was niet meer in de magt van het gansche Heilige Genootschap, noch van eenig mensch, hem tot zwijgen te brengen; en al ware het ook zelfs, dat men hem beletten konde te spreken, men had het volk niet meer kunnen beletten te zien. ‘Kerkhervorming’ was het wachtwoord ge- | |
| |
worden, dat alle weldenkende en helderziende mannen, leeken zoowel als het betere deel der Geestelijkheid, uit het eene eind van Europa tot het ander elkander toeriepen. Rome! het ware u goed geweest, zoo gij toen nog hadt willen hooren; maar gij hoordet niet.... en.... Leo X stierf, jong nog, doch te laat, dan dat zijn dood de Kerk voordeel had kunnen doen; hij stierf, toen zijne fouten en zijne misdrijven al het kwaad hadden gedaan, dat eer schijnt noodig geweest te zijn; of liever, toen hij de partij, die hig voorstond, in eene wanorde had gebragt, die geen zijner opvolgers tot hiertoe in orde heeft kunnen herscheppen. Na hem had Adriaan VI de sleutels van St. Pieter in de waardige, maar zwakke handen gevat, of, beter, bij de oneenigheid der Kardinalen en hunne onderlinge jaloezij, had de Spaansch-Oostenrijksche invloed zich in het Conclave weten te doen gelden boven de Fransche, en de leermeester van Karel V zag zich als door toovermagt op den hoogen Pausenzetel geheven. De Christenheid haalde weêr vrolijk adem, de hoop herleefde. Adriaan was een eerwaardig priester, een vroom mensch, een geestelijke van onberispelijken levenswandel en van eenvoudige zeden, een geleerde, die zich bekend gemaakt had als hervorming wenschende in de Kerk en die te willen aanvangen dáár, van waar zij werkelijk moest uitgaan: met de verbetering van het hoofd en de hooge leden. Met voorbeelden toonde hij, hoe zeer zijn afkeer van overtollige weelde opregt was en welgemeend, en hoe hij de kerkelijke belangen dacht te stellen boven
| |
| |
alle anderen, en er kwam rust, de gespannen rust der verwachting. En toch, die hoop en die verwachting zijn niet door eene blijde uitkomst bekroond geworden, die verheffing heeft niet gebragt wat zij beloofde.
‘Zijne korte heerschappij, slechts bij maanden te tellen,’ spreken zijne lofredenaars klagend, ‘was er de oorzaak van;’ ‘het diep ingewortelde verderf,’ voegen de kerkgeschiedschrijvers er bij, en zeker met groot regt; maar wij, die niet geschiedschrijvers zijn noch lofredenaars, hebben den moed ook nog op eene andere te wijzen. Adriaan was niet de man voor zijnen tijd, niet de man voor zijn werk. Wij noemden zijne hand eene zwakke. Wij vinden dat door alles bewaarheid. Zijn gedrag in Spanje, toen hij, met eene volmagt van Karel V in de hand, niets heeft gedaan om die te doen gelden tegenover den Kardinaal Ximenes, die hem dwong eene rol te spelen, zoo nutteloos lijdelijk, als wel nooit een Staatsman van een zelfstandig karakter zich met berusting zou hebben laten toebedeelen. En toch, tot twee malen toe werden hem uit Brussel medehelpers toegezonden, als een bewijs, hoe opregt men van dáár zijn gezag wenschte te steunen. Vergeefs! hij heeft nooit iets durven ondernemen tegen den behendigen mededinger, die het de drie Nederlanders liet aanzien, hoe hij alleen regeerde in hunnen naam. Ook zijn de raadslieden des jeugdigen Keizers geëindigd met eene volmagt krachteloos te maken, die toch geen harer afgezondenen wist te doen eerbiedigen, en niet dan na de beslissende terug- | |
| |
zetting van Ximenes; bij de komst des Konings, heeft Adriaan moed gehad met der daad regent van Spanje te zijn. Voorwaar! in den man, die zóó handelen kon en zich laten handelen, is het niet vreemd, dat hij het zwaard van Petrus niet met vuur heeft aangegrepen, en niet met eene krachtige hand heeft gezwaaid; dat op zijn hoofd de drie kroonen te zwaar wogen, gelijk hij voorzag en altijd heeft geklaagd. Zijne vrome gemoedelijkheid voelde al het gewigt van zijnen staat; weifelend en besluiteloos zag hij het kwaad en misschien de middelen om er in te voorzien; maar terug geschrikt door den grooten omvang van het werk, liet hij den opgeheven' arm altijd weder kleinmoedig neêrvallen. Het was zijn stelsel voet voor voet te gaan; maar de altijd dieper zinkende Kerk had snel werkende hulpmiddelen noodig, zoo zij nog kon worden opgerigt, en de tegenpartij ging met ongeloofelijk snelle schreden voorwaarts. En was het ook niet eene gevaarlijke dwaling voor den godgeleerde van 1522, die al de fouten der Kerk zoo goed inzag, dat hij die tegenpartij zoo weinig begreep om hare goede trouw te verdenken, terwijl hij alleen hare overdrijving had moeten laken? Zeker, het was de daad van eenen edele en van eenen wijze, het schitterendste vernuft van zijne eeuw tot raadsman op te roepen tegen die partij, en de pen te kiezen van Erasmus, daar hem het zwaard van Karel V ten dienste stond, zoo als Brandt zegt; maar hij schijnt toch slechts raad gevraagd te hebben, zoo als velen, om er zwijgend naar te luisteren en daarna zijn' eigen' weg
| |
| |
te gaan: en de last, dien hij zijnen Nuncius Cheregaat voor de Rijksvergadering van Neurenberg opdroeg, om na het beproeven van zachte middelen tot dwang en hardheid over te gaan, moge passend zijn geweest en vergeeflijk voor een' Roomsch Bisschop; staatkundig was het zeker niet in eenen Paus, die weten kon, hoe het bloed der martelaren het zaad der Kerk kan worden, en zij leert ons tegelijk, wat er op den duur van zijne verdraagzaamheid zoude geworden zijn. Hij beraamde eene reis naar Duitschland; daarna, was zijne belofte, zoude er met kerkverbetering krachtdadig een aanvang worden gemaakt; waarom eerst dán? waarom uitstel? waarom het aarzelend verschuiven der zwakheid, die niet wil weigeren en die niet durft geven? waarom niet reeds uit Italië, waar nog geene zonen der moederkerk haar openlijk de gehoorzaamheid hadden opgezegd, en waar ze toch zoo vele kinderen telde, die de verbeterende tuchtroede zoo noodig hadden? Waarom niet begonnen dáár, van waar hijs zelf had erkend dat men beginnen moest? Waarom niet uit Rome, het brandpunt van zijne magt? Omdat Adriaan VI. niet de man was met den krachtigen wil, met den volhardenden en zelfstandigen geest, met den ondernemenden moed, die hij had moeten zijn; omdat hij terug schrikte tegen de groote zondaren rondom hem, die zich met opgerigten hoofde tegenover hem plaatsten; omdat hij den strijd alleen maar zijdelings durfde wagen en niet regtuit, in vreeze van tegenstand; omdat de Italiaansche doorslepenheid een net om hem heen ge- | |
| |
weven had, dat hij voelde, doch zonder de kracht te hebben het los te scheuren, of de behendigheid om het los te knoopen; omdat hij zoo vele en zoo fiere hoofden had moeten vernederen, om magtig werkende voorbeelden te stellen; omdat er misbruiken moesten uitgeroeid worden, die zij allen zouden beschermen met onbeschaande stoutmoedigheid en met al de kunstenarijën der list; omdat hij wel tegen zijne Nederlandsche vrienden heeft geklaagd over de onmagt van eenen Paus, die het goede wil, maar niet heeft beproefd wat een Paus kan, die met ernst zijnen wil doorzet; omdat het laf bejammeren van eigen verloren levensgenoegen niet de stemming is van een groot man, wien het hart sneller klopt en de borst hooger zwelt, bij het denkbeeld zich geplaatst te zien op eene hoogte, van waar hij de weldoener der Christenheid kan zijn; omdat in het eind deze kerkvoogd noch behendig staatsman was, noch groot regent; omdat hij een eerwaardig hoogepriester had kunnen zijn in tijden van rust, als het er alleen op aankwam om door eigen voorbeeld te stichten, maar een zeer middelmatig Paus was in eenen tijd, toen Rome Sixtus V noodig had en niet Adriaan VI. Hij stierf snel na het sluiten van een verbond tusschen Karel V, Hendrik VIII van Engeland, Lodewijk van Hongarijë en sommige Italiaansche Vorsten, dat eene der voornaamste uitkomsten van zijn staatkundig leven is geweest, en dat in zijne bedoeling bestemd was om de zedelijke kerkhervorming te steunen en door te zetten; doch de namen, die wij hierbij
| |
| |
genoemd vinden, doen ons vreezen, dat er niet veel anders van zoude geworden zijn dan eene algemeene en meer planmatige vervolging van wie men toen ketters noemde, zonder opregte pogingen ter zuivering van de gebreken der Kerk zelve. Onze Kerkvorst schijnt van deze vorstenvereeniging eenen beteren dunk te hebben gehad, ten minste hij heeft er eene deelneming in betoond, die hem naar geest en ligchaam zoo zeer heeft vermoeid, dat zij onder de oorzaken van zijn plotseling afsterven wordt opgegeven door hen, die zich willen uitzonderen van het algemeene volksgeloof, dat op eene vergiftiging zinspeelt, zoo als het bijna nooit een hoog en uitstekend personaadje een' gewonen en natuurlijken dood sterven laat. De Christenheid treurde over hem en met regt; in lang niet had haar mat oog op zoo eerwaardig eene kruin de trotsche pausenkroon gedrukt gezien, noch een' herder gevonden, die zoo opregt de verdwaalde schapen in zijnen schoot terug wenschte en zoo waardig was ze er in te verzamelen.
Om tot Nederland te komen, waar wij meer bepaald het oog moeten heenwenden, de verheffing van Adriaan was een feit geweest, dat er tot het uitbundigste vreugdebetoon had aanleiding gegeven: een Paus van hunnen landaard, een tot hiertoe ongezien verschijnsel, dien Utrechts burgers onder hun oog hadden zien opgroeijen in lagen staat! wiens trapsgewijze vorderingen in geestelijke en maatschappelijke eere door hen met de hartelijkste ingenomenheid werd nagestaard en met vurige opgewondenheid toegejuicht. Hun aller eigenliefde was ge- | |
| |
streeld in die verkiezing, even als zij voor hunne verbeelding de schoonste uitzigten opende; die nieuwe Kerkvorst toch had zoo vele vrienden behouden in de Nederlanden, hij had ze tot hiertoe nooit vergeten noch gering geacht, en hij had er blijken van gegeven onder anderen ten behoeve van Meester Floriszoon van Wijngaarden, hoe zeer hij zijnen invloed ten hunnen nutte wilde aanwenden. Al de kapittels van Utrecht waren er trotsch op, dat de Proost van hunnen St. Salvator den pausenstaf zoude zwaaijen, en voor het eerst misschien was de hooge Bisschopelijke Geestelijkheid in het hart wèlgezind voor den Bisschop van St. Lateraan; want van ouds af heerschte er onder de Utrechtsche Geestelijkheid een geheime tegenzin om een ander opperhoofd boven zich te zien dan haren eigen' Bisschop; zij maakte als een afzonderlijk ligchaam uit, te midden van de andere Nederlandsche geestelijken; het was altijd haar trots, zoo min mogelijk van den H. Vader af te hangen, en alleen de noodzaak van zijne erkenning voor eigen gezag bij het volk had er haar uiterlijk den schijn van doen behouden; des te harder viel het haar te zien, hoe Utrecht krioelde van monniken, dikwerf vreemden, altijd volstrekt afhankelijk van Rome, hoe zij deelden in voorregten en hulpbronnen, die den ingeboren' kerkzonen bij uitsluiting alleen moesten toebehooren; hoe aflaatveilers hunne leeken verarmden en giften afpersten, ten behoeve van de pauselijke schatkist; vooringenomenheid tegen het monnikswezen en de aflaten was als eene eerst schrede tot het Luthera- | |
| |
nisme, dat van deze strijdpunten allereerst was uitgegaan, en zoo de nieuwe leer een weinig beter hunne zwakheden had verschoond en hunne wereldlijke belangen begunstigd en niet zoo ver van haar eerste beginsel was afgeweken, zoude zij die reeds vroeg in massa zijn toegevallen, en zelfs zonder dat was haar geest aanvankelijk voorbereid, zoo niet tot hervorming, ten minste tot de meest vrijzinnige denkwijze over het pausschap en deszelfs instellingen. En het moest juist een Paus zijn, zoo zeer naar hunnen wensch, als Adriaan VI, om nog voor eenen tijd hunne toeneiging tot afval tegen te houden. - Bisschop Filips was aan het hoofd van hen, die zich verheugden. Zoo dikwerf wij dezen prelaat hebben ingevoerd, heeft men in zijne gesprekken en handelingen eene vrijheid van denkwijze over geestelijke zaken kunnen opmerken, waarvan wij vroeger de waarschijnlijke redenen meenen te hebben aangewezen; en zoo hij die in zijn onderhoud met Ottelijne en met Paul onder de plooijen van zijne Bisschoppelijke waardigheid trachtte te verbergen, was dat vaak onhandig genoeg en meer uit staatkundige inzigten of persoonlijke bedoelingen en op krachtig aandringen van zijnen strengen Vicaris, dan werkelijk uit overtuiging. Uit zijne zachtheidt voor Ottelijne en hare vrienden, uit de bescherming, die hij hun heimelijk toezeide, is het duidelijk, dat hij het Lutheranisme eer begunstigde dan tegenstond; en zoo hij niet bepaald eene overhelling had naar de nieuwe Duitsche denkbeelden: hervorming in de Kerk achtte hij noodig en stond haar voor. Ook
| |
| |
had hij zich omringd van mannen, die met zulke gevoelens instemden, en de meest verlichten onder hen waren zijne vrienden geworden; maar zijne bijzondere omstandigheden hielden hem de handen gebonden, die hij zoo gaarne gerept zoude hebben, om de zegeningen uit te deelen, welke hij noodig keurde. Zijne naauwe betrekkingen met Karen van Oostenrijk, wiens bescherming hij behoefde en toch vreesde, de verachterde staat van het Sticht, de kostbare oorlogen met Gelderland, de telkens afnemende invloed van Utrecht op Holland en de omringende provinciën, waaraan zijn eigen vader Hertog Filips den eersten schok had gegeven, door zijn concordaat met Bisschop Roelof Diephout, en zijne willekeurige plakkaten, maakten het voor hem eene te gevaarlijke daad, om zich ook nog den Paus tot vijand te maken en binnenlandsche tweedragt op te wekken, waartoe de partijschappen, ingeslapen, maar niet dood, zoo ligt aanleiding zouden gevonden hebben bij zijn ondersteunen van verlichting en voortgang; maar onder een' Paus als Adriaan, die zelf tucht en orde voorstond en van zoo goede voornemens de blijken gaf, kon er toch gedaan worden wat men vroeger had moeten laten rusten. Gebreken mogten worden aangevallen en bestraft, zonder dat deze Stadhouder van Christus zich in zijne waardigheid zoude gekrent gevoelen of te kort gedaan. De statuten van den legaat Nicolaas Cusa, die door zijn' broeder David waren nageleefd en uitgebreid, en die nu met meer goeds, dat reeds geplant was bij de zegenrijke doorreize van dien
| |
| |
Prelaat, in veroudering waren geraakt en in vergetelheid, liet onze Bisschop herzien, op nieuw afkondigen en ter opvolging dringend aanbevelen; en Filips van Bourgondië was niet de man om zijne bevelen te laten verachteloozen. Ook begonnen kerkorde en tucht geene ledige klanken te worden in zijn bisdom; ook begon er bij priester en klerk meer lust tot onderzoek te komen en minder hardnekkig vooroordeel; ook begon het volk meer naar onderrigt te haken en de Geestelijkheid minder onwillig te zijn om het te geven; met één woord, de goede aarde lag toebereid en omgeploegd dáár, en het zaad had alleen maar noodig in de voren te vallen, om frisch en krachtig te ontkiemen: en ook daarom nu nog eene dankbare herinnering aan Cusa! aan den zoon van Cus, den kweekeling der Deventersche school, die hij later zoo edelmoedig bedacht. Cusa, door Aeneas Silvius, de Hercules des Pausen genoemd, en wiens knods toch het bijgeloof heeft bestreden, die de blindheid op zijne wijze naar het licht heeft gevoerd en die, schoon pauselijk legaat en uitdeeler van aflaten, zoo veel heeft toegebragt tot het wèlslagen van Luthers werk, op wien Wessel Gansfortius, Agricola, Josquin van Groningen en Erasmus met meer of minder oorspronkelijkheid van aanleg en opvatting hebben voortgebouwd en opgetrokken, gewettigd als ze zich achten konden door zijn hoog en stichtelijk voorbeeld.
Men denke zich den plotselingen schok van teleurstelling en smart, die de onverwachte treurmare van Adriaans dood over Utrecht bragt, dat alzoo gestemd
| |
| |
was, en over gansch Nederland, dat zoo veel hoopte. Na een hevig en langdurig conclave, beklom Clemens VII den ledig gelaten' pausenzetel. Uit het geslacht Medicis en bloedverwant van Leo X, volgde hij de staatkunde van den laatsten, zoo al niet geheel zijn levensgedrag. Men wist nu, dat men van hem niets te hopen had voor het goede door zijnen voorganger gewild of reeds gewerkt; sommigen, die met geestdrift hervorming hadden gewenscht in de Kerk, gaven den moed verloren en wendden nu den zoekenden blik met minder afkeer en met meer vertrouwen henen naar Luther, die haar schiep buiten de Kerk; anderen, meer bevooroordeeld of meer vasthoudend in een ééns genomen begrip, hoopten of de beloofde algemeene kerkvergadering, toen de rijksdag van Neurenberg afliep, zonder iets uit te wijzen of eenige andere uitkomst te brengen, dan voor de eene partij eene afgeperste belofte om het plakkaat van Worms met ernst na te leven, en voor de andere het vast voornemen, om die belofte zoo weinig mogelijk na te komen; en het despotisch keizerlijk interim, dat strekken zou tot aan de beslissing van den eersten rijksdag te Spiers, en dat Paus, Rijksvorsten en Luther allen evenzeer mishaagde en ongeschikt scheen. In dit tijdperk van onzekerheid en aarzeling, moest hij, die zijn denkbeeld verkondigde, met een waarachtig geloof aan zijn denkbeeld, de overtuiging, die sprak tot gemoedelijke weifeling, eene schoone kans hebben, om hoofden en harten te winnen. Door zijnen pennestrijd met Hendrik VIII gedwongen, zich zelven en de wereld eene
| |
| |
juiste rekenschap te geven van zijn willen en denken, had zijne leer eene planmatige vastheid gekregen, die haar tot daartoe ontbrak, en zijn groot werk ging met wijde schreden voorwaarts, terwijl de anderen nog besluiteloos stilstonden. Jammer, dat toen juist de éénige man, wiens magtigen geest hij vreesde, de erkend geleerdste en scherpzinnigste van Europa, Erasmus, zijne pen tegen hem puntte, en dat in dien twist, vooral aan Luthers zijde, met onvoorzigtige bitsheid gevoerd, eene stelling met kleingeestige hardnekkigheid werd volgehouden en tot een uiterste gedreven, die hoofden over hem deed schudden en harten voor hem toesloot, welke anders welligt de zijne waren geweest, dat hij eene nederlaag leed, die hij niet heeft bekend, maar die Melanchton zwijgend heeft toegestemd; jammer, dat juist toen treurige sakramentstwisten, haarkloverijën over de beteekenis van een woord, aanvallen met spitsvindige drogredenen en verdedigingen met doldriftige vinnigheid, voorrangstwisten en dweeperijën, Zwinglius hier, Carlstadt dáár, Muntzer en wie hem volgde ginder, het hooge doel deden vergeten, de heiligheid der zaak aan den twijfel bloot stelden van vijanden en min doorzigtige vrienden, en, wat meest van al haar benadeelde, de éénheid braken, die haar magtigste steun had moeten zijn. In den staatkundigen toestand van Europa heerschte dezelfde ongewisheid en aarzeling, als in de kerkelijke. Verre toch was het van rust. Hier de Duitsche rijksgrooten verdeeld en ontevreden op Keizer en Paus, welke voor het oog der wereld eene
| |
| |
éénheid vertoonden, die beiden niet van harte ging, en waarvan zij argwanend loerden wie haar het eerst zoude verbreken, eene éénheid, waarop toch, gehuicheld als zij was, de Fransche Koning met afgunst en ijverzucht staarde, zoekende hoe hij die verdeelen zoude; de Spanjaarden ijverzuchtig op de Koningsgunst der Nederlanders, de Nederlanders nog in rust, maar met beide handen hunne vrijheden vastgrijpende en het oog wijd geopend, onrustig rondziende naar de hand, die ze hun ontweldigen zoude.... aan de een zijde Christen Vorsten en Christen edellieden, die op een' oorlog tegen de Turken heenzagen als eene gewenschte afleiding voor de opgeruide gemoederen, aan de andere, Christen Vorsten en Christen edellieden, die liever eigen ingewanden zagen oprijten en den strijd overgebragt in eigen vaderland, aan eigen' haard, tegen broeders, die zij verketterden, en aan het eind, als begin van uitbarsting van dit alles, het verkeerd toepassen van de nieuwe leer, of liever het gebruiken derzelve tot een voorwendsel, om een moeizaam gedragen juk af te werpen en een lang verbeten ongeduld lucht te geven en voor eeuwen van onregt vergoeding te vragen: de boeren-oorlog, door Luther afgekeurd en luide misprezen, en toch hem naar het hoofd geworden als uitkomst van zijne prediking, als gevolg van zijn stelsel..... later..... maar gaat het u niet, mijne lezers! als mij, wie het duizelt in het hoofd en wie het schemerig wordt voor de oogen bij dien blik op het groote en algemeene, dien ik niet vermijden mogt? Hij geeft een
| |
| |
gevoel, als van wie op een' toren staat, en die te veel tegelijk ziet, om goed te kunnen zien..... daarom, ik bid u, volgt mij weder naar de laagte naar den roman.
|
|