| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Waarin de Graaf zijne triomfen voortzet.
Den volgenden dag ontving Donna Violante niet als gewoonlijk eene hulde in bloemen, namens haren verloofde, uit handen van zijnen neef Tolomeo; zij had haren Cavalier servente zelf niet weêrgezien, na het tooneel in den lusttuin, waarvan wij niet weten hoe het tusschen hen beiden geëindigd is. Geruststellend zeker niet voor de Signora, en het onverklaarbaar wegblijven van den hartstochtelijken jonkman was geene omstandigheid, geschikt om haar meerdere gerustheid te geven. Ook was het uur voorbijgegaan waarop Graaf Pepoli de gewoonte had, naar haren welstand te laten vragen, en te vernemen wanneer hij kon worden opgewacht, zonder dat deze iets van zich had laten hooren, eene bijzonderheid die zij in eene andere gemoedsstemming nauwelijks zou hebben opgemerkt, doch die haar nu, - het kwaad geweten helpende, van groote beduidenis scheen; zij was altijd te fier en te groothartig geweest om hare vrouwen of dienaren te ondervragen omtrent de Graaf, diens gewoonten en handelingen, en zoo kon zij ook ditmaal niet, zonder de grootste ongelijkheid aan zichzelve, een dier vragen doen, die de bedienden zoo volgaarne beantwoorden, en waardoor zij wellicht ophelderingen zou verkregen hebben over de ongewone verlatenheid waarin men haar liet; maar, al stapte zij heen over de inconsequentie, hare nieuwsgierigheid zou opzien wekken zou worden uitgelegd - en er was iets in haar dat haar waarschuwde, nù vooral geenerlei achterdocht op zich te vestigen; toch brandden haar al zulke vragen op de tong, en waar zij die toch terug hield, kwelden ze te meer, en toen de tweede dag verliep, en op den derden het morgenuur was voorbijgegaan, waarop zij telkens wachtte iets van Don Giovanni te
| |
| |
vernemen, begon die onrust zoo overheerschend te worden, dat zij zich geperst voelde tot het doen van een stap, waartoe zich in gewonen zielstoestand moeilijk hare fierheid zou geplooid hebben. Zij zond hare duègna naar den Graaf en verzocht hem haar even te komen zien voor het uur der middagrust, daar zij hem iets had mede te deelen.
Wat zij hem zeggen zou, wist zij zelve niet recht, want juist in deze oogenblikken scheen het haar uiterst moeilijk die bekentenissen te doen, waartoe zij wel besloten was eenmaal te komen, - maar op den tijd en de wijze die haar gelegen kwamen - en niet juist op een oogenblik waarop er van zijne zijde misnoegen of wantrouwen tegen haar scheen te bestaan, en waarop het hem kon invallen, haar te ondervragen, haar verwijten te doen - een recht dat zij liever aan zich hield om te laten gelden jegens hem; zoodra de Graaf bij haar zou zijn, zou ze spoedig weten waaraan zij zich te houden had - het zou haar licht vallen uit een of ander woord aanleiding te nemen om van zichzelve te spreken - of - te zwijgen als dat raadzaam bleek, en te wachten - te wachten tot zij iets van Tolomeo had gehoord - of - van Minganti - want, al bekende zij het zich zelve niet, een geheime hoop op den steun, op den raad, op het wederzien - op de belangstelling - zoo niet op het hart van den kunstenaar, leefde er onbestemd in hare ziel, en flikkerde door alles heen, te midden van het duistere en onzekere dat haar omgaf. Al hare overleggingen en voornemens omtrent haar gesprek met Graaf Pepoli werden tot ijdele geestvermoeiing gemaakt. - Donna Teresa kwam terug met een allerzonderlingst antwoord: ‘De Graaf liet zich verontschuldigen, hij was bezig met het regelen van gewichtige familie-zaken en hij was nu niet in de gelegenheid tot haar te komen. Nog in den loop van den dag echter wenschte hij zelf de Signora te spreken - en zou haar nader het uur aangeven waarop hij haar konde ontvangen.’
‘De Graaf was te midden zijner overmoedige jonge vrienden, toen hij dit onvoegzaam antwoord gaf?’ riep Donna Violante met flikkerende oogen, terwijl de gloed van den toorn hare wangen kleurde en tranen van spijt in hare oogen opwelden. De volmaakte hoffelijkheid, die de jonge Bologneesche edelman in ieder opzicht had in acht genomen jegens zijne schoone Venetiaansche verloofde, was door deze zeer weinig gewaardeerd, maar het gemis er van scheen haar uiterst krenkend - en juist in dezen oogenblik, waarop zij hem van belangstelling een bewijs had gegeven, trof haar dit als eene dubbele beleediging.
‘Maar spreek dan toch, wie waren er bij hem?’ vroeg zij
| |
| |
met ongeduld, de aarzelende duègna tot een antwoord dringende.
‘Il Signor Conte was zoo goed als alleen.... Signora,’ uitte Donna Teresa met een bedenkelijk gezicht, ‘niemand was bij Zijne Excellentie dan Messere Tolomeo.’
Toen verbleekte Donna Violante - de toorn maakte plaats voor den schrik. De ongelukkige zal mij verraden hebben! was eene gedachte die zij nauwelijks weêrhield zich in woorden lucht te geven. In stomme verslagenheid zonk zij op haren divan neer - maar de onrust zelve sterkte haar in het besluit, dat deze dag de laatste zou zijn van hare onzekerheid. ‘Ik wil en ik zal den Graaf spreken, en ik zal hem zeggen wat er in mij omgaat tegen hem, en nog heden moet er een eind komen aan mijn dubbelzinnigen toestand hier in zijn huis - maar wachten - wachten tot zijnen gelegenen tijd - en tot hem gaan. - Ik, ik, Violante Morosini!’ Hare wangen kleurden zich opnieuw bij de gedachte aan zulk een stap. ‘Donna Teresa!’ vroeg zij met gedwongen kalmte, zich weer tot de duègna keerende, ‘is het wel zeker dat don Giovanni zich op die wijze heeft uitgedrukt?’
‘Maar al te zeker, Signora, ik heb scherp toegeluisterd, en ik zou mij niet veroorloofd hebben eenige verandering te maken in het antwoord van zijne Excellentie - daarbij, het werd gegeven op een toon - en met een gelaat zóó streng en zóó geheimzinnig, dat ik... uwe edelheid verschoone mij... dat ik geloof la mia Signora te moeten raden voor ditmaal toe te geven - want....’
‘Ik heb uwen raad niet gevraagd, donna Teresa,’ viel zij in met toorn en hoogheid, ‘en ik zal zelve wel weten wat mij past, als ik een minder onbestemd antwoord zal hebben ontvangen van den Graaf.’
Dat bestemde antwoord liet zich echter nog eenigen tijd wachten. Eerst na het gewone rustuur liet II Padre Matteo, de biechtvader van Pepoli, zich aanmelden. Bij Donna Violante toegelaten, zette hij na eene eerbiedige groete, een prachtig bewerkt kistje voor haar neer, en verzocht haar het te openen. Verwonderd en nieuwsgierig wat dit beduiden moest, nam zij haastig het geciseleerd gouden sleutelje dat hij haar bood en opende. Een oogverblindende glans van edelgesteenten flonkerde haar tegen.
‘Het zijn de kleinoodiën van madama la Contessa Pepoli - di felice Memoria - de moeder van zijne Excellentie,’ verklaarde Il Padre, ‘Il Conté wenscht dat uwe edelheid ze zal dragen.’
‘Dat zou vrij ongepast zijn,’ sprak Violante met een min- | |
| |
achtend schouderophalen, ‘ik draag den rouw over mijne moei de Abdis, en ik heb nog geen recht op de kostbaarheden der familie Pepoli.’
‘Il mio Signore wil niet eens zoo lang wachten met ze u af te staan, tot gij dat recht zult hebben, Signora - naar ik onderstel,’ zeide Il Padre. ‘Maar....’ voegde hij er bij met eenigen nadruk ‘Il Conte verlangt - er uwe edelheid mede getooid te zien - nog dezen avond....’
‘Kan Graaf Pepoli mij niet eens meer zien zonder juweelen?’ vroeg zij met bitterheid.
‘'t Is het verlangen van een zoon, die de schoonheid zijner verloofde wenscht op te luisteren door de sieraden zijner moeder,’ sprak Il Padre verontschuldigend.
‘Kinderachtig verlangen, mio Padre - maar - men moet op zekere punten wat inschikkelijkheid gebruiken voor een Heer, die zoo bijzonder veel aan het uitwendige schijnt te hechten - dat hij geene schoonheid begrijpt zonder opschik. Eene opvatting waarin hij voorzeker zal versterkt worden door vrienden en vleiers, die er belang bij hebben zijnen smaak te bederven. Gij kunt den Graaf overbrengen wat ik u zeg, Eerwaarde - want ik wil niet dat hij zich vergissen zal in de reden mijner toegeeflijkheid.’
‘Ik zal er mij wel voor wachten, Signora, om zoo iets over te brengen. De Graaf is gansch niet in de luim om eene onaangenaamheid goed op te nemen.’
‘Zelfs niet van den man die zijne conscientie bestiert?’ vroeg zij half spottend, half ernstig.
‘Zelfs niet van dezen! Signora,’ hernam Il Padre met zekere gedruktheid, en de oogen neerslaande als schaamde hij zich deze bekentenis. Daarop hernam hij ernstig: ‘Ik zie wel dat uwe edelheid Graaf Pepoli nog zeer weinig kent, anders zou zij er zich niet zoo over verwonderen dat een arme geestelijke als ik, een Heer van die kwaliteit en van dàt karakter liever ontziet dan tegen staat.... doch verschoon mij, Signora. Ik mag mij niet laten verlokken tot een onderhoud met u... Il mio Signore heeft mij opgedragen uwe edelheid aan te dienen dat zijne Excellentie haar bij zich wacht dezen avond na het Ave Maria. Ik zal de eere hebben uwe edelheid af te halen en naar den Graaf heen te leiden.’
Naar den gewonen regel der étiquette in 't paleis Pepoli was het aan den Cavalier servente haar zulken dienst te bewijzen; ook kon Violante zich niet onthouden bij dit gezegde Il Padre met verwondering aan te zien, terwijl zij op vragenden toon sprak: ‘En Signor Tolomeo?’
| |
| |
Tot eenig antwoord haalde Il Padre de schouders op, en maakte eene beweging alsof hij haast had zich te verwijderen.
‘Het is wel! Padre Matteo ga,’ riep Violante met een gebaar van ergernis en ongeduld, ‘daar ik boven alles noodig heb uwen meester te spreken, wil ik niet met u strijden over de wijze waarop het zou behooren te geschieden - 't is van den Graaf zelf - dat ik mij voorneem rekenschap te vragen - van de verwaarloozing dier vormen, waarmede ik recht heb hier behandeld te worden!’
Dit antwoord der Signora, in blijkbare overspanning gegeven, klonk fier en forsch, maar innerlijk was zij vrij wat minder hoog en moedig gestemd dan zij het uiterlijk toonde. Veel van 't geen zij hoorde, trof haar als nieuw en ongewacht, wat zij bij dieper indenken toch vreesde voor waarheid te moeten nemen.
Il Padre had geen ongelijk, - zij kende Graaf Pepoli heel weinig. Deze had haar niet veel gelegenheid gegeven om hem goed te leeren kennen, en zij van hare zijde had, na zeer oppervlakkige kennis, geoordeeld dat zij genoeg van hem wist - en dat het onnoodig was hem meer te doorgronden; blinkende onbeduidendheid had zij gemeend te zien en zij dacht er niet aan, wat daar nog onder schuilen kon in de diepte - en toch, zij overwoog het nu met schrik, gemis van ernst, van waardigheid, van zedelijke kracht, sloot geene wilde hartstochten uit - maar liet ze veeleer teugelloos vrij, en uiterlijke verfijning tot weekheid toe opgevoerd, waarborgde geenszins tegen ruwheid en willekeur als de driften aan 't bruisen waren. Zij behoefde zich niet eens tot de Geschiedenis te wenden, om voorbeelden te zoeken van zulke schijnbare tegenstrijdigheden. In het Italië van hare eeuw waren ze geene zeldzaamheden, die verwijfde en lafhartige mannen - die zich in zijde hulden, die zich in reukwater baadden,- en wier arm te zwak scheen om het krijgsrapier te voeren, maar die niet schroomden de verfoeilijkste wapenen in handen te nemen, en voor wie geene grofheid te grof was, als het op de voldoening hunner hartstochten aankwam, wier weeke hand loodzwaar drukte op alles wat hen omringde, - en die, bij gekrenkte zelfzucht of geprikkelde ijdelheid, wel het uiterste geweld durfden plegen tegen vijanden en beleedigers, of, waar moed en kracht daartoe hun faalden - de list en de sluwheid te baat namen om tot hun doel te komen. Was Graaf Pepoli een van hen, en was hem iets bekend geworden van haar geheim, dan was er inderdaad oorzaak tot vreeze; men leefde nog in de dagen, waarin de schrikwekkendste huiselijke drama's werden afgespeeld in de paleizen der grooten, waarin een beleedigd echtgenoot, een ijverzuchtig bruidegom, een gekrenkt bloedverwant, zich iedere soort
| |
| |
van wrake veroorloofden, die het hunne macht stond te nemen.... En wat stond niet in de macht van Graaf Pepoli, al was hij zelf niet de man om het uit te voeren, - hij, voor wiens goud alles zich boog, tot zelfs de geestelijke hoogmoed van een biechtvader. Met eene huivering van ontzetting dacht Violante het nu in: hoe geheel zij reeds in de afhankelijkheid was gesteld van dien man, aan wien ze toch nog niet behoorde naar goddelijk, noch menschelijk recht - aan wien ze alleen was toegewezen door eene willekeurige familieschikking - die het niet in hare macht stond te veranderen - eene afhankelijkheid waarop ze nooit te voren had geacht - daar zij, bij de mogelijkheid van een strijd met Don Giovanni, altijd de overwinning aan hare zijde had gesteld, zonder te overwegen dat hij gansch andere wapenen tegen haar zou kunnen opnemen, dan die zij te voeren had - nimmer ook had zij den druk van die afhankelijkheid gevoeld - maar nu - bij de ervaring dat zijne hoffelijke vormen zoo min onveranderlijk waren als zijne goelijke luim - nu zij de bewustheid met zich omdroeg van de verplichte trouw jegens hem gebroken te hebben, niet slechts in gedachten alleen - maar zelfs in woorden; nu zij reden had te vreezen dat deze ontrouw voor hem niet geheim was gebleven - nu scheen alles haar mogelijk van zijne zijde; het ontrust geweten, eene levendige verbeelding en de uitdrukkingen van pater Matteo werkten samen om den jongen, bevalligen edelman, dien zij voorheen zoo weinig had geteld, tot een schrikkelijk wangedrocht te maken, tot een Alfonsus d' Este, tot een Cesar Borgia, voor iederen gruwel gereed en bekwaam, op zulke wijze dat zij niet zonder eene rilling van angst de juweelen aanzag, waarmede zij verplicht was zich te tooien. Soms was daar gift verborgen in ring of armband - en wat waarborgde haar dat de kostbare diadeem op hare lokken gedrukt, geen geheim moordtuig bevatte - dat treffen zou waar hij sierde..... Overwegingen van zulken aard waren natuurlijk niet zeer geschikt om de schoone Venetiane voor te bereiden tot dat belangrijk onderhoud met haren verloofde, waarin zij zich voorgesteld had hem te beschuldigen en als ter verantwoording te roepen over zijne handelwijze met haar, om hem ten laatste hare eigene fout naar het hoofd te werpen als de straf van zijne verwaarloozing. De nieuwe indrukken bleken de sterkste, en zij kon ze niet van zich weren; want nauwelijks was het haar gelukt, hare vrees ijdel en Tolomeo's afzijn als zeer natuurlijk te verklaren, na de hartstochtelijkheid waarmede zij zelve hem van zich gestooten had - nauwelijks had zij de onrust harer verbeelding met alle macht van het verstand onderdrukt - of de angsten overvielen haar op nieuw
| |
| |
met dubbelde kracht; maar toch als eene moedige en fiere jonkvrouw die zij was, trachtte zij er naar, uiterlijk niets te toonen van 't geen in haar omging, en toen Il Padre Matteo haar kwam afhalen, vond hij haar gereed en genoeg meesteresse van zich zelve om noch schroom, noch aarzeling te toonen - door hare houding.
Slechts hare gelaatstint had zij niet in hare macht, en die wisselde van een koortsachtig rood tot een doodelijk wit, zoo menigmaal iets haar trof dat met hare geheime overleggingen samenstemde. Zij had voldaan aan Don Giovanni's verlangen, zij was getooid met al de edelgesteenten die hij haar gezonden had; zelfs had zij met echt vrouwelijken moedwil, ze allen aangebracht op eene sterk in 't oog loopende wijze - maar zij had te veel goeden smaak om het niet te doen met zekere bevalligheid. Ze stonden haar goed, ja sierden haar werkelijk, al is 't ook dat schoonheid geen opschik behoeft en geen geleenden glans; er zijn schoonheden, die zeer wel de schittering van diamanten kunnen verdragen, die er zelfs door verhoogd worden en de hare was van die soort. Een haarwrong van safieren en robijnen flonkerde tusschen hare gouden lokken, die in fijne sierlijke kronkelingen over voorhoofd en hals nedervielen, en wier rijke overvloed van achteren in breede vlechten was verdeeld - die vastgehecht waren met kostbare diamanten spelden, en nog omwoeld door een parelsnoer - waarvan de einden ter weêrszijden als strikken neêrhingen; de Venetiane had te veel tact om niet te voelen hoe bij zoo rijken tooi van kleinoodiën - een eenvoudig rouwgewaad als zij gewoonlijk droeg onvoegzaam zou zijn - zij wilde echter niet verschijnen in het wit en vroolijk feestgewaad eener bruid - zij wilde zich toonen als de hooggeborene dochter der Morosini's en zij had een kleed gekozen van violetkleurig fluweel met zilverkant gegarneerd, ter weêrszijden opgenomen - om een ander gewaad van zilvergrijs satijn te doen uitkomen, waarop zij had goedgevonden alle gesteenten - robijnen - smaragden, topazen en opalen - die niet in den vorm van armbanden waren gesmeed, noch als hals- en hoofdsieraad bruikbaar waren - vast te hechten in smaakvolle schakeering. Ze schitterden daar als veelkeurige sterren aan een somberen hemel.
De wijde en lange mouwen van het fluweelen bovenkleed waren met wit satijn gevoerd en hingen los neder, hetgeen den omvang en de statelijkheid der fiere vrouwenfiguur verhoogde, terwijl de uitnemend gevormde armen alleen gedekt waren door Florentijnsch zilvergaas, in regelmatige doffen afgedeeld van de schouders tot aan den pols; tusschen iederen dof schitterde een
| |
| |
armband van goud of edelgesteenten, die het oog heentrokken naar de mollige ronding die zij sierden.
Het ensemble van dit rijke toilet gaf haar een voorkomen van vorstelijke hoogheid; doch met vrouwelijke fijnheid had zij zich niet enkel prachtig uitgedoscht ten strijde, - maar ook bevallig; zeker omdat zij rekende op hetgeen Schiller toen nog niet had gezegd, van eene schoone vrouw sprekende, maar dat daarom niet minder waar was:
Wahre Koningin ist nur des Weibes weibliche Schonheit,
Wo sie sich zeige, sie herrschtet, herrschet blosz, weil sie sich zeigt.
Slechts had zij ditmaal eenigszins buiten den waard gerekend, zooals men zien zal.
Il Padre Matteo voerde haar uit den vleugel van het paleis, dien zij bewoonde, naar dat gedeelte, door den Graaf, voor zijn bijzonder gebruik ingericht - de jonkvrouw zette dus den voet op geheel vreemd terrein - en het had niets uitlokkends, want de vertrekken en galerijen, die zij door moest, waren slecht verlicht, spaarzaam gemeubeld, en volkomen eenzaam, geene bereidvaardige dienaren of pages vlogen haar te gemoet, geenerlei gerucht van eenigen voetstap of menschelijke stem deed zich hooren; zij wist niet hoe de Graaf leefde als hij niet in zijne gezelschapszalen was, zij had gedruisch en gejoel gewacht - geheel de omgeving van den rijkdom met al diens luister en lusten - en deze binnenvertrekken hadden iets ongezelligs, iets armelijks, iets verwaarloosds zelfs; de trappen die zij moest opstijgen, waren nauwelijks ruim, en vooral niet rein genoeg voor eene kleeding als de hare. Dat behoefde niemand te verwonderen, die wist dat Pepoli zelf nooit langs deze zijde zijne vertrekken binnenkwam, en dat de Maggiordomo, bewust hoeveel nuttelooze verspilling er plaats vond in dit huis, zuinig was, en onachtzaam tevens, op al wat niet onder het oog des meesters kon vallen, noch tot diens eigen gebruik was bestemd; Donna Violante, die wel niet op deze oorzaak kon denken, voelde zich door die onbehagelijke omgeving - pijnlijk aangedaan; zoo waren er dan twee verschillende menschen in dien man, de een die slechts zocht te schitteren en te behagen, de ander die allen luister en alle weelde nutteloos achtte, de een die hoofdsch en verfijnd was tot in 't kleingeestige, de ander die er toe kon komen, zelfs de meest gewone vormen der wellevendheid te verachteloozen? vroeg zij zich zelve af, maar zij deed geen vraag aan haren zwijgenden geleider, die ten laatste eene zware damasten cortina voor haar oplichtte en haar toen
| |
| |
verliet. Zij bevond zich in de tegenwoordigheid van Graaf Popoli.
Hij ontving haar in zijn boekvertrek, eene vrij ruime zaal, die in een strengen maar zuiveren smaak was ingericht. Men zag er geene overtollige sieraden; geene schilderijen zelfs wisselden de somberheid af van de statige donkergroene moirégor-dijnen - die vermoedelijk bestemd waren een rijken schat van menschelijke kennis te beschutten - slechts enkele zeldzame voorwerpen van kunst op bronzen of marmeren socles geplaatst, verrasten het oog - alle meubelen waren van zwaar ebbenhout in zuiver Gothieken stijl bewerkt. Vier reusachtige bronzen candelabres, wier veelvoudige armen zware waskaarsen droegen, verlichtten het vertrek aan de vier hoeken. De armstoel stond gereed bij eene tafel waarop men boeken en schrijfgereedschap zag liggen, en die verlicht werd door eene zilveren lamp van de zoldering afhangende. De Graaf zelf stond geleund tegen een allerkunstigst gebeeldhouwd kastje, geschikt om kostbare manuscripten weg te sluiten; een voorwerp van kunst, dat daarop geplaatst was, kon men niet onderscheiden door de houding van Don Giovanni, - die zich zelfs daaruit niet ophief, toen Donna Violante reeds was binnengetreden. Vermoedelijk had de jonge edelman in dat eerste oogenblik eenigen steun noodig om zijne houding vastheid te geven, want wij hebben alle reden om te onderstellen dat hij door innerlijke ontroering werd aangegrepen, toen hij de majestueuse jonkvrouw daar voor zich zag in al den glans harer indrukwekkende schoonheid, nog verhoogd door de pracht van haar vorstelijk gewaad. Wat daar ook van zij, hij was zeer bleek, en het was hem aan te zien dat er iets ongewoons in hem omging; zijn levendig, lachend, bewegelijk gelaat stond strak en als gespannen, maar scheen het daardoor minder bevallig, minder liefelijk, meer belangwekkend was het zeker. Zijne gitzwarte oogen waren wijd geopend en schitterden met een onnatuurlijken glans, de wenkbrauwen waren saâmgetrokken en de zenuwachtige trilling, die bij tusschenpoozen op zijne trekken kon worden waargenomen, was niet eens noodig om te bewijzen, dat zijn strakke ernst geene gemaaktheid was, maar veeleer het gevolg van velerlei sombere en strijdige gewaarwordingen, die hij met moeite scheen te beheerschen. Hij was hoogst eenvoudig gekleed. In plaats van de schitterende kleuren en sieraden, den ontblootten hals en den opschik van kanten en linten, dien hij gewoonlijk droeg, was hij nu in 't zwart fluweel, door niets afgewisseld dan door een smalle geplooide kraag en den keten eener Spaansche ridderorde, waarvan het kruis geborduurd was op een korten, groen fluweelen mantel met violet satijn gevoerd, die hem over den schouder hing. In
| |
| |
stede van zijn nutteloos speeltuig, den kostbaren gouden dolk,- droeg hij een degen met stalen gevest, waarop hij de hand liet rusten met de fiere en waardige houding van een krijgsman. Hij was gedekt op de manier der Spaansche Granden met een zwart kastoren hoed, smal van rand en met eenige witte pluimen gesierd, dien hij ophield gedurende het tooneel dat wij gaan beschrijven.
Donna Violante zou nu werkelijk een anderen Graaf Pepoli voor zich hebben gezien - dan dien zij kende - en op een ander tijdstip zou zij het wellicht met eenige voldoening hebben opgemerkt; maar in hare tegenwoordige zielsstemming sloeg zij slechts een vluchtigen en verstrooiden blik op hem, getroffen over zijn opzet om haar geen enkelen stap te gemoet te gaan. - Besluiteloos of zij nader zou treden, bleef zij staan en scheen eene begroeting te wachten. Die volgde werkelijk; Pepoli sprak haar toe met eene rassche stem, waarin kennelijk ontroering trilde, en uitte eene verontschuldiging daarover dat hij haar ditmaal had moeten vergen tot hem te komen.... de Graaf kuchte en - zweeg, belemmerd door eene physieke aandoenlijkheid sterker dan zijn wil. Donna Violante greep moed, zij meende haar Graaf Pepoli te herkennen, die zich slechts de leeuwenhuid vrij onhandig had omgeslagen.
‘Het is waar, Signor Conté! ik ben aan betere courtoisie gewend van uwe zijde dan die mij nu wedervaart,’ sprak zij, even glimlachend, ‘ik meende een recht te hebben op uwe wellevendheid, terwijl het van mij is geweest dat men de meest ongewone inschikkelijkheid heeft gevergd - doch ik wil in dezen niet kleingeestig aan zekere vormen blijven hechten, daar het een onderhoud geldt voor mij van zeer groot belang.
Violante had zich vergist, niet uit zwakheid van geest was Don Giovanni aangevangen met eene verontschuldiging, maar uit eene gewoonte van hoffelijkheid, van edelmoedigheid, die hij bij het zien der schitterend schoone jonkvrouw niet zoo terstond had kunnen overmeesteren - haar glimlach had hem hergeven wat hij noodig had: de aarzeling tusschen een vast besluit en de daad der uitvoering was overwonnen: zij spotte - hij kon zonder mededoogen zijn.
‘Van zeer groot belang inderdaad,’ hernam hij nu met ernst en nadruk, ‘want het is niet uw verloofde, die u heeft hier ontboden, maar het hoofd der familie Pepoli; ik verzoek u op dat onderscheid wèl te letten, Signora, het zal u nuttelooze verwijten uitsparen....’
‘Het hoofd der familie Pepoli,’ herhaalde zij met trotsche verwondering - en onwillekeurig een paar schreden nader
| |
| |
komende - zij was verrast, maar niet verslagen door de onmiskenbare vastheid van zijn toon, ‘dan voorwaar, Signor Conte, heb ik nog grooter recht tot bevreemding, want zoo mijn verloofde aanspraken kon hebben op mij, de familiebelangen der Pepoli's gaan mij niet aan, ik ben nog eene Morosini.’
‘Juist omdat ik meen opgemerkt te hebben, Signora, dat gij in vrij groote verwarring verkeert omtrent onze onderlinge verhouding - zoowel als omtrent mijne rechten en uwe plichten, heb ik het noodig geacht, maatregelen te nemen waardoor gij niet langer aan zoodanige verwarringen zult zijn blootgesteld. Ik ben voornemens u duidelijk te maken wat gij in 't vervolg Voor mij behoort te wezen in mijne dubbele betrekking tot u.’
‘Ik versta u niet wel, Graaf. Ik moet u echter doen opmerken dat uwe hoofddeugd, zoo ik mij niet bedriege, placht te zijn - de volmaakte courtoisie van een hooggeboren en fijn beschaafd edelman - ik kan niet onderstellen, dat gij van deze zoo op eens zult zijn vervallen - om, waar gij van mijne plichten spreekt, allereerst te vergeten wat gij zelf mij schuldig zijt!’
‘Wat onderstelt gij dat ik u schuldig zoude zijn, Signora?’ vroeg Pepoli, terwijl hij met eenige levendigheid een tred voorwaarts deed, en zich van zijn steunpunt verwijderde. Violante had die beweging niet opgemerkt, zij hief het oog naar hem op met een fellen blik, waarin de gloed der tegenwoordige krenking flikkerde - maar die ook bestemd was den lang verkropten toorn over vroegere grieven uit te drukken, haar dacht het oogenblik gekomen voor eenen strijd dien zij niet meer vreesde, omdat zij haar geheim ongeschonden achtte. Zoo Pepoli wist, moest hij in woeste onstuimigheid zijn uitgebarsten, oordeelde zij - ze begreep hem niet in dien koelen ernst; in die macht van zelfbeheersching - zij had een heftig wederwoord op de lippen... maar op eens verbleekte zij als eene doode.... hare oogen bleven strak heenzien naar een voorwerp op het gothieke kastje geplaatst, doch dat eerst nu voor haar zichtbaar was geworden. Zij stamelde eenige onverstaanbare klanken, en klemde zich vast aan een armstoel; want het scheen haar, dat alles om haar heen draaide en waggelde; zij verbeeldde zich hare eigene gestalte te hebben herkend: het model voor de Maddalena door Minganti in klei geboetseerd! Pepoli scheen hare ontsteltenis niet op te merken.
Hij trad nog dichter bij haar, bezag haar toilet van het hoofd tot de voeten, met zoo scherpe en opzettelijke aandacht of hij de kleinoodiën wilde tellen, en zich verzekeren moest dat zij allen waren aangewend, daarop zeide hij: ‘Zoo is het goed, Signora, - gij hebt wel gedaan met te achten op mijn verlangen u dus ge- | |
| |
tooid te zien op dezen avond - het was eene zwakheid van mij dit te wenschen, ik erken het, doch gij weet het immers, ik ben een ijdel, onbeduidend, zelfzuchtig mensch, die allermeest op het uiterlijke ziet, en die nu eenmaal trotsch is op uwe schoonheid, niet minder dan op zijne diamanten; het is zoo natuurlijk, dat ik de eerste eens wilde verhoogd zien door de laatsten - ik verbeeldde mij dat ik een recht had die voldoening van u te vergen... stemt gij mij dit niet toe?’
Donna Violante luisterde en verstond; zijne woorden, zij herinnerde het zich, waren weêrklank van 't geen zij zelve van hem had gezegd tot Tolomeo. Maar zij voelde zich onbekwaam tot eenig antwoord. - Werktuigelijk boog ze toestemmend het hoofd. ‘Signor Conte.... verschoon mij.... ik.... heb rust noodig,’ bracht zij eindelijk met moeite uit, en wilde zich neêrzetten in den armstoel, altijd het oog vestigend op het gothieke kastje, zij hoopte nog zich vergist te hebben - eene knielende vrouw in klei geboetseerd behoefde nog niet Minganti's Maddalena te zijn.
‘Scùsa! wellieve nicht, ik mag u op dezen stond die rust niet gunnen,’ sprak de Graaf, snel hare hand vattende - en haar dwingende zich op te richten, voerde hij haar iets verder, haar naar de wijze der Venetianen den elleboog steunende, ‘wij worden gewacht in de familiezaal waar al mijne verwanten samen zijn. Veroorloof mij u derwaarts heen te leiden.’
‘Signor Conte!’ riep zij bijna met toorn, kracht scheppende uit den vreeselijken zielsangst die haar aangreep, ‘ik moet u spreken - u alleen - zonder getuigen - ik kan u niet zeggen wat ik noodig heb, dat gij weten zult - in het bijzijn van anderen - daartoe ben ik hier gekomen - en ik zal niet van hier gaan voordat ik dat doel heb bereikt.’
‘Gij zult van hier gaan - en gij zult mij volgen - in dezen zelfden oogenblik,’ sprak Pepoli met gezag, terwijl hij haar als met opzet van het voorwerp harer nieuwsgierigheid afvoerde, ‘maar wij zullen ook te zamen spreken - hier onder vier oogen - ik beloof het u op mijn woord als edelman; doch niet voordat er voldaan is aan mijn verlangen, niet voordat gij zult hebben aangehoord, wat ik u heb te zeggen in het bijzijn van anderen.’
‘Dat is het juist wat ik vreeze,’ sprak zij, eene poging doende om nog terug te treden, ‘en daarom smeek ik u, Signor Conte - en bezwere u bij uwe verplichtingen als.... mijn bloedverwant - laat mij eerst spreken....’ hij ging met haar voort. ‘Zoo meent gij geweld tegen mij te gebruiken?’ voegde zij er bij met bitterheid - zij waagde liever alles dan heen te gaan en niet hare zekerheid te hebben.
Onverwijld liet de Graaf haren arm los. ‘Violante, Violante!’
| |
| |
riep hij met eene schelle, gejaagde stem, ‘verbitter mij niet, terg mij niet uit, wederstreef mij niet - niet in dezen oogenblik - zoo gij wist wat er omgaat in mijn binnenste, zoo gij wist wat het mij kost - die mate van kalmte te bewaren in wier beteekenis gij u bedriegt - zoudt gij gewisselijk medelijden hebben met u zelve, en op niets anders denken dan op volgzaamheid en zwijgende toestemming in alles wat ik ga voorstellen.’
Daar was iets in zijn toon, in geheel zijn voorkomen, dat volkomen mede getuigde van de sterke exaltatie, waarin de Graaf zeide te verkeeren Het was blijkbaar dat geene berekening om Donna Violante ontzetting aan te jagen, hem dus spreken deed, maar wel de overtuiging dat hij, ondanks andere voornemens, niet meer zeker was van zich zelven, zoo ras wederstand of uittarting hem te heftig prikkelde. Violante gevoelde dit; zij zag hem aan, zij scheen willens tot hem te komen - maar eene hevige siddering overviel haar - de Graaf moest haar steunen - zij deed wat hij voorschreef - zij zweeg en boog het hoofd - helaas - zij had ook omgezien, zij had hare zekerheid - dat was Minganti's eigene schets! Alle geestkracht scheen in haar te flauwen bij die gewisheid en de gevolgtrekkingen, die daaruit te maken waren. Dat model kon niet hier zijn zonder den wil en de toestemming van den beeldhouwer, en was die verkregen - door vrije inwilliging of door dwang, - wie was dan Minganti? - wie was dan Graaf Pepoli! - Wat had zij dan te denken van dezen - wat was er dat zij niet had te vreezen van geenen - dat alles schoot haar met bliksemsnelheid door de gedachte - en alle moed, alle hoop, alle lust tot wederstand zonk bij haar weg in dat zelfde oogenblik. Graaf Pepoli scheen wel zeker te wezen van zijn aanvankelijken triomf, want toen hij opmerkte dat zij nog even schuchter het hoofd omwendde, eer zij het vertrek verliet, sprak hij, haar aanziende met zijn scherp onderzoekenden blik, waarvoor zij den haren moest nederslaan, ‘daar is hier immers niets dat zoo bijzonder uwe belangstelling wekt, Signora?’
‘Neen, Signore! niets - niets!’ riep zij met eene gesmoorde stem, en scheen nu zelve haast te hebben om voort te komen. En ziedaar die zelfde vrouw die zich voorgenomen had haren verloofde te trotseeren, hem hare liefde voor een ander in 't aangezicht te werpen als een smaad - en hare eigene schuld als een hoon en eene straf voor zijne verachteloozing en wie nu, waar zij ontdekking vreesde, niets zoo noodig scheen als alle verdenking van zich te weren. Jammerlijke lafheid in een groot en moedig karakter meent men misschien - helaas! het
| |
| |
zijn juist de sterke en van hare eigene sterkte al te zeer bewuste zielen, die tot zoodanige zwakte het allereerst vervallen kunnen - zij vreezen niet, zij berekenen niet wat zij zijn zullen in de ure des gevaars.
Alleen als het gevaar komt onder een vorm dien zij zich niet hadden voorgesteld, dan slaat haar de schrik om het harte, en al hare kracht zinkt ineen - en daarbij niets maakt zoo zwak als de bewustheid van schuld, en een ontrust geweten brengt zeer licht bevinge over het lichaam - tenzij - hetgeen erger is dan al het andere - tenzij men die treurige kracht bezit - zich over de onrust van dat geweten heen te zetten, en het tot zwijgen heeft gedwongen - dan zeker heeft men die uiterlijke sterkte, waarbij het voorhoofd niet meer bloost en de wang niet meer verbleekt, en niets meer doet sidderen - maar zoodanige sterkte wenschen wij niemand onzer lezers toe - en vooral niemand onzer lezeressen. Violante, die op de eerste had gestoft, was gelukkig niet bekwaam tot de laatste. Graaf Pepoli voerde haar nu door prachtig gemeubelde en helder verlichte vertrekken, waarin bedienden en pages heen en weêr liepen; zij merkte het niet op, zij herkende niemand; onder het voortgaan sprak hij haar herhaalde malen toe, maar zooveel zij machtig was te luisteren en te verstaan, schrikte zij telkens van de scherpzinnigheid en het raadvermogen van dien geminachten jongen edelman, want het was of hij in hare ziel las en hare geheimste gedachten kende.
‘Hef uw hoofd op, Signora - en verschijn niet te midden van onze verwanten als eene schuldige, als eene boetelinge; wat er ook omgaat in uw gemoed - wat er ook zijn moge tusschen u en mij, voor de wereld wil ik dat mijne verloofde fier en blijmoedig zal schijnen in deze ure - niemand behoort schroom en aarzeling te lezen in uw gelaat, niemand zal toorn en mistrouwen lezen in het mijne - mijne toekomstige gemalin wordt de schoonste jonkvrouw van Italië genoemd, ik wil niemand gerechtigen tot den twijfel, of zij ook de achtingswaar-digste zij.... hebt gij mij verstaan, Donna Violante?’
‘Signor sì’ was alles wat zij vermocht uit te brengen; maar - zij trachtte zijnen wenk op te volgen. - Toen traden zij binnen. - Uiterlijk zou niemand hen een ongelijk paar hebben geacht - het is zoo, de Graaf was niet forsch van voorkomen en niet hoog van gestalte, maar zijne houding was altijd deftig en waardig, zoodra hij het wilde, en zijne bewegingen waren bevallig en edel, de ongewone ernst van zijn wezen verbeterde de weekheid van zijn zoetelijk mooi, en de vorstelijk
| |
| |
schoone jonkvrouw, die hij voortleidde, had blijkbaar behoefte aan zijnen steun - en wat de innerlijke ongelijkheid aanging - die werd vrij wel geëffend door de wijze waarop Don Giovanni nu aanving zich te toonen, en de zedelijke meerderheid was in dezen oogenblik zeer zeker aan zijne zijde. In den kring waarin zij nu binnentraden, werd van hem zelfs niet eens zooveel gevraagd - hij was daar altijd de rijke, de machtige - in wien alles volmaakt werd geacht en op wiens onvolmaaktheden men afgesproken was niet te letten - gelukkig had Pepoli andere stemmen gehoord, die hem met een ander oog op zich zelven deden zien. De familiezaal was eigenlijk eene prachtige galerij met trotsche marmeren bogen en kolommen van porphier-steen, zij werden van boven af verlicht door lichtkronen van Venetiaansch kristal; de openingen der bogen waren met draperiën van goudlaken behangen, door de zuilen slingerden zich bloemfestoenen. Men zag al de portretten en de borstbeelden der voornaamste leden van het geslacht Pepoli; die van de ouders van den tegenwoordigen Graaf, geschilderd door Titiaan hadden op dit oogenblik de eereplaats. In het midden der zaal stond eene lange smalle tafel met een kleed overdekt, waarop de wapens der verschillende kwartieren van Don Giovanni's voorouders waren geborduurd; twee rijen hooggerugde - rijk geborduurde stoelen waren daar nevens geplaatst en een groot aantal heeren en dames, de leden en aanverwanten van de familie Pepoli, waren reeds aanwezig; maar niemand was nog gezeten, allen schenen de komst van de verloofden af te wachten, eer zij hunne plaatsen wilden innemen. Een enkel persoon toch had plaats genomen, messer Felippo, de notaris, en wel aan het hooger eind, vlak nevens den zetel voor het hoofd der familie bestemd; maar deze ambtenaar was zoo druk met zijne papieren bezig - dat hij zich nauwelijks den tijd gunde even op te zien bij het binnenkomen van het belangwekkend paar. Donna Violante trad voort, langzaam en statig als eene slaapwandelaarster in den droom; ‘gij vergeet te groeten,’ fluisterde Pepoli haar in,-het was of zij opschrikte - zij groette in 't ronde, zonder iemand aan te zien.
‘Madama Estafania, mijne moei, richt het oog op u,’ waarschuwde Pepoli - Donna Violante zag op naar vrouwe Estafania - haar eerste blik viel op Tolomeo, die nevens den armstoel stond voor don Giovanni bestemd; hij was doodsbleek - in 't zwart gekleed - met een zwart fluweelen mantel, waarop het witte kruis der Maltheserorde uitkwam. Hij boog het hoofd dieper, toen zij hem aanzag. - O! hij was het, die haar verraden had - zij was er nù zeker van - de prikkel der smart
| |
| |
en der verontwaardiging wekte haar voor een oogenblik uit hare diepe neêrgebogenheid op - en een vlammende blik van toorn trof den ongelukkige, die het hoofd afwendde. De Graaf - deed haar plaats nemen en zette zich naast haar. Afgemat dook zij neêr in haren zetel, en hoorde hoe Don Giovanni het woord nam op eenen toon die eenigszins plechtig en vormelijk klonk, nadat hij met hoffelijkheid de aandacht had gevraagd van de verzamelde leden der familie, waaraan hij zich richtte. ‘De Hoog Edele Jonkvrouwe Donna Violante Morosini - onze zeer waarde nicht en verloofde, door den dood harer moei, de edele en eerwaarde Badessa Catarina - aan mijne hoede en bescherming, toevertrouwd, bevond zich in mijn huis in eenen onbestemden en dubbelzinnigen toestand, dien het niet van mij heeft afgehangen te voorkomen, doch waaraan wij voorgenomen hebben een eind te maken.
‘Eerbied voor den diepen rouw onzer zeer waarde nicht, en de ongewisheid omtrent de toestemming van den Heiligen Vader in onzen echt - deden mij langer aarzelen met de voltrekking daarvan - dan goed was en behoorlijk. Ik heb mij zelven te beschuldigen over die aarzelingen voor u allen, en te ontschuldigen jegens haar, (hij boog zich hoffelijk naar Violante heen) doch zij zijn overwonnen - de rechten van den verloofde zullen niet langer worden opgeofferd aan hetgeen ik de plichten van den bloedverwant heb geacht - ik meen ze van nu aan te vereenigen; zwakke genegenheid voor mijne treffelijk schoone nicht was geenszins oorzaak eener schijnbare nalatigheid; maar wichtige bezwaren, die nu hebben opgehouden te bestaan.’ De Graaf zweeg en zag om naar Tolomeo, wien een gloed het voorhoofd kleurde toen hij dit opmerkte. Madama Estafania, eene scherpe, levendige Matrone, waagde het van dit zwijgen gebruik te maken - om te vragen - of de dispensatie gekomen was?
Violante had geene kracht gehad om de vraag te doen; zij luisterde naar het spreken van den Graaf met de gewaarwordingen van eene veroordeelde, die haar vonnis gaat hooren.
‘Gekomen nog niet!’ antwoordde Pepoli op zijn gewonen natuurlijken toon, ‘maar het is zoo goed of ik die reeds had - ik heb een zaakgelastigde naar Rome gezonden - die daar verkrijgt al wat hij wil.’
‘Zeker den Prins van Rocca Vecchio?’ vroeg Cecco, die in zijne hoedanigheid van neef de eenige van Pepoli's gewone gezelschapshouders was - die nu tegenwoordig kon zijn, en die met innerlijke spijt de treffende gedaanteverwisseling van Pepoli had waargenomen.
‘Niet dezen, neef! maar een man van groote talenten en
| |
| |
groote behendigheid, en die mij zeer oprecht is verknocht, den beeldhouwer Alessandro Minganti!’ antwoordde Pepoli ernstig doch kalm.
‘Ah! die!’ hernam Cecco getroffen - het hoofd afwendende voor den strengen blik van den Graaf - en Tolomeo vragend aanziende - maar deze zag voor zich neêr en scheen in eigene zwaarmoedige gepeinzen verdiept. Donna Violante werd gloeiend rood en verbleekte in eene minuut - zij onderdrukte met moeite een diepen zucht - zij verkropte een opwellenden traan, het was haar of zij stikken zou in de smart die zij moest smoren - zij had den genadeslag gekregen. Minganti aan de zijde van den Graaf - op zulke wijze dat hij zich uit zijn werk had laten drijven! zijn werk, dat hem meer was dan het leven, en - om over haar huwelijk te onderhandelen! zonder dat hij zich eens had vergewist, of hij haar een dienst bewees of eene marteling voorbereidde - het laatste zelfs had een man van zijne scherpzinnigheid kunnen raden, ook zonder dat zij het uitsprak en toch - toch.... was ook deze zonder deernis met haar. Alle zedelijke steun ontviel haar met het geloof aan Minganti. Zij wist het zelve misschien niet, hoezeer zij op hem gerekend had - maar zij voelde het nu in de diepte harer teleurstelling. Het was haar voor altijd onmogelijk gemaakt hare liefde te bekennen voor dien man - eene liefde, die niet slechts hopeloos was, maar zelfs belachelijk. Zij dankte nu in haar hart den Graaf dat hij haar niet de gelegenheid had gelaten tot eene bekentenis, die haar tot de diepste beschaming zou zijn geworden. Zij begreep het nu wat hij haar had gezegd - alle aarzeling, alle wederstand van hare zijde ware zoowel dwaas als roekeloos.... Don Giovanni had intusschen zijne toespraak vervolgd. ‘Overtuigd van de bereidwilligheid onzer beminde nicht - om de verbintenis vroeger aangegaan, gestand te blijven - heb ik messer Felippo gelast het contract dat onze vereenigïng behoort vooraf te gaan, mede te brengen en ik heb u allen herwaarts genood - om getuigen te zijn - van onze onderteekening; zoo zullen wij als bruid en bruidegom de toestemming van Zijne Heiligheid voor ons huwelijk inwachten. - Is er hier iemand onder mijne edele verwanten die niet kan instemmen met dit mijn voornemen, dat hij spreke - en zijne redenen opgeve - indien niet - zoo acht ik mij gelukkig door uw aller goedkeuring.’
De Graaf zweeg - en zag in 't rond - niemand antwoordde dan met een vleienden glimlach en eene hoofdsche buiging. De oude stiftsdame Estafania scheen iets op het hart te hebben, dat de tong wilde uitspreken. ‘Signor Conte, mijn neef....’
| |
| |
ving zij aan. - Maar de moederlijke oudoom van den Graaf, een nog vaste en fiere krijgsman, die naast haar zat, gaf haar een wenk dat zij zwijgen zoude, en Pepoli deed of hij zich vergiste in hare bedoeling.
‘Madama - uwe gelukwensching kan wachten tot na de onderteekening,’ zeide hij glimlachend, toen tot den notaris, ‘als uwe zaken in orde zijn, messer Felippo, zoo laat ons hooren.’
‘Ze zijn gereed, Signore, maar ik had meer tijd noodig gehad - om met iets beters dan kladschrift voor den dag te komen,’ sprak de man hoofdschuddend met ergernis over het min keurige van zijn werk.
‘'t Is zóó voldoende, lees!’ De notaris las de gewichtige en omslachtige stukken, die betrekking hadden op het aan te gane verbond - de eerste overeenkomst tusschen de beide geslachten Pepoli en Morosini - de acten der verloving van de jonge lieden op hun dertiende jaar - en eindelijk die welke de laatste en belangrijkste verbintenis moesten voorafgaan. Er was veel sprake van landgoederen, grondbezittingen - aanzienlijke geldsommen waarbij de meest belanghebbende - Violante, zeker de minst aandachtige toehoorster was. Wat verscheelde het haar - het scheen haar dat haar leven van nu aan had opgehouden, en dat er voor haar geen morgen, geene toekomst meer denkbaar was. Donna Estafania, die volgaarne haar Stift met iets van Pepoli's schatten begiftigd had gezien, oordeelde dat de Morosini, hoewel ze rijk waren, toch wat te veel het voordeel aan hunne zijde hadden, en zij zag de gelukkige bruid aan met een blik van vinnige benijding.
Overigens werd er niet veel geluisterd naar de gerekte en vervelende lectuur, die ten laatste daarmede eindigde dat Messer Felippo den Graaf de stukken ter teekening voorlegde. Pepoli onderschreef langzaam en rustig als iemand, die niet in hartstocht maar naar vast overleg heeft gehandeld, hij reikte de pen aan Violante, die haar zoo los en onzeker tusschen de bevende vingeren hield - dat de letters nauwelijks leesbaar waren - maar toch - zij had geteekend! daar was een nieuwe en hechte schakel gelegd aan die keten, die haar aan Don Giovanni bond. Zij drukte haar zakdoek tegen den mond om niet uit te barsten in een heftig snikken - toen alle verwanten beurtelings tot haar kwamen om haar als bruid te begroeten en geluk te wenschen. De Graaf zelf had het eerst de knie voor haar gebogen en de geste gemaakt van haar de hand te kussen; maar zij had opgemerkt dat hij niet eens den top harer vingers had aangeraakt. - Hij beminde haar niet - zij wist
| |
| |
het - dit scheen afkeer - uit alles moest zij vermoeden dat hij haar haatte; en dan toch dit huwelijk! - het kon niet anders zijn dan met een opzet om haar rampzalig te maken, en dat hij het instinct had om haar te martelen en de kwetsbaarste plekken van haar hart had gepeild, wist zij reeds nu.
Toch bleek hij niet geheel zonder verschooning te zijn. Zij ervoer het toen Donna Estafania - die met vrouwelijke scherpzinnigheid de opmerking had gemaakt, dat de bruid weinig opgetogenheid openbaarde met haar geluk, zich tot haar wendde met eene vraag vol gift en bitterheid - waarop zij het antwoord had moeten schuldig blijven, zoo de Graaf niet snel en behendig tusschen beide ware gekomen, en de stiftdame had doen afdeinzen op eene wijze, die zijne bruid voor goed veiligde tegen diergelijke aanvallen: - dat er toch geen vrede gesloten was met het huwelijkscontract werd der arme bruid wel bewezen.
De Graaf verzocht nog eenige oogenblikken de aandacht en hervatte: ‘Mijne vreugde over mijn eigen geluk wordt in deze oogenblikken gestoort door eene omstandigheid die mij bedroeft, en waarin gij allen zedelijk zult deelen. Onze neef Tolomeo gaat ons verlaten. Hij gevoelde eene onweêrstaanbare roeping om zich te verbinden aan de orde der Johannieten van Jeruzalem en als geestelijk ridder onder de banieren van den Grootmeester van Malta - den heiligen strijd tegen de Turken te ondernemen. Overtuigd dat dit besluit onverzettelijk was, en dat de stem der vriendschap en der verwantschap te zwak zoude zijn tegen zoo ernstigen drang - heb ik mijne toestemming gegeven, en wacht ook hetzelfde van u, mijne Bruid - hoewel hij tot hiertoe het voorrecht genoot de eereplichten bij u waar te nemen - want, niet waar, Tolomeo, zelfs door onze nicht Violante zoudt gij u nu niet meer laten verbidden?’
Il mio Signore weet wel van neen!’ hernam Tolomeo met eene gesmoorde stem.
‘Zoo heb ik noodig geacht te voorzien in eene dotatie naar onze rang voor onzen nieuwen ridder, die een Pepoli is, en die niet als een avonturier op Malta kan aankomen. Ik twijfel niet of gij zult mijne intentiën op dat punt ten volle goedkeuren,’ sprak de Graaf weêr tot Donna Violante gericht, ‘maar daar onze belangen van nu aan een zijn - verzoek ik dat gij inzage neemt - van hetgeen ik met messer Felippo daartoe heb vastgesteld.’
De notaris reikte daarop aan de Signora met eene deftige buiging een papier over, waarop zij de oogen sloeg alsof
| |
| |
zij het las - daarna het aan den Graaf gevende - vroeg zij koel:
‘Is Messere Tolomeo gehaast te reizen?’ De ongelukkige jonkman was haar onuitstaanbaar geworden.
‘Zeer gehaast, hij vertrekt nog dezen nacht,’ zeide Pepoli beslissend - en ziende dat Tolemeo zich naar Violante heen-wendde om haar toe te spreken, maakte hij eene afwijzende beweging met de hand - en hernam luid: ‘Het is zelfs noodig dat hij op dit zelfde oogenblik zijn afscheid neemt: er zijn nog vele toebereidselen te maken. - Messer Felippo! wees zoo goed en ga met mijnen neef, om hem de kredietbrieven te geven waarover ik u gesproken heb - mijn schrijven van aanbeveling aan Zijne Eminentie den Kardinaal Grootmeester Hugo de Verdala - ligt gereed in mijn kabinet, ga, Tolomeo - een kort vaarwel aan allen die gij hebt liefgehad - en dan volg uwe roeping.’ Pepoli keerde zich van hem af als om hem vrijheid te laten, zich nog eenige oogenblikken te onderhouden met wie hij wilde, en scheen druk met Cecco te praten, toen de jonge ridder zich voor Violante boog, en haar de hand wilde kussen, maar deze stond hem dat niet toe - het was haar onmogelijk hem, dien zij voor de oorzaak van al haar lijden hield - een goed gelaat te toonen. ‘Veroordeel mij niet - het stond niet in mijne macht te zwijgen.... ik ben zelf rampzalig.... was alles wat hij vermocht haar te zeggen.’ Pepoli snel als een havik op zijne prooi en listig als eene slang, had het gadegeslagen, en trad nu tusschenbeide. Hij wenkte den jongen edelman met de hand en fluisterde hem een paar woorden toe, die dezen nog neerslachtiger maakten; hij verwijderde zich vergezeld van messer Felippo. Ieder had het begrepen: hij ging onder den druk van een groot onheil, het misnoegen - van zijn rijken en machtigen neef - daar men echter diens bruid niet in dat misnoegen zag deelen, bleef zij buiten alle verdenking.
‘En nu, mijne heeren en edelvrouwen, wellieve vrienden en verwanten,’ hervatte de Graaf opstaande en zijne bruid bij de hand nemende, ‘zult gij het ons vergeven dat wij meer behoefte hebben aan eene stille ure van rust dan aan feest-gedruisch - gij weet het, tot eene bijeenkomst heb ik ulieden genood, niet tot een feest, de reis en roeping van mijn neef en huisgenoot verbiedt zulks in dezen oogenblik: maar welhaast - hoop ik mijne feestzaal te openen, waar mijne schoone bruid als uwe gastvrouw zal voorzitten.’ En na gegroet te hebben, voerde Don Giovanni zijne ‘schoone bruid’ nog eenmaal langs de rij zijner verwanten heen - om ze weg te leiden. - Donna
| |
| |
Violante liet zich voeren - en wenden en leiden, zij groette als hij groette - zij zou geglimlacht hebben als hij het had gevergd - de schitterende jonkvrouw van wier vernuft en gevatheid - een groote roep was uitgegaan, scheen in zijne hand niets meer dan eene wel bewerktuigde automaat.
Iedereen had het moeten opmerken, maar niemand was in staat er de oorzaak van te raden.
|
|