Valsche berusting.
Voormaals heb ik weifeling gekend, tusschen onrust en hope, tusschen verlangen en vreeze, tusschen overleggingen van het misschien en wie weet...... Nu heeft dat alles opgehouden; ik weet en ik berust!
Zoo sprak Reingoud tot Gideon Florensz. ‘O! zoo waar ik een lankmoedigen Heer verkondig,’ antwoordde Gideon, die aarzelingen, die onrust, waren nog wekkende roepstemmen Gods in Uw harte!
Dat gij die vermoord hebt en U daartegen verhard was een werking van den Booze in U! Het is U tot vermeerdering van schuld en zonde, meer dan eenige uiterlijke daad, waarover de menschen wraak roepen en vervolgen! Gij hebt daarmede den Geest Gods bedroefd, die zich aan U wilde openbaren, en U brengen tot erkenning van schuld. O! Dat de genade van Christus U die twijfeling en onrust opnieuw mocht wedergeven! En wedersta gij dan die stemmen niet; maar luister, naar wat zij U ingeven, en bid, dat gij haar moogt leeren verstaan. Zie! zij zal U het eerst leeren, u in ootmoed te belijden een schuldig zondaar en na die belijdenis zult gij zien, wat andere ruste dat werken zal in uw harte, dan die verstokte verdooving, die is, als de dood van een levende ziele! Dat zeker zou een eigenwillig naderen zijn tot die verwerping, waarvan geen mensch zelf zal oordeelen, noch voor zich, noch voor anderen en waarin gij u, met zoo stoute en zoo onzinnige berusting neergeeft! Wat zoudt gij u zelven uitsluiten? De Heer sluit u niet uit!