Maar er kwam ook een dag waarop haar geloof werd gezegend. Het was toen haar oudste jongen, in het avonduur met haar alleen, haar blozend en onhandig zei:
- Ma, ik ga naar de kweekschool.
- Naar welke kweekschool?
- Naar Amsterdam, voor de koopvaardij. Piet van den bakker, u weet wel, gaat ook; en meester zegt dat wij stellig door ons examen komen.
- Maar Janneman, heb je dan geen lust meer in Breda?
- Of ik! Maar weet u, meester zegt: Breda kost zes honderd gulden, en de kweekschool te Amsterdam twee honderd. Nu wou ik maar naar de kweekschool gaan, weet u.
Rijke Julia!
Zoo ging het bij afwisseling. Nu eens had zij moeijelijke oogenblikken; dan weder ontving zij, in liefdeblijken van de kinderen, in bewijzen van eerbied voor haar persoon en lijden, in teekenen van hoogachting voor de nagedachtenis van haren man, allerlei aanmoediging en opbeuring. Immer dreef tot hiertoe het goede boven, en ook het einde zal wel zijn, gelijk in George's brekend oog te lezen stond toen hij voor de laatste reis insluimerde: ‘Geene weezen!’