IX.
Zoo had zij uren lang voor het bed gezeten met den Bijbel op haar schoot en George's hand in de hare. Misschien wel zes uren achtereen. Toen keerde de Ziekte weder en eischte wraak voor de weinige uren van kalmte haar dagelijks ontwoekerd. Zij kwam weder, en ditmaal van al hare satellieten en furiën vergezelschapt. Alleen de wanden eener krankzinnigencel zouden de woeste razernij kunnen verhalen, die bij het ingaan van den zesden nacht, en gedurende den ganschen dag daaraan volgende, op George's ziekekamer spookte. Gelijk wij van den Bezetene in het land der Gadarenen lezen: ‘Hij was menigmaal met boeijen en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren door hem in stukken getrokken, en de boeijen verbrijzeld, en niemand was magtig om hem te temmen, en hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met steenen,’ zoo zag en hoorde men George doen, voor een deel naar het ligchaam, voor een deel naar den geest. Het gansche huis door, van boven tot beneden, vernam men als een geschreeuw van strijderen, als een gehuil van roofdieren in het woud. Julia waarde, als een doode zoo bleek, in en uit. In de huiskamer stonden, tusschen licht en donker, de kinderen opeen gedrongen rondom hunne tante, en klemden zich vast aan hare handen, en verborgen hunne aangezigten tusschen de plooijen van haar kleed, en luisterden met ontzetting naar het vreeselijk gedruisch boven hunne hoofden!
‘Zes dagen zal ik strijden, had hij gezegd, en den zevenden zal ik rusten.’ Zoo gebeurde het. Vóór de klok twaalf sloeg aan den avond van den zesden dag, gaf hij met een grooten schreeuw den geest. De worste-