Brieven aan E.J. Potgieter
(1913)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
II
| |
[pagina 42]
| |
was en vervulling in een groote smart om die niet liefst onder die oogen te brengen, die dit alles verstaan kunnen en medevoelen. Dank voor uw bemoedigend woord omtrent de toekomst. Daarvan zal zijn wat God wil, ik hoop geresigneerd te zijn in alles wat zij brengt. Zonder hoop of vreeze leeft men het rustigst. Ik voor mij ben veel kalmer geworden, en ik geloof ook sterker. Doch genoeg hiervan voor ditmaal, en ligt eenmaal nader. Ik heb intusschen nieuwe vrienden gewonnen, mij aan vroegere bekenden nader aangesloten, maar de eersten hebben mij altijd het belang van de ouderen helpen levendig houden, de anderen hun gemis dieper leeren apprecieren. Onder de eersten hebben wij er een gezamenlijk is het niet zoo? Ds. MensingaGa naar voetnoot1) bij wien mij voor het eerst weder een adres van uwe hand onder de oogen kwam. Een fijnvoelend hart, een nobele ziel, een heerlijk hoofd, gestoffeerd met alles zou ik welhaast zeggen wat er in een hoofd kan; intusschen dit alles is reeds veel langer onder het bereik van uw oordeel geweest dan van het mijne; welhaast ga ik eene wijle in zijne nabuurschap doorbrengen, en hoop hem dan weer te zien en te hooren preken, dat hij doet - niet als een ander - maar toch zooals ik wel wilde dat anderen het deden. En nu is deze voor een eerste van een nieuw tijdperk te | |
[pagina 43]
| |
lang, schrijf het toe aan lust tot praten, die lange geboeid was, neen, schrijf het toe aan hetgeen 't is, aan wat beters, aan de zucht om door eenig épanchement U te betoonen, hoe volgaarne ik mij hoogachtend noeme:
| |
[December '45]Een volgende van December '45 (geen datum) begint met een klacht dat zij zoo gejaagd wordt om het 3e deel van Leycester af te maken en gaat dan voort: ‘Dank voor uw opregt woord over mijn werk, waarom zou ik (het) niet kunnen verdragen niet van U vooral? Liever heb ik tegenspraak dan het zwijgen der minachting, het uwe begon ik er voor te houden, wel wetende dat Gij Barneveld, de Staten etc. niet zien kondet als ik het doe. Dat Gij U niet meer vrolijk maakt om de hulde, die men mij dezer dagen toebrengt verwondert mij. De AlkmaarscheGa naar voetnoot1) is eene zeer hartelijk gemeende en gracieus volvoerde. OscarGa naar voetnoot2) schreef ik verleden jaar, hem ‘Orsini’ zendende, niet als koning en niet omdat hij koning was, maar omdat hij mij interesseerde - hij reciproceert als koning met goud. Ik had liever twee | |
[pagina 44]
| |
regels van zijne hand gehad als vriend van Berzelius, als vereerder van Thorwaldsen, als landgenoot van Andersen, maar, over dit alles later, nu bid ik vergeving en geloof aan mijn spijt, dat ik niet kan wat ik wil en dat ik ondanks dit met waarheid mij noeme:
Vrijdag, Dec. 1845. | |
Medemblik, 28 Jan. 1846.‘Nygh heeft mij door een zamenloop van toevalligheden (beter te vertellen dan te schrijven) voor de tabletten van zijn N. Rotterdamsche Courant gewonnen; ik moet aan die belofte voldoen, wat oordeelt Gij van deze imitatie der buitenlanders?Ga naar voetnoot1) Maar bovenal wat zal ik geven? Had ik uw talent voor 't schetsen van 't dagelijks(che) leven, ik nam mijn sujet daaruit, maar ik kan wel Blauw-bes! en wat niet al met tranen lezen, maar teruggeven, iets in dien smaak, ik kan het niet; en toch verbeeld ik mij dat in een feuilleton - au jour la journée - moet geleefd worden. Ik denk reeds over Diana voor den Gids, mogt echter Redactie en uitgever beiden wat geduld oefenen, want altijd heeft Diana nog veel studie noodig, hoe onnoozel ze schijnt en veel en velerlei zal mij tot laat in Februarij te Me- | |
[pagina 45]
| |
demblik houden, als ik er weer ben geretourneerd.Ga naar voetnoot1) Een rust een ware rust is het mij vooreerst van Leycester af te zijn. Vooreerst, zeg ik, want het derde tijdperk zal ik nog eenmaal geven als vervolg-roman (dit s.v.p. onder ons). De stof was mij te rijk om haar in eenige pagina's samen te persen, en het publiek moge willen lezen of niet lezen, tant pis voor Beijerinck (den uitgever) maar ik moet dit tijdvak op deze wijze behandelen of ik zou iets gemankeerds voelen bij mij zelve. O! zeker hebt Gij gelijk de roman is niet mooi, de fabel onbeduidend maar zij kon niet meer plaats beslaan, zooals ik voor mij het boek wilde geven, en ik was ditmaal besloten dit gedeelte op te offeren aan andere bedoelingen. En toch hebt Gij het geraden menige bladzijde is met bloed en tranen geschreven, menige bladzijde was eene overwinning op mijzelveGa naar voetnoot2) maar ik geloof niet (dat) de kunst daarbij geleden heeft. De Leycester is mij ook daarom meer dan een ander boek en ik zou juist daarom kunnen wenschen, dat het zonder kritiek bleef als Lauernesse - zoo ik vreezen moest, dat haar koud en hard scalpel, gevoerd door eene hand, die niets van mij wist en niet met mij voelde en voor wien het boek vele raadselen moet bevatten, dat ontcijferen ging voor het oog van een nieuwsgierig publiek. Aan uwe | |
[pagina 46]
| |
hand of die van Mensinga zou ik het veilig toevertrouwen, want waar die de kunstenaresse van de overtredingen tegen de kunst - of tegen de historie of tegen de taal - of tegen wat ook te beschuldigen hadden zouden zij de vrouw weten te sparen ... Ondertusschen dit moet ik zeggen, niet in treu: rige stemming werd mijn boek ontworpen en voltooid, hoewel in treurige omstandigheden naar het uiterlijke. Waar mij de krachten en de lust tot werken bleef, waar ik die beide voelde te danken te hebben aan God, was ik niet ongelukkig en veel meer blijmoedig, en veel meer rustig, dan in de dagen van soi-disant geluk, die ik nooit op zulke wijze weder terugwensch; mais brisons là dessus. Leycester was geen goede romanheld, hebt Gij altijd geoordeeld en vindt Gij nu bevestigd. En zeker hebt Gij gelijk een premier amoureux is hij niet, kon en mogt hij niet meer zijn, al was hij het ook eenmaal geweest ... Maar ik herinner mij een geestig betoog, waarin gezegd werd en bewezen dat Romanhelden altijd flaauwerts zijn en zoo zou mijn held die geen romanheld is altijd dit vooruit hebben op zijn beter gelukte broeders. Ik voor mij heb altijd zoo tegen die romanhelden, die niets zijn dan mooi, jong, verliefd en volmaakt, die conti d'alma viva, die wat | |
[pagina 47]
| |
op eene guitare tokkelen en met mooije mantels loopen, dat ik ze nooit bovenaan op mijne rolverdeeling en altijd liefst op het tweede of derde plan zet. Is dat kwaad, 't is mogelijk. Ik had L. nog wel kunnen verwikkelen in intrigues, die hem wat meer romantisch hadden gemaakt doch ik verbeeldde mij dat W(alter) S(cott) dit reeds voor goed had afgedaan.’
Toen in Maart Leycester voltooid was besloot zij eenigen tijd in den Haag te gaan doorbrengen, werd er ziek en schreef van daar verder: | |
(Juni 46, datum onzeker):Hoog Geachte Vriend! Hoe hartelijk gaarne had ik zelve uwe laatste belangstellende letteren terstond beantwoord; doch het was mij bij voortdurende zwakte, die mij slechts schaarsche uurtjes opzitten vergunde in letterlijken zin ondoenlijk. Zoo ver is het er af dat mijne ziekte iets voorgewends zoude geweest zijn om aan uitgevers vervolging of vriendendrang te ontgaan. Waarheid is dat ik in den Haag was gekomen met voornemens om mij er te amuseren, te verkwikken en niet te werken. Daarom had ik ook Diana niet willen of kunnen voltooijen (het wordt ook nog al lang), maar van dat genoegen mij voorgesteld is niets gekomen. Ik heb na mijn aankomst 11 Mei terstond kamer | |
[pagina 48]
| |
en bed moeten houden en ben nu eerst deze week langzaam uitgaande, dat mij veel goed doet, bij het zachte weder in deze heerlijke natuur. Ik ben onbegrijpelijk zwak, gelukkig slechts physiek, doch als de handen trillen van zoo weinige regels als ik nu nog zette, wat helpt het dan of het hoofd helder denkt! Toch dank ik God voor dit voorregt, want deze zwakte is met diëet en rust ligt te overwinnen. Om beide te kunnen houden moet ik nog een lange poos hier blijven. Behalve dat ik volstrekt ongeschikt ben om te reizen is ook de lucht en de leefwijze hier beter geëigend voor mijn tegenwoordigen toestand dan te Alkmaar, waar ik of terstond in mijne vroegere embarras verval of mij bemoeijen moet met het ordenen van kamers, die ik er tegen Augustus genomen hebGa naar voetnoot1). Mijne vriendin Lagemans, die reeds zooveel moeite en zorg voor mij gehad heeft en die reeds ietwat in hare zomerplannen gestoord is door mijn verlengd verblijf, nog langer door mijne tegenwoordigheid in haar huis binden wil ik niet, ondanks haar hartelijk aanbod. Ik heb dus besloten voor 1 of 2 maanden een appartement te nemen hier op een frisschen stand, niet ver van 't bosch. Mijne gastvrouw is heerlijk voor mij geslaagd in het vinden daarvan. En ik heb er geen andere bemoeijing mede dan er heen | |
[pagina 49]
| |
te rijden, dat ik bij blijvende beterschap den 8sten dezerGa naar voetnoot1) hoop te doen. Zie mij dus voor een wijle Haagsche inwoonster ... Als ik geheel hersteld ben zal ik beproeven wat ik kan doen voor Diana tegen 1 Julij! Maar zoo het niet kan, wees dan barmhartig en laat Pamela (Van Kampen) mij niet plagen ... 's Hage Junij 1846. | |
Alkmaar (6) Oct. 1846.Hoog Geachte Vriend! Als van Kampen geweten had hoe en tusschen welke beslommeringen ik dat deel Diana heb zamengesteld, dat zijn vratige Gids deze maand heeft geabsorbeerd, mij dunkt hij had niet geweten met welke dankbetuigingen mij toe te spreken, dat ik toch nog aan hem dacht, in plaats van de koele reprimande in zijn briefje ... dat is al wat ik ontvangen heb. Het schrijven voor ‘de Gids’ is buitendien reeds een verdriet, men geeft 100 pag's copij en er komt 2 bladz. druks van te voorschijn. 't Is niet te verwonderen dat Diana leelijk wordt - en het gaat mij als U - ik sympathiseer niet meer met hen die aan de orde zijnGa naar voetnoot2). Gij zelf wascht er de handen ook af. Mensinga heeft ‘de Boekzaal’, v.d. B(rink) levert cartons, waarvan ik voor hem liever wenschte dat ze eens een goed octavo- of | |
[pagina 50]
| |
quarto boekdeel vulden. Ik ben altijd bang dat die losse blaadjes verwaaijen, en er verwaait bij hem zoo veel! Aan huis bij Groen van P(rinsterer) heb ik zijn verslag aan den minister gelezen. Gr. prees het zeer en hoopte dat het gouvernement zich die zaak zou aantrekken; hij geadviseerd zijnde beloofde daartoe het zijne te doen. Van hem gesproken. Ik heb de decisieve brief geschreven, het kon niet langer, hij ridiculiseerde mij door zijn gedrag en handelwijs en het diende nu nergens meer voor - ik vergeef het hem. Hij kan niet anders; in dit alles beklaag ik niemand en regretteer niets dan de tobberijen die de arme moeder hierover weer hebben zal. Ik kan ze haar niet besparen, haar hartelijk en ernstig schrijven, zooals ik wilde, kan ik ook niet. Zij kan zelf niet meer lezen, ten minsten mijn hand niet.
Ziet Gij de Tentoonstelling? Vindt Gij er moois of leelijks? Gudin's ongeluksrots moet vol sombere poëzy zijn, als mij Bosboom zeide, een mijner Haagsche kennissen van wien er een kerk is, die ik in zijn atelier heb bewonderd. Niet dat ik van schilderen weet, maar ik vond den inval regt aardig: geen dominé in de kerk, maar, al het licht op het woord! Ik wed dat uwe tante als Gij haar derwaarts brengt (en Gij hebt immers die gewoonte) met mij het ingenieuse van het idee zal begrijpen; | |
[pagina 51]
| |
zij zou evenals ik en misschien zelfs Gij pleizier hebben in den schilder zelf, die niet zoo dom is als velen zijner kunstbroeders, zoodra men van iets anders als 't penseelen spreekt. Hij doet mij een grooten dienst, 't gaat niets goed met de gravure van Couwenbergs teekening, die ik zoo heel graag niet in het licht zag; en toch heeft Buffa 't in handen. Nu kan Bosboom met de stukken bewijzen dat de proporties in 't geheel niet deugen, dat C. zich zeker voorgesteld had, dit te veranderen als hij zelf graveerde, doch een geheel vreemde moet zijn werk doen en het dreigt iets wanstaltigs te wordenGa naar voetnoot1). Dit in vertrouwen, want ik weet niet of de heer B. reeds met Buffa gesproken heeft. Nieuws weet ik niet, ik verwacht van allerlei voor U, als Gij tijd hebt; nog iets, men vertelt dat ik door de Haagsche ortodoxe partij ben ingepakt. Vooreerst laat ik mij zoo niet inpakken, ten tweede, ja, mevrouw Groen is eene allerbeminnelijkste vrouw, die mij zeer lief heeft - iets dat ik haar met mijn geheele hart reciproceer - alleen influënceren op mijn werk doet zij niet, of zoo ze het doet, het is in DianaGa naar voetnoot2) dat ik mij voorgesteld had een hoogere | |
[pagina 52]
| |
rigting te geven, want de style régence hindert mij zelf, doch het viel mij in of ik op die oogenblikken ook verkeerde onder de influëncie harer gesprekken, die de kunst maar van eene zijde goedkeurt. Toen voelde ik mijne vrijheid te moeten handhaven, want ik wil niet eenzijdig worden, ook daarom schreef ik LastheniaGa naar voetnoot1) voor Aurora. Waarmee ik misschien v.d. B(rink) c.s. weer erger. Ik wil zoo vrij zijn als een wilde vogel, die uitvliegt in de rigting van zijn instinkt van 'toogenblik en niet als een afgerigte brievenduif, die heen vliegt waar men hem zendtGa naar voetnoot2). Tijd, niet lust ontbreekt mij voor meer. Groet hartelijk uwe dames en geloof mij Hoogachtend en met opregte vriendschap Uwe d.d. en vriendin.
- Ik open dezen brief nog weer. Toen ik die wilde verzenden kreeg ik een brief van v.d.B. Hij vindt de scheiding goed, alleen ontkent hij zoo plegtig, dat ik hem geloof het bestaan van feiten, die aanleiding gaven tot mijne phrasen in dezen brief, dat ik ze nu met hem voor lasteringen houde en U bidt, waar Gij ze hooren mogt, tegen te spreken, onmagtig zich zelf te verdedigen is hij overgegeven aan de willekeur van vrienden en vijanden, en ik beken dat de laatsten geruchten omtrent hem ver- | |
[pagina 53]
| |
spreid hadden, die mij zeer zeer verbitterden en mij bewezen, dat ik niets meer voor hem was. Goddank voor hem zijn ze niet waar. Ik kan dus nog altijd aan hem denken met belangstelling en voor hem ijveren met den moed der vriendschap. Gij vindt dat ook niet waar? | |
(Niet gedateerd, waarschijnlijk najaar 1847.)Hoog Geachte Vriend! Uwe gewenschte letteren van September waren mij werkelijk eene verrassing, ik had er heusch niet meer op gerekend. Ik ontving ze in de pastory van Mensinga waar ik toen eenige dagen doorbragt. Dat ik ze niet eerder beantwoordde begrijpen en vergeven (zij), die weten wat correspondentie-schuld kan zijn - als men er eens meê achteruit is - vooral te midden van ander schrijfwerk dat onze inspanning vordert. Hartelijk welkom toch was het mij te vernemen dat Gij U weer tot de(n) litterarische(n) arbeid zoudt leenen en den Gids steunen. Ik voor mij had een zwak vermoeden dat al het oude uit de redactie weggedaan wasGa naar voetnoot1) hoewel het mij spijt, niet om mijnentwil, maar om de belangen van het maandwerk dat v.d. B(rink) er buiten gesloten is. Zulke als hij worden toch niet gekocht | |
[pagina 54]
| |
door het goud dat HeemskerkGa naar voetnoot1) aanbrengt, verbeeld ik mij. Doch het is nu eenmaal niet anders. Gij kunt veel goed doen zoo Gij wilt. En Gij wilt het immers? Ik kan juist niet zeggen dat de C(lercq) en Sch(neevoogt) mij bijzonder aantrekken als medewerkers, maar dat ‘de Gids’ zoo jammerlijk ondergaan zoude kon toch ook niet, en zoo lang het mij mogelijk is zal ik mijn steentje aanbrengen ... Ik ben blij, dat ik van U eens een anderen toon hoorde dan dat eeuwig lofgeschal op ter HaarGa naar voetnoot2). Mij verveelde de St. Paulus rots al voor ik dien las, en niet minder die voorrede. 't Is volmaakt zoo'n dominé met een witte das om en een lange pijp in den mond, die met alle zijne wigtigheid een cathechisant ondervraagt. Dat er na die inleiding in het gedicht zelf nog passages waren die mij genoegen gaven en troffen is er zeker wel een triomf van, maar de persoon van ter Haar blijft mij hinderen. Als Gij dit jaar ‘Vergeet-mij-niet’ recenseert gedenk dan toch Dorbeck en zijne stanzaas aan een vriend. 't Is mogelijk dat het vers goed is - en dan is 't nog meer jammer - want dan heeft het nog meer zeker doel, namelijk om Hofdijk nog zotter, ijdeler en opgewondener te maken dan hij is. Is het niet of Hobbema of Ruisdael bezongen werd en zie - | |
[pagina 55]
| |
Hofdijk door v. Lennep en Alberdingk Thijm uit goedheid in de mogelijkheid gebragt om zijn nieuw penchant voor het schilderen toe te geven - in hope dus een aanstaanden Rembrandt op te kweeken - verbeeldt zich dat hij R. nu al is, ofschoon niemand nog eene schilderij van hem gezien heeft dan Dorbeck in verbeelding; C'est par trop fort, is 't niet zoo? Mijn fantasie-stuk?Ga naar voetnoot1) geef ik U ook van harten prijs. Ik schrijf geene kleine stukjes weer. Het verdriet dat ik eene donnée waar een mooije groote roman in lag dus verknippen moest, maakte dat ik niets wilde doen. Misschien werk ik het later nog eens uit ... Ik moet druk werken, en eer er geen deel van Leycester (de vrouwen v.h. Leyc. Tijdvak) af is denk ik aan niets anders .... Mensinga heeft, geloof ik weer de lans opgeheven tegen B(eijerman).Ga naar voetnoot2) Ik ga mijn gang tusschen vrienden en vijanden door, comme si de rien n'y était. Het eenige wat mij hindert is Lublink Weddik en zijn gestadige glossen tegen geleerde vrouwenGa naar voetnoot3) en bas-bleu. Ik geloof dat niemand in de wereld meer tegenzin heeft van die klasse van dames dan ik. Maar | |
[pagina 56]
| |
te meer hindert het mij dit altijd te moeten hooren van iemand, die mij niet kent, niet heeft willen kennen. Daar ik eenig talent van God ontvangen heb, is het mij immers niet ten kwade te duiden, dat ik het gebruik, ik geloof zelfs dat het mijn pligt is als mijn lust; maar er tot achter mijn eigen werk mee vervolgd te worden is mij hinderlijk; doch Gij lacht mij uit. Toch niet langer! Ik ga mijn afscheid nemen, niet echter zonder uwe tante hartelijk gegroet te hebben en sterkte gewenscht voor den naderenden winter. Geloof mij met Hoogachting, Uwe oprechte vriendin. Ik zou gezond zijn had ik slechts geen quinine noodig. | |
6 December 1849.Waarde en veel Geachte Vriend! Nogmaals een brief van U en weêr niet antwoorden, dat zou te erg zijn, en wel gansch het tegendeel van het blijvend vriendschappelijk en hoogachtend gevoel dat in mij is. Maar dan moet ik het ook terstond en nog onder den indruk van uw schrijven doen omdat anders .... Want ik correspondeer haast niet meer en mijn brieven worden meer en meer tot het onvermijdbare beperkt, terwijl die, welke ik schrijven wil enkel in gedachten geschreven worden en dat bewijst den vrienden toch niet veel, niet waar? Zoo was het met uw vorige, | |
[pagina 57]
| |
op een Zondag ontvangen, had ik wel terstond de visite willen teruggeven, maar het entourage belette het mij toen, en er kwam afstel van dit uitstel. Bosboom is volstrekt niet afgeschrikt, noch door uw geniale, hoewel wat heftige discussie met D.C., noch door eenige kleur van uw sierlijk ameublement - integendeel - het eerste was voor hem als niet geïntresseerde meer belangwekkend dan stootend, het andere had hij mij reeds genoemd eer ik het zag; maar hij komt zelden te A(msterdam) en dan meest om er in de haast door te trekken of om zaken en met artisten. In beide gevallen heeft hij het zeer druk en de visites blijven als mijne brieven bij intentie, maar dat de laatste er was en nog is weet ik zeker. Hij zou ook liever bij een tafreeltje van U zooals wij ze voormaals kregen (de Ezelinnen - Blaauw-bes en wat niet al) een teekening maken dan voor zoo'n achterbuurtshistorie van Koetsveld, mais que faire, hij woû Kruseman pleizier doen ....
Ik ben wel gelukkig dat Gij mij eens een goed woord zegt over mijne Leycestersche vrouwen. Ik hoor er van niemand van dan van de menschen hier - ce qui ne prouve pas grand chose. v. Lennep reciproceerde het envoy met een brief van Tho (?) toe te zenden, die mij onuitsprekelijk kwelt, en met eene aanmerking over uitwijden, dat niet goed was! | |
[pagina 58]
| |
Op die wijze zou men den moed verliezen om voort te gaan, gelukkig dus uwe ingeving om mij iets ter geruststelling te zeggen, er is nog zoo veel te doen, eer het boek goed ten einde is. BeijerinckGa naar voetnoot1) wilde eerst par force vóór nieuwejaar. Ik heb hem de onmogelijkheid er van doen inzien nu eerst vang ik aan ernstig en bedaard, zonder eenige andere prëoccupatie, te werken aan dit eene, maar er is wel eens een courage, courage! van de vrienden, die men op zulke chapitres alleen gelooft, noodig om niet moedeloos te worden tegen het opklimmen van zoo hooge bergen. Daar zijn figuren, die ik met veel lust en liefde schilder, onder anderen Rueel, mijn type van een fermen fatsoenlijken Hollander, en die in 't laatste tijdvak (den terugkeer) nog eerst goed uitkomen moet. Want - avec ou sans permission van Beijerinck - breek ik noch mijn plan, noch mijne karakters ... ter wille van zijn lust om ieder tijdvak als afzonderlijke roman te doen lezen. Wie 't verveelt moge uitscheiden. Ik wil dit boek nu eens schrijven, zooals het in mijn hoofd ligt, al verloor ik er dan die populariteit onder, die men welligt nog het best houdt, door haar niet na te jagen. En die ‘Nacht in een ArmstoelGa naar voetnoot2) is U bevallen, dat is heusch een uitkomst!’ | |
[pagina 59]
| |
Maar Gij wilt van de Koningin weten,Ga naar voetnoot1) of zij de hulde van DumasGa naar voetnoot2) waard is kon ik moeijelijk zelve beslissen, daar ik haar de mijne bragt, maar of zij zoo groote Thorbeckiane is als D. haar onderstelt, betwijfel ik zeer. Pour moi (et pour cause) elle a fait patte et yeux de velours, maar toch zoo dat ik wel goed zien kon, dat zij Koningin was, en très Reine, volstrekt niet très | |
[pagina 60]
| |
vilain, zooals Béranger zegt (ik weet nog hoe Gij mij dat voorlaast) en dat zij waar ze zich anders vertoont, acte doet van groote comédienne te zijn. Ongetwijfeld is 't eene supérieure vrouw, en toch ... ik zou 't als mensch meer op den koning hebben, maar wat de koningin ook zij, moeder is ze en dat waarlijk zonder affectatie en stellig eene goede opvoedster harer kinderen ook, mits ze den kleinen Willem niet wat al te veel kennis opdringt voor zijn tijd ... | |
's Hage 10 Mei 1851.Bij een circulaire van den Almanak ‘Voor het Schoone en Goede’: Zoo ik zekerheid had dat onze Geachte Vriend Potgieter werkelijk zijne belofte aan het BruidspaarGa naar voetnoot1) gedaan zou vervullen, ik kwelde hem zoo niet met circulaires, als ik hem vroeger banale kennisgevingen spaarde. Nu echter vreeze ik - en de circulaire ga haren gang - en mogten wij dan nu nog het genoegen hebben dat Gij ons rustig huis op de Zuidwal kwaamt zien, Ge zoudt geene redactrice vinden die U met haar AlmanakGa naar voetnoot2) vervolgde, maar in mijn echtgenoot en mij hartelijke vrienden, die U in opregtheid zouden welkom heeten. Nu echter spreekt nog even de redactrice: kan een fijn bosch- | |
[pagina 61]
| |
gezicht van Nuijen (een Hollandsch, Haagsch of Haarlemsch boschgezigt) den schrijver van Salmagundi, den zanger van Schelfhouts wintertjes, den dichter, die Koekoek benijdt, wat hij Koekoek niet heeft te benijden, niet uitlokken om een enkel toontje aan te slaan tot NuijensGa naar voetnoot1) gedenken of tot het regt doen aan Hollands eigenaardig natuurschoon. Ik wensch dat Gij hierop een vriendelijk ‘ja’ wildet spreken, na het teekeningetje gezien te hebben, dat de heer Jager U de ma part zal aanbieden. Dit schrijven is niet zoo officieel of de groeten van Bosboom aan U en de mijne aan uwe goede tante kunnen er een plaats vinden. Met Hoogachting en Vriendschap, Uwe. | |
1851.Zeer waarde Vriend! In zekeren zin hadt Gij wel gelijk aan ons beiden te schrijven, want Bosboom is half mee in de Redactie, in zoover althans, als hij zich bijna nog meer dan ik bekommert over het wel of wee van den Almanak, dat somwijlen op het wel of wee der Redactrice influënceert. Gij begrijpt dus zijne als mijne vreugde toen ik hem met uw brief en versGa naar voetnoot2) | |
[pagina 62]
| |
te gemoet kwam, want uw hand herkennende, vond ik vrijheid de brief te openen. Spoedig na uw kort maar toch ons zoo aangenaam bezoek, had ik plan U te schrijven, de oude band was naar mijn gevoelen zoo prettig vernieuwd en te sterker naar mate Gij er ook mijn beste B.Ga naar voetnoot1) in begrijpen wilt. Hij van zijne zijde achtte U altijd zoo hoog om talent en karakter, dat hij niets liever wil dan uw vriend zijn, en ook in dit opzigt zijn wij wel een van zin. .... Gij zoudt mij waarlijk die lieve mooije herten met weemoed leeren aanzien, ik die zoo veel malen met hen wensch te zijn op dat zachte, malsche groen - vooral op een dag als heden - doch Gij hebt gelijk, ze zijn niet thuis. Maar ik hoor toch ook niet hier en toch - ik vind er mijn thuis en - zoo goed .... | |
's Hage 18 Sept. 1851.Waarde en Geachte Vriend! Mondeling hoopte ik U te danken voor het doen herleven van het niet nevelachtig beeldGa naar voetnoot2) van onzen grooten Willem III in wiens vaste stappen (op het punt van 't Haagsche bosch) de tegenwoordige schijnt te treden. Nu vrees ik dat op zijn best B. alleen komt en dan nog maar even, altijd echter bij U aan om U nogmaals te herhalen, hoe wij met | |
[pagina 63]
| |
genoegen en dankbaarheid uw bezoek herdenken. Wij hebben nu mijn goede vader gelogeerd en hoewel het ons beiden werkelijk gelukkig maakt, hem zoo eens hier te zien, om zich te overtuigen van het geluk en vrolijk leven zijner dochter, toch neemt dit een tijd die wij zonder dat anders zouden gebruikt hebben. Daarna denkt B. over een grooteren uitstap om studies te maken - ik krijg dan wel gezelschap - maar toch tot den toer naar A. zal het dan te laat worden. Uitstel is echter geen afstel ... De Almanak zal er heusch goed uitzien. Ik heb maar een enkele utilité behoeven te gebruiken ... | |
27 Febr. 1852.Geachte Vriend! Eindelijk ga ik U zelve eens schrijven, hoewel ik liever eerst eens iets van U had gehoord, doch ik durfde daarop niet rekenen, wilde er niet op wachten daar wij door den Heer Schimmel vernamen, dat uwe tante dezen winter veelal lijdende was, en dit zeker U zoowel tijd als lust tot schrijven zal benomen hebben. Mogt de zachte voorjaarslucht haar goed doen. Mijne gezondheid laat dezer dagen niets te wenschen over, sinds ik eens van mijn nerveuze kiespijnen hersteld ben, en vooral sinds ik hersteld ben van Media NocheGa naar voetnoot1) een roman, die ik wel had | |
[pagina 64]
| |
willen aftooveren zoo verveelde hij mij, zeker omdat ik van verlangen brandde om te rusten, mijne moeder bij mij te zien en dan met de studie voor het laatste tijdperk van Leycester aan te vangen. Ik zal dezen zomer mij niet weêr zoo aftobben voor al de almanakken, men bederft er de goede sujetten mee - en toch eischen die kleine stukjes studie. Ik had van de Lady CarlisleGa naar voetnoot1) zoo graag een roman gemaakt ... maar toen ik eens een goed sujet had, verloor ik den lust naar een ander te zoeken. Ik ben dankbaar dat men mij regt gedaan heeft in den Gids op het punt van onderzoekGa naar voetnoot2) ter bewerking van Greenwich en Plaintyhill noodig. Ik had er pleizier in dat de Bull eens een klein weinigje tot zijn ware proportie werd teruggebragt, want waarlijk het engouement met dezen niet enkel onder dames, maar zelfs onder knappe mannen is groot, al te groot. Ik kan dien genootschapsbluf niet verdragen, en zie alleen, dat ze de flaauwheid relief geven en de natuurlijke aanleg van die meerder zijn bederven door applaudissement hors de propos, en tegen (den) goeden smaak aan. Maar genoeg van dit. De kennismaking | |
[pagina 65]
| |
met den Heer Schimmel deed mij regt genoegen. Men heeft niet veel tijd noodig om te zien dat hij iemand is van gansch ander gehalte dan de Bull. Ik heb zijn Napoleon nu gelezen, 't is een prachtig sujet, en veel is er in dat aan 't sujet eere doet - maar toch .... met hem sprekende zou ik hem wel eens een paar vragen willen doen: Hoe zal dit stuk gespeeld worden door onze nu bekende Hollandsche acteurs?? en actrices vooral. Een Tayllerand, eene Josephine? Waar vindt men ze hier? Misschien eerst vijftig jaar nadat het nationaal tooneel door v. Lennep c.s. zal verbeterd zijn ....
Wij hebben hier mejufvrouw Schiotling gehad anders gezegd: Elize.Ga naar voetnoot1) Met veel pompe uitgestald bij de familie Hoffman op recommandatie van v. Oosterzee. Zij wilde volstrekt bij mij komen, ik zag er tegen op omdat ik reeds van haar trachanten toon had gehoord en geen lust had om eene scène uit de Femmes savantes te spelen; maar er was geen ontkomen aan. Jufvr. Hoffman is een lief meisje, en om dier wille kon ik niet weigeren haar te ontvangen, maar Bosboom was er bij, hetgeen mij een groote steun was. En ik kan niet zeggen, dat wij een van beiden sympathie voor haar konden voelen. Zij had een air | |
[pagina 66]
| |
de protection, dat naar mijn idee al heel slecht te pas kwam in dezen; kortom, toen zij weg was, besloten B. en ik zamen: Potgieter heeft haar wel doorzien, toen hij van neêrgeblikt sprak en van uitgevers, die onder haar venster duëlleerden. De partij der Capadoces gelooft in haar eene overwinning gemaakt te hebben, ik voor mij geloof er niets van .... | |
's Hage 14 Aug. '52.Hoog Geachte Vriend! ‘A demain les affaires’ wil (ik) Roemers dochter nu eens niet nazeggen en daarom begin ik nog heden om U te zeggen, dat de roef in het trekschuitje nog niet verhuurd is. Helaas, de gulden tijden zijn voorbij dat die vrees grond kon hebben; het gaat met trekschuiten als met almanakken de concurrentie doet ze den dood aan. Ik mag echter niet klagen nu zich zulk een hoffelijke passagier aanbiedt, die zelfs met den jagerGa naar voetnoot1) een praatje wil houden, voor een zulke, ik beken het, zou ik al heel wat anderen buiten den stuurstoel houden - zoodat - met dankbaarheid wordt uw vriendelijk aanbod aangenomen. Wilt Gij echter nog eens een staaltje bijwonen van den voormaligen gulden tijd der trekschuiten, eilieve, kom dan eens tot ons over en verzel ons op een togtje van hier naar Delft! | |
[pagina 67]
| |
Indien Ge dan niet (mits het mooi weer is) een half uur vóór den tijd in 't roefje zit is de benijde plaats niet meer toegankelijk. Zoo lokt het water onze Haagsche dames aan op de warme zomerdagen; men vaart dan een kwartiertje, een half uur naar 't een of ander aardig plekje, waar men zich room of thee laat voordienen - en, men laat het razende stoomspooksel met zijn sleep van wagens voor 't geen het is. - Zoo zedig kan men (zich) alleen nog maar amuseeren in de Residentie!! ....
Ik heb Jenny Lind gesproken. Een allerliefst, eenvoudig, zedig vrouwtje (vrouwtje! hoewel ze eenige hoofden grooter is dan ik) die echter van tijd tot tijd en zeer à propos haar pose de Reine kan aannemen. Ik zag het haar alleraardigst doen tegenover een troepje diplomaten die la part du lion van hare conversatie wilden nemen; ze moesten à distance blijven. Toch danste ze in hun cirkel, (het was een bal en petit comité te Scheveningen op het badhuis) de dames der diplomatie waren zoo precies mijne maréchale d' EstradesGa naar voetnoot1) dat ik haar portret er naar had kunnen nemen, en aan secretarissen der legaties die Hippolytes konden zijn ontbrak het niet. Bosboom zou U beter dan ik schrijvende en | |
[pagina 68]
| |
action kunnen voorstellen, hoe Prins Wiasemski met een Fransche Vicomtesse polkeerde, ik zag liever naar Jenny Lind, die allerliefst gracieus danste in haar wit kleed, enkel uit kanten volans zaamgesteld, eene stille pracht, goed in harmonie met haar gansche figuur. Het bevalt haar goed in Holland, maar ze zal hier niet zingen. Mondeling hoop ik U eens te vertellen, hoe ik tot haar kwam. Ik wenschte dat Gij ze zaagt. Gij zoudt Zweedsch met haar kunnen spreken, dat zou haar pleizier doen.
Er is wel een schilderij naar Antwerpen, maar niet de nieuwe, waar B. nu nog aan werkt. Dit heeft er zeker toe meegewerkt om zijn lust er (heen) te gaan niet op te wekken. Toch is het een mooije brave kerk zooals C.W. zeggen zou, de Beverwijksche, die Gij ook hebt gezien, maar toen moest die nog verwerkt worden. Eigenlijk heeft B. heel veel gearbeid in die hitte. Hij zegt er geen last van gehad te hebben en ik heb het gelukkig ook niet kunnen bespeuren. Ik ben weer met Leycester voort gegaan. Ik heb om BeijermanGa naar voetnoot1) gelagchen, die zoo bang is voor het | |
[pagina 69]
| |
reconstrueeren der geschiedenis. Zeker, copieren, wat eeuwen lang is nagepraat, is veel meer gemakkelijk! Hoewel ik toestem dat men voorzichtig moet zijn als men het oude verwerpt; maar wat men toch ook grove dolingen vindt als men zoekt! | |
23 Maart 1853.Lieve Vrienden! Waarom houdt Maart niet de beloften van de eerste dagen? Nu zal deze caprice van sneeuw en guurheid U bijna dwingen ook uwe beloften niet te houden, en de gehoopte verschijning met tante wordt dus illusie. Wij hadden daarop reeds luchtkasteelen gebouwd. Als het weêr zoo mild was als dien Zondag, dan was een togtje naar Scheveningen gansch niet ondoenlijk, maar Gij niet alleen met Tante te voet, neen - à nous quatre - onze koetsier woont in de buurt ... den mooijen weg op naar S. Ik zag Tante al met B. op de duinen, ik voelde al de zachte weekheid van 't vochtige strand, ik zag al de dansende pinken en de schuimende golven. Maar nu - bah! - een gloeijende kagchel en een digt gesloten kamer .... | |
[pagina 70]
| |
Of wij de Italianen gehoord hebben? Gelukkig ja - anders zoudt Ge ons voor brûtes aanzien. Maar ik mag zeggen dat mijne sensaties zoo geheel gelijk zijn geweest aan de uwe, dat ik zou moeten overschrijven wat zij voor mij waren. Toevallig zag ik ook de Barbier die ik uit het geestig spel van Lorezzo kende - doch - wat was dat een Bartholo! Bartholo was voor mij, was voor ons de aardigste figuur van allen - dat knorren, dat waar zijn, dat onder elkander leven, alsof er geen publiek was - het was wezenlijk eene uitspanning; wat een concert met duitsche zang en met eeuwigdurende herhalingen mij nooit is. Ook ga ik op geen concerten, zelfs niet om Gardoni te hooren. Muzijk hooren van die soort is eigenlijk kwelling voor mij - maar de Italianen, dat was pret .... Om niet op eens en geheel van alle kunst afscheid te nemen, ga ik U spreken van de lieve Stella.Ga naar voetnoot1) Een aardig joodsch meisje, dat mooije zwarte oogen heeft en veel geest, en dat verzen maakt, die, dunkt mij, veel belooven - niet slechter zijn ze althans, dan die men in Apostelen en ProfetenGa naar voetnoot2) etc. etc. van sommige beroemde namen te lezen krijgt - en die ik Schimmel wilde aanbevelen voor zijn Nederland ... Stella zou een vers aan ‘Nederland’ willen leveren, en ik zou voor haar willen weten of men dat | |
[pagina 71]
| |
honoreert. Zij gaat nog school! Zij is uit een groot gezin, waar de ouders vele offers brengen voor de opvoeding der kinderen en - met een woord - ik heb alle reden om te denken, dat zij hare waar op prijs mag stellen. Withuys, die haar ten deele heeft ingepakt, noch de redacties der jaarboekjes zullen op dit punt denken. Ik raadde haar liever een bundeltje uit te geven maar zij acht zich te jong en te onbevoegd! Capadose heeft haar intusschen willen bekeeren, en heeft dat zoo onhandig aangelegd, dat hij de zaak, die hij heeft willen bevorderen, voor 't minst een tiental jaren heeft achteruit gezet. Daar is bij het lieve kind respect voor de moraal van 't Evangelie en dat is dunkt mij alles wat men van haar mag eischen - zelfs wenschen - eene vijftienjarige! Bosboom schildert druk ... Ik ben werkende en geheel Leycester!Ga naar voetnoot1)
3 April is het reeds de tweede verjaardag van ons huwelijk, wat die tijd omvliegt! | |
[pagina 72]
| |
zal Tante zeggen, want Gij hadt beloofd, dat na de schoonmaak .... Dat is waar, en deze is dan ook sinds een paar maanden achter den rug, zelfs zoo, dat wij nu eigenlijk reeds weder te beginnen hebben aan die jaarlijksche opruiming die de verschijning van de kagchels voorafgaat, waaruit blijkt dat eene echte Hollandsche huisvrouw (en ik durf niet te pretenderen het te zijn) 3 vierden van 't jaar schoonmakende kan, ja, moet doorbrengen .... Op de huiselijke drukten volgde die voor de jaarboekjes, voor mij geene ligte, sinds ik altijd veel uitvoeriger stukjes maak, dan eigenlijk noodig is, en ditmaal er in geloopen was op eene wijze, die mij dwong, zoowel Holland als Aurora beide te voorzien. Ik had daarbij studie te maken, gelukkig dezelfde voor alle drie,Ga naar voetnoot1) zoodat het tot in September liep eer ik daarvan af was en - toen was ik door het veel en onafgebroken werk (het slechte weêr liet nauwelijks een wandeling toe) dus afgemat, dat de docter moest komen, die zoowel lectuur als schriftuur afraadde voor een ganschen tijd. Het weer was eene der oorzaken van weinig uitgaan en - de lust ontbrak ook, want de brave vader van Bosboom werd altijd zwakker en meer ziek en bragt hem dagelijks nieuwe zorgen en onrust aan. Dit maakte ook dat B. mij niet ver- | |
[pagina 73]
| |
gezelde, hoewel hij wilde dat ik met Père Toussaint veel de lucht zou genieten. En ik ben blijde dat wij het deden - daar mijne gezondheid er door verbeterde en later het weer niet meer toeliet dan thuisblijven. De onrust van B. over zijn vader is, als Gij welligt in een der nieuwsberigten gelezen hebt wel geregtvaardigd.Ga naar voetnoot1) B. heeft dit voorregt gehad, dat hij den geliefden overledene tot op het alleruiterste met liefde en zorg heeft kunnen omringen, en dus, nu de schok eenmaal is doorgestaan dier smartelijke scheiding, is hij ook kalm en blijmoedig. Hij heeft in veel tijd niet geschilderd ook wel wegens allerlei bemoeijingen, die nu volgen, doch hij schrijft welligt zelf nog een woordje, al is het juist niet over dit onderwerp. Van ochtend wandelden wij zamen en hij had weer geschilderd; dat verheugde ons beiden. Nu had ik ook weer eens lust, en het kwam tot U, en ik besloot den stillen eenzamen avond te gebruiken om dit alles eens aan U mee te deelen. Gij ziet de zomer heeft ons meer van de moeijelijkheden dan van den lust des levens gebragt, doch het zij verre, dat wij klagen - er was onder dat alles veel, veel goeds. Het is alleen om U te zeggen, hoe het kwam, dat ik geen opgewektheid had tot schrijven of tot herinneren aan zekere belofte door Tante gedaan om eens in mijn schoongemaakt huis te komen rondkijken .... | |
[pagina 74]
| |
Van mijn broeder Daniël T. heb ik gehoord dat Gijlieden nog moed en lust gehad hebt om 't Alkmaarsche muziekfeest bij te wonen. Een ouderdom, zooals die van Jufvr. P. door zulk een neef gesteund, is toch waarlijk benijdbaar. De goede Père B. was maar 63 jaar, doch reeds zoo zwak en toch altijd zoo opgeruimd en tevreden als hij eens bij ons was, zoo regt in zijn schik, had zooveel pleizier in mijn tuintje, en bekommerde zich nog in de laatste dagen of zekere bloem, die hij mij had cadeau gedaan, wel bloeijen zou! Maar genoeg moge Tante het nog lang hebben en lust tot genieten er bij.
Bosboom heeft met zooveel instemming uw stuk over A.K.Ga naar voetnoot1) gelezen - ik las het nog niet; doch daar komt hij zelf thuis; wie weet of hij mij de pen niet ontneemt - althans, nu hij er is leg ik dien neêr. Bosboom vervolgt: Wel mogt G(eertrui) zeggen dat ik uw stuk over Albert. K. en diergelijke Poëzy met instemming heb gelezen. Véél van wat Gij wilt en geeft mogt mijne ervaring wezen ook in betrekking tot het leven van mijn vader. Zoo genoot hij steeds in alles. Bij zijn graf stonden wij heden voor 8 dagen en toen de kist neergedaald was in de ge- | |
[pagina 75]
| |
opende groeve, toen bescheen nog de zon zijn laatste woning als ware het om ons te herinneren hoe veel genot aan onzen vader in zijn leven was geschonken geworden in Gods heerlijke schepping, in dat vriendelijke licht ons door het vaste geloof aan zijne Genade, waarop hij is heengegaan en waardoor wij hopen hem en mijne moeder eens weer te zullen zien. Zooals Gij uit Geertr's letteren hebt opgemaakt zijn wij welvarende. Wij wenschen U allen datzelfde voorregt hartelijk toe en noemen ons steeds hoogachtend Uw liefh. Vrienden. | |
Zondag 15 Jan. '54.Toegestemd! Gij zijt een monster. Gijlieden zijt allen monsters zou een koor Hagenaars er bij voegen, maar ik heb het maar tegen een, en van dezen, moet ik zeggen, al zoudt Ge mij nog zoo romantiek achten, dat de weêrgaloosheid zijner méfaits de belangrijkheid van zijn persoon vermeerdert - en bij gevolg het regt geeft - de se faire tout pardonner. Het woord is er uit en het heeft geene kleine zelfoverwinning gekost. C'est à qui fait son prix. Bosboom is een verpligte verjaarsgroet gaan brengen ergens ver uit de buurt, ik zit op de sneeuw te kijken uit mijn tuinkamer - daar verrast mij uw brief - verrassen is het woord, want al wist | |
[pagina 76]
| |
ik dat het eind van een jaar U zeker in dubbelen zin allerlei drukten brengt die niet zijn te verschuiven en troostte mij daarmee bij uw stilzwijgen, toch scheen mij de heilgroet van den ‘Gids’ op dit punt, weinig heils te voorspellen en het scheen mij niets meer of minder dan eene formeele oorlogsverklaring aan mij, mijne opinie, mijn werk, bij monde (bij pen) des Heeren Schimmel. Ik las in de recensieGa naar voetnoot1) met duidelijke letteren, het regtvaardig oordeel, dat de wolf spreekt tegen het lam: Si ce n'est toi, c'est donc ton frère.
Je n'en ai point. C'est donc quelqu'un des tiens;
Car vous ne m'épargnez guère,
Vous, vos bergers et vos chiens
On me l'a dit: il faut que je me venge
Là-dessus ....
maar Gij kent het vervolg; zonder precies dit lam te wezen werd juffer van Beveren - alias Mevr. B.T. - jammerlijk verscheurd.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 77]
| |
21 January 1854.Er is een week verloopen sinds ik dezen aanving en om stoornis moest eindigen; ik weet bij gevolg niet meer wat ik toen had willen zeggen. Ik geloof dat ik den Heer Zimmerman had willen prijzen, die ten minsten getoond heeft iets van de worsteling te kennen die v. Drenkwaart zijn pligt bemoeijelijkte - te weten hij wenschte de kunstenares te sparen terwijl hij hare opiniën en beginsels verfoeide. Nog heb ik niet afgedaan met Schimmel. Ik zou haast in 't mozaïk een woordje aan hem willen rigten maar à quoi bon, het publiek te amuseeren met iets, dat naar anti-kritiek lijkt, daarom zeg hem s.v.p. dat hij wijzer gedaan had met Balen's Kronijk van Dordrecht kennis te maken, eer hij de auteur betichtte welwillend plaats te maken voor Maria v.B. die haar dan ook spoedig inneemt. Hij zou dan gelezen hebben in 't geslachtregister der van Beverens: ‘Maria, Heeren Cornelis dochter huwde Adam Voogd, stierf 1575.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 78]
| |
Adam Voogd, die niet voor 73 kon zijn teruggekeerd. Bij gevolg moest het huwelijk zeer spoedig na zijne aankomst zijn geprojecteerd en de romanciêre die van deze uitkomst vooraf kennis genomen had, oordeelde het veel gepaster hare lezers daarop voor te bereiden door eene zielkundig zeer verklaarbare sympathieGa naar voetnoot1) der Jonkvr. voor den man, dien zij trachtte te redden, dan ze daarmee te overvallen, als met iets dat uit de handelingen volstrekt niet behoefde te volgen. Dat die sympathie is ontstaan door één enkelen blik is nergens gezegd. Ik heb willen wijzen op de gevaren die er schuilen in het enthousiasme zelfs uit de zuiverste voor 't menschelijk hart - zonderlingGa naar voetnoot2) voor 't vrouwelijke. - Dat is een van die trekken, die men mij voormaals in ‘de Gids’ had gevergd. Hoe de Heer S. malicieus genoeg kan zijn niet te vragen tegen welke stappen zij dan toch zich te vrijwaren had, verklaar ik mij niet. Het was hier de vraag van een nauwgezette Christin, | |
[pagina 79]
| |
die waakt tegen en ontrust zich over gedachten, die zij gevaarlijk acht. Dat de Heer S. dit niet begrijpt kan ik niet helpen en is geenszins in zijn voordeel, maar genoeg, genoeg - nu 't geschreven is, is de toorn ook al weer gelegd(?) | |
17 Juny 1855.Zeer Waarde Vrienden! Potgieter is in een nieuw huis, zij spreekt over logeeren bij hem en zegt: ‘Ik die als gast al een heel lastig wezen ben, welks eischen en pretentiën eigenlijk wel te dringend zijn, om in 't gewoon, gezellig verkeer getolereerd te kunnen worden. Ook heb ik U allen op dat punt zooveel verschooning te vragen als dank te betuigen, maar onder de oorzaken, die mij in afzondering houden is dit de voornaamste, dat ik mij niet voele noch gedrage als iedereen en dat ik werkelijk souffreer midden onder genoegen en genot .... maar dies ondanks vang ik tegenwoordig aan iets meer te wagen, zoodat ik met veel moed den togt naar Leijden heb aangevangen en vrij gelukkig volbragt! Hoe vindt Gij dit! Maar B's voorzorg had ook alles gedaan om het voor mij mogelijk te maken, hetgeen niet belette dat ik heel moe was van 't rijden toen wij in de | |
[pagina 80]
| |
feestvierende stad arriveerden. B. was vooruit op verkenning geweest en het resultaat van zijne zending was, dat wij te twee ure reeds dineerden bij Prof. Geel, natuurlijk niet alleen, maar toch heel prettig en met geen écrasante menschen.
Achter het huis van Prof. Geel lag 's Gravensteen, dat ik nooit gezien had met kennis althans; het ziet er nog uit zooals v. Mieris het geeft .. ik moest er maar niet aan denken wat daarin doorleefd is.Ga naar voetnoot1) | |
19 Aug. 1855.Vangt aan met dankzegging voor een tochtje naar de Wijkerbrug, het Kleine Loo enz. waarbij Potgieter gastheer was en gaat voort: ‘Vraagt Gij of ik niets anders heb gedaan? Ik zou geene redactrice van “het Schoone en Goede” moeten wezen om hierop “ja” te kunnen antwoorden. Maandag verliep echter met eenig onwel zijn en de preparaties tot een entrevue met de Comtesse d'AgoultGa naar voetnoot2) waar ik toen weinig lust in had. Dingsdag vond die plaats, en ik moet bekennen, | |
[pagina 81]
| |
dat alles mij mee viel. Ik vond haar aardig levendig sans façons en toch genoeg grande dame om het natuurlijk te vinden dat Comtesse te zijn van regt legitimistische familie maar, zelve republicaine die N. IIIGa naar voetnoot1) detesteert en regt blij is, dat ze hier in Holland zoo vrij kan leven zonder met de Ambassade enz. enz. noodig te hebben. Zij zou U bevallen en als zij naar Amsterdam trekt (wat haar voornemen is) verzoek ik de vrijheid haar bij U te introduceeren. Ik ben zeker dat ze Tante ook aardig zou vinden, en hare geleerdheid is van dien aard, dat men er geen last van heeft. Zij zou in Amsterdam eigenlijk bij KoenenGa naar voetnoot2) teregt moeten komen, maar zij ziet op tegen la Société dévote en in haar geval kan ik haar geen ongelijk geven. Zij wil alles van Holland zien en weten en liefst niet oppervlakkig “que chante le peuple? quels sont vos hommes de talent? Tâchez donc que je me trouve avec des hommes spirituels”, enz., enz. Alle vragen en wenschen, die ligter zijn te doen, dan te voldoen. Maar het zou me toch spijten, als ze eene al te ongunstige opinie van ons kreeg en in handen viel hetzij te Leiden, hetzij te Amsterdam van bluffende en oppervlakkige lieden, zooals meestal met vreemde- | |
[pagina 82]
| |
lingen het geval is, daar zij het niet wil laten berusten bij het zien van Zaandam en opmerkingen over de frisonnes, zooals Gerard de Nerval. Maar genoeg eer zij te Amsterdam komt hoor ik wel eens of zij welkom zou zijn; in het contraire geval lever ik haar aan Koenen over!’ | |
8 Sept. 1855.Geachte Vriend! Gij meent zeker, dat wij al naar Brussel zijn gevlogen, en dat de Fransche Comtesse verschrikt van uwe inflexibiliteit - en tegen den vroegeren bewoner der Zuidzee-eilanden opziende - Amsterdam en de curiositeiten van Zaandam en Broek-in-Waterland er maar aan gegeven heeft, om cito cito naar Parijs terug te keeren ... Geen van die onderstellingen zou waar zijn. Wij zijn nog tot hiertoe gebleven eerst omdat mijn stukje afmoest, daarop, omdat wij slechte geruchten hoorden van den gezondheidstoestand te Br(ussel) en later om het slechte weêr en bezigheden van Bosboom. Nu echter zoo dit weer aanhoudt vertrekken wij in de volgende week, en daarom moet ik nu eerst voor mijne comtesse zorgen, die waarlijk charmant is. Zou het goed zijn zoo ik haar een enkel ceremonieel regeltje voor den Heer Zimmerman medegaf, opdat zij dat billet bij hem zou laten bezorgen - | |
[pagina 83]
| |
hij van hare aankomst verwittigd, de gelegenheid had ‘de se présenter chez elle’ en 't overige zou van zelf volgen. 't Is eene vrouw, die perfect goed weet, wat zij wil of niet wil en die ook niet bang is om eens alleen een wandelingtje in 't bosch te maken, dus ook niet iemand, die altijd noodig heeft om op een ander te steunen of van anderen afhankelijk te zijn, zooals de ondergeteekende. Zij zal dus niet lastig wezen. Feesten vraagt zij niet, kennissen maken, die haar aangenaam of nuttig zijn, wil zij graag. Ziedaar op dit punt genoeg. Wij hebben bij haar gedineerd met zekeren Duitscher, die wel wat ophakkerig was, maar toch heel aardig, Hoffmann von Fallersleben, die meer dan mij lief was, hare illusies over Holland bedierf. Om dat weer goed te maken was er ook Esquiroz, die zulke beleefde artikelen schrijft over Holland in de Revue des deux Mondes. Die goede man, balling uit Frankrijk, en vriend van Barbès! is zoo blij dat hij hier zoo vrij is, voelt zich hier zoo gelukig, dat hij alles goed vindt, tot hij zelfs zegt van de trekpaarden van 't schuitje qu'ils trottent très bien! Dat heet ik optimistisch! Maar ik mag hem lijden om dat dankbare gevoel voor een land waar hij vrijheid en bescherming geniet. De comtesse zal echter naar alle waarschijnlijkheid niet spoedig komen. De cholera ten uwent encourageert haar niet, en ... haar bad- | |
[pagina 84]
| |
kuur is nog niet afgeloopen. Mijn reiskuur zal alzoo nog beginnen, ik hoop dat zij goed af mag loopen; dan hoort Gij er wel eens van - veel kracht bezit ik op dit oogenblik niet - maar het zal komen, hoop ik. | |
18 Oct. 55.Al hadt Gij door uw belangstellend schrijven geen brief uitgelokt, Wellieve Vriend! toch had de firma B.T. plan U van onze thuiskomst en welbevinden kennis te geven .... Maar zal ik U nu gaan vertellen van alles wat mij trof en wat ik genoot? De brief zou een boek kunnen worden - en boeken - schrijf ik in zeer, zeer langen tijd niet weer. Antwerpen beviel mij erg. Ik zat zoo graag ergens op een bankje aan het Scheld, en in de Notre-dame was ik thuis. Maar de paperij kwam mij nog kleiner voor naar mate het heerlijke gebouw prachtiger en grootscher was. Met menschen ben ik volstrekt niet geplaagd geworden en te Brussel genoten wij een dag midden in de Septemberfeesten de zaligste rust in het bosch van Soignies. Toertjes naar buiten naar Boisfort en Groenendaal waren zeer naar mijn smaak; daarvoor liet ik alle museums staan. Te Antwerpen ben ik enkel om mijn fatsoen te houden voor KeijserGa naar voetnoot1) naar de | |
[pagina 85]
| |
tentoonstelling geweest, maar in het museum van oude schilderijen vond ik veel wat mij aantrok. Dat de zoölogie niet vergeten werd noch te Antwerpen noch te Brussel kunt Gij denken, en regt genoten door mij, die al heel spoedig eene groote kennis was van de giraffes en de beeren, die allerlei vriendschapsbewijzen gaven in ruiling van suiker en ander lekkers. Wij zijn ook nog in twee théatres geweest en hebben veel gelagchen, maar de warmte dreef ons daar bijkans uit - doch ik zou niet meer vertellen. Ik zou uwe vragen beantwoorden, allereerst naar madame la Comtesse. Ja, waarlijk Gij hebt wel gelijk mijn schrijven over haar voor eene mystificatie te houden. Maar Gij begrijpt wel zoo iets viel niet in mij, allerminst tegenover U. Nog den dag voor mijn afreis heb ik den brief voor Zimmerman geschreven, die Bosboom haar 's avonds gebragt heeft, want zij kon die niet komen halen zooals zij beloofd had. Wat zij daarmede gedaan heeft weet ik natuurlijk niet. Wel hebben wij bij onze thuiskomst vernomen, dat zij in plaats van haar toer naar Amsterdam en Utrecht te volbrengen, plotseling is weggereisd regtstreeks naar Parijs; voor reden gaf zij op ‘schrik voor de cholera’, maar in haar komt mij dat ook onbegrijpelijk voor, veeleer onderstel ik dat er in hare familie (iets) omging, dat haar thuiskomst noodig maakte, want zij zeide mij | |
[pagina 86]
| |
reeds bij het vernemen van de arrestatiën te Angers, dat hare familie daarin betrokken was en dat het haar zeer ontrustte. Hoe dat zij, aan de Bibliotheek en op het Archief wordt er nog voor haar gewerkt en zij heeft beloofd weerom te komen of het zijn zal à paques ou à la trinité! Op de wijze van mijnheer Malbroek weet ik niet regt.Ga naar voetnoot1)
Zeg s.v.p. aan Schimmel dat ik mij verwonder te hooren, dat hij mijn zeer lang stilzwijgen in ‘de Gids’ aan rancune toeschrijft. Hij moet mij eens vertellen waarvoor ik eigenlijk zoo lang rancune zou moeten hebben? Ligt de oorzaak van mijn zwijgen niet voor de hand? Heb ik in al dien tijd ooit anders gewerkt dan om beloften en verpligtingen te voldoen, waaronder ik letterlijk gebukt en gedrukt ging? En nu ik pas ademhaal, pas even begin te voelen, dat ik vrij ben, verlang ik het genot van die vrijheid te behouden en zoo lang mogelijk en zal mij niet weer laten binden door eenige belofte. Meenen S. en Z.Ga naar voetnoot2) en de overige redactie, dat | |
[pagina 87]
| |
ik op die wijs noch den naam, noch de voorrechten van medewerkster langer waardig ben, ik geve hen geen ongelijk en zal vinden, dat ze billijk zijn als ze (mij) beiden met 1856 onthouden. Ik heb lang genoeg gezwoegd en geploegd, niet om rijk maar om eindelijk vrij te worden. En ik schrijf niet weer voor dat een onbedwingbare lust er mij toe drijft. En dat zal lang duren. Ik voel mij te gelukkig en te gezond zooals ik nu leef. En Bosboom zou er allereerst zijn veto op zeggen, als ik mij tot iets verbond. Gij moest eens zien hoe prettig wij nu 's avonds zamen zijn; hij teekenen, ik eenig handwerk, en praten en geen last van vermoeidheid en hoofdpijn! Mijn trouwe bondgenooteGa naar voetnoot1) zal dit zeker volkomen begrijpen en met mij eens zijn en Gij ook, als Gij maar uw deel in de Redactie ter zijde laat, dan kon ik van den winter ook eens zonder bezwaren overkomen en dan weet ik wel wat ik doen zal ten behoeve van mijne geallieerde: mijn schilder als hij tegenover mij zit te teekenen plagen om een albumblaadje voor Haar, zooals zij de heeren plaagde om een stukje voor mij. Et vive la guerre! Wij maken geen vrede voor dat ze eeuwigen afstand gedaan hebben van alle eischen, wenschen en aanspraak op werk van een der strijdende magten! ... | |
[pagina 88]
| |
(Iets later.) De Pensées van Pascal ken ik niet, dan bij geruchte, en dat is een goed geruchte zooals Gij wel denken kunt. Onder anderen Vinet loopt er hoog mee, en Vinet is mijn lievelings-auteur op Christelijk gebied. Ook op dat der kunst doet het mij altijd goed hem te lezen, hoewel Monod het van hem wint in klaarheid en eenvoud. Ik weet niet of U diens sermons kent, maar indien wel, zult Gij er zeker meer aan hebben dan aan de meest wijdluftige bespiegelingen der philosophie of der theologie en Gij hebt wel gelijk, dat Gij op uw leeftijd daar uw tijd niet meer aan geeft. Gij denkt vriendelijk over GideonGa naar voetnoot1) maar hoe vindt Gij dien Schüller van - tot en met - Peursum, die er voor spreektGa naar voetnoot2) of het zulk een vervelend boek was, dat alleen oude-jonge-jufvrouwen in koepels en oude heeren die niets meer te doen hebben het uithouden kunnen om het te lezen! En dan het idée van dat kopje chocolade waaronder het genoten moet worden. Ik zal waarlijk verpligt zijn hem voor al zijn moeite een pondje beste Zeeuwsche toe te zenden, tenzij hij mij erkende, dat hij eigenlijk liever saliemelk prefereerde. Toch heeft hij mij erg doen lagchen en geloof ik niet dat de intentie kwaad was, al is de executie vreemd .... | |
[pagina 89]
| |
19 Januarij 1857.Of ik Hypathia heb gelezen!! Maar Gij herinnert U misschien niet dat ik het was die er ten uwen huize het gesprek op bragt, toen Prof. Veth zeide: ‘Ja, dat moeten wij eens en relief stellen.’ Iets waar ik ook ten volle vrede mee had, omdat er waarlijk al heel weinig boeken zijn, die het zoo verdienen als dat van Kingsley. Ik had er mij zoo aan opgefrischt, er zoo in geleefd, juist toen ik haast niet meer kon aan 't einde van mijn Leijcester-studie, dat ik K. gaarne de eer en erkenning gunne en ook zelve toebreng waar ik kan. Zelfs vond ik dat V. wel eens met zijn prijzen deed zooals de avare van Molière met zijn geld geven - half geven half terugnemen - doch de admiratie, zooals vrouwen die voelen en uitspreken kent noch erkent de kritiek, en de wetenschappelijke kritische Heeren allerminst. Of zou iemand Gideon Florensz hebben aangekondigd zooals ElizeGa naar voetnoot1) het gedaan heeft in de Letteroefeningen? En Elize was gansch geene vriendin van mij. Elize was door mij zeer decisief en zeer onhoffelijk teruggewezen, toen zij mijne vriendschap zocht. Dat noem ik nobel en christelijk en zij heeft in de volle beteekenis het kwade overwonnen door het goede. Ook heb ik mij gehaast het haar te schrijven en | |
[pagina 90]
| |
dat te erkennen, en al ben ik niet in staat haar in deze revanche te geven, toch wil ik haar het regt doen, deze handelwijze in 't licht te stellen, waar ik kan. Wij hebben elkaar nu gezien en hoewel zij in vele opzigten een heel ander mensch is dan ik, deelen wij toch menige sympathie en antipathie. Hare Fantasmagoriën, hoeveel wonderlijks er ook in is, zeggen vele nutte, al zijn 't ook scherpe waarheden. B. vond haar deze keer ook heel lief, maar treurig is het, zij moet werken en zonder ophouden; en dat vermoordt haar, het kan niet anders, ik weet er te veel van om het niet diep mede te voelen. Maar .... zegt nu een verstandig criticus, (die mij hier in de rede valt en die vindt dat ik van mijn hoofdpunt ben afgedwaald) dat van Elize was een aankondiging, en geen kritiek! J'en conviens, Hooggeleerde Heer, maar .... gelooft Gij niet dat auteur, uitgever en publiek aan zulke aankondiging genoeg hebben, en niet wat te veel aan dat uitpluizen en narekenen. | |
(Waarschijnlijk Mei) 1857.Gisteravond is B. uitgegaan met de recommandatie: ‘schrijf nu een woordje aan de vrienden P. dan maak ik morgenochtend het pakje van de XIIIGa naar voetnoot1) | |
[pagina 91]
| |
en breng dat vroeg naar het spoor.’ En bijgevolg zette ik mij neer en wilde aan zijn en mijn verlangen voldoen, maar ik werd gestoord door het bezoek van Dr. Schotel (voor mij zoo goed als de vader van mijn Leijdschen Student) en wat meer zegt de goedigste en zachtmoedigste geleerde, die er zijn kan, een man, die men onmogelijk kan wegzenden al blijft hij ook tot tien uur zitten praten en al verhindert hij U om goede vrienden uit de verte een groet en herinnering toe te roepen! Toen hij eindelijk heenging, neen, toen B. hem eindelijk wegleidde, want hij is zoo bijziende, dat wij hem niet in die volle drukke straten alleen vertrouwden, was ik doodmoede, en alzoo werd nogmaals tot heden het schrijven aan U uitgesteld. Vrijdag zijn wij goed en wel thuisgekomen, zeer voldaan over onzen togt, en ik zeer blij dat ik zooveel heb kunnen doen en zien. Zaterdag moest er uitgepakt en gearrangeerd worden en 's middags kwam de logé, die Maandag tegen vier ure vertrok, zoodat Gij mij zult toestemmen dat er geen uurtje van rust en vrijheid voor mij overbleef dan eerst nu. En nu nogmaals dank voor hetgeen uwe stad mij en vooral door U gegeven heeft. Kon ik maar iedere maand eens zoo'n avondje hebben, zelfs al haspelden we over de kleuren wat zou mij dat een gevoel van leven geven, dat ik waarlijk soms ge- | |
[pagina 92]
| |
heel mis, hoewel het waar is, dat ik - eenmaal goed in mijn werk zijnde - altijd de eerste ben om alle conversatie af te wijzen, ik ben er te moede voor en alles wat dan niet in mijn werk te pas komt pijnigt en prikkelt mij. Die goede, goede Schotel, 't is precies een dictionaire, nu wist hij zelf niet meer wat hij mij al of niet gegeven had, waar ik op grond van de studie der brieven van hem meende te moeten verschillen, gaf hij mij gelijk en dankte mij, alsof ik niet de eerste draden van het weefsel aan hem dankte. Daarbij hij, met het oog op den Minister van Eeredienst (toen een v. Pallandt) schrijvende kon niet al(les) zeggen, wat hem in het hoofd lag of wat hij gevonden had. Ik - hoewelik geen chronique scandaleuse zal uitspinnen - heb zulke menagementen niet te gebruiken; maar ik ga U nu niet verder ophouden met eene geschiedenis, waarvan ‘Nederland’ U mogelijk meer dan te veel zal brengen!! ... | |
[pagina 93]
| |
en uitgedroogde rigting van geest en gemoed te volgen, die hij (althans in den tijd toen ik hem kende) voor het uitnemendste hield dan zou ik met U zeggen er is niet veel aan verloren, alleen dat is vreeselijk dat zulk een helder verstand en gescherpt oordeel tot geen betere keus is kunnen komen. Men zegt echter van hem het tegendeel, en dat zijn ziekbed hem naar de ziel goed is geweest, en dan zou hier op nieuw bewaarheid zijn, het oude woord van Augustinus ‘een kind van zooveel tranen en zulke gebeden kan niet verloren gaan.’ Maar Gij schijnt bijzonder nieuwsgierig naar mijne kleine stukjes voor de twee jaarboekjes - helaas - arme kleine stukjes. Uwe teleurstelling zal zich op hen wreken. Ze beteekenen waarlijk niet veel. Maar mij kost tegenwoordig alle werk veel inspanning. | |
24 Maart 1858.Wij hebben in ons huis een deel dier mooije miniaturen van de Reine (voor een tentoonstelling van oudheden, die in Arti zal gehouden worden en waarvoor B. het heel druk heeft), die ik eens bij Haar gezien heb en waarvan ik mij wel par droit de conquète zou willen meester maken, een regt onder Vorsten al vrij goed erkend. Of de Reine in deze met dat regt vrede zou hebben? Maar Koningen alleen mogen het oefenen. Eh | |
[pagina 94]
| |
bien! Ben ik dan ook niet eene Majesteit. Ik weet wel 't is geen algemeen erkende noch gehuldigde, maar als de zaak maar legitiem is, dan doet er dat niet al te veel toe. Badinerie à part. Eene Prinses Orsini en grand habit de cour met een hondje onder den arm, die Zij heeft mogt Ze me toch wel afstaan, maar ik zend Haar liever al mijn uitgaven zonder eenig reciprocement van hare zijde eer ik het haar laat merken dat ik het begeer .... Daar wordt in den laatsten tijd hier te 's Hage een kluchtspel gespeeld, getiteld Tribulaties van den President eens Letterkundigen Genootschaps, waarvan B(akhuizen) v.d. Br. de auteur en Sam Jan v.d. Berg de hoofdacteur is, en dat ons niet weinig amuseert, daar wij à volonté achter de coulissen zien. Verbeeld U, S.J.v.d.B. had den Archivaris gevraagd in 't Genootschap Oefening Kweekt Kennis te lezen! Zoo iets te vragen aan iemand van wie(n) men weet dat hij met alle genootschappen en genootschapslust den draak steekt en nog daarenboven de naïviteit te hebben van te gelooven dat aan de invitatie, hoewel geaccepteerd, gevolg zou worden gegeven! Natuurlijk op den dag der uitvoering was de principaalste acteur ziek (dat schijnt waarheid geweest te zijn) maar al ware de natuur niet te hulp gekomen, de uitkomst zou zeer zeker geene andere geweest | |
[pagina 95]
| |
zijn. Maar stelt U nu al de transes en angoisses voor van den President-Oefenaar - gedurende eenige weken - dan eensGa naar voetnoot1), dan eens vrees - heel verwaand op zijn talent van dien man tot zoo iets te krijgen, en toch op den duur in den brand dat hij te vroeg victorie geroepen had. De dag van de explosie vooral moet alleraardigst geweest zijn. Buren en bekenden werden in de zielsangsten van den President betrokken. Vrouw en kinderen moesten meehelpen om de zaak tot de kennis van de leden te brengen (er kon geen vergadering meer zijn) daar was geen andere lezer zoo subiet te vinden, er werd een vrij onbeduidende kennis, die bij toeval binnen trad, en na het droef relaas te hebben aangehoord, weer heen wilde gaan, met de dramatische uitroep teruggehouden: ‘blijf! ik kan niet alleen zijn!’ Ik vraag U of een Scribe, zoo wij er een hadden, hiervan geen partij zou kunnen trekken tot eene comedie-vaudeville, die furore zou maken? | |
[pagina 96]
| |
len zij, die als residentiebewoners gecenseerd worden een koninklijk leven te leiden (koninklijk naar 't oude volksgeloof synoniem met lui - en ledig) maar eenige van die laatste vierentwintig uren (zijn het er wel 24 bij duistere dagen als deze?) uitrusten, want iets anders doen dan rusten, sinds ik het geluk had den arbeid den rug toe te keeren is mij nog niet mogelijk geweest .... Ik schrijf niet aan den criticus van den Gids. Anders doemde ik deze reeds nu ten vure, want er is niet de minste liaison tusschen 't begin en 't vervolg. Ik laat de pen vagebonderen zooals zij wil mits ze maar tout bien que mal zegt wat ik bedoel. Denken en opknappen doe ik voor mijn werk tot in 't oneindige zelfs, maar voor een brief moet het maar gaan zooals het kan, al ging het dan eigenlijk ook niet, al hinkt het alleen! Bij zijne thuiskomst van dit toertje naar Amsterdam waarbij B.U bezocht en een avondje met U sleet, waar ik erg graag bij had willen zijn, vond hij mij zeer onwel - ik had iets als de griep - er kon geen kwestie zijn van mee naar da Costa te gaan, en ik bleef dagen aan dagen zeer lusteloos zelfs toen de hoestbuien overgetrokken waren. Ik begin nu toch weer op te leven - en, la première signe de vie - hoe flaauw ook - is voor U. Wat kunt Gij meer vragen? Neen, ik wil niet jokken. Ik schreef heden ook aan mijn goede | |
[pagina 97]
| |
ouders, die wij ditmaal met oudejaar niet bezoeken gaan en die al aardigjes aan hun gouden bruiloft komen. In 1860, mogen zij den 30 December beleven, zullen wij dien vieren! Het klein kind, aller lust en vreugd, begint al te loopen en is daarin haar tante vooruit die eerder de tong kon roeren dan de voeten; bewijs dat ze niet tot een Ida Pfeiffer of Mevrouw Storm (die zich de Hollandsche Ida Pfeiffer noemt) gepredestineerd was. Van de laatste gesproken, als ik U nog eens weer spreek moet ik U eens vertellen comme quoi ik het bezoek ontving van een broeder der laatste. Boterkooper van beroep en kunstliefhebber van geloof (daar zijn menschen, die een geloof hebben alleen op hooren zeggen, alzoo deze) die aanving met mij te willen pressen voor de ligte taak om de reisverhalen zijner zuster in een schoonen vorm om te gieten!! en eindigde met zich te recommanderen voor mijne winterprovisie des noodig betaalbaar in schilderijen van Bosboom!! Het eenige wat mij van die visite speet was, dat ik haar alleen moest genieten, want de scène, die mij bijna stikken deed van lagchen is moeijelijk weer te geven. | |
[pagina 98]
| |
drukten en met twee jonge Haagsche schildersGa naar voetnoot1) die ik zijne pleegzonen noem; zoodat het zeer onwaarschijnlijk is, dat hij bij de vrienden Potgieter komt invliegen. Meer dan dat zal het in alle geval niet zijn; ik wil beter doen, ik wil hier blijven en dies ondanks een uurtje met hen praten. Mogt hij toch komen laat hem dan dit briefje of brief (ik weet nog niet wat er van worden kan) zien, opdat hij wete waar ik mijn tijd mee besteed in zijne absencie en als Gij dezen hebt kunnen lezen zeg het hem, opdat hij genezen worde van zijn manie om mijne brieven te retoucheren en ze zonder dat onleesbaar te verklaren. Hij! mij uwe brieven voorlezen! Of dat zoo coulant ging! In trouwe neen, dat 's eene studie apart, waarin ik het verder heb gebragt dan hij en toch soms helpt hij mij kostelijk voort. 't Is een beetje le supplice de Tantale, een uitvoerig schrijven van U in handen te hebben te bemerken, dat het onder meer ook loopt over een sujet, dat men wil behandelen, op wenken en aanwijzingen te hopen, en dan niet tout d'un bout te kunnen lezen, wat er staat - maar for shame dat heet ik ondankbaar om niet te zeggen - dat het verwijt uit mijne pen al zeer ongeregtigd is. Maar .... zij het amnestie générale mijnerzijds ook aan den Redacteur van ‘de Gids’, die mij met alle | |
[pagina 99]
| |
geweld wil houden op de hoogte van den tijd, terwijl ik mijns ondanks door alle mijne sympathieën naar het verleden word teruggetrokken en nu welhaast (maar zonder sympathie) tot op de middeleeuwen terug zinkeGa naar voetnoot1). ‘De Redacteur, die toch niet van de ergste is.’ Neen! dat is hij waarlijk niet, maar toch een beetje erg is hij wel als hij mij knort, dat ik me aan de Almanakken onttrek, omdat ik eens een jaar er niet in gevonden worde, alsof ik niet dubbel en dwars mijn excuus had in den StudentGa naar voetnoot2), die mij geen enkel zomertoertje heeft vergund. Maar dan nog ‘qu'irai-je faire dans cette galère?’ Ik kan er nu zoo goed in gemist worden; vorm en manier, die vroeger nog iets nieuws hadden, worden hoe langer hoe meer aller eigendom zonder dat ze zelf meer weten waar ze 't gevonden hebben en we zijn zoo rijk aan Romanciers en Novellisten, dat ik mij met alle gerustheid tot het schrijven van boeken in II deelen bepalen kan, zonder den ondergang van Tijdschriften of Almanakken te vreezen. En Gij wilt mij dan wezenlijk aan Israël overgeleverd zien. Want als ik er eens toe kome - dan hebben zij mij - meer welligt dan ik hen, maar ik bidde nog vooreerst gratie - en als het er dan | |
[pagina 100]
| |
toe komt geef ik (maar dit entre nous) Portugeesche Israëlieten in Nederland onder Willem III - Dutch William - en hoewel ze dan uit Spanje komen, er in ziet men ze dan bij mij niet.
Gij hebt meer moed op den Larmoijeur dan ik. Neen, ik zal niet reüsseren. Vooreerst heb ik een paresse d'esprit, die mij van alle werk afkeerig maakt. Vervolgens trekt die Greiner mij niet aan, en deed dat al niet toen ik de schilderij, zonder er nog voor mij zelve aan te denken, zag - die erge tranen, tranen met tuiten. Ik weet wel er zijn smarten, die ze eischen, ook van stalen mannen - ik mag zelfs wel een traan in een mannelijk oog, maar - met één woord, ik vind dat UhlandGa naar voetnoot1) gelijk had, het in 't onzekere te laten of hij geschreid had of niet. Ik zal daartoe niet het regt hebben. De teekening zal wel zijn als de schilderij. Maar gelukkig heb ik sympathie voor dien Ulrich, en die zal mij helpen. Dank voor de occasie om Uhland in te zien. Wat ben ik toch onkundig. Van de Duitschers ken ik alleen Schiller en Körner. Göthe alleen in zijne dramatische voorstellingen en uit Werther; die | |
[pagina 101]
| |
Wahlverwantschaften deden mij pijn - heb ik nooit kunnen lezen - en tot Göthe-studie zal het bij mij wel nimmer komen. Ik heb zoo'n mooije Shakespeare; die eens grondig te leeren kennen tusschen alles door stel ik mij voor. Of ik het goed vind, dat Gij de XIIIe eens onder handen zult nemen? Haven de Dominé's zooveel Ge wilt, ze worden genoeg bedorven in ons land om niet wat noodig te hebben, wie onder hen ik lief heb, heb ik lief als menschen en niet om den of de Ga naar voetnoot1) maar wat ik U bidden mag geef Elize ook in 't goede, wat haar toekomt. Laat ze ten minsten hier niet met die flaauwe beschuldiging dat ze portretten gaf worden neergeveld .... De reunie van Schimmel zou mij meer geamuseerd hebben als ik er maar geen oude vrienden in had behoeven te zien. 't Zijn allemaal ‘nijdigaards,’ zei mijne zuster, die het met mij las. Zij zijn er ten minsten meer op uit hun vernuft dan hun hart te toonen, zooals - entre nous - Schimmel zelf. Eene reunie van oude vriendinnen zou, geloof ik, aardiger zijn. Ze zouden elkaar wel eens troeven, maar toch - althans als Gij gezien hadt, hoe eene oude schoolvriendin en ik elkaar dezen zomer ver- | |
[pagina 102]
| |
welkomden. Zij, die nu al vijftien jaren als dominé's vrouw op een friesch dorp staat - zes kinderen, eene boerderij in Joure! niets gelezen - niet eens meer de Boekzaal! - met verwondering den naam Monod hooren - met diepe minachting op het portret van Beets neêrzien! Niet een mijner sympathieën met mij deelen, ze niet eens begrijpen en toch ... was het mij zoo wonder wel wat met haar te keuvelen en zij zoo blij, zoo verwonderd - geloof ik - mij dezelfde te zien, en zoo eigen als ik nooit, nooit met eenige nieuwe vriendin zal worden. Zij komt te Voorburg wonen, dominé heeft mantel en en bef aan den kapstok gehangen, omdat hij geen stem meer had!! ‘Och, de boeren kwamen toch niet meer bij hem in de kerk,’ zei Door. | |
31 July 1859.'t Is een regenachtige Zondag - ik denk niet dat er bezoek komt - en uitgaan doen wij Zondags zelden; bij gevolg al den rust om eens met de vrienden P, W.D - s.Ga naar voetnoot1) te praten en het kan nu ook iets meer van een praatje hebben, daar de versche brief voor toespraak of repliek kan gelden. B. stelt zich voor op de vraag omtrent de machinerie van de kunstkronijk te antwoorden, en ik weet dit, als hij een brief af heeft, wacht hij niet naar mij om | |
[pagina 103]
| |
die af te zenden. Ik zal dus zien gelijktijdig klaar te zijn met den mijnen. Ik zeg niet, dat er niet eens een geheime stem mij gerust stelde omtrent de goede ontvangst van mijn herhaald schrijven, maar het kon inbeelding zijn, de inbeelding der ijdelheid - en niets misleidt zoo zeer als eene levendige fantaisie - die zich de dingen voorstelt zooals zij ze liefst zag. Na de ontvangen geruststelling ga ik maar weêr eens doorslaan met tong en pen. Eerst over het vers bij het tolhuis.Ga naar voetnoot1) Van het tolhuis zelf komt er mij te weinig in en ik kan 't niet helpen, maar spijt - de geheime? - intentie tot afkeuring, zou ik het toch wel eens willen zien en er mijn kopje thee drinken om dan naar Amsterdam terug te roeijen onder een heerlijke maneschijn en dan: ‘Het streelend schouwspel aan te staren,
Hoe Amsterdam, zoo stout als schoon’ - enz. enz.
Het heeft mij altijd getroffen, zelfs al naderde ik het met een buikslooter!! 't Is niet onzeker wat Vondel zeggen zou van zijn Amsterdam, als hij oprees. Hij was een beetje, als Gij zelf, hij had ergernis noodig en haar prikkel maakte hem stout en warm - la vertu de l'indignation - ik houd staande, dat het een deugd is, mits men haar niet overdrijft. | |
[pagina 104]
| |
Gij moet niet altijd knorren en niet over alles. Gelooft Gij waarlijk dat oud-Amsterdam beter geur gehad heeft, dan het nieuwe? Ik niet. In de huizen was alles zeker knap en rein, door de zorgen der huismoeders, maar daar buiten? De menschen waren niet zoo verfijnd en walgden niet van 't geen ons het hart doet omdraaijen. Ik houd het er voor, dat het even morsig was op Amstels straten als onveilig in 't oude Haagsche bosch. Maar er staat meer in het vers dan dit alleen, niet waar, en Gij doet mij de eere aan te vragen, hoe ik het vind. Ik zal 't ronduit zeggen. Ik geniet het zooals ik de stanza's van Shakespeare geniet; neem het niet voor een bot compliment. Ik geniet die zangen van S. (in zijne taal namelijk) alleen met groote moeite - en ik mis er soms van - maar hetgeen ik er van krijg is mij veel en doet mij betreuren dat ik er niet alles aan heb. - Et voilà, 't is er uit - 't zou U, dunkt mij, zulk een kleine moeite zijn om iets meer duidelijk te wezen, als Gij maar goed vindt niet zoo over kort te zijn, en niet in één zin te willen zeggen, wat toch eigenlijk wel regt had op twee. Gij zoudt er menig Hollander pleizier mee doen, en zelf beter krijgen wat U toekomt van hen. Cessa, cessa, zou Ristori zeggen; ik heb mijn leven lang zooveel kritiek niet gemaakt, noch meene het ooit weer te doen, dus vergeef mij. | |
[pagina 105]
| |
Zeker heb ik Ristori gehoord, al was het gloeijend warm in onze kleine komediezaal, al was mij juist niet eene der gunstigste plaatsen ten deel gevallen. Dit had ik mij voorgenomen moest ik genieten; maar tegen de Medea zag ik te veel op, hoewel ik later hoorde, dat Ristori haar het afgrijsselijkste weet te ontnemen, zonder den indruk van de schrikwekkende figuur te verzwakken. Ik zag Maria Stuart, niet de historische, die ik verleerd heb lief te hebben, maar de idealische van Schiller, en ik zal haar nooit weer vergeten. Wat hebt Gij veel genoten, dat Gij haar zoo dikwijls hebt gezien. Hoe zeer gaarne had ik haar zelve niet gesproken! Maar zij kan niets geen belangstelling hebben in mij, en mij op te dringen .... als zij toch weerkomt zal ik zien eens een tusschenpersoon te gebruiken. Gij denkt er juist zoo over als B. en ik - die hatelijke vergelijkingen. Waarom moet Rachel minder worden omdat Ristori zooveel is? Of de laatste der eerste wijken? Mogen er geen twee verwonderlijk begaafde Tragédiennes zijn, ieder rijk door eigene gave? Ik heb haar ter eere, mij zelve ten bate, al!! mijn Italiaansch weêr opgeschommeld. ‘Gij hadt het nooit moeten verwaarloozen’ zou de goede ArentGa naar voetnoot1) mij uit zijn graf toeroepen. | |
[pagina 106]
| |
En nu een goede reis aan tante en een prettig verblijf te Kleef. | |
Alkmaar, 28 Augustus 1859.Waarde Vrienden, Eerder hadden wij omstreeks dezen tijd een brief van U verwacht met het welkom berigt van uwe komst te 's Hage. Nu echter moet ik U toch schrijven. Ik weet, dat Gij te veel deel neemt in mij, om niet met mij te voelen, welk een verlies mij treft, mijn goede vader is - overleden. Wij waren op eenige ongesteldheid voorbereid, maar de koortsen namen zoo snel toe, dat wij, hoewel op het eerste berigt hier heen gereisd, toch te laat kwamen om hem nog weer te zien. Ik zegen te meer mijn inval om hem nog overgehaald te hebben bij ons te 's Hage wat te vertoeven, maar toen deed zijn verminderd en verzwakt voorkomen mij pijnlijk aan, en hoe diep smartelijk mij het gemis valt, ben ik den Heer toch dankbaar, die mijne bede verhoorde, dat hij geen slependen duffen ouderdom heeft gehad. Mijn arme moeder is kalmer dan ik had mogen verwachten, maar ze is innig bedroefd, meer dan achtenveertig jaren gingen die twee zamen den moeijelijken levensweg - in den laatsten tijd door den steun van Bosboom - en bij de overtuiging | |
[pagina 107]
| |
van het geluk hunner kinderen dankbaar en vergenoegd. Kalm en berustend is de goede man heengegaan, hoe goed doet mij nu de zekerheid van een ander en beter leven, waar ik hem zal weerzien, vrij van de zwakheden der grijsheid en waar geen scheiding zal zijn. Wanneer wij naar 's Hage terugkeeren weet ik nog niet, maar zeker wel Woensdag of Donderdag. Bosboom heeft veel te schrijven en te beschikken; ik kan dus alleen zijn groeten hierbij voegen. Vergeef hetgeen in den vorm aan deze ontbreekt - ik kon eigenlijk niet nadenken over zoo iets. Uw liefhebbende en hoogachtende vriendin. | |
6 Sept. 1859..... neêrgebogen ben ik niet. Somber ben ik niet. Hetgeen ik altijd geloofd heb dat voel ik nu, en dat geeft ruste en blijdschap. Ik was aan mijn vader gehecht door nog andere banden dan die der natuur, er bestond tusschen ons gemeenschap in geloof en die kan niet verbroken worden heel het leven. Meen daarom niet, dat ik het mijne ga doormijmeren met de handen in den schoot en 't hoofd gebukt. Dat zou het rechte niet zijn. ‘Sing, bet und geh auf Gottes Wegen
Verricht das Deine nur getreu.’
Vermaant immers Luthers gezang, dat Gij zoo | |
[pagina 108]
| |
ter goeder ure ook voor mij daar hebt neergeschrevenGa naar voetnoot1), schoon het mij vertaald in het geheugen ligt. Wat was het daar goed in dat kerkje; ik had daar bij U kunnen zijn en het zou mijne smart verkwikt, niet verletzt hebben. De blinde jonkvrouw, uw nichtje?Ga naar voetnoot2) Want schoon geïdealiseerd door de poëzie, dit is geene fictie, zoo min als de mijmerij bij Voltaire's zitplaats. Een togtje naar Kleef heb ik juist eens met mijnen vader gedaan, het was zijn eenige tred buiten de grenzen. Wij hebben toen zamen ook een slot gezien, U sprekende moet ik zien te vernemen welk het zijn kan. Ik geloof niet, dat er na de lezing van uw stuk over dit toertje nog over het gaan naar Kleef zal geglimlacht worden. Hoevelen reizen van 't Oosten naar 't Westen, van 't Zuiden naar 't Noorden en hebben eigenlijk niets gevonden, omdat zij er niet(s) in te leggen hadden ....’ ‘Wisset ein erhabner Sinn
Legt das grosze in das Leben ....’
Toch zou onze Haagsche reizigerGa naar voetnoot3) naar uw Noorden U bevallen. Hij is teruggekomen vol enthousiasme, het reizen | |
[pagina 109]
| |
in de Noorweegsche carriuola heeft hem goed gedaan. Wilt Gij hem zien als Gij ons met een bezoek verheugt? Je ferai mon mieux om hem te krijgen. Bosboom zou knorren als ik u niet en toutes lettres dankte voor uw lief woordje over ons beiden geschreven. Het zou flaauw zijn met versierde zedigheid niet dankelijk aan te nemen wat die vriendschap dus ongenoopt wilde geven. Ja zoo'n stil geruchtloos, onberoemd kerkje is juist zijne zaak, hij heeft den dom en den St. Pieter niet noodig. | |
21 April 1860.Waarde Vriend!
‘Ik ben zeker dat Gij zelf uw ontdekkingstogt naar het interieur van Huët's InaGa naar voetnoot1) niet zult volbragt hebben. Hebt Gij het gedaan, dan zult Gij het er zeker keuriger en meer modern hebben gevonden dan bij ons - want ik hoor dat Ds. Huët voor zijn huwelijk zijn geheel ameublement heeft laten vernieuwen - en onze huishouding dateert al van negen jaar! niet eens meegerekend mijn Alkmaarsch goedje, dat al vrij wat ouder is: maar al ware ik rijk genoeg (zoo rijk als de kunstkoopers ons nooit maken zullen, want die zijn haast zoo erg als boek- | |
[pagina 110]
| |
verkoopers) toch zou ik niet al mijn ouds voor geheel nieuw willen verruilen. Ik hecht aan mijn oude meubelen als aan oude herinneringen - als aan oude vrienden - nieuwe maak ik zelfs niet meer. Waartoe ook? ik zie ze te snel in de kaart, en ik ben te weinig indulgent om ze ondanks hetgeen ik dan zie te blijven liefhebben; dwaas genoeg, ik weet het, want ze moeten mij toch ook nemen, zooals ik ben - en dat is lang niet alles - ik heb er de volle overtuiging van. Dan Hemel! welk een dool- en slingerpad doet de huishouding van Ds. Huët's Ina mij inslaan; ik geloof, dat er in de diepste diepte nu al jalousie ligt, dat Gij U daar meer behagen zult dan bij ons. Ik heb toch le droit de l'ancienneté niet waar? ... | |
(geen datum) 1860.Zeer waarde Vriend!
Ik meende dan reeds voor nieuwjaar klaar te zijn met dien Graaf Pepoli, maar werk valt altijd uit de hand, en al opknappende en omwerkende, en dan weer verpligte rust door onwelzijn of afmatting, is het eerst 16 Februarij geworden eer ik het voor goed heb weggelegd tot groote vreugd van Bosboom en geen kleiner van mij zelve. Want die copy sleepte sinds 3 jaren op mijn schrijftafel, werd | |
[pagina 111]
| |
aangevangen met het oog op een klein stukje in een almanak, bleek de proportie te hebben voor eenige vervolgnummers in Nederland, overgroeide ook deze ruimte en kreeg nu eindelijk spacie om zich tot 3 deelen uit te breiden in de guldenseditie .... Was het weêr nu eens lief en uitlokkend, dan bewoog ik B. tot een uitstapje naar A., ook een geliefd verblijf voor mij, want ik deel uwe voorliefde voor de stad al is 't dat het egoïsme en de meesterachtigheid harer voormalige Groote Regenten mijne sympathie niet hebben. Ik begrijp hoe het U hindert als Ge zoo vaak over de bekrompenheid van het Amsterdam van 1859 hoort klagen en er zelf eerst en meest over geërgerd zijtGa naar voetnoot1) ..., Uw eisch dat men karakter toone en dat vorme is naar mijn gevoelen de vingerwijzing op de groote wond, niet slechts van de Amsterdammers, maar van geheel Nederland, ook van de geheele beschaafde menschheid. De beschaving neemt toe, de talenten ontwikkelen zich als de mooije witte boschbloemen in de eerste lentedagen tusschen het mos - maar ze hebben evenmin consistentie - ze kunnen niets doen dan tieren waar ze staan, zij zijn te teer om te plukken. Gebrek aan karakter, het is het groote gebrek in onze eeuw. Gallait zei het nog van Scheffer | |
[pagina 112]
| |
sprekende: ‘C'était un homme de caractère - il y en a si peu.’ Hij, G., is er zelf een, daarom heeft hij ook vele vijanden en wordt door deze een mauvais caractère genoemd .... Een verwijt dat men U althans niet zal doen, zoo min als da Costa, al gebruikt Gij beiden het niet op dezelfde wijze. Eerbied dwingt het wederzijdsch af. Ik heb hem nog niet geschreven, hoe innig mijne deelneming ook zij. Ik vond het wel moeijelijk bij zoo onzekere berigten. Ik zou hem liever eens weerzien. Dit zal mogelijk kunnen zijn als Maart ons in A. voert en hij wat aansterkende blijft. Want ik vrees dat men hem maar al te veel bezoekt en vermoeit. Er zijn onder zijne vrienden, die noch om hun tact, noch om hun discretie bekend zijn .... Mij ook is Schiller eene heugenis van het harte en al zou ik alle die drukke feesten niet noodig achten, een lied is en blijft hij waardGa naar voetnoot1) ... Ik houd van hem, die mij in mijne jeugd zoo veel innerlijk genot gaf, dat ik er veel hard en drukkend proza voor vergat en die (ik) nog in mijn oude jeugd, zal ik maar zeggen, nooit opneem, zonder mij 18 jaar te voelen. Een dichter die een mensch dat kan geven is geen stumper - en heeft ook geen ijdel werk | |
[pagina 113]
| |
gedaan - wat er de orthodoxie ook tegen zegge, die het in v. O(osterzee) misprijst dat hij hem niet meer hard viel. En Fruin Professor! De par droit de conquête. Die is tenminste tot zijn regt gekomen. En Groen commandeur. Ik zie van hier af uw minachtend schouderophalen en een glimlachje. Maar geen van beide kunnen meer ironisch zijn en meer scherp dan de blik, welke de nieuwe commandeur zelf op die onderscheiding moet werpen, en toch had ik gewild dat men zoo iets voor den dichter van NieuwpoortGa naar voetnoot1) had gedaan. Hem zou zoo iets misschien nog eenig goed hebben kunnen doen (ik meen als positie) hoewel hij niet minder in staat is de juiste gehalte van deze dingen te waarderen. Hoeveel miskend en innerlijk geprikkeld ook, houde ik dat eenige opmerkzaamheid van het Oranjehuis hem toch waard zou zijn. Maar och, er zal niet over gedacht worden, neen, Schimmel heeft geen gelijk - al herleeft hij, al komt hij tot werken terug - tot levenseere en luste zal die man niet geroepen worden. De lauwer, die hem nu niet gewassen is, wacht hem ook niet in 't vervolg. 50 jaren na zijn dood mogelijk, mits er dan geene Huëts zijn. | |
[pagina 114]
| |
(Voorjaar) 1860.Mogt Gij da Costa nog eens bezoeken dan s.v.p. mijne groeten. Het doet mij zoo goed, dat Gij hem toch hoogschat al kunt Gij het niet met hem eens zijn en toch, wie weet of Gij 't innerlijk niet meer met hem eens zijt dan het schijnt, dan Gij uit esprit de contradiction wilt erkennen, ‘tout ce qui est grand en nous, nous rapproche du Christ et tout ce qui est petit en nous, nous en écarte’ zegt Monod in zijn discours sur les Grandes Ames. Ik citeer uit het hoofd en doe mogelijk de elegantie van 't gezegde te kort, maar uw eigen hart zal U zeggen, dat de gedachte waarheid is, en als zij dat is, dan kunt Gij niet ver zijn, niet ver blijven van - ik zeg niet - 't orthodoxe standpunt van da C., maar van zijn Christendom, van zijn Christus, en dat is de hoofdzaak. Gij haat de dominé's - et bien qu'est ce que cela fait? Gij kunt toch wel over de dominé's heenzien; als ik dat niet deed, had ik al lang geen geloof meer! | |
1860.Ik ben half ziek maar toch, ik moet even gaan zitten schrijven om U te danken, om het uit te spreken, al zou ik het in der haast ook slecht uitdrukken, hoe ik dat versGa naar voetnoot1) van U heerlijk vind en mede-voel, mede-instem. | |
[pagina 115]
| |
Ja! dat heeft hij verdiend de trouwe, ridderlijke Christenstrijder uit Israël, de mensch met het liefdevol hart, dat hij U zulk een vers inspireerde. Wat zijt Gij gelukkig, dat Gij zijn glimlach hebt gadegeslagen, zijn handdruk hebt ontvangen op dat ziekbed. Hoe heb ik het verlangd en toch (is 't) niet mogelijk geweest. Ik nam voor dit leven afscheid van hem, dien avond, toen hij op het huis ter Noot zijn Nieuwpoort had gelezen met al den gloed en al dat eigenaardige, dat hem onderscheidde en dat, al mogt het dan ook tegen zekere regelen van welsprekendheid zondigen in sommiger oogen toch iets onweerstaanbaar aantrekkelijks had. Zijn laatste brief aan mij was een woord van deelneming bij den dood van mijn vader zooals hij dat kon geven. Dan, ik dwaal af van uw Isaac da Costa - wel de man zooals hij was - wel de man die niet geboren was om door de menigte erkend te worden en toch de man om de schare met zich weg te slepen, om haar te electriseren zonder dat dit alles hem veel anders dan last en lijden heeft gebragt. Mij kan het deren, dat men hem zelfs op het sterfbed met ijdele vragen tot de uiting heeft geprest: ‘Ik wil nog wel wat rusten!’ Om zoo iets te zeggen kwam hij niet dan op het uiterste. O! hoe verlang ik om eens met U over hem te praten .... | |
[pagina 116]
| |
Als ik mijn JodenGa naar voetnoot1) ga schrijven zal uw vers mij menigmaal invallen en mij inspireren. Ik had nog zoo graag gewild, dat ik hem dit bij zijn leven had kunnen toewijden, maar 't is mij ondoenlijk geweest er vroeger aan te beginnen. Nu als God mij weer kracht en lust geeft zal ik er aan beginnen - nooit is het mij geheel uit de gedachte geweest. Ik heb belangrijke brieven van hem over dat onderwerp. Wij willen doen wat Gij zegt ‘zijne woorden in consciëntie beleven.’ Gij moogt van Mr. Groen houden of niet, maar ik zend hem den Gids, en ik ben zeker dat het (vers) hem tranen ontlokt van weemoed en bewondering. Ik verneem nu dat er veel voor Mevr. da C. is gedaan en ook dat uit den Gidskring zich eene stem tot den Koning heeft gerigt. Maar zal het baten? Willem III is de laatste om zulk een man regt te doen. Hij kon hem met Salvador verwarren! Gelukkig is da C. nu boven dat alles verheven. Wat deert hem nu de aarde en hare armzalige eere, hij is met zijnen Heer - hij is met de verwantschappelijke geesten, die hem daar zullen verstaan en liefhebben, hij leeft in aanschouwen en niet meer in 't geloove! | |
[pagina 117]
| |
Over het schrift van Potgieter: ‘Maar spreek me van eene fraaije, reguliere hand om duidelijk te zijn, dan kom ik met uw brieven voor den dag; zonderling met den laatsten en dan vraag ik, wat helpt dat nu, net en egaal te schrijven, als het precies duitsch schrift is en alle woorden op elkaar lijken. Ik zeg niet dat men met wat oefening er niet den sleutel van vinden kan, en dat de ontdekkingen, die men doet de moeite niet beloonen, maar toch, och! de grâce zet niet alle woorden als met haakjes aan-een - mijne oogen beginnen al wat zwakker te worden en ik ben altijd zoo verlangend!’ | |
3 November 1860.Zeer Waarde W.D. - s.! Te gelijk met deze gaat er een brief aan Bern. Koster Jr.Ga naar voetnoot1) op de post, die mogelijk tot eene persoonlijke kennismaking zal leiden, want B. heeft gedecreteerd, dat ik eindelijk mee mag naar Amsterdam als hij daar Dinsdag op Arti gaat dineren. Is het dan ook al te vrij als ik vraag, dat bij U te mogen doen. Zoo familiaar als maar eenigszins mogelijk is; dat Gij dien dag een partij zult geven vreeze ik niet, want tous ces messieurs zullen wel op Arti zijn om de geridderde en gemedail- | |
[pagina 118]
| |
leerde te vieren. Ik ga dan Dingsdag voormiddag twee visites maken, bij Mevrouw da Costa en bij Mevrouw Zimmerman, mogelijk vind ik dan Bern. Koster wel en kan hem eens duchtig doorhalen daarover dat hij mij een défi geeft om eens een ligt en digt schetsje te maken! Enfin ik hoop met U en Tante dit en meer te bepraten. Maandag hopen wij met de beurstrein te arriveren aan 't gewone adres. B. spreekt van Woensdag of Donderdag weer te vertrekken .... | |
19 November 1860.Zeer Waarde Vrienden! Na bedankt te hebben voor genoten vriendschap en 't allerliefst prettig onthaal, gaat zij voort: Zoo huisselijk met elkander vind ik voor mij toch het alleraangenaamst, het speet mij alleen, dat ik onzen gastheer niet meer onverdeeld kon genieten, en eigenlijk mijns ondanks stoornis bragt in den Gidsavond, die ik wel gaarne nog eens als van ouds had willen bijwonen, en ware mijne physieke kracht geëvenredigd geweest aan mijne sehnsucht naar een lustig en spiritueel gezelschap zeker had ik van uwe vergunning gebruik gemaakt om eens mee te Gidsen, al ben ik ook van het lijstje doorgeschrapt.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 119]
| |
Ik zal U eens wat vertellen. Bern. Koster heeft mij, als het ware, een défi toegeworpen, dat ik geene schets kan schrijven. Zooals van zelf spreekt prikkelt dat mij om het te beproeven. Mogelijk mislukt de proeve en wordt de schets even minutieus als Schimmels confidentieel onderhoud, maar - toch - een roman in drie deelen zal het niet worden, dat beloof ik U, en ze trouwen er niet in, ze zullen niet eens verliefd zijn, est-ce bien cela ...? 't Is over een oude Venetiaan, al dood sedert 1380, maar die souvenirs heeft nagelaten, naar mijn opinie wel waardig om juist te dezer dage te worden opgefrischt..... Het zal iets zijn als een schets, een omtrek, een enkel karakterbeeld; al ware 't ook maar alleen om het défi, dat B.K. mij toegeworpen heeft, aan te nemen en te proberen of ik geen schets zou kunnen maken. 't Is zeer mogelijk, dat ik fiasco maak, maar die niet waagt, die niet wint, en ik ben aangevangen te wagen. De inzet is niet groot. 't Is maar een oude Venetiaan en Oostenrijk martyriseert er zoo velen, dat eentje meer door mij gemalmeneerd naauwelijks meetelt. Sinds men mij Garibaldi heeft genoemd kan niemand mij kwalijk nemen, dat ik op Venetië lostrek; een strooptochtje meer op half politiek, half historisch terrein kan een vrijbuiters-reputatie toch niet meer schaden en ik laat dus mijne penne en mijne | |
[pagina 120]
| |
luime haren wille doen (zou Schimmel zeggen).... Bosboom heeft een krasse schets gemaakt naar een fransche schilderij, die mij al jaren lang geleden het plan deed opvatten om dit sujet te bewerken - 't zou zich perfect leenen tot eene plaat - maar om mijn paijs met v. Kampen en den Gids te maken en U te ontheffen van zekere al te edelmoedig aanvaardde verplichtingen, zou ik het werk van den echtgenoot, en portefeuille houden en trachten met de pen te schilderen wat zijne schets te aanschouwen geeft. Dus het liefst bood ik den Gids mijn stukje, maar daar de inleiding een weinig actueel is, zou ik het heel graag reeds in Februari geplaatst zien, uiterlijk Maart. Het kan, mag en zal niet veel plaats innemen - maar 't is nog lang niet af - en ik zou willen weten wat het uiterste tijdstip is in January om nog in de tweede maand van 't jaar te kunnen meegenomen worden, in geval er geene andere redenen van weigering (uit het stukje zelf ontstaande) bestonden ....? De Redactie van den Gids is nog al heel difficile en 't is niet dan littérature légère, dames politiek! 't Mag eigenlijk niet bestaan naast al dien zwaren wetenschappelijken kost, en 't is toch niet liefelijk en luchtig genoeg om met zekere muzen in 't Bibliographisch album te zweven en - de Recensent | |
[pagina 121]
| |
uit het Zondagsblad,Ga naar voetnoot1) die van nu aan niet dan meesterstukken van mij verlangt zal zich, on ne peut plus, teleurgesteld vinden. Maar die eisch is ook zeer onbillijk. Het de plus fort en plus fort moge voor acrobaten en koordedansers goed zijn, een auteur is geen acrobaat en behoeft zich niet aan zulke eischen van een overspannen publiek te storen! .... | |
Februari 1861.Niemand zoo blij als ik, Geachte Vriend, dat ik heden het laatste gedeelte van Pisani heb kunnen afzenden. Is het nu niet te laat of te veel dan zou ik het prettig vinden, als het in één nommer kon worden afgedaan; indien niet - dan verzoek ik de twee onderste regelen nog weg te nemen, zooals ik op de proef heb aangeduid .... Wat is dat in jaren niet gebeurd, dat ik een proef van ‘de Gids’ heb gehad! Ik ben erg verlucht nu het af is, maar ik heb zeer ongestelde en zwakke dagen gehad .... Toch ben ik er door gekomen, als het wezen kon zou ik graag eenige afdrukjes hebben. Mogelijk gaat er dan ook een, hetzij in 't origineel (want hij heeft | |
[pagina 122]
| |
toch geen tijd tot lezen) of vertaald naar Garibaldi.Ga naar voetnoot1) Ik weet een kanaal dat tot hem leidt. Een kennis hier heeft een officieel autograaf van hem, maar, hoe leelijk - hij wil mij die niet afstaan. Mogelijk krijg ik dan toch een reçu, et c'est tout ce que j'ambitionne. Gij lacht mij een beetje uit, maar ieder heeft zoo zijn held. Voor mij is G. het. Gij begrijpt wel dat het niet vriend Groen is, die mij deze passie inspireert, maar bij mijn werk vraag ik naar mijn eigen opinie en naar niemand anders. Mogelijk is de Redactie van ‘de Gids’ het lang niet in alles met mij eens. Ik wacht een nootje achter het stuk, dat zij de gewaagde of niet gewaagde stellingen voor mijne rekening laat! .... | |
18 Julij 1861.Waarde en Geachte Vriend! .... Daar kwam mij te Utrecht een lange, lieve brief verrassen van uw welbekende, maar niet gemakkelijke hand... juist toen onze terugtogt al bepaald was, over Rotterdam, waar wij Stuart zouden bezoeken na zijne intrede. Dat 's ook een Remonstrantsche dominé, van wien ik vrees, dat hij het niet lang zal volhouden, en wien (ik) ter liefde van hem zelven en van zijne vrienden, iets van de losheid | |
[pagina 123]
| |
en luchtigheid toewenschte die Genestet kenmerkte. Ik heb den laatsten nooit weêrgezien, nadat hij mij eens te Arnhem was verschenen, toen nog een heel jong mensch in zomerkleeding met een ronden stroohoed op. Tusschen die aardige, vrolijke, jonge dichterfiguur en het portret in een onzer jaarboekjes, dat den gerijpten man voorstelt (zeker hoogst onvolledig) ligt waarlijk een gansch leven, zeer vervuld en bij allen zegen niet ligt. Maar het geviel zoo - hoe het kwam weet ik niet - dat wij geene aanraking met elkaar hadden. Toch zag ik met belangstelling zijn werk, zijn streven; met deelneming zijn lot en lijden en betreur zijn vroegtijdig heengaan, minst voor hem zelven, meest voor haar die hem liefhad en zooals B. Huët het zoo schoon uitdrukt zijn kruis nog met versche bloemen had willen sieren. Haar geestkracht te midden der diepste zielesmart bewonder ik, het moet de kracht des geloofs zijn geweest en de hulpe des Hemels, en verzekerdheid van wederzien, die eene zwakke vrouw zoo staande houdt in zulke ure. Ik geloof zelve niet, dat ik het zoude uitgehouden hebben dat tooneelte aanschouwen! Moge die sterkte en die hulpe haar bijblijven. Hoe B. Huët op dat graf zal gesproken hebben kan ik mij eenigzins voorstellen nu ik zijn kort maar krachtig en aandoenlijk woord over de G. in den Spectator gelezen heb .... | |
[pagina 124]
| |
19 Augustus 1861.Wat heeft B. Huët dat boek van George Eliot verwonderlijk mooi vertaald en welk een heerlijk boek is dat, ik bedoel Herders en Schapen bij Kruseman uitgegeven. Als daar geen mooije recensie van komt in den Gids, dan hebben we geen regt om ooit weer over iets te knorren. De vertaling is het boek waard en dat zegt, dunkt mij, veel. Ik kan U niet zeggen hoe ik genoten heb bij de lezing van dat boek en als ik het weer terug heb, ga ik het weer lezen, want het is te diep en te fijn om aan ééne lezing genoeg te hebben. | |
(zonder datum.) 1861.En heeft mijn Pisani U waarlijk eenigzins bevredigd? Geachte Vriend! Ik had noodig dat te weten want mijn stukje zou zijn doel gemist hebben zoo het een andere uitkomst had gehad. En Bern. Koster? Niets van hem gehoord! Hij moest mij toch dankbaar zijn voor de poging om eene schets te leveren en zeggen of ik zijn défi aannemende had gewonnen of échec gemaakt. In elk geval een groote deugd, geene Italiaanissismen, schoon de verzoeking sterk was..... Ik zeg dan, dat ik niets van Bern. K. heb gehoord, en niet wist, dat hij het was, die voor afdrukjes moest zorgen, hoewel ik meen hem ter | |
[pagina 125]
| |
loops gezegd te hebben er op te rekenen, daar ik er werkelijk aan denk mijn Italiaanschen held er hulde mee te doen, al is 't dan ook in een taal, die hij niet verstaat, want die Belgische vertalers zijn zoo nonchalant dat ik niet op hen durf rekenen. En als ik er een woordje bij schrijf zal G. toch wel begrijpen wat er mee bedoeld wordt..... We hebben hier een Sardinischen gezant, l'occasion serait belle, tot een envoi, alleen om iets te zenden moet men iets hebben, en ik heb niets. Dat Pamela (van Kampen) uit zich zelf er niet op heeft gedacht valt mij van hem uit de hand. Voor iets anders dan overdrukjes behoefde er niet gezorgd te worden want in den Gids schrijft men om de eer, niet om 't profijt. Dat is bekend en dat is misschien wel de reden dat men niet altijd in de gelegenheid is er zijn tijd en krachten aan te geven.... Weet Gij wie mij 't eerst is komen komplimenteren over Pisani? Niemand anders dan Mr. Groen! 't Is toch waarlijk niet omdat ik in zijne opinies was, want hij heeft geen goed oog op het heele Italiaansche standje, en gelooft niet eens aan de gruwelen van de Oostenrijksche en Napelsche politie. Maar ik heb ook zoo veel niet eens noodig om er het land aan te hebben. Ik heb aan Silvio PellicoGa naar voetnoot1) en zijne lotgenooten genoeg om overtuigd | |
[pagina 126]
| |
te zijn, dat het zoo niet kan op den duur, en die is toch niet te ontkennen. Ik zou wel meer strooptochten op Venetiaansch gebied willen doen. Karel Zeno, de opvolger van Pisani, is een heerlijke dramatische figuur. Uwe vriendschappelijke onderstelling over mijn toestand was maar al te waar. Ik was letterlijk af, niet omdat het werk zelf zulke groote bezwaren had, maar omdat ik werken moest in een toestand van physieke zwakheid en zenuwachtigheid, die mij alles te zwaar deed zijn. Van daar ook meer matheid en meer banaliteit in de voorstelling dan ik had gewenscht .... | |
5 October 1861.Waarde en Geachte Vriend! Juist was ik voornemens U te schrijven toen uw brief ons toekwam, die het losbreken van een bom aankondigde over zekere hoofden schuldig aan litterarische, neen, - kunst - vergrijpen. Gij begrijpt, dat ik toen dien GidsGa naar voetnoot1) eerst wilde afwachten om de kracht van den aanval te kunnen meten, eer ik naar verweermiddelen omzag. Gisterenavond onder de thee kwam het projectiel naar binnen .... B. liet zijn regt als hoofd des huizes gelden om dat het | |
[pagina 127]
| |
eerst te bemagtigen - ik - die bij G. gekerkt had was toch te moede om te kunnen lezen, en liet hem te geduldiger den voorrang. ‘En wat was nu de indruk toen hij gelezen had?’ vraagt de Heer Exécuteur de hautes oeuvres. Wij zijn er waarlijk genadig afgekomen. Wat W.D - s zegt is al vooruit en volkomen toegestemd, maar .... maar .... ik voor mij kan er niets anders aan doen, ik ben er uit goedwilligheid voor anderen in meegesleept en zie alleen maar uit naar eene kans om er mij met fatsoen weêr uit loste makenGa naar voetnoot1) .... Gerard Keller is een beste jongen maar de slechtst mogelijke redacteur voor een kunstmaandwerk. Westhreene had de affectatie van een betere te zijn, maar au fond weet hij van schilderen en schilderijen toch eigenlijk ook niet veel. Beijnen en Vosmaer, docter en mr. als ze zijn, doen het heel aardig, heel geleerd zelfs, maar ‘ik geef niets om hun oordeel als ze voor mijn werk staan,’ zegt B. Zoodat, er blijft niet veel over en ik voor mij zou het raadzaam achten die heele kunstkronijk maar te doen ophouden
Ik vind U lief, dat Gij B. in persoon niet hard gevallen zijt, want hij is waarlijk niets dan het slagtoffer van die wanhopige zaak, er in gehaald om het reddelooze te redden. | |
[pagina 128]
| |
Pieter Bor (fij! van W.D - s malicieuse personaliteiten) was iets meer dan eene aalmoes, het was voor mij eene aardigheid de oude man met al wat hij was en niet was eens voor de verbeelding te roepen, mijne oude Bor, die ik toch eigenlijk zoo lief heb en ware hij het niet geweest, ik had geen artikel voor de K.K. geschrevenGa naar voetnoot1) ...
Zoover schreef ik in een adem door. Nu is er weer een dag tusschen verloopen en naauwelijks durf ik hervatten want de brief dreigt een pakket te worden. Toch moet er nog een en ander van den uwen beantwoord worden. Allereerst dat idee, dat ik George Eliot zou beoordeelen. Ik zou niets anders kunnen dan - dankzeggen - I am not critical at all. Neen, heusch zoo iets is mijn zaak niet, eens anders creaties uit elkaar pluizen. Moderne theologie of niet, in de auteur van Dina Morris en van dominé Tryan kan men de Christin niet loochenen, en ik zou mij schamen haar op die gronden niet als mijne meerdere, maar toch verzusterde ziele te erkennen. Maar hoe dankbaar ik toch het echtpaar Busken Huët ben, dat zij deze schoone kunstgewrochten onder | |
[pagina 129]
| |
het bereik van het Hollandsch publiek hebben gebragt, met hetgeen Ds. H. in de kerk en tegen de kerk verrigt, zal ik nooit vrede hebben. Al ware de man nog duizendmaal beminnelijker en geestiger dan hij mij toeschijnt. Van beminnelijke menschen (gesproken), die lieve, goede NippoldGa naar voetnoot1) wat spijt het mij, dat hij niet eens hier is aangekomen. Hoe zou hij met open armen en open huis zijn ontvangen; op welken dag en uur ook. Van zijn werk heb ik niets gehoord. Welk werk is het? Ik leef hier zoo geïsoleerd. Maar ik heb nu toch een vriend die mij van tijd tot tijd eens wat anders komt brengen dan praatjes van den dag. Sinds GunningGa naar voetnoot2) hier (is). Het is een uitnemend mensch, voor mij een Gideon in het leven. Ik wenschte, dat Gij hem eens kondet hooren, Gij zoudt dan van dezen althans niet zeggen, dat hij preekte, wat hij zelf niet geloofde. ‘Ik geloof, daarom spreek ik!’ dit voelt men uit alles wat hij zegt. En de magt van deze prediking is wonderlijk groot. | |
[pagina 130]
| |
schrijven, want hij wil zijn vriend geen ongelijk geven, en hij is het te veel met hem eens.’Ga naar voetnoot1) Is dan de nieuwe sympathie warmer dan de oude vriendschap? Dat kan ik niet begrijpen en dat moet ik dan tenminste eens vragen, want al zijt Gij het duizendmaal met B.H. eens en modern tot in het diepste van uw gemoed, dan moet er in uw hart toch eene stem voor mij spreken en die stem moet U zeggen, dat ik eene geheel andere ben dan iemand, die mij niet kent uit zijn monsterbrief zou gissen. Gij kent mij en weet wel, dat waar ik tegen zaken of opiniën te velde trek het althans niet is om personen verdacht te maken en dat er in mijne malice meer speelsche ondeugd ligt dan zucht om pijn te doen - en allerminst opzet om iemand verdacht te maken. De gruwelijke verdachtmaking van mijn karakter door B.H. tegen mij gepleegd, behoorde, dacht mij, zelfs hen te treffen, die mij zoo lang kennen als Gij - al is 't ook dat Gij mijne zienswijze niet deelen kunt en niet mede voelt (maar is het mogelijk dat Gij dit niet medevoelt): den innerlijken aandrang, die mij dreef om toch eindelijk eens te spreken, waar alle raauwe (?) | |
[pagina 131]
| |
en laffe dominé's fluisteren en morren, zonder te durven spreken! Mijn antwoord tegen hem is afgedrukt - ik wil U niet vooruit zeggen wat het inhoudt - maar dit kan ik U zeggen, dat het niet de tiende part is van 't geen ik tegen hem had kunnen - misschien had moeten zeggen, want hij geeft vreesselijk veel prise. Dat ik het neerschreef en uitstreed was mij goed, maar meer dan deze satisfactie heb ik mij dan ook naauwelijks gegeven. Ik wensch hem geen kwaad, ik heb het U vroeger geschreven, ik vond hem een aangenaam, belangwekkend mensch, en al is 't mij onmogelijk om den dominé in hem te eeren, ik zou wenschen, dat er in ons land plaats was en ruimte voor ieder geniaal mensch van welke rigting ook. Ik beken, dat toen ik mijn stukje schreef, ik op niets minder verdacht was dan op een aanval uit dien hoek! Ik dacht aan Tijdspiegel en Volksbode en wie weet wat al, ik dacht in 't bijzonder aan zekere(n) jammerlijke(n) professor, dien ik nu niet noemen wil, maar aan B.H., in waarheid, ik had nooit kunnen denken dat die het ouderwetsche dominé's costuum zoude hebben aangetrokken om mij te cathechiseren. Enfin, het is geschied; maar dit moet ik zeggen zoo ik niets van de moderne theologie wist, zou ik haar uit zijn brief toch ook al heel onvolledig hebben leeren kennen, en het eenige, wat ik er | |
[pagina 132]
| |
met zekerheid uit opgemerkt kon hebben is dit: dat de moderne Theologie althans geene urbaniteit voorschrijft jegens vrouwen. Ik weet dat de vrouw, die zich waagt aan de publiciteit der pers ook de kloekheid moet hebben den wederslag van een stoot, dien zij bragt af te wachten - en inderdaad, ik was wachtende - maar mij dacht er waren grenzen, en er behoorden althans vormen in acht genomen te worden, die B. zeer ruw overziet .... | |
22 January 1862.Hoog Geachte Vriend!
Nu even U hartelijk, hartelijk gedankt voor uw spoedig schrijven en bemiddeling, dat Gij vrede hebt met mijn woord aan B.H. Velen verwonderden zich, dat ik antwoordde - maar daar ik wist dat ik te zeggen had - wat ik toch hier of daar te eeniger tijd zeggen wilde, schreef ik terstond na de kennisgeving van B.H. aan mij, dat hij iets tegen mij in 't licht zou geven ‘dat ik er vermoedelijk op antwoorden zou.’ Ik schreef zóó niet kunnende weten, dat hij zoo dempsterachtig (?) met mij handelen zou, maar met de gedachte: dus heb ik eene aanleiding om een onregt goed te maken. Nu had ik eigenlijk verwacht, dat hij mij met een kort woord van de ontvangst van mijn stukje kennis zou gegeven hebben, omdat hij zelfs aan | |
[pagina 133]
| |
C(ohen) Stuart die beleefdheid heeft bewezen, maar tot hiertoe: nihil! Maar hij schijnt door en door verbitterd tegen mij en zooals Gij met waarheid zegt: van weerszijde komen vrienden en vreemden de zaak envenimeren. Wat de Tijdspiegel zegt of niet zegt, kan mij letterlijk niet schelen. Ik denk hem niet te lezen en krijg hem nooit onder de oogen..... .... Het gaat mij net zooals U, ik wenschte wel eens eenige weken van alle theologie enz. enz. bevrijd te zijn en om mijne gedachten te ververschen heb ik al eens Fransche comique vaudevilles gelezen - want gaan zien doet zich hier in den Haag voor mij niet zoo ligt (voor.) Zeg dit in 's Hemelsnaam niet aan B.H., hij zou er weer uit maken, dat ik een slechte Christin was, en 't niet opregt meen, als ik ernstig ben. En toch dat ben ik, maar afleiding is mij soms zoo noodig als de lucht die ik inadem. Ik heb mij dus gehaast den Gids open te snijden en Dr. Sicherer te lezenGa naar voetnoot1) (zoo iemand is er immers niet?) dat vond ik toch meer dwaas dan aardig, en hoe vreemd het zij, ik had veel meer aardigheid aan B.H.'s Drostelijke teederheid.Ga naar voetnoot2) Hoe kan B.H. met Hooft voor oogen - en in 't harte - zoo weinig courtoisie | |
[pagina 134]
| |
gebruiken als het een dame geldt, maar .... iedereen is de schoongeoogde Leonoor niet, zult Gij zeggen. Hoe het zij, ik leef in zoo'n stuk. Beets, toen ik te Heemstede logeerde, las mij wel eens voor uit Hooft's brieven en beloofde toen mij een oude editie er van te zenden. Maar de Utrechtsche dominé is niet meer voor mij, wat de Heemsteesche dorpsherder was, en hij deed het nooit. Ik troost mij sinds lang met de Granida en de Sonnetten. Wat zijne historie betreft - zijne taal is wel aardig - maar ik heb Bor liever .... En komt ten Brink weer terug? Ik heb uwe aankondiging van zijn Oost-Indische schetsen gelezen tusschen alles door! Oorspronkelijkheid mist hij zeker niet ....
Neen, waarlijk, ik gun B. Huët geen kwaad, en kon ik iets voor hem (zijn), juist omdat hij niet meer iedereen voor mij is, zeker zou ik het doen. Een zwak kindje! Eene zwakke vrouw! ach! Wat die laatste in stilte lijden moet!
.... ‘Gedenk te leven’ zegt Gij, maar wie zou beweren dat eenige godsdienst eene goede kon zijn die niet het leven, het betrachten tot voorwaarde stelde. Zoo'n ingeroeste orthodoxie heb ik nooit ontmoet - dan - waar Hollandsche zich noemende novellen dichters orthodoxe caricaturen gaven - veel onedeler en even onjuist als zekere schets | |
[pagina 135]
| |
van moderne theologie! - en nog iets lieve Vriend! - die zelfde geestdrift, die mij eens strijden deed voor het vrije onderzoek tegen Rome's belemmeringen moet mij immers bij meer vastheid en beslistheid van overtuiging als ik al levende verkregen heb evenzeer doen strijden tegen hen, die mij, al is 't op andere wijze, den bijbel uit de hand willen rukken of onbruikbaar willen maken! Voor mij is er gewijde geschiedenis. Voor mij is er een boek, dat ik niet opsla als een ander, waaruit een andere geest dan die van de wereld mij woorden van kracht, van vertroosting, van liefde, van vrijspraak toefluistert. O! dat Gij - Gij toch dat boek nog eens beschouwen kondet met mijne oogen, dat Gij dat heerlijke discours van Monod wildet lezen, dat zoo goed als voor U geschreven is: Les Grandes Ames, en Nathaniël! | |
February 1862.Hoog Geachte Vriend! Uw brief beantwoorden in 't geen er meest belangrijk (in) wordt gezegd omtrent het bestaande verschil, zou het niet zoo goed zijn als op nieuw polemiseren en nu niet tegen een booze(n) dominé, maar - tegen een vriend - wiens beschouwingen wij wel niet kunnen deelen in 't openbaar, waar het kwestie is van voor onze overtuiging te spreken en rekenschap te geven van ons geloof, maar wien | |
[pagina 136]
| |
wij toch liever iedere mogelijke concessie doen dan af te zien van ons regt op zijn hart, op zijn sympathie!! ‘Périsse le monde plutôt qu' un principe!’ zou ik in geen geval willen zeggen, daar de God in wien ik geloof - zelf de wereld lief heeft gehad boven, althans naast het principe van het regt - daarom, ja - ware het mogelijk geweest - dat wij over den inhoud van mijn stukje vooruit gesproken hadden, ik zou het: nous avons changé tout celà,Ga naar voetnoot1) dat zoo heel ergerlijk schijnt geweest te zijn geschrapt hebben - maar - de ernst, die ik er voor in de plaats zou gezet hebben ware zeker niet beter van uwen en veler smaak geweest. Ik, die nog al gemeend had, het op die wijze het beste te doen! Maar waarom was het dan zoo onwaardig in dat jaarboekje? Ik kon toch geen serieus theologisch opstel in den Gids plaatsen? Of een brochure schrijven tegen de Moderne Theologie? Dat zou ik verwaand en onpassend hebben genoemd en hoewel de zaak mij sinds zeer lang op het hart brandde, heb ik de zelfbeheersching gebruikt, eene geschikte - mij dacht het aldus - aanleiding af te wachten, en die was mij zoo natuurlijk gegeven in 't bespreken van Laville's plaat dat ik nog altijd niet begrijp hoe men dit zoo verkeerd heeft begrepen. Het blijft mij altijd spijten, | |
[pagina 137]
| |
dat juist B.H. het zich heeft aangetrokken. Ik had in dezen tijd maar regelregt op mijn bedoelden vijand moeten aanstappen, dan hadt Gij mij vermoedelijk minder ongelijk gegeven en niemand had getwijfeld wat en wien het gold. Nu ligt het er toe, maar ik blijf gelooven dat er eerder goeds dan kwaads uit ontstaan zal. De gedachten van veler harten komen er weer door aan 't licht en al ben ik gekneusd en gekwetst door den wel al te zwaren herderstaf, die gansch niet zoo in Ds. Tryan'sGa naar voetnoot1) manier gevoerd is geworden door Ds. B.H. dan men het van zulk een sympathiek vertaler had mogen wachten, en al ben ik door hem zoo wat geledebraakt, dood ben ik nog niet .... Ik leef en hoop te voegzamer tijd en plaats van mijn leven te getuigen. Maar voor polemiek, neen, waarlijk daarvoor heb ik niet de minste roeping. Wees er dus wel gerust op, dat er moge schrijven wie wil, ik vat het niet meer op in dezen .... B.H. vindt goed mij bij eene partij te plaatsen, het zou hem toch moeite kosten de partijlieden op te tellen, met wie ik gelijke pas houde. Ik doe deze dingen alleen en ik ben bijna zeker dat, zoo iemand - ware het de liefste van mijne vrienden - mij aandreven om zoo iets te doen, dat het mij onmogelijk zou worden. | |
[pagina 138]
| |
Ik zou dan denken, ik doe het om de menschen en - mij schamen - en zwijgen. De Groens hebben van mijn stukje niets geweten voor dat zij het in de Magdalena lazen. Gunning is drie dagen te laat bij mij gekomen, hij verklaarde het: ‘nous avons changé tout celà,’ bedenkelijk en betoogde mij dat het de hoofdleiders wel ernst was. Hij noemde namen. Ik zei: ‘O! als Gij van personen spreekt, dan is het wat anders .... maar ik spreek in 't algemeen, en dan, gelooft Gij niet dat toch au fond, menschelijke hoogmoed, aanmatiging en willekeur voorzitten bij dat onderzoek, en dat zij een gansch verkeerde plaats innemen tegenover den Bijbel?’ Dit moest hij mij toestemmen .... | |
27 Maart 1862.Hoog Geachte Vriend! .... Hoe kunt Gij toch klagen, dat de nietprijs lang onderhanden is..... Ik heb lust aan alles anders te doen en te denken dan juist hetgene (dat) ik moet en ik ben diep weemoedig dezer dage. Het is juist deze maand vijfentwintig jaar, dat ik mijn eerste stuk (Almagro) had afgemaakt. Zoo'n tijdvak achter zich wekt tot nadenken - tot danken voor veel, veel onverdienden zegen, maar ook, wat ligt er niet in? En nu juist ten doelwit te staan van al de grofheden en laf heden, die ieder | |
[pagina 139]
| |
tijdschrift-auteur van den derden of vierden rang, sinds de laatste 5 of 6 jaren opgekomen en, met het vage woord van modern bewustzijn gewapend, maar goed vindt op mij uit te schieten; op mij, die nooit mijn pen heb gebruikt om personen te grieven, die nooit onder het schild der anonymiteit, eens anders werk heb verguisd of verkleind - en dat alles - omdat ik mijne stem heb durven verheffen tegen eene ketterij, die zich als eene der rigtingen in de kerk wil doen gelden, terwijl zij alleen daarbuiten en daar tegenover hare plaats behoorde te kiezen. Maar genoeg in 't eind begint het mij te vervelen en knorrig te maken dat (wat) ik niet plagt te zijn..... KraayGa naar voetnoot1) is eigenaar van den DevonshireGa naar voetnoot2) en laat dien herdrukken. Ik kon er niets tegen doen, maar ik vind hem onuitstaanbaar, dwaas en leelijk; niet Kraay maar Devonshire. En dat mag ik nog niet eens zeggen in de voorrede, om Kraay niet van spijt te doen opvliegen. Veranderingen, die wezenlijk goed doen zijn er niet in te maken, alleen enkele kleinigheden, en nog..... Ik zou het heele boek moeten verschrijven om het goed te maken!.... | |
[pagina 140]
| |
En hebt gij Multatuli gehoord? Te lezen is hij niet meer, dunkt mij .... Ik verbeeld mij dat Elize, hoe vreemd het verschijnsel hier in Holland ook is U toch minder onvoldaan zou hebben gelaten als de opgewonden Douwes Dekker. Ik zou 't niet kunnen doen wat Elize doet en ('t) ook niet willen, maar van haar, die zoo rap ter tale is verwondert het mij niet .... | |
1 Mei 1862.Waarde en Hoog Geachte Vriend! Eindelijk heb ik mij dien vervelenden nietprijs van den hals gewerkt. Voor dien tijd kon en wilde ik U ook niet schrijven. Nu doe ik het luchtiger al zal het nog altijd zijn met een bezwaard gemoed. De voorrede van Devonshire moet nu geschreven. Ik zou ontzaggelijk veel te zeggen hebben of heel weinig. Het eerste is lastig en wordt ligt onvoorzichtig, het tweede zou wel het beste wezen als.... ik het kon. Maar die oude voorrede en de recensie uit den Gids zitten mij in den weg. De eerste is mij een gruwel. Het valt ligt dit nu te avoueren, het valt ligt toe te stemmen dat de kritiek destijds met alle regt haar scherp zwaard daarover zwaaide en waarlijk nog gratie gaf aan de auteur, althans deze | |
[pagina 141]
| |
moed insprak en hoop gaf op de toekomst. Maar als ik haar weglaat (de oude voorrede) dan ziet er zooals Kraaij en vooral ik wensch, niemand meer naar om, en dan kan ik evenzeer (zeggen) dat ik nu anders op mijn eersteling zie dan toen ik die pas uitgaf..... Sterker contrast dan tusschen mijn eersten en mijn laatsten romanGa naar voetnoot1) is zeker niet uit te denken. In den eersten is alles schril met harde snijdende kleuren, ongevormde gestalten of uitgeknipte poppen, en in den laatsten is alles stil en effen - simpel, ik hoop niet al te arm, en ik hoopte een beetje in de diepte gewonnen te hebben, wat ik in drukte en gewoel heb weggeworpen. Enfin, zelf kritiek en vooruit nog wel is allergevaarlijkst. Vooral aan U, die zoo scherp toekijkt. Wie ook scherp kijkt en het mooi zegt, wat hij gezien heeft is R. Fruin! Ik ga hem schrijven, zoodra ik maar eens wat lucht schep. Ik zou altijd nog lust hebben Sonoy eens te geven in Medemblik en dat te bewerken voor den Gids. Nu ik zie hoeveel plaats Lady CarlisleGa naar voetnoot2) gegund wordt, behoefde mij de vrees te uitvoerig te zijn niet af te schrikken. Alleen het noodwendige verband, waarin het altijd zou staan tot de Leycester-romans zou het wel- | |
[pagina 142]
| |
ligt ongeschikt maken voor den Gids? Daar is geen haast met de beslissing, want ik wil dezen zomer rust hebben, en niet werken. Ik wil rijke studies maken voor allerlei, om mijn verarmd brein wat toevoer te geven, en ook wat voor mij zelve van anderer werk genieten. Ja! Uw eerste bezoek was in October op de Westermarkt in dat kleine huisje bij nicht Suze .... Mogt dat nu eens zonder bezwaar kunnen gebeuren, dat Gij in 't najaar met Tante en zuster hier kwaamt om die vijfentwintig jaar nog eens in gedachte over te leven met mij, met ons. Waar zijn ze gebleven! Ik ben niet van hen die zeggen, de ergste komen nu aan! Neen, ik vind de ouderdom (als ik oud moet worden) zoo verschrikkelijk niet. Maar ... ik moet nog van alles bepraten en ik heb geen tijd om nog veel langer te zijn. .... Bosboom had veel genoegen in Arti maar juist niet met den koning, die er knorrig uitzag en niets lief tegen B. was, hetgeen maakte dat deze ook niet weer, nog dieper boog dan precies noodig was. Wat doen ze toch in Parijs? Oranje en Murat? De mésalliance is toch te grof. En ik heb het niets op Franschen invloed. Ik zou bang wezen, dat we daardoor hoe langer hoe miserabeler wierden .... Ik krijg daar, terwijl ik aan dezen bezig ben van | |
[pagina 143]
| |
J. ten Brink de Schetsen en Mijmeringen. Het ziet er prettig uit. Ik ga hem schrijven .... | |
15 Mei 1862.Hoog Geachte Vriend! Een enkel woordje om U te danken voor de spoedige terugzending der voorredeGa naar voetnoot1) en de adhesie daaraan gegeven, al is 't niet dat ik U daarom de verantwoordelijkheid van 't geen minder juist en goed er in is wil doen deelen. Ik begrijp toch als er iets in was dat zondigde tegen het gezond verstand of tegen de waarheid dat Gij mij gewaarschuwd zoudt hebben. Ware ik begonnen over sommige punten uit te wijden, ik zou er een klein boekje nevens geschreven hebben in plaats van de voorrede, mogelijk zelfs een groot! Maar zoo is 't het beste. Toch zullen sommigen wel vreemd opkijken van zooveel attachement voor .... den Gids? Want Gij hebt gelijk, wat daarachter ligt behoeft niemand meer te weten. Zijn sommigen daar nu weer boos over, ik kan het niet helpen. Ik wil niet gemijnd worden door eene partij, zelfs niet door eene met wier religieuse begrippen ik het beste overeenstem, al zijn er vrienden onder waarvoor ik eerbied koester en innige sympathie heb. Als men tot eene partij behoort moet men precies hare wegen gaan of - men wordt scheel aangezien | |
[pagina 144]
| |
En ik schrijf en handel het liefst eeniglijk naar mijne inspiraties, naar mijne sympathieën. Ik houd bijv. van Garibaldi; Mr. Gr(oen) en zijne partij vinden hem verschrikkelijk revolutionair en zouden Fransje Bomba wel te Napels, die suffe Bourbon wel weer op de Tuilerieën willen zien, alleen uit liefde tot die legitimiteit, die ik noch in de historie, noch zelfs in den Bijbel onder de Theocratie zie gehandhaafd. Wat zou het hard zijn, als ik in zoo'n geval zwijgen moest of spreken tegen mijn gevoel, ter liefde der partij. Misschien ware het consequent, dat ik nu evenveel van Thorbecke en zijne regeerwijze hield als Gij en de Gidsheeren, maar .... daarvoor ben ik nu eene vrouw om niet zoo consequent te zijn, en Zimmerman heeft wel gelijk als hij mij stroopster en vrijbuitster noemt. Die positie heeft zijn gevaren, van twee kanten kan er op zulk eene geschoten worden, en natuurlijk bondgenooten zijn er dan niet, die beschermen; men is dus vogelvrij, maar toch ook vrij, en de vogels leven zoo prettig in de boomen in de blaauwe ruimte. Ik zie het dagelijks en geen hunner verlangt naar de veiligheid van de kooi .... | |
[pagina 145]
| |
van de tweede schets over Zwedens poëzij!Ga naar voetnoot1) Alleen over deze, en zie in 't Septembernommer vind ik Thijm en Loman en wat niet al, maar dat beloofde vervolg niet. Ik zou er iets kwaads uit kunnen denken, zoo ik niet door onzen nieuwen stadgenoot Dr. Jan ten Brink had gehoord dat de auteur van het rijke stuk, dat men wel à tête reposée lezen moet voor een tweeden keer - want de eerste wordt men duizelig van de volte - zooals men bij anderen flaauw wordt van de armoede; dat die auteur naar Londen is geweest en welk een tijdverlies zoo iets heeft te weeg gebragt, dat nu weer moet worden ingehaald.
B. is lang niet volkomen wel, en ik kan U nu niet zeggen hoe ik mij ontrust. - Een allerliefst nichtje tusschen de 8 en 9 jaar is ons na een kwijnend ziekbed ontvallen. B. is te innig aan de zijnen gehecht dan dat dit niet stremming in zijn werk moest brengen, zoodat hij, toen reeds mijn wensch om eens van het congres te profiteren en naar Brugge te gaan niet kon instemmen. Gelukkig! Want nu is er ergers dan dit. Zijn tweelingbroeder, een ambtenaar, die een huisgezin heeft met zeven kinderen is na den dood van het achtste, het dochtertje, zoo ernstig ongesteld geworden, dat wij ons naauwe- | |
[pagina 146]
| |
lijks aan de hoop van herstel durven overgevenGa naar voetnoot1) ... Dieper hier in te komen mag en kan ik niet, maar .... ik wilde U hiervan niet onwetend laten, omdat het in U kon opkomen uwe vriendelijke toezegging om in September of October over te komen juist omstreeks dezen tijd op een Zondag te houden .... Mijn goede Bosboom ziet er zoo souffrant uit, dat ik zelve diep melancoliek ben; maar God regeert en Hij is wijs en barmhartig; dit is mijn troost. Hij zal steun en hulp zijn in alles .... | |
2 October 1862.Hoog Geachte Vriend! Bosboom is oorzaak dat ik tot hiertoe wachtte om U weêr eens te schrijven. Hij had op zich genomen uw hartelijken brief te beantwoorden, maar hij stelde uit... Overigens mag ik mij gelukkig prijzen, dat de gezondheid van B., en zijn zenuwgestel, eer beter dan erger wordt. Ik voor mij zou al heel wel zijn, en zelfs weer kunnen werken zoo ik geen leed had in en met B. Toch voel ik nu heel duidelijk hoe afmattend het hoofdwerk is. Onder alles ben ik dit jaar meer sterk en minder souffrant dan andere tijden. Ik schrijf het er aan toe dat ik niet werk. Ik kan heele wandelingen maken en op plaatsen komen die ik voorheen nooit te voet heb | |
[pagina 147]
| |
kunnen bereiken! Maar ik moet er toch weer aan. Ik ben noch oud, noch lui, noch rijk genoeg om op mijn lauweren!!! te rusten. En al zou ik ook niet anders dan haat en spot oogsten, al zou men mij zoo (als) het vermoedelijkste is, voortaan ignoreren - toch zal ik de pen weêr opnemen, niet precies met veel lust, maar: het heilige moeten kan ook voor inspiratie strekken. Ik wist wel dat ‘Maria van Oosterwijk’ U maar ter helfte zou bevredigen. Mij zelve voldoet zij dit niet eens ten halve. Maar denk eens onder welke omstandigheden en indrukken ik de laatste helft schreef!.... Alleen het simpele en gemakkelijke van het sujet heeft gemaakt dat ik het boekje leveren kon. De Kunstkronijk was mij daarbij niet meer waard, zelfs niet de wederhelft (van Aelst) die ik ten deele afhad en die Sythoff niet bergen kon. Gij, die dus tusschen de coulissen kunt zien, zult toch wel niet vragen dat zoo iets de maatstaf zij van de hoogte, die ik bereikt heb - of nog zou kunnen bereiken? Ik ga van AelstGa naar voetnoot1) uitwerken en ‘Nederland’ aanbieden, maar niet voor ik het klaar heb, want anders ... Ik heb ‘de Gids’ nog niet. Zou de Zweedsche studie vervolgd zijn? Ik zal het maar in stilte lezen en er U niets meer | |
[pagina 148]
| |
van zeggen anders krijgen Maria v.O. of v. Aelst het maar op hun onschuldige hoofden. Want de sukkels zondigen precies door 't gemis van wat Gij te over hebt! Neen, geen kritiek van vrienden, zegt Gij! Maar voor die van vijanden, pas ik .... | |
31 December 1862.Nu moet het toch waarlijk op een nieuwjaarsbrief neêrkomen, en daar had ik eigenlijk geen plan op gehad, daar ik liever in ruste wenschte te schrijven als van Aelst! ter ziele was. Maar die lange lieve brief van heden avond en dan dat allerkeurigst cadeautje.... Zij beiden eischen een gehaast antwoord, eene spoedige geruststelling omtrent de goede ontvangst. Dit althans was het gevoelen van Bosboom, en ik moest het instemmen, al vond ik het eer een avond voor ruste en nadenken, dan voor schrijven. Maar schrijven aan een vriend als Gij, wien men het voorregt had zoo lange jaren te kennen, een vriend, die menigen stap mee heeft gemaakt op den verren weg reeds door mij afgelegd, dat schrijven wordt als van zelf nadenken, halt houden, omzien en vooruit zien ook; en al wijde ik niet verder uit bij ieder van die woorden, die tevens gedachten inhouden, toch weet Gij dat ik er veel mee bedoel, en niet weinig bij denk, bij wensch. Tot hiertoe heeft de Heere geholpen, zeggen wij, | |
[pagina 149]
| |
met dankbaarheid - en hopend vertrouwend op de toekomst - wij staan tot op dezen dag; en dat is waarlijk veel als men indenkt wat er achter ligt. Ik spreek hier alleen maar voor mij. Gij zult het voor U zelf doen. U dank ik voor de vriendschap dus lang geschonken en die ook eene toekomst moet hebben. Zij heeft te veel doorgemaakt om vergankelijk te zijn, niet waar? En zij rust op goede fondamenten. Ik eer uw karakter, ik waardeer uw hart. Gij weet, hoe hoog ik uw geest en gemoed schat - en ik geloof, ik weet, dat er ook in mij is, wat Gij goed vindt ondanks alles wat Gij niet met mij instemt. Ook mijn beste B. deelt in uwe vriendschap en blijft niet achter in de gevoelens, die ik U toedraag. En tante dan! Maar Gij weet hoe wij van haar houden en hoe erg gaarne ik ook weer dezenwinter nog eens zoo'n avondje of middagje bij U en haar doorbragt.... En nu zou ik een heelen brief schrijven en niet eens zeggen hoe mooi ik dat beeldige reukdoosje vond! Allereerst moet ik zeggen, dat ik het zoo lief van U vind aan mij gedacht te hebben in dat groote woelige Londen.... Wees er voor gedankt totdat ik U zelve de hand kom drukken .... | |
[pagina 150]
| |
ders vermoordt Potgieter den armen v. Aelst, die het toch al zoo kwaad heeft, en was 't nu dat hij hem voor goed dood maakte, zoodat ik er af was .... dan zeker zou hij mij pleizier doen, maar als P. hem zedelijk doodt met woord of pen, dan is hij verloren; hij kan niet tegen een stootje. Deze was aangevangen 10 (dezer) zooals Gij ziet, Hoog Geachte Vriend, nog warm van de vermoeidheid, die het mij gekost had mijn contingent voor Maart af te leveren .... 't Is ongelukkig, maar als ik wat druk werk word ik altijd onwel. Ook ik kwam tot afleiding veel liever eens met U en tante praten. Helaas, wanneer - wanneer? Eerst omdat ik nog zooveel doen moet en dan .... B's schilderwerk lijkt tegenwoordig wel op het tapijtwerk van Penelope. Dit is zeker, wie het leven van een schilder en zijne vrouw aanziet als los, wild en vrolijk! vergist zich grof en Gij zult, dunkt mij, best begrijpen waarom ik liever met van Aelst speel dan mij in Rembrandt'sGa naar voetnoot1) worstelingen verdiep. Gisteren echter was mijn Rembrandt in vreugd. Hij was op een soirée dansante bij den Baron v. Brienen. De Koningin was heel lief tegen hem en hij vond het er heel aardig. Ik ben zeer in mijn schik, dat het er eens toe gekomen is en vooral, qu'ils ne se boudent plus, want zij ontmoeten elkaar nog al eens en .... de tijden zijn voorbij dat de Minganti's | |
[pagina 151]
| |
de Pepoli's ongestraft de waarheid (konden) zeggen. Of mijnheer de Kock er ook was? Denkelijk wel, een verpligt satelliet van Sire. Gij moet het mij niet kwalijk nemen, maar wij Hagenaars zien Mr. de K. altijd in alles wat van 't kabinet uitgaat of er aan toekomt. Van daar dat ik niet uitstaan kan dat Gij, die nog nooit een halve regel dichts voor mij hebt ten beste gehad er zoo velen schonkt aan dezenGa naar voetnoot1) Sous-entendu. Want ik verzeker U hij kan niet eens genoeg Hollandsch lezen om het vers met dien waas uit de dagen van Hooft en Huijgens te begrijpen .... De koning (waarom zou hij toch B. altijd zoo zwart aankijken, wij zijn beiden roijalist in 't harte) danste, zei B., of er niets wigtigers voor hem in de wereld was, dan een pas seul, maar daar hij heusch van Amsterdam houdt, geloof ik vast, dat hij met liefde en lust iets teekende, waar die stad het hart op gezet heeft. Of uw woord nu tot hem komt? Zeer twijfelachtig .... | |
[pagina 152]
| |
het fijne gevoel door te staan in omstandigheden als die Gij hebt moeten doorleven. De menschen komen dikwijls troosten op eene wijze, die pijn doet, al meenen zij het nog zoo opregt, en daar is in eene smarte als de uwe, een weemoed die wij liefst niet verstoord willen zien door banale troostredenen. Ook zal ik niet trachten U met de mijne te kwetsen. Ik weet Gij hebt troost in U zelven als Gij deze Geliefde en - U zoo waardeerende en liefhebbende naoogt .... Al de afleiding van menigvuldigen arbeid zou U niet baten zoo Gij niet met zoo rustigen en blijmoedigen blik kondet terugzien op hetgeen Gij voor haar, zij voor U geweest is. Naar mijn innigste overtuiging kan zulke betrekking niet zijn voor dit leven alleen, en - 't zijn onze zaligen, die ons ten Hemel trekken, hoe men zich dien dan ook voorstelt. Ik kan nog zoo in stilte leven met mijn vader, dien ik liefhad als Gij haar. En dan zegen ik bij zoo menig leed, als mij treft, bij zoo menig bezwaar, dat mij drukt, het Goddelijk bestier, dat hem daarboven stelde en wegnam vóór hij te lijden had in mij .... | |
[pagina 153]
| |
en reeds den 8sten dezer vertrekken wij naar de Utrechtsche kwartieren. Het buitentje van onzen gastheer ligt omstreeks Woudenberg bij Amersfoort; daar zouden wij een veertien dagen blijven en ik hoop dat dit eerst het begin zal zijn van andere toertjes. Want B. kan niet weêr goed herstellen als hij den zomer niet aan rust en afleiding wijdt. Op onze retour (mogelijk vertoeven wij ook nog omstreeks Hilversum) moet Amsterdam worden aangedaan. Gij zult dan niet op reis zijn? ... B. moest zoo iets ook eens hebben, maar hij is er niet toe te krijgen. Kissingen en het mineraal water was hem bepaaldelijk aanbevolen, maar hij wordt knorrig, als ik er op aandring. En dus, ik laat dat plan varen. Ik ben reeds blij, dat hij niet meer werkt, want hij ging er bij onder. Hij kon zich zelf niet meer voldoen - en toch - ik weet niet of Gij 't museum Fodor bezocht hebt, mij dunkt, daar zijn toch de bewijzen, dat hij schilderen en teekenen kòn. Maar hij is nu moedeloos en zou bemoediging noodig hebben om weêr aan zich zelf te gelooven. En juist nu gaat Sire hem met zijne distincties voorbij, terwijl Verveer en Bles, zijn tijd - en ateliergenooten gedistingueerd worden. Hij lacht er mee, maar toch, ik weet dat er oogenblikken zijn, waarin wij aan ons zelven twijfelen, en dat in zulke oogenblikken u iedere aanmoediging goed doet, doch dat zij zoo .... | |
[pagina 154]
| |
Woudenberg 20 Junij 1863.De Heer v. Rappard laat door A.L.G.B.T.P. vragen op Heischoten te komen .... Mijn gastheer komt U (te Maarsbergen) met Bosboom afhalen met een allerliefst buitenrijtuig, waarin mogelijk ook nog eene derde meekomt. Of - is U dat wederzien tegenover vreemden te pijnlijk na alles wat er gebeurd is? Ik hoop het niet, want zoo rasch de eerste indruk is doorgestaan en wij eenmaal hier onder de prachtige sparren en denneboomen wandelen, kunnen wij de eenzaamheid met twee of drie zoeken, zooveel wij willen en dan praten, praten over veel wat wij beiden leden en voelden; toch weer dankbaar en blijde zijn, en de heerlijke natuur en zuivere lucht zal balsem storten over de smarten, die wij wakker schudden. Ja, geleden heb ik ook veel met - en in - B. en nog is deze uitspanningstijd mogelijk maar een halte en geenszins eene herstelling.. Toch is het verwonderlijk zooals de kuur reeds gelukkig influenceert op zijn physiek. Men zou dienzelfden man niet herkennen, die te 's Hage deernis en zorg wekte onder allen, die hem liefhadden. Och, het was geen dwaze en ijdele ambitie, die hem dreef. Maar hij heeft met een afgetobt ligchaam in overspanning willen volbrengen, wat de krachten van een kalmen geest en een gezond gestel noodig heeft. Dat ging natuurlijk niet en toen is hij hoe | |
[pagina 155]
| |
langer hoe meer van den weg geraakt. Nu genoeg daarvan. God geve beterschap ook van dit, na een zomer, die hij zoo veel mogelijk zonder arbeid hoopt door te brengen .... | |
Hilversum 18 Julij 1863.Zeer Waarde Vriend! Gij zult zeker wel eens verlangen iets van ons te hooren; dan bij het zwervend leven, dat wij leiden blijft ons naauwelijks rust en duur om in alle bedaardheid te gaan zitten schrijven, en wat mij betreft, ik moet thuis zijn om op mijn dreef te komen en ik voel meer dan ooit de waarheid van het gezegde: niemand heeft het drukker dan degenen, die niets te doen hebben. B. intusschen heeft hier wel wat te doen, hij zit op dit oogenblik in een stal te teekenen, want hij heeft sympathie gekregen voor dergelijke interieurs, en als men hem verwijten mogt dat hij van de kerk naar de stal is afgedaald, dan zal ik tegenwerpen: ‘Heb open zin, heb open oog voor allerlei natuur ....’ Maar ik geloof dat Gij het stukje nog wel kent ... Met veel genoegen bragten wij ruim acht dagen bij de familie Hacke door .... Ik was spoedig in die familie goed thuis en mijnheer beviel mij uitnemend. Behalve een allerheerlijkst aangelegd buiten, vonden wij ook binnenshuis | |
[pagina 156]
| |
veel te zien en te bewonderen; onder anderen eene verzameling schilderijen uit de oude Italiaansche school, die B. in allerlei verrukking bragten. Zooals Gij voorspeld had was Loosdrecht eene gansch andere streek dan de Woudenbergsche hei- en duingronden, dan, de toertjes, die wij gemaakt hebben naar Soestdijk, 's Graveland en Hilversum, de watertochtjes op de Loosdrechtsche plassen vergoedden op hunne wijze weêr hetgeen we van wandelingen in het vrije misten .... | |
8 September 1863.Zeer Waarde Vriend! Voor ik mij weer eens tot wat geregeld werk begeef moet ik U eens een woordje schrijven, al ware het maar alleen om U eens te vertellen, hoe aardig wij in 't laatst van de maand Augustus zijn zamen geweest met den kolonel Vecchj,Ga naar voetnoot1) dien vriend en krijgsmakker van Garibaldi. Het was wel de afspraak dat wij terug zouden keeren te Loosdrecht als deze er was, maar vooreerst dacht ik dat die reis wel veel later zou worden, en vooral dat B. eens weer in zijn werk en zaken zijnde niet ligt zou over te halen zijn om weêr heen te gaan. Dan, het tegendeel vond plaats. Vecchj kwam rechtstreeks | |
[pagina 157]
| |
uit Caprera. Hacke waarschuwde ons en B. was terstond gereed de uitnoodiging op te volgen. Wij hebben er dan ook geen berouw van gehad, want het is een alleraangenaamste kennismaking en die ik wel wilde, dat Gij gedeeld hadt. Gij zoudt zeker pleizier gehad hebben aan dien man. Hoewel hij een van de duizend is, die Garibaldi naar Sicilië en Napels zijn gevolgd, en hij dezen bij het beleg van Rome in 1848 heeft ter zijde gestaan is hij verre van een woeste, doldriftige krijgsman. Integendeel 't is de aangenaamste man in gezelschap, en zoo kalm en billijk in zijne beoordeeling, zelfs van vijanden als Napoleon c.s., dat ik mij nu de kalme, waardige houding van Italië kan begrijpen bij het gebeurde te Aspromonte. Hoe smartelijk eene wonde hier ook geslagen was. ‘Il nous faut Rome, celà est certain, mais il nous faut de la patience encore: c'est ce que le général n'a jamais pû comprendre. Il traite ces raisons d'état de niaiseries, et quand il a son idée fixe il va tout droit son chemin sans se soucier d'obstacles, comme un somnambule, impossible de l'en détourner.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 158]
| |
(aldus Vecchj). En hij is nog maar blij dat G. er het leven heeft afgebracht en weer loopen en rijden kan. Hij heeft zijn held lief, al is er ook voor velen het prestige van verloren gegaan. Dit bewijst V's edele en liefhebbende natuur. B. en hij verstonden elkander ook heel goed, en hij kende zoo het geheim om B. vrolijk te maken, dat deze zong als een lijster, als Vecchj op dreef raakte en hem voorzong. Gij kunt begrijpen hoe gelukkig het mij maakte, ik die niet gedacht (had) B. ooit weer zoo opgewekt te zien. Nu weer thuis gekomen gaat het vrij goed, hij gebruikt van tijd tot tijd de baden te Scheveningen en hij werkt vrij geregeld en het zou mij niet verwonderen zoo er nog deze maand twee kleine schilderijtjes afkwamen! .... | |
November 1863.Hoog Geachte Vriend! Heel slecht van mij U niet eens te schrijven na uw langen, vriendelijken brief, maar .... ik ging spoedig na de ontvangst naar Alkmaar en bij de terugkomst was er zooveel, dat afgedaan moest worden, en ik had een verlangen om in mijn werk te komen, nu ik eerst maar begonnen ben, kan er ligt een uurtje af .... | |
[pagina 159]
| |
Te Alkmaar troffen wij zamen met ElizeGa naar voetnoot1) die ik er hoorde spreken. En dan moet ik zeggen, dat het onderwerp door haar behandeld zoo bij uitnemendheid vrouwelijk is - en voor vrouwen geschikt - dat ik er, al zou ik er niet toe bekwaam zijn, niets onpassends meer in zag. Bosboom vaart vrij wel en is met nieuwen moed aan zijn werk getogen. Toch vond men in Alkmaar, dat hij er niet goed uitzag. Ik, die aan zijn vroeger sukkelen gewend ben, vond dat hij gewonnen had in welzijn. 3 October vierden wij onzen koperen bruiloft! Inspireert U dat geen vers? Wandelden wij maar te Renswoude niet waar? .... | |
15 Januari 1864.Zeer waarde Vriend! ‘Zoo'n jongenheer is er tot hiertoe nog niet komen aanschellen,’ zegt mijn Aal, wier waarheidsliefde niet te verdenken is. Toch had ik lang vóór nieuwjaar aan Robidé v.d. Aa gezegd, dat Quack niet behoefde te wachten op een Zondag, want dat er altijd uitzonderingen waren en dat er zelfs bezoeken waren die ik liever niet had op dag en uur als iedereen het regt heeft storend binnen te treden, maar nihil! Maar denk niet, dat ik het kwalijk neem. Ofschoon het mij spijt. Ik weet, helaas, | |
[pagina 160]
| |
te goed hoe snel de tijd verloopt, als men wat te doen heeft, en hij heeft het druk! .... Ik houd van ‘Nederland’, zelfs om er voor te werken. Een roman in twee deelen wordt toch door niemand meer gelezen. Al te hooge eischen heeft het tijdschrift niet, en, zoodra ik denk ‘nu eens iets voor den Gids’ verandert het terstond; de luchtige hand wordt door het gevoel van ernstiger verpligtingen bezwaard. Toch hoop ik er wel eens toe te komen. Maar vooreerst U er mee te verrassen, dat zal niet gaan .... Wat zegt Gij van mijn Garibaldi,Ga naar voetnoot1) dat heb ik gedaan in ‘de Christelijke Huisvriend’, omdat zooveel vrome zeurders altijd het hoofd schudden als ik van hem sprak; 't was heusch of ze hem een roover achtten! Een U en mij bekende (niet Groen) noemde hem zelfs de anti-christ! Nu vraag ik U! ... | |
10 Februarij 1864.B. heeft heel mooije interieurs gemaakt voor de portefeuille van mr. R. De schilders althans waren er verrukt over, hij moet dus wel weêr in zich zelf gelooven, en ik meen ook dat hij daartoe wel is gekomen, al ontbreekt hem mogelijk nog de physieke kracht en lust om veel te ondernemen. Het is nu ook een tijd om eens te flaneren en rond te kijken | |
[pagina 161]
| |
en ik ben altijd blij als hij maar eens niet in zijn atelier gaat. Ik ben zelve dezer dagen ook wat lui en zonder veel lust tot werk, zelfs zonder veel lust om dien Gids te lezen met zooveel van Sleeswijk-Holstein daarin! .... | |
11 Februarij 1864Geachte Vriend!
Wat heb ik opgekeken toen ik zoo opeens Proza van P. voor mij zag. Een verleden dat daar weer op eens voor mij opdook uit den nevel van het voorleden. Ik weet nog onder welke gewaarwordingen, wenschen, smarten ik ieder dier stukken heb gelezen, en wat ik er toen bij voelde en dacht, onaf hankelijk van hetgeen er stond. ‘Souvenirs du jeune âge.’ Ik blader er nog wat gaarne in rond, al is het niet zonder diepen weemoed. Maar ook, mijn eigen wenschen er buiten gelaten, vind ik het goed, dat Gij uwe her- en der zwervende proza verzameld hebt. Maar het meeste van uw werk is hier toch niet. De kritiek, een der scherpe en schitterende zijden van uw talent, blijft in den Gids liggen; hoewel het waar is, dat er bijna geene bladzijde is in uwe schetsen waar zij niet uitkomt. En toch wij overigen wilden ‘De Zusters’Ga naar voetnoot1) ge- | |
[pagina 162]
| |
volgd zijn, en B. keek gek op toen hij ze gelezen had en niet op een vervolg mogt rekenen. Juist na zooveel jaren, het nog bij te maken was moeijelijk, ik erken het, maar ook: hadden de lezers van nu er geen regt op? Het oudejaarsvizioen van ‘Jan, Jannetje en hun jongste kind’ kon nog dienen .... In 't voorleden terugleven: Vroeg of laat is het dus voor ieder. Men mag doen wat men wil als TitoGa naar voetnoot1) het onaangename te ontwijken. Wie de smart lafhartig ontvlugt haalt ze toch in en dus moedig maar het kruis aanvaard. 't Is het eenige dat wij doen kunnen, en dat noodig is om er niet onder neêr te bukken. Gij ziet uit den naam, dat ik Romola lees. Kruseman had het mij gezonden en ik moest het doorlezen, toen ik eens was aangevangen. 't Is naar mijn gevoelen een magtige geest, die van George E.; en zij moge dan eene zondares wezen als George Sand - zoo men zegt - hare imaginatie is reiner en hare verdichting geeft ons althans beter indrukken dan (die van) deze meestal. Want zelfs het eind van Mdlle la QuintinieGa naar voetnoot2) bevalt mij niet. De priester behoeft zijne confessie niet zoo uitvoerig te doen voor het publiek. Doch genoeg daarvan. Tegen den nacht kan ik in Romola niet lezen, daartoe | |
[pagina 163]
| |
schokt het mij te veel. Dan is veel beter B. Huët over Quos Ego en Dercksen. Ik kan U zeggen dat ik half stikte van 't lagchen, hoe ondeugend hij ook is. Die Dercksen heb ik altijd uit ‘het Schoone en Goede’ geweerd, maar datzelfde deed ik met Laurillard, en die is nu toch een ster van de eerste grootte gebleken. Ik beken U, dat ik de intuïtie van dit licht niet gehad heb, zoo min als van Elliot Boswel .... |
|