Menno ter Braak: onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid
(1962)–A. Borsboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XV]
| |
Menno Ter Braak
| |
[pagina XVI]
| |
Auch das Huldigen müssen die Menschen lernen wie das Verachten. Jeder, der auf neuen Bahnen geht und viele auf neue Bahnen geführt hat, entdeckt mit Staunen, wie ungeschickt und arm diese vielen im Ausdruck ihrer Dankbarkeit sind, ja wie selten sich überhaupt auch nur die Dankbarkeit äuszern kann. Es ist, als ob ihr immer, wenn sie einmal reden will, etwas in die Kehle komme, so dasz sie sich nur räuspert und im Räuspern wieder verstummt. Die Art, wie ein Denker die Wirkung seiner Gedanken und ihre umbildende und erschütternde Gewalt zu spüren bekommt, ist beinahe eine Komödie; mitunter hat es das Ansehen, als ob die, auf welche gewirkt worden ist, sich im Grunde dadurch beleidigt fühlten und ihre, wie sie fürchten, bedrohte Selbständigkeit nur in allerlei Unarten zu äuszern wüszten. Es bedarf ganzer Geschlechter, um auch nur eine höfliche Konvention des Dankes zu erfinden: und erst sehr spät kommt jener Zeitpunkt, wo selbst in die Dankbarkeit eine Art Geist und Genialität gefahren ist.Ga naar eind1) | |
[pagina XVII]
| |
VoorwoordHet werk van de Nederlandse auteur Menno ter Braak, die leefde van 26 januari 1902 tot 14 mei 1940, bezit een raadselachtig aspect. In vrijzinnigchristelijke geest opgevoed, doet hij als jongeling al afstand van een als belasting gevoelde geestelijke erfenis. Maar er blijkt achter zijn ‘zelfbevrijding’ niet zozeer een verlangen te schuilen om zich ergens anders te vestigen als wel het verlangen om nergens te zijn, een weerzin om geplaatst te worden. Hij doorloopt in snel tempo een aantal filosofische ‘posities’, die men kan beschrijven zonder dat men echter het idee heeft hemzelf te hebben bereikt. ‘Ik schrijf, met de eerzucht mij aan anderen te verraden.....maar met nog groter eerzucht om een duivels bedrog te plegen tegenover hen, die menen in mijn schrijvers-ik mij gevangen te hebben’.Ga naar eind2) Ter Braak is niet de som van zijn posities, filosofische en andere, hij is de eeuwige voorbijganger die geen betrekkingen heeft vervuld maar ze heeft besnuffeld. En als de man die zich bij voorkeur ‘Niemand’ noemt,Ga naar eind3) wanneer men hem naar zijn naam vraagt, is hij een groot raadsel voor de iemanden, die een plaats bekleden en ‘hun vorm van “zich te geven” gevonden hebben’.Ga naar eind4) Toch zal hier een poging worden gedaan om hem te fixeren, hem aan uitspraken te koppelen en thuis te brengen. En die poging zal dus uiteenvallen in een beschrijving van de tijdelijke behuizingen, die door Ter Braak achtereenvolgens worden betrokken en een beschouwing van ‘de wijze, waarop hij met zijn ideeën leeft’, van zijn ‘ironie’, van zijn paradoxale leven van nomade temidden van de gezetenen.Ga naar eind5) Als men ten behoeve van de gezetenen Ter Braaks odyssee beschrijft, lijkt men als beschrijver overgeleverd aan een al te nomadisch verloop en men krijgt het vermoeden dat men na afloop het gevoel zal hebben overal, en...nergens te zijn geweest. Waarheen reist men met Ter Braak? Een belangrijke vraag, waar men voorlopig niet over uitgepraat is. Maar ook, hoe reist men met Ter Braak? En dan blijkt: men reist niet zozeer, men danst, men dartelt, men gaat voortdurend voorbij. En een indruk wordt | |
[pagina XVIII]
| |
vertaald in zwaarwichtiger categorieën, een eerste benadering van het verschijnsel Ter Braak neemt op lichtelijk bombastische wijze de taalvorm aan: wat Ter Braak drijft, is een nihilistisch geïnspireerde dynamiek, waarmee dan vooral gezegd wil zijn, dat het geen persoonlijk ‘onvermogen’ tot reizen was, dat van hem zo'n vreemde reiziger maakte. Dit proefschrift werd geboren uit de behoefte om iets onpersoonlijks, een ‘opdracht van de tijd’, een roeping, aansprakelijk te stellen voor een aantal Ter-Braak-iaanse gebaren, die er zo hatelijk-persoonlijk uitzagen. Daarom zal men dus eerst moeten vernemen dat Ter Braak een exponent is van het nihilisme, waarvan de komst door Nietzsche werd voorspeld en dat hier in een inleiding tot de beschrijving van Ter Braaks werk als een ‘voortzetting’ van het ‘verticale’ christendom zal worden behandeld. Pas na die beschrijving in drie hoofdstukken van ‘eens christens pelgrimsreize naar de eeuwigheid’ komt in een laatste hoofdstuk het enfant terrible Ter Braaks levensgang toelichten. Wat hem dreef was een kinderlijk conflict met de ‘verkeerde eeuwigheid’ der volwassenen. Er blijft een kind staan op de drempel der volwassenheid. Is er misschien iets mis met de aardse Staat Gods? Men durft het kind in Ter Braak pas aan, men heeft de onpersoonlijke exponent van het nihilisme niet meer nodig, wanneer men een kinderlijke opstandigheid en aandoenlijkheid, een om bewondering en medelijden verlegen neiging om niet te arriveren, weer als een mysterie durft te zien, en men niet al te zeker weet dat het kind-zijn een voorstadium der volwassenheid is. De wetenschap moge het mij vergeven dat het woord ‘gezondene’ mij op een paar plaatsen is ontvallen als een bijdrage tot een beter begrip van Ter Braaks optreden. Daar steekt geen poging achter om eerbied op te eisen voor de oneerbiedige bij uitstek. Misschien draagt het woord ook alleen maar in zoverre bij tot begrip, als het afleidt van andere, menschlich-allzu-menschliche pogingen om hem te begrijpen, thuis te brengen, vast te leggen. |