Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijStemme: Fortuyn eylaes bedroeft.WAt teelt des harten worm afgrijslijke schrik!
Door 't noodlot van de ziel dien grooten Albeschick,
Vernieting van 't gebeent, sijn schepsel toeroept hoe?
En schrickt u leven niet, voor 's levens laeste roe.
2 Soo schreeut het graf, wiens buyk is noyt versaet, de mont
Der Waerheyt soeter streelt, en spreekt, swicht Achrons hont.
U slinder wackte, en won, en sach des levens poort:
Spijt u, soo bitse randt, en kaken spijt u moort!
3 Soo leyt hy leydsman by der hant der Vromen roth,
Na 't eeuwigh heylige der Heyligen, wat lot
Moet dan beschooren sijn, die sieltjens die soo fijn,
Soo syver als cristal, en als getoeft gout sijn.
4 Al was mijn pen gedoopt in Nectar Ambroos
| |
[pagina 148]
| |
Des Hemels, en mijn tongh met Jerichose Roos,
Van Lybanon besproeyt, noch wiert sy noyt zoo eel,
Te kunnen melden van het luk, het minste deel.
5 't Was Tabor die een glans liet sien aen 's menschen oogh,
Hoe dat de bove-zael, getimmert was omhoogh,
Dan 't was maer schemering, 't was schaduw sonder lijf,
Nochtans Sint Pieter sey hier is Gods schoon verblijf.
6 Ist worste rond een stal? Van wanlust doch gebout,
Met welfsels van safier, bos, beek, bergh, starren-goudt,
Wat moet 't onmeetbaer hoogh, oneyndigh zijn en schoon,
Dien derden Hemels-stoel, Gods Kamer en sijn troon?
7 Wy vreemdt in vremd landouw, hier vreemdelingen, wat
Doolt onse herss en-huys, int averec[ht]se padt?
Ons Vadren Vaderrijck, is Sions e[...]pe Koets,
Daer wacht ons sielen huys, een hee[le] Zee vol soets.
|
|