Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| |
Stemme: 't Windeken daer den Bosch af drilt.1.
VRolijck Vrienden weest verblijd,
In dees aengename tijdt:
Sijt met maten, uytgelaten,
Matigh machmen vrolijck zijn,
By goede vrienden en by wijn.
2 Wijn die doet u het hert op gaen,
En de droefheyt van u slaen,
Waerom suffen en te duffen,
Alle ding heeft sijne beurt,
Vrolijck geselschap niet en treurt.
3 Wijn te drincken dat is geen sond,
't Is als balsem in de wond,
Sy kan vreughdigh, frisch en jeugdig,
U verquicken 't droef gemoet,
Sond isser die te vele doet.
4 Is onse geest als dof van pijn,
Wijn die is de Medecijn:
Treckt van binnen, onse sinnen,
En sy voertse na de lucht,
Wegh is de pijn, en opter vlucht.
5 Een glaesjen is een goet begin,
Twee dat maeckt een luchte sin:
Drie geschonken, en gedroncken,
Is ter eeren van u Vriend:
Siet dan of u oock meerder dient.
6 Maet moet in als gehouden zijn,
In de vreughd, en by de wijn,
Want de reden, moet bekleden,
Dat ghy zijt een vrolijck Man,
Die hem met maer verheugen kan.
7 Wijn die heeft een so groten kragt
Wie haer drinckt en niet en acht,
Doetse rasen, als de dwasen:
Wel geluckigh die verheughd,
Matig gebruyckt den Wijn tot vreugt.
|
|