Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijStemme: Yets moet ick u Laura vragen.RYcke Zee met al u schatten,
Wie kan uwe rijckdom vatten?
[W]ie besiet u rijck tresoor?
[P]eerlen, Silver en Coralen,
[S]teentjens, Beentjens zijn te halen
[A]l u rijcke zanden door.
2 Niet is hier op deser aerden,
Oock hoe groot en schoon van waerden,
Dat u konst niet aerdigh maelt:
Paerden, Katten, Honden, Swijnen,
Boomen, Kruyden, Medecijnen,
Alles uyt u boesem daelt.
3 Pluto sit daer oock te grasen,
Om sijn grage lust te asen,
En hoe schenckt ons al te met
Wel een schelpjen voor ons oogen,
Ey hoe konstigh en gebogen,
Hoe gebeeld, gevlamt en vet.
4 Siet hem ramlen in de schijven,
Van ons scheepkens, die daer blijven:
Siet hem staeplen goud en schat:
Daer heeft hy sijn Tolck en boden,
Die ons by sijn schatten [n]ooden,
't Gierigh hert gebreeckt noch wat.
5 Onse Scheepjens die laveeren,
Die dan heen en weder keeren,
Al op hope van de winst:
Al ons geld en goet te soecken,
Uyt de Noord en Zuyder hoecken,
Maer om deughde denckt men minst.
| |
[pagina 112]
| |
6 Sietse hier eens op de stranden
Met haer wimpels komen landen,
Met haer vlercken en getrom:
Sietse vlammen tot een wonder,
Sietse spouwen vyer en donder,
Tot haer blijde wellekom.
7 Daer word alle vreughd bedreven,
Als de Schipper schip en leven
Brengt ter goeder haven in:
Siet de Reeders eens verlangen,
Om een goede buyt te vangen,
Siet haer gapen na 't gewin.
8 Schipper hebdy 'tdan verpeutert,
Hebdy hier en daer geleutert,
Hebdy van u Schip verboomt:
Dan moogth ghy by tijts wel singen,
Schipper moet de Ree afspringen,
Als hy van den Nicker droomt.
9 Maer hebt ghy soo slincx by tijden,
Wat getaeckt bangeld of zijden,
Hebdy maer u schip gevult:
Hebdy dan een potjen broken,
Niemant heeft een woord gesproken,
Ghy zijt vry en hebt geen schuld.
10 Wie by Pluto gaet ter schoole[n]
Die sal niet in doncker doolen,
Want hy is een duyster Godt:
Die sijn Kinders en sijn Klercken,
Drijft tot roof en quade wercken,
En hy maeckt haer stout en sot.
11 Doet u handel doch ter eeren,
Wilt van Ionas Schippers leeren:
Als zy quamen uyt de nood:
Bracht en sy den Heere gaven,
Die haer in een blijde haven,
Bracht in 't leven uyt de dood.
|
|