Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– Auteursrechtvrij[S]tem: Si c'est pour mon pucellage.WIldy nu de Ionas weten,
Waerom dat de wereld raest?
Waerom yder is verbaest?
't Is de sond en 't quaet geweten,
Die u in dees plagen voert,
En de werreld dus beroert.
Om dat Ionas Gods bevelen
Wild ontwijcken en ontvlien:
Most ghy Godes straffe sien,
Most ghy in des Monsters kelen,
Om te stillen 't Meyr gestoort,
Most eerst Jonas buyten boort.
Om dat wy weerspannich leven,
Noch na Godes wetten doen,
Raest de wereldt stout en koen:
Om dat wy soo seecker sweven,
Blijven wy in 't quaed gesmoort:
Werpt dees Ionas buyten boort.
Wellust en de wulpsigheden,
Sijn by ons in volle swang:
Yder gaet sijn vrye gangh:
Hier gebruyckt men Godes leven
Niet soo heyligh: als 't behoordt:
Werpt dees Ionas buyten boort.
Dronckenschap en ydelheden,
Die met dese sonde gaen,
| |
[pagina 88]
| |
Hebben hier eenryme baen:
Die gaen om in alle steden,
Dit is 't quaed dat u vermoord:
Werpt dees Ionas buyten boord.
Valscheyt, listen en bedriegen,
Dat is nu de rechte slach:
Wie den armenover mach,
Wie zijn naesten kan beliegen,
Die voert nu het hooghste woort:
Werpt dees Jonas buyten boord.
Haet en Nijd, twee grote quaden,
Een verwoed en schadigh beest,
Dat vertoont sich aldermeest,
Dat soekt yeder een te schaden,
Want het schandich bijdt en moordt:
Werpt dees Jonas buyten boord.
Gierigheyt heeft u beseten,
Ghy berooft eens anders goet;
Suypt der armen vlees en bloedt.
Vromicheyt leyd heel versmeeten:
Heeft noch plaets noch seker oord:
Werpt dees Jonas buyten boord.
Hoovaerdye, pracht en pralen,
Dertelheyd en overdaed,
Houden by u stal noch maet:
Yder wil hier prijs behalen,
Soecken 't elders Zuyd of Noord:
Werpt dees Jonas buyten boord.
Trouw en liefde zijn verschoven,
d'Eendracht is te seer verschenct,
Die zit nu te droef en treurt:
Tweedracht steeckt het hooft nu bov[en]
Die vertoont sich voort en voort:
Werpt dees Jonas buyten boord.
Waer is nu de Trouw gevlogen:
Waer is nu der Liefden band?
Ontrouw komt nu weer ter hand,
Heeft soo mensch mensch bedrogen,
En door valscheyds net bekoort.
Werpt dees Jonas buyten boord.
| |
[pagina 89]
| |
Wilt afleggen u gebreken,
Wilt naeckt voor den Heere staen,
Als de So[n]daer die belaen,
't Hooft niet dorst ten Hemel steken,
Maer na 's Heeren wegen spoord:
Dan blijft Jonas binnen boord.
Soo wy tot den Heere suchten,
Soo wy voor Gods aengesicht
Soecken onse troost en licht
Soo wy voor de sonde vluchten,
Raken wy door klip en zandt,
Weer met Jonas aen het landt.
Wilt u tot den Heer bekeeren,
En volgt sijn bevel en woort
Dan soo blijfdy binen 't boordt.
Wilt Gods straffen van u weeren,
En valt met een droef gemoet
Nedrigh voor u God te voet.
Ghy sult als de Ninivyten,
Met een neer-geslagen geest,
[V]an de minste tot de meest,
[U]we tijt in tranen sluyten,
[E]n met sacken omgehult
[B]idden: Heer, vergeet ons schuld.
Dan soo sal hem Godt ontfarmen,
Even als een Vader doet,
Die met een beweegt gemoed,
Druckt sijn schaepkens in zijn armen,
En van herten goedertier,
Werpt zijn geessel in het vyer.
|
|