Tien jaar in den Belgischen kerker
(1930)–August Borms– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevangenisbezigheden.De Leuvensche kerker die vroeger zoo doodsch was, is heel wat levendiger geworden sedert men er de hervormingen van minister Vandervelde toepast en nu allerlei ambachten door de gevangenen worden uitgeoefend, waarvan sommige zelfs te veel gerucht veroorzaken. Voor de Guldensporenherdenking van 1925 heb ik een letterkundigen wedstrijd uitgeschreven met als opgelegd onderwerp: ‘Ons Werk’. Ik laat hier heel het verslag volgen dat ik in het ‘Streven’-nummer van 12 Juli 1925 aan dien prijskamp wijdde, omdat het een overzicht geeft van de verschillende bezigheden in de gevangenis. Ook krijgt de lezer zoo een denkbeeld van de wijze waarop we onze Vlaamsche opvoedende taak in den kerker trachtten te verrichten. Het verslag verscheen in 't bijvoegsel van ons krantje, dat dien dag ook een 11 Juli-artikel bevatte eindigend met ‘Het Vlaamsche heir staat immer pal’ van Guido Gezelle. De bestuurder was dus breed geweest dit jaar, misschien wel ten gevolge van de verkiezingen, die het zoogezegd ‘democratisch ministerie’ aan 't bewind gebracht hadden. Hij zal dat alles nochtans met tegenzin toegestaan hebben, want mijn verslag kreeg ik terug met een leelijke streep door het eerste woord van den titel: ‘Guldensporen-wedstrijd’ zoodat het geheele stuk nu luidde als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd behaald door de neringen en gilden door ambachtslieden dus, die leefden van het dagelijksch werk hunner naarstige handen, maar nu hun bijlen en goedendags gegrepen hadden om het vaderlijk erf Vlaamsch en vrij te bewaren. Vandaar dan ook, dat bij ons de gedachte is opgekomen dit jaar onze helden van 1302 te huldigen met dien letterkundigen wedstrijd, gewijd aan ons werk, aan ons beroep of ambacht hier. Op een der ingekomen bijdragen werd zulks zoo treffend uitgedrukt, waar de schrijver ervan zijnen tekst verluchtte met gekleurde blazoenen, die zoowel de schilden van de verschillende gilden nabootsen en een sierlijken krans vormen, die door het wapen van Vlaanderen gesloten wordt. Een echt meesterstukje, dat zou verdienen ingelijst en bewaard te worden. Ook heeft die inzender die niemand anders is dan Flor, het hoogste getal punten gewonnen voor het best verzorgde opstel, namelijk 20 op de 20. We lieten verledene week reeds weten dat wij 31 inzendingen ontvingen; dit getal zou zelfs 33 bereiken, was het niet dat twee opstellen aan de vereischte voorwaarden niet beantwoorden en dus bezwaarlijk kunnen meêgerekend worden. Die 31 mededingers behooren tot de volgende ‘gilden’: één aardappelschiller, twee bakkers, twee hoveniers, drie houtbewerkers, één huisdienstman, één ijzerdraadbewerker, drie kleermakers, één kuiper, één lapper-en-stopper; één letterzetter, twee mandenmakers, twee nettenbreiers, één pantoffelmaker, één schoenmaker, twee schrijvers, drie vischtuig-vervaardigers, één witter en drie zakkenplakkers. Ge ziet dat er verscheidenheid was; welnu, al die mededingers hebben hun uiterste best gedaan, zoowel wat het uiterlijke van hun werk, als wat den inhoud betreft. Zooals we hooger reeds meedeelden, heeft wat de verzorging aangaat Flor het maximum der punten behaald. Voor de rangschikking der kampers hebben wij nu de bekomen punten voor den inhoud, de taal en de uiterlijke zorg samengeteld en dan komen we tot den volgenden uitslag: Prijzen van uitmuntendheid, 't is te zeggen voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die de 9/10 der punten behaald hebben of 54 op de 60: 1. Flor; 2. Herman; 3. Olga; 4. Hoopvol; 5. Kostvrij-Ridder; 6. Droogstoppel en Staaf. Bijprijzen of accessits, voor die de 8/10 der punten bekwamen of minstens 48 op de 60: 8. Peccavi; 9. Pietje Wylms; 10. Hugo en Jacob Amerikaan. Eervolle vermelding, voor hen die de 6/10 behaalden of ten minste 36 punten op de 60: 12. nr. 9778; 13. De Vlieger; 14. nr. 10726; 15. Bits; 16. nr. 10072; 17. Ricuske; 18. R. Zampetter; 19. nrs. 10199 en 10399. Onder die 20 laureaten hebben we de 20 prijzen verdeeld, die in ons nr. van den 14en Juni vermeld werden en we hielden daarbij in de maat der mogelijkheid, rekening met hun eigen keus.
Voorts zonden nrs. 10228, 10749 en Rosario nog een prijs, die we verdeeld hebben onder dezen die nog niets ontvingen. Nu ieder 't zijne heeft, kunnen we ons wat met de afzonderlijke opstellen bezighouden, voor zooveel we nog plaats te onzer beschikking hebben. Flor, die dus den palm wegkaapte in dezen wedstrijd, vooral dank zij de groote zorg welke aan zijn werk besteed werd, is een zakjesplakker en leverde ons een zeer goed opstel over zijn pap-en-papier-vak. We kunnen het nu niet opnemen, daar het te veel plaats zou beslaan, doch we hopen het later in zijn geheel te laten verschijnen in ons bladje. Herman, die ons reeds zooveel pareltjes gaf, liet zich niet afschrikken door zijn zeer prozaïsch bedrijf: nl. kleêren lappen en kousen stoppen. We geven vandaag in ons bladje een ander opstel van hem, ‘Fiel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken’, naar ons bescheiden oordeel het beste, het fijnst afgewerkte dat we tot hiertoe ontvingen: we hebben niet willen nalaten er dit nummer mee op te smukken. Zijn ‘werk’ laten we daarom liggen tot een nadere gelegenheid, maar om er een voorsmaakje van te geven, schrijven wij toch reeds het slot ervan af: ‘... Doch, 'k doe het allemaal gaarne. Bij 't werk, hoe simpel ook, vergeet 'n mensch somtijds 'n groote brok van zijn ongeluk. En weet ge nu wat ik liefst doe van al, en waar ik nog niet willen van spreken heb? Dat is beddelakens naaien, omdat ik er kan aan werken meê 'nen langen draad. Dat duurt gewoonlijk eenige uren per maand, en dat houd ik mij voor 's avonds. Dan kan ik stil zitten denken, aan 't huis; stil heel mijn vroeger leven zitten overpeinzen. Dan kan ik zitten luisteren naar het verre bedekloksken dat in den stillen avond tot mij komt doordringen. 's Avonds, dan hoor en denk ik veel, dan denk ik 't meest; ook aan al hetgeen ik nog zou willen vertellen.’ Gaaf werk dat onze verdienstelijke Herman ons altijd geeft, en zooals gewoonlijk, om zoo te zeggen zonder fouten. En nu, beste lezer, raad ik u aan, zijn ‘Fielken’ nog eens te lezen, want daarin heeft hij zich overtroffen.Ga naar voetnoot(1) Olga is ook een zakjesplakker, hij maakt zakken ‘groote en kleine, grove en fijne... Zakskens, altijd maar zakskens!’ En, zoo gaat hij voort in zijn eigenaardig, leuk proza waar hij steeds zijn persoonlijken stempel op slaat. ‘Ieder zakje heeft voor mij zijne beteekenis, elke soort eene herinnering. De kleine, gekleurde doen mij denken aan de lokstem van den “tjoek-tjoek”, die op de foor troont, tusschen hooge stapels noega en sneukelgoed. De heel groote, aan de zedige modenaaister, die ze noodig heeft, om haar werk tegen 't stof te beschutten, dat tegenwoordig overal opvliegt. Ik ken hare woning, met 't eigenaardig belgerinkel en den muffi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen reuk, die u te gemoet komt; ik kan mij die vrouw, met haar onmisbaar voetbankje en hare bobijnen gekleurde linten, nog heel gemakkelijk voorstellen. Het fantasie-papier, voor pasteibakkerijen verplaatst mij naar die lieve “Tea Room”, waar wij, soldaten ondereen, zoo menig prettig uurtje hebben beleefd. Lorreken - den papegaai - en den blinden man, die 't klavier bespeelde, zie 'k hier nu weer voor mij.’ Zoo gaat Olga voort met zijne opsomming, welke aldus eindigt: ‘'k Werk ook soms voor firma's en fabrieken. Lieve hemel! moesten al die firma's, eigenlijke firma's, en die fabrieken, echte fabrieken zijn, dan was ons land slechts een bosch schouwen. Zoo doe ik stillekens voort en de tijd, die trekt voorbij. Ik leef tevreden en teer op mijn verleden. Ik ben een optimist en... draag geen bril.’ Hoopvol is een schrijverGa naar voetnoot(1); dat hij een goed versneden pen heeft, bewees hij reeds menigmaal, vooral in de verhaaltjes welke hij als prijs schonk voor onze wedstrijden en die altijd zoo welkom waren. We laten hier zijn opstel in z'n geheel volgen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een werkdag van een staatskostgangerDe zon komt door het vensterken binnenkijken en schijnt tot opstaan uit te noodigen; eruit dan, straks klinkt de bel en men is goed wakker, het spreekwoord gedenkend: ‘Morgenstond heeft goud in den mond’; men wenschte wel dat hij wat anders meêbracht... nu wie weet?... 't komt eens terecht - een kort gebed daarop en 't eerste werk aangepakt: n.l. de woonkamer in orde brengen, den boel opgeredderd en aan kant gezet en jacht op 't stof gemaakt. Ondertusschen worden de kostgangers eruit gebeld en weldra komt er leven en beweging in de buurt. Een ferme bolwassching en andere bezigheden volgen elkander op, waarna men zich bepaald aan 't werk zet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geknoopt met een gansch bijzondere soort snelschrift, een raadseloplossingkunde of -gaaf, om 't even hoe men het ook noemen wil, kwame hier wel te stade, want de beteekenis van de menigvuldige verkortingen, puntjes, streepjes en haakjes is voorzeker in geen enkel woordenboek te vinden! 't Kwame wellicht nog van pas eens zulk soort uitlegboek samen te stellen! Ook Kostvrij-Ridder's opstel is zoo goed dat we niet aan de bekoring weerstaan het hier eveneens in zijn geheel te laten volgen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn werkWanneer ik mij de spreuk ‘Arbeid Adelt’ herinner zooals ik haar jaren geleden in de zaal van den turnkring op mijn geboortedorp heb voorgesteld gezien, 't is te zeggen, in eenen krans van rozen die de schilder er met kwistige hand heeft rondgestrooid, en waaronder een turner in handstand op de baar tot zinnebeeld strekt, dan stel ik mij soms de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vraag, of een werk dat enkel dient om de lenigheid van het lichaam te bevorderen, wel zoozeer veredelt als het lastige, vernederend werk door gevangenen verricht? en ik ben geneigd te zeggen: neen! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de plaats te geleiden, waar we door eene jarenlange vernedering eindelijk de veredeling hebben mogen inoogsten. En om nu onze lezers na dien zoo ernstigen, ja hier en daar schrijnenden toon, ook op wat luchtiger proza te vergasten, dienen wij hun hier het smakelijk gerecht op, dat onze leuke Droogstoppel in zijn keuken bereidde, na eerst een kostelijke teekening ingestuurd te hebben, die wat hij ook bewere, bewijst dat hij meer aanleg heeft voor dat vak dan haar op zijnen kop: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn werkIk ben pennelikker ofte schrijver. Ik durf niet beweren dat men dit beroep moet rekenen bij die welke de meeste vaardigheid en verstand vereischen, alhoewel men toch met een klein gedeelte ‘spiritus’ moet begaafd zijn om het uit te oefenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, dan zweet ik water en bloed! Natuurlijk hebt ge sinds lang bemerkt dat ik evenveel verstand heb van teekenen als 'n koe van schilderen, maar...... wie doet wat hij kan, is 'n man. Dag, Jan! Staaf zit in de vischtuig-afdeeling en beschrijft ons zijn werk daar, nl. het vervaardigen van drijfpennen, waar hij dagelijks minstens 250 stuks van levert. Hij heeft aan dat onontbeerlijk gerief voor de ‘Ridders van de lijn’ zelfs een zeer nuttige verbetering toegebracht, zoodat men met recht in de visscherij zou mogen spreken van een ‘Staafpen’. We stellen ons voor, zijn schoon opstel ook in een onzer volgende nummers volledig te laten verschijnen. En daarmee hebben we al de prijzen van uitmuntendheid in oogenschouw genomen. Alvorens tot de volgende reeks over te gaan moeten wij evenwel nog wijzen op eenige algemeene eigenschappen, die deze zeven uitverkoren bijdragen kenmerken: ze zijn nl. alle uiterst verzorgd en bevatten weinig of geen fouten. Wat een vooruitgang bij die noeste werkers in die enkele jaren onzer kennismaking. Wij stellen ze als voorbeeld aan allen, en als bewijs voor iedereen, dat willen kunnen is. In de tweede reeks zijn nog even verdienstelijke bijdragen, doch ofwel komen er meer taalfouten in voor, ofwel zijn ze uiterlijk minder keurig. Peccavi komt slechts één punt te kort om tot de vorige reeks te behooren, wat wel duidelijk aantoont dat zijn opstel ook zeer verdienstelijk is. Hij heeft het over den huisdienst, waarvan hij op treffende wijze den zwaren kant doet voelen. Pietje Wylms zet ons uiteen waarom hij overhaastig heeft moeten schrijven, toch wilde hij niet nalaten de eer der drukkers hoog te houden en hij legt ons met alle geuren en kleuren uit, hoe men ons ‘Streven’ zet, in de drukkerij. Zeer leerrijk. Pietje is zinnens die verhandeling nog uit te breiden en met plaatjes te versieren, en ze zoo dan te laten rondgaan. Wij zetten hem aan, dat voornemen zonder dralen uit te voeren, want zijn boekje zal menigeen welkom wezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hugo is een mandenmaker en Jacob Amerikaan een nettenbreier, wat niet belet dat beiden zeer vaardig met de pen omgaan. Zie, nu zijn we ook al aan 't rijmen, zonder het te weten, maar we blijven er nog ver van af te kunnen dichten, zonder ons been op te lichten, zooals onze Jaap. Ten bewijze wat hier volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn werk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI
Zie, zoo gaat het gansche dagen,
‘Knoopken trek - geef maar katoen! -’
Zonder dat men mij komt vragen
Of mijn arm niet zeer zal doen.
Jacob Amerikaan.
Jacob's proza is niet minder goed, zooals onze lezers in een der volgende nummers zullen kunnen vaststellen. In de eervolle vermeldingen handelde nr. 9778 over zijn werk in de bakkerij, De Vlieger heeft het over de schrijnwerkers en hun nieuwe werkplaats; nr. 10726 geeft zeer praktische wenken ten beste aangaande den kleermakersstiel; Bits beschrijft ons zeer aantrekkelijk wat hij doet als ‘hulp-hovenierken’; nr. 10072 behandelt ook uitvoerig de kleermakerij, en met modellen en teekeningen geeft hij ons een zeer aanschouwelijk beeld van zijn vak; Ricuske vertelt op onderhoudende wijze over 't patattenjassen; Zampetter over 't witten; nr. 10199 brengt ons terug bij den bakkersoven en nr. 10399 volledigt nog het overzicht van de werkzaamheden van het gilde onzer makkers, die naald en draad hanteeren. Uit die opstellen zouden we ook nog gaarne een bloemlezing geven, want er komen daar nog menige schoone bloempjes in voor, doch wij zien ons verplicht ook dat tot later uit te stellen. Men denke nu niet dat in de elf bijdragen die minder dan 36 punten behaalden niets goeds zou zijn: dat ware een groot onrecht doen aan die nederige maar noeste werkers; waaronder er zijn die ongeletterd waren als zij hier kwamen en wier verkregen uitslagen reeds ieders bewondering afdwingen. Zoo goed zijn menige hunner opstellen dat wij zelfs daaruit nog een keus zullen kunnen doen voor ons ‘Streven’. Ons besluit nu luidt, dat deze letterkundige wedstrijd de schitterendste is, welken we hier tot nog toe mochten beoordeelen, wel een bewijs dat onze medewerkers in alle opzichten het voorbeeld volgen van den moedigen zwoeger, die wekelijks op onze titelplaat voorkomt. Mochten zij zoo voortgaan en steeds voortarbeiden met een opgeruimd gemoed en met de taaiheid, welke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we Goddank overgeërfd hebben van onze voorvaderen, de helden van 1302, die ‘wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden!’ De Opstelraad.’ Deze laatste woorden, tusschen aanhalingsteekens geplaatst, werden ook staatsgevaarlijk geacht door de censuur en moesten verdwijnen.
Buiten al dien verplichten gevangenisarbeid - want al de gewone gevangenen moeten werken of ze kunnen zich niets aanschaffen - hebben de gekerkerden nog allerlei bezigheden, waarmee ze hun vrije uren vullen. Wie het wil uithouden in de cel moet er immers voor zorgen dat hij nooit ledig zit. Niet de dwangarbeid is een straf voor den veroordeelde, het niets-doen dat ware voor hem het ergste. Een steeds stijgend aantal besteden hun vrijen tijd aan schilderen en teekenen: in 't blaadje verscheen daar meer dan een leergang over en jaarlijks laat de bestuurder toe dat den 22sten Juli, wanneer hij met een heel gevolg zijn gevangenis van onder tot boven doorloopt en alles in oogenschouw neemt - ‘de spectie’ heet dat in Belgisch bargoensch - de schilderijen en teekeningen van een heel jaar ten toon gesteld worden: de gevangenen mogen er dan in groepjes gaan naar kijken. Ge zoudt verbaasd staan moest ge zien wat mooi werk sommigen, echte kunstenaars, voortbrengen. Anderen leeren talen: vooral het Engelsch heeft veel bijval en er verscheen eveneens een Engelsche kursus door een gevangene vervaardigd. Verders wordt veel aan snijwerk gedaan: Omlijstingen, portretstandaardjes en dergelijke dingen meer, die steeds welkom waren als de prijzen voor het ‘Speeluurtje’. Alles wordt door de gevangenen benuttigd om toch maar wat afwiseling te brengen in hun eentonig bestaan. Ze mogen een vogeltje houden: sommigen zijn al tevreden met een musch, anderen hebben een vink of een sijsje. Kanarievogels mochten vroeger zelfs gekweekt worden in de cellen te Leuven en van een ouden gevangene, ‘Susken’, heb ik eens gehoord dat hij er toen een heele verzameling had. Het bestuur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft later de kanarievogels verboden, maar toch liet men in 1928 voor mij er een binnen, een prijszanger, die me geschonken werd door een Vlaamschgezinden kweeker van Edegem. Dat lief beestje maakte me veeleer weemoedig en na een maand gaf ik het mee naar huis. Het verlustigt nu nog onze woning hier te Merksem en blijft een herinnering aan mijn celleven. 't Nadeel van de vogeltjes in den kerker is dat de gevangene zoo wanhopig droef is wanneer hij het hartstochtelijk geliefd wezentje verliest. Ook kost het onderhoud van zoo een gezel duur sedert de prijzen van 't vogelzaad zoo gestegen zijn. Een dwangarbeider, die kunstboter op zijn brood wil en 't rooken niet kan laten, zal met moeite genoeg over hebben om zoo'n sijsje te voeden. Menigeen stelt zich dan ook al tevreden met vliegen te houden en zelfs zijn er die spinnen kweeken en ze temmen. Menig opstel verscheen daarover in het gevangeniskrantje o.a. een van Jacob Amerikaan: ‘Levensgeschiedenis van Vrouw Kobbe’ (in het nr. van 14-IX-'24), dat aldus begint: ‘Vrouw Kobbe werd geboren den 1sten Februari 1921, in de Lange B-straat 116, op de verwarmingsbuis, in een pillendoosje. Zij is overleden den 10den Juni 1924 in dezelfde straat nr. 77, zegge, na een leeftijd van nagenoeg 3 jaar en 5 maanden. Zij sleet hare oude dagen in een pennendoos, op een kussen van watte, verzorgd en vertroeteld als een suikertante, en met allerlei lekkers omgeven, o.a. een paar dikke vette vliegen, versch gevangen, een malsche rups, een stukje suiker en wat weet ik al. Doch noch watte, noch eten kon haar leven bestendigen: zij is gestorven. Ik heb er bijna om geweend; denzelfden avond had ik geenen eetlust en kon er den eersten nacht bijna niet van slapen. Och ja, ze was ook geheel haar leven mijn vriendin geweest: lief en leed had ze met mij gedeeld; ze had voor mij zoo dikwijls gedanst, (aan haren draad), mij het geheimzinnig spinneleven geopenbaard; ik had met haar zoo dikwijls gespeeld in uren van ontmoediging en ze heeft mij dan - onbewust weliswaar - opgebeurd en de zwarte gedachten verdreven. En wat zij mij op die drie jaar geleerd heeft, zou ik hier willen vertellen; maar dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles zou een heel boek zijn, moest ik het in al de bijzonderheden beschrijven, en daarom stel ik mij tevreden met slechts enkele trekken uit haar dramatisch leven te schetsen.’Ga naar voetnoot(1) Ook Herman schreef in zijn artikel ‘Zoo ging bijna een jaar voorbij’, verschenen in het krantje van 25 April 1926, over een spin, die hem een jaar ongeveer gezelschap hield. Zijn aanvang luidt als volgt: ‘'t Is Zondagachternoen. 't Zonneken komt, na vele maanden te zijn weg geweest, schuchter in mijn celleken lonken en teekent nu weerom haar eerste tikkelingsken klaarte; mooi, rozig gekleurd, schuin door mijn ruitkens, op een van mijn witte muren. Door dat straaltje zonlicht voel ik een blijde wolk van tevredenheid stillekens in mijn hart naar binnen kruipen. Doch, 't en duurt niet lang, want mijn oogen zien wederom naar mijn venster, ze zien naar de bovenste ruitjes, naar een spinneweb, waar in 't midden een bestoven mugge hangt, pulverdroog. Waar een der ruitjes den hoek vormt, zie ik een spinnenhoksken, maar 't is leêg: mijn spinne lag dezen morgen dood! Och, als ik naar dat bestoven netteken kijk, dan zie ik wederom dat pertig, vlug, werkzaam beestje, niet grooter dan 'n erwte en dat mij in mijn eenzaamheid zoovele maanden blij verzet bezorgde.’ Daarop volgt dan ook weer heel de geschiedenis van die spin tot aan haar dood.Ga naar voetnoot(2). Ik heb ook gehoord van een gevangene die een tamme muis hield en ik heb er een gekend die een paar mieren in zijn cel meegebracht had en wiens vloer later heelemaal moest opgebroken worden omdat het bij hem krioelde van dat ongedierte. Het kan niet anders of op sommige geesten is het uitwerksel van de opsluiting noodlottig. Van ettelijke gevangenen ontving ik kopij, die bewees dat ze begonnen ‘te spelen’, zooals de bewakers dat uitdrukten, wanneer een niet goed meer wijs was. Zoo kreeg ik voortdurend proza van een sukkelaar, die leed aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
godsdienstwaanzin; een ander bestormde mij met heele vellen cijfers en formules en 'k vernam dat die in zijn cel niets anders deed dan met getallen goochelen.Ga naar voetnoot(1). Kan men het ook normaal noemen wanneer iemand zich begint bezig te houden met al de letters te tellen van een boek of van het uitvoerig gevangenisreglement, dat in een houten lijst vervat, aan den muur hangt van iedere cel? Krankzinnigen, die geen last verkoopen, laat men te Leuven, maar zoodra ze gevaarlijk worden, moeten ze naar Doornik en de meer rustige naar Gent. In dat Doorniksch krankzinnigengesticht zaten in 1922 niet minder dan twee en twintig gevaarlijke geesteskranken, die erheen gebracht waren uit ons tuchthuis. Ik heb over de Leuvensche gevangenis een lijstje in mijn bezit, loopend van 1896 tot 1919, geput uit de driejaarlijksche verslagen en dat een maar al te duidelijke taal spreekt aangaande de gevolgen van de cel-opsluiting.
De naoorlogsche cijfers zijn gunstiger vooral wat de sterfgevallen betreft, omdat teringlijders en dergelijke thans naar Merksplas gestuurd worden en ook nogal dikwijls een ongeneesbaar gevangene vóór zijn dood naar huis gezonden wordt om in zijn familie te gaan sterven. Toch heb ik gedurende mijn verblijf in den Leuvenschen kerker nog bewijzen genoeg gehad van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrikkelijke gevolgen, die het celregiem voor sommigen kan hebben. Zoo wil ik slechts het geval aanhalen van twee gevangenen, die gedurende mijn verblijf te Leuven zich uit wanhoop hebben willen blind maken. De eerste zat in cel 534 en onderteekende zijn opstellen in 't blaadje: ‘Indiaan’, omdat hij in Nederlandsch-Indië was geweest. Hij etste in zijn cel en mocht daarvoor over de noodige scheikundige stoffen beschikken. Met een van die bijtende zuren brandde hij in Mei '25 zijn oogen uit. Alvorens die waanzinnige daad te plegen had hij ongeveer in dezen zin aan den bestuurder geschreven: Ik ben onschuldig. Ge wilt me niet gelooven en denkt dat ik zulks staande houd, omdat ik huiver voor het kerkerleed. Welnu om U te bewijzen dat ik het lijden niet vrees, zal ik me blind maken. Eén oog kon al spoedig gered worden; of het andere genas, weet ik niet. Het tweede geval deed zich later voor en was nog gruwelijker: de wanhopige, nr. 483, beweerde dat hij niet meer verdiende te zien en stak zijn oogen uit met een breinaald. Zulks gebeurde een der eerste dagen van Maart 1927. Mijn zegsman, die me het voorgevallene onmiddellijk na de wanhoopsdaad kwam vertellen, had den ongelukkige gezien; het moet afschuwelijk geweest zijn: de oogappels hingen uit hunne holten en men moest ze er weer induwen. Een oogarts is dan ter hulp geroepen en 't schijnt dat ook hier de volslagen blindheid kon afgeweerd worden. ‘Cella continuata dulcescit’Ga naar voetnoot(1) stond boven in de gang die naar 't bezoek leidde. Meer dan eens, wanneer ik dat las, kwamen die twee wanhopigen mij vóór den geest en 'k dacht daarbij dat degenen die de langdurige opsluiting in de cel niet kennen, onmogelijk kunnen beseffen hoe hard ze voor een gevangene is, vooral wanneer hij verstoken blijft van deze drie middelen welke een balsem zijn voor den in eenzaamheid afgezonderde: het gebed; een werk waarin hij opgaat en een boeiend boek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor boeken zorgt de gevangenisbibliotheek, waarvan de dienst toevertrouwd wordt aan een gevangene, onder het toezicht van een onderwijzer. Wekelijks komt die bibliothekaris met een mand op wieltjes rond en deelt van cel tot cel de boeken uit. Het Leuvensch ‘groot huis’ zou geen Belgische gevangenis zijn, indien hier weer de Vlaamsche gevangenen niet verongelijkt werden: de boekerij bevat heel wat minder boeken in 't Nederlandsch dan in 't FranschGa naar voetnoot(1) en die boeken in onze taal zijn dan nog bijna alle minderwaardige, zoodat de Vlaming dubbel benadeeld wordt. En nochtans telt de Leuvensche gevangenis doorgaans een tweehonderdtal Vlaamsche gevangenen meer dan Waalsche. Volgend lijstje van de bevolking op 31 December 1926, bewijst het. Er zaten toen 537 gevangenen opgesloten te Leuven (101 ter-dood-veroordeelden; 116 tot levenslangen dwangarbeid en de overige tot mindere straffen). Van die 537 spraken 238 uitsluitend Nederlandsch; 167 uitsluitend Fransch; 125 waren tweetalig en 7 spraken noch Nederlandsch noch Fransch. Er waren dus 238 + 125 = 363 Nederlandschsprekenden, op enkele uitzonderingen na, allen Vlamingen. En toch is tot Januari 1922 onze taal in die gevangenis altijd behandeld geworden als een asschepoester, wat men o.a., zooals hierboven vermeld, nog steeds duidelijk merkt aan de hoeveelheid en het gehalte van de Nederlandsche werken in de boekerij. Sedert in 't centraal bestuur het tijdperk der be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuinigingen is ingeluid, worden die onmeedoogend toegepast op de gevangenissen en ook de bibliotheek te Leuven weet daarvan mee te spreken. Er werden de laatste jaren geen nieuwe boeken meer bijgekocht en zoo bleef het peil voor de Vlamingen bijna even laag. Een euvel dat ik hier ook moet aanklagen, is nl. dat na den wapenstilstand het ministerie een heele verzameling Fransche boeken naar de gevangenisbibliotheek heeft gestuurd, die daar allerminst op hun plaats zijn. Het zijn werken als: ‘Les Bienfaits de la Guerre’ (Joachim Gasquet), ‘La Guerre libératrice’ (A. Millerand); ‘Bruxelles sous la botte allemande’ (Ch. Tytgat); ‘Le délire pangermaniste’ (Froehlich) en menige andere die alle den volkerenhaat aanwakkeren en den oorlog ophemelen. In het werk van Tytgat werd met modder geworpen naar de aktivisten en ik zelf kreeg daar ruimschoots mijn deel van. Hetzelfde gebeurde in een walgelijk artikel van Wullus, den 15den Juli 1927 verschenen in ‘La Revue Belge’ en dat de bestuurder liet rondgaan bij de gevangenen. Wanneer een gewoon veroordeelde maar eenigszins zou kunnen gekrenkt worden door wat een boek of een tijdschrift over zijn geval schrijft, had het bestuur de goede gewoonte de lezing ervan onmiddellijk te beletten. Einde 1926 begin 1927, wijdde dezelfde ‘Revue Belge’ een reeks artikels aan de zaak-Peltzer en al die nummers moesten ingehouden worden; maar telkens wanneer aktivisten aan 't braadspit werden geregen, konden geen gevangenen genoeg die lasterlijke aantijgingen lezen. Nu, dat was een kleingeestige wraakneming, die evenwel geen erge gevolgen voor mij heeft gehad, al ware 't niet te verwonderen geweest dat een misdadiger om de machthebbers in 't gevlij te komen, me zou te lijf zijn gegaan. Zulke dingen gebeuren in de gevangenis en zoo weet ik dat vroeger jaren, een gedetineerde, die nog altijd te Leuven verblijft, in een der cellenvleugels naar iemand van 't personeel, tegen wien hij waarschijnlijk opgehitst was, smeet met zijn zwaren holsblok, gelukkig zonder doel te treffen. Wat ik evenwel veel schandaliger vond, is dat in die oorlogsboeken de bloeddorstigheid van menschen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die hun kwade driften al zoo moeilijk kunnen beteugelen, wordt aangewakkerd, zooals b.v. in dat razend anti-Duitsch werk ‘Le délire pangermaniste’ van Froehlich, naar den naam te oordeelen een renegaat, en zeker een lage ziel: want om te likkebaarden zooals hij dat doet, wanneer men zijn evennaaste mag dooden en wreedaardig zijn vreugde uit te jubelen: ‘on tue des boches!’ moet men een slecht mensch zijn. Er werd reeds herhaaldelijk op gewezen dat de Geneefsche Statenbond vooral in de scholen moet verbieden wat bij de jeugd kiemen van haat kan ontwikkelen. En onze vriend Raf Verhulst klaagde terecht onlangs in ‘De Noorderklok’ het schandelijk geschiedenisboek aan van den Belgischen schoolopziener E. Meunier: ‘L'Année élémentaire d'Histoire de Belgique’. Maar zou men niet even streng alle ophitsende werken moeten weren uit de gevangenissen? Is er iets afschuwelijker dan in zoo een midden den moord, ja ook den massamoord te verheerlijken? Wij hadden het zooeven over tijdschriften, die aan de gevangenen ter lezing worden verstrekt. Hun aantal is de laatste jaren zeer aangegroeid, doordien men de gedetineerden toelaat zelf erop in te schrijven met hun beschikbaar geld en de verschillende nummers ervan te laten rondgaan. Maar zoodra een Vlaamsch tijdschrift den bestuurder niet meer voldoet, wordt het afgeschaft. Zoo werd ‘Ons Volk Ontwaakt’ al sedert jaren verboden, en einde 1928 eveneens ‘Hooger Leven’Ga naar voetnoot(1). Daar het ministerie ook weer meer Fransche tijdschriften aan de gevangenissen bezorgt dan Nederlandsche, hadden de Vlamingen te Leuven het laatste jaar van mijn gevangenschap er slechts 15 te hunner beschikking en de Franschtaligen 36. Met ‘Hooger Leven’, het weekblad sedert een paar jaren uitgegeven door de Eerw. Paters Norbertijnen van Averbode, deed zich bij 't verschijnen volgend geval voor: 't bestuur verbood dat het in de gevangenis zou komen, omdat Mevr. de Wed. Dosfel on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der de medewerkers vermeld stond. Toen die aktivistische naam evenwel van 't blad was verdwenen, mocht het binnen; maar ofschoon Vlaamsch-Belgicistisch, was het den bestuurder nog niet welgevallig en zooals we hierboven zagen, werd het verleden jaar voorgoed buitengesloten. Fransch - chauvinistische uitgaven, de meeste uit Parijs, blijven evenwel welkom. En zoo wordt voortdurend met twee maten gemeten en zijn ook in den kerker de Vlamingen altijd en in alles de achtergestelden. |
|