Mussche, Achilles
Achilles Josephus Mussche, Vlaams dichter en prozaschrijver (Gent 12.8.1896 – Gent 30.8.1974). Mussche schreef ook onder de pseudoniemen Achiel J. Volkman en Blauwvoet. Hij stamt uit een Vlaams arbeidersgezin en is levenslang een overtuigd socialist geweest. Van 1911 tot 1915 studeerde hij voor onderwijzer in Gent. Korte tijd was hij ook onderwijzer en al snel leraar Nederlands en tenslotte rijksinspecteur bij het normaalonderwijs voor de Germaanse talen (1948-1956). Mussche was redacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift en voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen.
In 1927 debuteerde Mussche met de dichtbundel De twee vaderlanden die in 1928 werd bekroond met de August Beernaertprijs en een jaar later met de Staatsprijs voor Poëzie. De poëzie in deze bundel is humanitair-expressionistisch en toont een streven om het alledaagse en aardse te ontstijgen om het hogere of eeuwig-goddelijke te ervaren. De thematiek in deze bundel is het conflict dat hieruit ontstaat en dat vooral sociaal bepaald is. Na deze poëzie zijn er lange tijd geen gedichten van Mussche meer verschenen. Pas in 1938 verscheen weer poëzie in Koraal van den dood en in 1962 Langzaam adieu.
Mussche schreef essays en monografieën over letterkunde, vooral over auteurs zoals Cyriel Buysse (1929), Herman Gorter, de weinig bekende (1946) en een Inleiding tot Guido Gezelle (1952). In 1950 verscheen zijn historische roman Aan de voet van het Belfort over de historische sociale strijd van de textielarbeiders in Gent. Daarna volgde opnieuw een historische roman, dit maal over Rosa Luxemburg in Gedenksteen voor Rosa (1961).
Met Christoffel Marlowe, of Er is een duivel te veel (1950) schreef Mussche een toneelstuk op basis van Shakespeare’s Marlowe-figuur. In tegenstelling tot de Marlowe van Shakespeare presenteert Mussche zijn personage als de ‘duivelse’ vagebond, een levensgenieter en atheïst. Het stuk werd bekroond met de Nestor de Tièreprijs-1956.
Voor onderwijsdoelstellingen schreef Mussche een vaak herdrukte Nederlandse poëtica (1948). In 1964 hertaalde hij de Reinaert de Vos uit het Middelnederlands in modern proza. Een bloemlezing uit Mussche’s poëzie verscheen in Onvoltooide symfonie (1971) in de reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden (nr. 75).