Muls, Jozef
Vlaams essayist, criticus en kunsthistoricus (Antwerpen 12.7.1882 – Kapellenbos 22.4.1961). Muls schreef onder een aantal pseudoniemen, o.m. Fr.van Spilbeek, Ignotus, Marcus, Titurel en P. Verley. Hij was bevriend met Karel van den Oever. Muls studeerde vanaf 1900 rechten in Leuven en hij was lid van het Vlaamsgezinde studentengenootschap ‘Eigen taal, Eigen zeden’. In 1907 vestigde hij zich in Antwerpen als advocaat.
In zijn studententijd schreef Muls poëzie. Het zijn gedichten die aansluiten bij de poëzie van de Tachtigers die hij bewonderde. In 1912 bundelde hij deze poëzie in Verzen, zijn enige dichtbundel. In 1905 stichtte hij samen met Van den Oever het tijdschrift Vlaamsche Arbeid, een overwegend literair, maar vooral ook breder cultureel blad, dat, met een onderbreking van enkele jaren tijdens WOI, verscheen tot 1930. Tijdens de oorlog verbleef Muls in Engeland waar hij correspondent was van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad. Na WOI werd Muls hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen en in 1925 werd hij docent algemene kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Mechelen. Vervolgens werd hij in 1926 conservator van het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Van 1939 tot 1952 was Muls hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Leuven. Het grootste deel van Muls’ publicaties bestaat uit kritieken, essays en monografieën over beeldende kunst en literatuur.
Over de eerste wereldoorlog en de gevolgen daarvan op steden, landschappen en kunst schreef hij De gruweljaren 1914-1916: steden en landschappen (1916), De val van Antwerpen (october 1914) (1918) en Het rijk der stilte: (de kunst en de oorlog) (1920). Muls heeft veel gereisd en over zijn reisindrukken publiceerde hij o.m. Steden (1913) en Fantastische steden (1938). Tot zijn activiteiten als kunsthistoricus behoren zijn monografieën over Moderne kunst (1912), Pieter Breughel (1924) en Van El Greco tot het cubisme (1929). De kroon op zijn kunsthistorisch werk vormde Memling. De laat-gotische droom (1939), bekroond met de Staatsprijs voor kritiek en essay 1940. Het boek werd herdrukt in de Vlaamse Pockets (nr. 12, 1960). Zijn verspreid verschenen letterkundige opstellen verschenen onder de titel De krans van laurier (1945). Na WOII verschenen nog studies over De boer in de kunst (1946), Peter Paul Rubens als levenskunstenaar (1956) en Albert van Dyck (1957). Door Jan Hallez en Dirk Vansina werd een bloemlezing samengesteld uit het proza van Jozef Muls onder de titel Werk (1942). Rob Roemans voegde daar een uitvoerige bibliografie van Muls’ werk aan toe.