Moerkerken Jr., Pieter Hendrik van
Nederlands dichter, toneel- en romanschrijver (Middelburg 17.2.1877 – Amsterdam 21.3.1951). Van Moerkerken ging na zijn eindexamen Gymnasium in Utrecht (1895) enige tijd in Laren een opleiding tot kunstschilder volgen bij A.J. Derkinderen, maar brak die studie af wegens zijn slechte gezichtsvermogen. Vervolgens studeerde hij Nederlandse letteren in Utrecht en werd leraar Nederlands en geschiedenis in Hilversum. In 1904 promoveerde hij op De satire in de Nederlandsche kunst der Middeleeuwen. In datzelfde jaar werd hij leraar in Haarlem en in 1921 hoogleraar iconografie aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam op voordracht van Derkinderen.
Van Moerkerken debuteerde met gedichten en prozaschetsen in Vox Gymnasii en in Nederland in 1889-1895. Het is jeugdwerk dat nog duidelijk invloed verraad van de Tachtigers. Belangrijker voor de ontwikkeling van Van Moerkerken waren de contacten met Derkinderen, waardoor hij in de richting van de gemeenschapskunst gestuwd werd en zijn belangstelling voor middeleeuwse kunst gestimuleerd werd. Zijn eerste belangrijke werk is het toneelstuk Modron (1903) dat zijn ideeën over gemeenschapskunst weergeeft en dat tevens in de middeleeuwen speelt (13e eeuw).
In 1907 bundelde Van Moerkerken zijn lyriek in de bundel XXX verzen en daarna zou hij zich vooral ontwikkelen als prozaïst, ook als schreef hij ook nog enkele toneelstukken, zoals De dood van keizer Otto III (1908) en Christus op de Alpen (1910). Onder het pseudoniem Peter Dumaar publiceerde hij de tweedelige roman Gijsbert en Ada (1911). In 1913 verscheen de roman De ondergang van het dorp, een sleutelroman over het verval van de schilderskolonie in Laren. Het zijn romans die in zijn eigen tijd spelen en soms ook sterk autobiografische trekken hebben. Met De bevrijders (1914) publiceerde Van Moerkerken een historische roman die in de napoleontische tijd speelt en waarin hij op satirische toon laat zien hoe de rijken uit die tijd hun huik naar de wind hebben laten hangen.
Vanaf 1910 neigde Van Moerkerken naar het socialisme, waartoe hij zich in 1916 definitief bekeerd heeft. Die levensinstelling speelt een belangrijke rol in de zesdelige romancyclus De gedachte der tijden, die algemeen tot Van Moerkerkens belangrijkste werk gerekend wordt. In deze cyclus worden in vijf delen de lotgevallen van een aantal generaties in vijf perioden beschreven. Het eerste deel, Het nieuwe Jeruzalem (1918), behandelt de periode van de Wederdopers in Amsterdam en de sociale onrust in de jaren 1534-1535. Dit deel wordt gevolgd door De verwildering (1919) waarin het beleg van Haarlem (1572-1573) aan de orde komt. In den lusthof Arkadië (1920) beschrijft de vervolging van de Remonstranten. De vraag zonder antwoord (1921) geeft in drie afdelingen het voorspel van de Franse revolutie en het vijfde deel, Het demonise eiland (1923), gaat over de opkomst en ondergang van de Parijse Commune. Het zesde en slotdeel is Het lange leven van Habhabalgo (1924) dat op allegorische wijze in een reeks symbolische taferelen een beeld geeft van de wereldgeschiedenis, maar tevens een hoopvol toekomstperspectief tekent. Centraal in deze cyclus staat het streven naar vrijheid, rechtvaardigheid en individuele ontplooiing.
Na WOII verschijnen nog enkele romans van Van Moerkerken, waarvan vooral Naar de eenzaamheid (1946) de aandacht trok. Het is een gefingeerde autobiografie van een auteur uit de periode van het vredescongres over de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) en dus opnieuw een historische roman. Van Moerkerken schreef voorts een studie over Shakespeare onder de titel Achter het mombakkes (1950).
In 1948 werd de cyclus De gedachte der tijden opnieuw uitgegeven met een inleiding van Jan Greshoff. In de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam is het Van Moerkerken-archief ondergebracht, waarin veel ongepubliceerd materiaal is opgenomen en ook dagboeken, brieven, etc.