Moens, Wies
Aloisius Cesar Antoon Moens, Vlaams dichter (St.-Gillis-Dendermonde 28.1.1898 – Geleen 5.2.1982). Moens studeerde Germaanse filologie aan de vernederlandste universiteit van Gent (1916-1918), waar hij enkele verzen in het studententijdschrift Aula publiceerde. Via De Goedendag en de daarin verschenen artikelen van Van Ostaijen, Brunclair e.a. kwam hij in contact met de buitenlandse avant-garde, met name met het Duitse expressionisme, waarvan hij de humanitaire richting met zijn katholieke en Vlaams-nationalistische opvattingen verenigde. Om zijn activisme na WOI veroordeeld, verbleef hij tot in 1921 in de gevangenis, waar hij zijn pacifistisch-geëngageerde Celbrieven (1920) en twee dichtbundels (De boodschap, 1920 en De tocht, 1921) schreef, die hem tot een van de leidende figuren van het Vlaams expressionisme maakten. Hij werkte o.m. mee aan het expressionistische tijdschrift Ruimte (1920-1921) en aan Ter Waarheid (1921-1924), en richtte zelf het tijdschrift Pogen (1923-1925) op.
Intussen was Moens na zijn militaire dienst secretaris geworden van Het Vlaamsche Volkstoneel, waarvoor hij stukken uit het internationale repertoire vertaalde, zoals van Wildgans en Ghéon. Vanaf 1926 ging hij meer en meer op in de politieke strijd, waarbij hij o.m. in zijn tijdschrift Dietbrand (1933-1939) een volkse en nationalistische kunst voorstond in de traditie van Rodenbach en De Clercq en in dienst van de Grootnederlandse gedachte.
In 1931 stichtte hij samen met Joris van Severen het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) dat zich een ‘Dietse volksstaat’ op nationalistische grondslag ten doel stelde. Tijdens WOII sympathiseerde hij met het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Na de oorlog werd hij opnieuw veroordeeld, maar hij ontliep gevangenisstraf door zich in Nederlands Limburg te vestigen als directeur van een volkshogeschool en als leraar Nederlands.
In enkele autobiografische teksten heeft Moens uitdrukking gegeven aan zijn levensbeschouwelijke en politieke opvattingen. In Celbrieven (1920) geeft hij in poëzie zijn humanitair-expressionistische heilsboodschap voor het Vlaamse volk. Dertig dagen oorlog (1940) is zijn dagboek bij het uitbreken van WOII. En in 1996 verschenen postuum zijn Memoires. Moens heeft er nooit een geheim van gemaakt dat zijn ideeën over een Groot Nederland in het verlengde lagen van Hitlers streven naar een Groot Duitsland.
Moens vroegste poëzie staat in het teken van dienstbaarheid aan de gemeenschap. Meer en meer neigt hij naar een herstel van oude waarden, zoals die door een middeleeuws katholicisme het best gewaarborgd konden worden. Daarnaast bepleit hij een volksgebonden poëzie. In latere bundels als Golfslag (1935) en Het Vierkant (1938) getuigt hij van zijn militant streven naar eenheid van het Dietse volk, in Moens’ opvatting een ‘Godgegeven taak’.
Poëziebundels als De boodschap (1920), De Tocht (1921), Opgangen (1922 en Landing (1923) bevatten poëzie in vrije verzen, met een losse metrische structuur en een onregelmatige strofenbouw. Daarnaast kenmerkt deze poëzie zich door het gebruik van eigentijdse en exotische beelden. In latere poëzie wordt het vers van Moens gebondener en maakt hij ook meer gebruik van traditionele genres als ballade, romance en refrein, bijvoorbeeld in Golfslag en Het Spoor (1944).
Moens’ Vlaams nationalistische ideeën hebben vooral gestalte gekregen in zijn proza. In De Nederlandsche letterkunde van volksch standpunt gezien (1939) en Onze volksche adel (1942) en in talrijke bijdragen aan tijdschriften als Dietbrand en Dietsland-Europa gaf hij onbewimpeld zijn politieke opvattingen weer.
Veel critici en literatuurhistorici zijn van oordeel dat het aanvankelijke succes van Moens’ vroege poëzie moet worden toegeschreven aan diens gevangenschap, die van hem een martelaar maakte van de Vlaamse zaak. Daar staat tegenover dat diezelfde bundels door velen genoemd worden samen met het expressionistische werk van Van Ostaijen, Burssens, Brunclair, Gijsen en Mussche. Bovendien had Moens veel navolgers in Nederland bij jonge katholieke dichters.
In 1968 gaf Moens in eigen beheer zijn Gedichten 1918-1967 uit in Maastricht. In 1974 verschenen zijn Gedichten 1918-1974. Zijn proza verscheen in 4 delen (1969-1973).