Moens, Petronella
Nederlands dichteres en prozaschrijfster (Kubaard, Friesland 16.11.1762 – Utrecht 4.1.1843). Petronella Moens was de dochter van een predikant. Niet lang na haar geboorte werd haar vader beroepen in Zeeland en vestigde het gezin zich in Aardenburg, waar Petronella waterpokken opliep en zo goed als blind werd. Adriana van Overstraten, burgemeestersdochter uit Bergen op Zoom, werd een goed vriendin van haar die haar regelmatig voorlas. Samen met Adriana schreef Moens Esther, in vier boeken (1786), dat hen een gouden medaille opleverde. Eerder al had Petronella gedebuteerd met het prijswinnend gedicht De waare Christen (1785), geschreven voor het Amsterdamsch Dicht- en Letterlievend Genootschap. Samen met Adriana van Overstraten verscheen een vijftal publicaties, waaronder het treurspel Johanna Gray (1789) en Dichterlijke mengelingen (1791).
Waarschijnlijk heeft de ontwikkeling van Moens tot patriotte voor een verwijdering tussen haar en Van Overstraten gezorgd. In Bergen op Zoom leerde Moens de predikant en radicale patriot Bernardus Bosch kennen en met hem vormde ze een schrijversduo. Ze trok zelfs tijdelijk bij hem in, hetgeen tot een schandaal leidde. Uit deze samenwerking ontstond Belangelooze liefde en waare vriendschap (1791) en Onze verpligting om tot nut van ’t algemeen te werken (1791). Moens droeg ook bij aan het door Bosch uitgegeven kritische en spectatoriale tijdschrift De Leer-zame Praat-al (1790-1792). Ze schreef er een protest tegen de slavenhandel voor. Verder werkte Moens mee aan De Menschenvriend, waarin ze zich als verdedigster opwierp van de Bataafsche revolutie van 1795. In 1796 werd Moens hoofdredactrice van De Menschenvriend. In haar journalistieke werk heeft ze zich regelmatig beziggehouden met de tekst voor een goede grondwet.
In 1798 stichtte Petronella Moens een eigen spectatoriaal tijdschrift met De Vriendin van ’t Vaderland (1798-1799), waarin ze onder meer pleitte voor een grotere rol voor vrouwen in de politiek. Na 1800 begon ze ook met het publiceren van kinderboeken, zoals Letter-kransje voor lieve en brave kinderen (1806) en De kleine Suse Bronkhorst (1808).
Nadat Moens in 1821 naar Utrecht was verhuisd, waar ze vanaf 1829 een vaste secretaresse had, legde ze zich vooral toe op het schrijven van teksten voor de emancipatie van vrouwen, zoals haar Dagboek voor mijne vrouwelijke landgenooten (1826-1831) en Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten (1829). Haar roman Aardenburg, of de onbekende volksplanting in Zuid-Amerika werd in 2001 opnieuw uitgegeven met een inleiding, commentaar en bibliografie door Ans Veltman-van den Bos en Jan de Vet.
De belangstelling voor Petronella Moens is sinds de zeventiger jaren onder invloed van de vrouwenemancipatie sterk toegenomen. Op 1 februari 2000 werd in Nijmegen de Stichting Petronella Moens opgericht. Op 19 mei 2001 werd in Aardenburg voor de Baafskerk een borstbeeld van Moens, vervaardigd door Ineke Eggers, onthuld. Een album amicorum, de zgn. ‘vriendenrol’ voor Petronella Moens met bijdragen van o.m. Bilderdijk, Tollens, Betje Wolff en Aagje Deken, bevindt zich in het Letterkundig Museum.