Michiels, Ivo
Pseudoniem van Henri Paul René Ceuppens, Vlaams roman- en scenarioschrijver (Mortsel 8.1.1923). Michiels was aanvankelijk corrector en vervolgens van 1948 tot 1957 medewerker voor cultuur van het Antwerpse Handelsblad. Van 1957 tot 1978 was hij werkzaam in het uitgeversbedrijf en tevens docent filmanalyse aan het Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding in Brussel (1966-1978). In 1979 vestigde hij zich in de Vaucluse in Frankrijk.
Bij het uitbreken van WOII vluchtte Michiels naar Zuid-Frankrijk en drie jaar later werd hij in Duitsland als verpleger tewerkgesteld. Deze gebeurtenissen en een kortstondig verblijf in een Belgisch interneringscentrum na de bevrijding, hebben in grote mate de inhoud van zijn eerste twee romans bepaald: Het vonnis (1949) en Kruistocht der jongelingen (1951). Hierin, maar ook in de verzenbundel Daar tegenover (1947) en de novelle Zo, ga dan (1948), gaat Michiels vooral tegen het toen opkomende existentialisme in, terwijl hij aanleunt bij de katholieke romantraditie. Al deze werken vertonen een sterk autobiografische grondslag.
Michiels was redacteur van De Tafelronde (1953-1960) en vanaf 1959 van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Daarna was hij medeoprichter en redacteur van Diogenes (1983-1987). Intussen was hij regelmatig medewerker aan Belgische radio- en televisieprogramma’s.
Buitenlandse reizen en talrijke contacten met de wereld van de film en de beeldende kunsten bepaalden vanaf 1956 de kunstopvattingen van Michiels. Dat is al te merken aan De Ogenbank (1953), waarin het lineair vertelde verhaal wordt onderbroken door symbolische tussenverhalen. Met Het afscheid (1957) begint een nieuwe periode in zijn werk. Waar vroeger de situaties waarin zijn personages verkeerden vooral een anekdotische functie hadden, wordt in Het afscheid een situatie – de bemanningsleden van een schip mogen elke avond aan wal maar moeten zich de volgende morgen telkens weer melden zonder ooit te weten of het schip zal uitvaren – de spil van de romanstructuur. De personages worden uitsluitend vanuit dit basisgegeven belicht en alle bouwstoffen van de roman, van welke aard ook (decor, dialogen, enz.) zijn daarvan afhankelijk.
In 1958 publiceerde Michiels Journal brut. Ikjes sprokkelen waarin de verteller op zoek gaat naar zijn verleden, naar vroegere ‘ikjes’. Het boek is zo geconstrueerd dat de auteur het ‘ik’ alleen nog kan reconstrueren in taal. De tekst is een open en dynamische taalcreatie en geen gesloten afbeelding van de realiteit van het ‘ik’. Met deze tekst nadert Michiels de Franse nouveau roman, zoals die van de auteur Michel Butor.
Michiels heeft bij herhaling uitgesproken dat hij eerder werk achter zich heeft gelaten en dat de schrijver telkens opnieuw moet beginnen en een streep dient te trekken door eerder gepubliceerd werk. De publicatie van Het boek Alfa (1963) bevestigt definitief de breuk met zijn vroegere werk. Waar in de eerste, autobiografische fase uitdrukkelijk naar WOII wordt verwezen, die als oorzaak van schuld- en onzekerheidsgevoelens bij de personages werd aangeduid, is de oorlog in Het boek Alfa slechts materiaal om het hoofdthema van de onzekerheid gestalte te geven in en door de taal zelf. Dat betekent dat Michiels de richting uitgaat van de veralgemenisering, de abstractie (het gaat om het begin van een niet nader te identificeren oorlog en om een naamloze hoofdfiguur), van directe taalschepping (er is geen verteller meer, althans geen aan de lezer opgedrongen standpunt, geen chronologie, geen intrige, maar slechts een opeenvolging van situaties die associatief met elkaar zijn verbonden), alsook van een grotere afstand ten opzichte van de inhoud van het boek. De vorm wordt zo de inhoud, een formalisering die tot in de kleinste structuren van de tekst wordt doorgevoerd. Het boek Alfa is het eerste deel van een vierdelige cyclus, waarin Michiels tracht de oorlog en de gevolgen daarvan op een talige manier te beschrijven om daarmee universele twijfel tot uitdrukking te brengen. Voordat hij echter deel twee uitgaf, liet Michiels Ikjes sprokkelen samen met een aantal andere verhalen, waaronder twee fragmenten uit het vroeger verschenen De ogenbank, bundelen onder de titel Verhalen uit Journal brut (1966, vermeerderde uitgave 1973). Orchis militaris (1968) vormt het tweede deel van de Alfa-cyclus. Weer gaat het boek over een oorlog, maar een hoofdfiguur is er niet meer, enige samenhang tussen de ‘personages’ die het woord voeren ook niet. Het is een vervolg op Het boek Alfa, voor zover de formele elementen zelf de inhoud van het werk bepalen (bijvoorbeeld de herhaling van woorden en zinnen die op de beklemmende sfeer van de oorlog wijst). Het derde deel van de cyclus, Exit (1971), is zuivere taalschepping. Het bestaat uit (meestal dialoog-) fragmenten waarbij woorden zoveel mogelijk van hun betekenis, van het deel van de werkelijkheid waarnaar zij verwijzen, worden losgemaakt. Dat gebeurt mede doordat in het midden gelaten wordt door wie of wat wordt gesproken. Voordat hij het laatste deel van de cyclus publiceerde, gaf Michiels nog een ‘deel 3 ½’ uit, namelijk Samuel, o Samuel (1973), waarin vier ‘teksten voor stemmen’ voorkomen, die voor een deel als hoorspel zijn bedoeld. Dixi(t) (1981) ten slotte sluit de cyclus af. Zoals de titel laat vermoeden, zijn hier eigenlijk twee teksten te onderscheiden, namelijk een relaas in de ik-vorm over de dood van Michiels’ moeder, en een aantal formalistische variaties op dit thema.
Scenario’s schreef Michiels onder meer voor De meeuwen sterven in de haven (1955) en voor de verfilming van zijn roman Het afscheid, waaraan hij zelf meewerkte. Ook schreef hij scenario’s voor films over beeldende kunst, onder andere Met Dieric Bouts van André Delvaux, waarvan hij de tekst als ‘verslag’ publiceerde in 1975. De samenwerking met Delvaux was aanleiding tot het schrijven van een scenario voor Een vrouw tussen hond en wolf, dat Michiels onder de titel Een tuin tussen hond en wolf bewerkte en in 1977 in boekvorm liet verschijnen.
Vanaf Het boek Alfa is het werk van Michiels geplaatst in stromingen als Tel Quel en de nouveau roman. Sommige critici zien in hem een postmodernist.
Michiels werk werd herhaaldelijk bekroond. In 1958 kreeg hij de Arkprijs van het Vrije Woord voor Het Afscheid en in 1969 de Vijverbergprijs voor Orchis Militaris. In 1978 werd hem de Staatsprijs voor Verhalend Proza toegekend voor Een tuin tussen hond en wolf en in 1988 de Dirk Martensprijs voor Vlaanderen, ook een land (1987). In 2002 kreeg hij de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies. Op 29 januari 1993 werd aan Michiels een eredoctoraat verleend door de K.U. Brussel.