Meijsing, Geerten
Geerten Jan Maria Meijsing, Nederlands prozaschrijver (Eindhoven 9.8.1950). Broer van Doeschka Meijsing. In 1979 vestigde Geerten Meijsing zich in Lucca in Italië, later op Sicilië. Meijsing manifesteerde zich aanvankelijk, na lezing en bespreking van Ulysses van James Joyce met enkele vrienden, als het schrijverscollectief Joyce & Co. Onder die naam vertaalde hij werk van William Burroughs, Thomas Eliot, Jack Kerouac en Charles Baudelaire en publiceerde hij in De Gids en Maatstaf. Met de debuutroman van dit collectief, Erwin, 5 october 1972 (1975) ontstond ruimere belangstelling. Het is een mystificerende en dandyeske kunstenaarsroman met decadente trekken. Samen met Michael van Mander (1979) en Cecilia (1986) vormen deze romans een trilogie waarin achtereenvolgens de literatuur, de schilderkunst en de muziek de revue passeren. Later zou Meijsing de drie romans in gecondenseerde vorm verwerken in De venerische kunsten (1989). Het proza van Joyce & Co vertoont een maniëristische hang naar precieuze sensualiteit, retorische effecten en stilering. De voorkeur voor decadentie in de literatuur blijkt onder meer uit de vertaling van een aantal verhalen uit de Franse romantiek onder de titel Zwarte romantiek (1975). Klassieke voorbeelden worden nagevolgd (imitatio) en eventueel overtroffen (aemulatio). Schoonheid is voor het collectief geen kwaliteit op zich, maar een effect dat met kunstzinnige middelen te bereiken is en waaraan artistieke bronnen ten grondslag liggen. De trilogie is tevens een ‘éducation sentimentale’, waarin de geestelijke ontwikkeling wordt beschreven van de hoofdpersoon ten opzichte van de wereld, de vriendschap, de liefde en de kunst. Nog in het jaar van verschijnen van Michael van Mander publiceerde Joyce & Co het essay Zendbrief voor de lezers van Michael van Mander (1979).
Onder het pseudoniem Eefje Wijnberg publiceerde Meijsing in 1981 Een meisjesleven, een sleutelroman in de vorm van een pastiche. De mystificatie werd later verhelderd in Werkbrieven 1968-1981 (1982), een egodocument, maar nog steeds op naam van Joyce & Co.
Vanaf 1987 publiceert Meijsing onder zijn eigen naam een drietal romans: Veranderlijk en wisselvallig (1987), Altijd de vrouw (1991) en De grachtengordel (1992). Veranderlijk en wisselvallig en Altijd de vrouw vertonen samenhang, in die zin dat beide romans hun thema ontlenen aan erotiek, esthetiek en solipsisme. Voor Veranderlijk en wisselvallig verwierf Meijsing in 1988 de AKO-literatuurprijs.
De brieven die Geerten Meijsing wisselde met de schrijver Kester Freriks in de periode 1986-1989 over literatuur, vriendschappen en liefdes werden in 1993 gepubliceerd onder de titel De palmen van Amsterdam. In Tussen mes en keel (1997) beschrijft Meijsing een schrijver die terecht komt in een zware depressie en daarvoor in therapie gaat. In 2006 verscheen Stukwerk: enigszins filosofische essays van Meijsing, waarin autobiografische achtergronden van zijn werk en zijn ideeën over literatuur filosofisch worden uitgewerkt. Samen met zijn zuster, Doeschka Meijsing, publiceert hij in 2005 de autobiografisch beïnvloedde dubbelroman Moord en doodslag.
Liteatuur:
BNTL; Lexicon lit. werken; Oosthoek; J. Goedegebuure, ‘De schaduw van Huysmans’, in: Tirade 21 (1977) 223, p. 179-190; J. Diepstraten en Sj. Kuypers, ‘Joyce & Co: ‘Madonna, Madonnina’’, in: Het nieuwe proza. Interviews met jonge Nederlandse schrijvers (1978), p. 244-261; F.P. Reybrouck, ‘Erwiniana’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 31 (1978) 2, p. 168-176; F.P. Reybrouck, ‘De literaire verwijzing: semiotische probleemstelling’, in: Restant 7 (1978) 2, p. 121-125; T. van Deel, [Over Erwin en Michael van Mander], in: Recensies (1980), p. 109-115; A. Truijens, ‘Over brieven en brievenboeken’, in: De Gids 146 (1983) 2/3, p. 171-177; F. De Rover, ‘Decadentie bij jonge Nederlandse schrijvers’, in: Ons Erfdeel 26 (1983) 4, p. 481-490; G. Meijsing, ‘Enige kanttekeningen bij de constructie van de ‘Erwin’-trilogie’, in: Voorwaarden voor het schrijven, speciaal nummer van Optima 6(1988) 2/3, p. 222-252; J. Zwagerman, ‘Geerten Meijsing’, interview in: Collega’s van God (1993), p. 150-159; G. Wynia, ‘Bibliografie van de verspreide publicaties van Joyce & Co/Geerten Meijsing’, in: G. Meijsing. Een witte raaf: over baron Corvo (Fr. Rolfe) (1998), p. 85-91; H.-J. Loreis. ‘Brieven van G.M. Meijsing’, in: Literatuur 19 (2002) 1, p. 10-16; O.-S. Tromp, ‘In toeneiging. De onbereikbare vrouw van Geerten Meijsing’, in: Literatuur 19 (2002) 1, p. 17-22; H. D’Ancona e.a., ‘Juryrapport AKO-literatuurprijs 1988’, in: G. Meijsing. Veranderlijk en wisselvallig (vijf variaties) (2005), p. 377-379.
G.J. van Bork
[Nieuw, maart 2009]