Maurik, Justus van
Justus van Maurik Junior, Nederlands proza- en toneelschrijver (Amsterdam 16.8.1846 – Amsterdam 18.11.1904). Hij was de zoon van een sigarenfabrikant en volgde zijn vader op in dat bedrijf. Van Maurik genoot een grote populariteit als schrijver van stukken voor het volkstoneel en een groot aantal verhalen uit het dagelijkse Amsterdamse leven. Die grote populariteit dankte hij voor een belangrijk deel aan zijn met veel humor doorspekte voordrachten van eigen werk. Hij trad op bij talloze negentiende-eeuwse genootschappen waar hij een graag geziene gastspreker was, zoals voor het deftige Haagse genootschap ‘Oefening kweekt kennis’. Ook zijn toneelstukken kenden een grote populariteit. Al met zijn debuut, Een bittere pil (1874) oogstte hij groot succes, maar vooral Janus Tulp (1879) bleef lang op het repertoire.
Veel van de verhalen en novellen die Van Maurik schreef, verschenen in feuilletonvorm in het weekblad De Amsterdammer, waarvan hij samen met J. de Koo eigenaar en redacteur was. Daar werkte ook de graficus en tekenaar Johan Braakensiek, die veel werk van Van Maurik illustreerde.
In 1878 verscheen Mie de porster, een bundel schetsen over het Amsterdamse volksleven. Daarna volgden een reeks bundels vertellingen en novellen over typisch Amsterdamse volksfiguren en hun belevenissen: Uit het volk (1879), Van allerlei slag (1881), Met z’n achten (1883), Burgerluidjes (1884), Uit één pen (1886), Papieren kinderen (1888).
Van Maurik schreef zijn verhalen in de traditie van het negentiende-eeuwse realisme in een periode waarin het stringenter realisme van het Franse naturalisme in Nederland steeds meer terrein won. Maar ondanks de felle aanval die de naturalist Frans Netscher schreef op Van Maurik in De Nieuwe Gids, bleef zijn populariteit onaangetast. Van Mauriks bundels werden vele malen herdrukt en van 1895 tot 1897 verscheen een negendelige volksuitgave onder de titel Werken waarin zijn proza werd verzameld en dat werd in 1900 nogmaals opgenomen in Novellen en schetsen, een uitgave in acht delen.
In 1896 en 1897 maakte Van Maurik een reis door Nederlands Indië. Over die reis publiceerde hij een feuilleton in De Amsterdammer. Deze reiservaringen bundelde hij in Indrukken van een ‘Tòtòk’ (1897). Een terugblik op zijn jeugd gaf Van Maurik in Toen ik nog jong was (1901).
C. de Baere en J. Verboven verzorgden een bloemlezing uit zijn novellen in 1926 en in 1961 verscheen Verhalen: een groot verteller vertelt opnieuw, uitgegeven door H. Hardon en E. Elias. Nog in 1994 werden verhalen van Van Maurik opnieuw door F. Verkuijl bijeengebracht en van een nawoord voorzien in De horizon van Amsterdam: vertellingen van een stadswandelaar. Enkele verhalenbundels van Van Maurik werden in het Duits vertaald.