Matsier, Nicolaas
Pseudoniem in de vorm van een anagram van Tjit Reinsma, Nederlands prozaschrijver (Krommenie 25.5.1945). Matsier studeerde van 1963 tot 1968 klassieke talen aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en vervolgens filosofie van 1968 tot 1976 aan de Universiteit van Amsterdam, maar voltooide beide studies niet. Hij werkte twee jaar als docent klassieke talen bij het Comeniuscollege in Amsterdam, vervolgens bij uitgeverij Manteau in Nederland en was redacteur filosofie van de Grote Spectrum Encyclopedie. Matsier was lid van verschillende literaire en culturele bestuursorganen, zoals het Fonds voor de Letteren, de Amsterdamse Kunstraad en het Stimuleringsfonds. Van 1976 tot 1980 was hij redactielid van het literaire tijdschrift De Revisor, waarin hij in 1974 debuteerde met een verhaal. Van 1989 tot 2000 was hij redacteur van Raster. De meeste verhalen van Matsier werden voorgepubliceerd in De Revisor en Raster. Als criticus, essayist en columnist werkte Matsier mee aan Vrij Nederland, NRC/Handelsblad, de Volkskrant en Trouw. De essays die hij voor deze bladen schreef verzamelde hij in Een sluimerend systeem (1998).
In 1976 verscheen zijn eerste verhalenbundel Oud Zuid. Daarna volgden de verhalenbundels Onbepaald vertraagd (1979), Heimwee naar het heden (2001) en de novelle De eeuwige stad (1982). Critici hebben zijn proza benoemd als ’academisme’, de neiging om gestructureerd proza te schrijven waarin de vorm belangrijker is dan de inhoud. Omdat dit soort proza ook door andere medewerkers van De Revisor werd geschreven heeft men de groep rond Matsier (Kooiman, Kellendonk, Canaponi, Meijsing e.a.) ook wel met de naam ‘Revisor-auteurs’aangeduid. Bij herhaling heeft Matsier zich verzet tegen dit soort etiketteringen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat het hem erom ging dat het onmogelijk is om in een verhaal de illusie van werkelijkheid te scheppen, omdat de lezer zich beweegt in een wereld van conventies. Het werk van Matsier kan dan ook eerder als (post)modernistisch worden gekarakteriseerd, omdat het gebaseerd is op twijfel aan de mogelijkheden om in taal de (chaotische) werkelijkheid weer te geven. De personages in Matsiers proza zijn doorgaans waarnemers en tegelijk buitenstaanders die reflecteren op wat zij waarnemen. In de verhalenbundels Een gebreid echtpaartje en andere verhalen (1982) en Meneer Kortom kijkt uit het raam (2000) wordt de alledaagse werkelijkheid in een vervreemdend licht gezet.
In 1994 verscheen de roman Gesloten huis. Zelfportret met ouders, waarmee Matsier voor het eerst een groot publiek bereikte. Het boek kreeg zoveel aandacht omdat men meende te maken te hebben met de verwerking van een rouwproces naar aanleiding van het overlijden van de moeder van de auteur. Het boek zou overwegend autobiografisch zijn, maar Matsier ging het eerder om de vervorming van het verleden in het geheugen en om de vertekening in de beschrijving. Niettemin kreeg Matsier de F. Bordewijk-prijs 1995 voor deze roman en tevens de Mekkaprijs van de Nederlandse en Vlaamse kritiek 1995. In 2001 werd Gesloten huis in het Duits uitgegeven. In 2005 verscheen opnieuw een roman Het achtenveertigste uur, nu over de absurditeit van de asielprocedure van een Soedanese immigrant.
Matsiers werk vertoont verwantschap met de analytische en taalkundige ideeën van Stefan Themerson en Betrand Rusell. Van Themerson vertaalde hij een aantal teksten, waaronder enkele van diens boeken voor de jeugd: Logica, etiketten en vlees (1979), Woeff Woeff of Wie vermoordde Richard Wagner (1980), Meneer Bruis bouwt zijn huis (1983) en Generaal Piesc of Het geval van de vergeten missie (1988).
Matsiers poging om de conventies van taal doorzichtig en bevraagbaar te maken, spelen eveneens een rol in zijn voorkeur voor wat kinderen met taal kunnen doen. Zelf schrijft hij voor kinderen A is een aardappel (1985) en Ida stak een zebra over (1986), waarvoor hij een Zilveren Griffel kreeg in 1997. Bovendien vertaalde hij werk van Lewis Caroll, zoals De avonturen van Alice in Wonderland (1989).
Samen met anderen redigeerde Matsier een tweetal bundels essays over recente literatuur onder de titels Het literaire klimaat 1970-1985 (1986) en Het literaire klimaat 1986-1992 (1993) die kunnen gelden als een poging tot een lopende literatuurgeschiedenis.