Marja, A.
Pseudoniem van Arend Theodoor Mooij, Nederlands dichter en prozaschrijver (Oude Leye 8.3.1917 – Den Haag 10.1.1964). Marja was de zoon van een predikant, maar nam al op jonge leeftijd afstand van het geloof van zijn vader. Onder invloed van Ter Braak, Du Perron en Vestdijk wilde hij Nederlands gaan studeren, maar na een mislukt studiejaar gaf hij die studie op. Hij werkte tijdelijk in de journalistiek bij de Bredasche Courant, het Algemeen Handelsblad en Het Volk en vervolgens in de boekhandel.
In 1941 verscheen zijn kleine roman Snippers op de rivier, een sterk autobiografisch getint boek, dat in vrij korte tijd een aantal herdrukken beleefde. Omdat Marja zich tijdens WOII niet aansloot bij de Kultuurkamer kon hij na 1942 alleen nog illegaal publiceren. Samen met H.N. Werkman richtte hij een illegale uitgeverij op waar poëzie van Gerrit Achterberg, J.B. Charles en K. Schuur werd uitgegeven.
Na WOII werkte Marja als supervisor culturele programma´s bij de Regionale Omroep Noord en na een jaar als adviseur bij uitgeverij Kroonder in Bussum. Tenslotte werd hij sociaal ambtenaar bij huizen van bewaring en bij het consultatiebureau voor alcoholisme in Den Haag. In 1958 moest hij om gezondheidsredenen ontslag nemen.
Al op jonge leeftijd debuteerde Marja met gedichten in Stalen op zicht (1937), gevolgd door de bundel Omneveld havenlicht (1939). Het zijn bundels jeugdgedichten waarin nog duidelijk de invloed van Du Perron en Greshoff aan te wijzen valt, zoals blijkt uit de parlandotoon en de ironie en het cynisme.
Hoewel Marja zijn hele leven vooral dichter is gebleven, is zijn totale oeuvre zeer divers. Hij schreef korte verhalen, essays, dagboeken, recensies en interviews met collega-auteurs. Een deel daarvan werd gebundeld: essays in Schuchter en iets luider (1946) en Binnendijks/buitendijks (1949), interviews in Buiten het boekje (1954), poëzierecensies in Poëzieproeven (1963). Maar het grootste deel van wat Marja in zijn korte bestaan heeft geschreven verscheen verspreid in tal van tijdschriften, zoals Criterium, Het Woord, Podium, Maatstaf, De Gids, Kentering en talloze andere.
Marja’s poëzie toont een voorkeur voor het anecdotische. In zijn recensies van poëzie keert dat terug. Daarin bepleit hij aardsheid en nuchterheid, eventueel gepaard aan sociaal engagement, elementen die in zijn eigen poëzie eveneens een rol spelen. Maar Marja’s werk vertoont ook tegengestelde kanten, zoals blijkt uit Zelfportret voor haar (1944), een bundel lyrische liefdespoëzie. Soms vertoont zijn poëzie opvallend autobiografische trekken, zoals in de bundel Confidentieel (1952). Dat geldt ook voor zijn prozateksten in Tussen de gemaskerden (1958), waarin hij herinneringen aan zijn jeugd en aan Groningen optekende.
Marja heeft een aantal keren zijn gedichten gebundeld. In Van mens tot mens (1948) verschenen zijn gedichten uit de jaren 1935-1946 en in Nochtans een Christen (1962) oude, herziene en nieuwe gedichten.
Marja was een liefhebber van polemiek. Zelf heeft hij een aantal polemieken uitgelokt, maar hij verzamelde in twee bundels ook polemieken van anderen: Voor de bijl. Schrijvers slaags met de buitenwereld (1955) en Over de kling. Schrijvers slaags met elkaar (1956).
Marja stond bekend als een practical joker en een cynicus. Sommige van zijn practical jokes en zijn uitvallen naar bekende letterkundigen hebben voor veel opwinding gezorgd en medeletterkundigen in een kwaad daglicht gesteld. In hoeverre hierin rancune een rol speelde, zal altijd wel een open vraag blijven.
Marja werkte ook als vertaler, onder meer van werk van Rilke in Keus uit Rilke (1944) en Oscar Wilde met De bajesballade van Oscar Wilde (1945). Het werk van Marja werd slechts één keer bekroond. In 1953 kreeg hij de Culturele Prijs van de provincie Groningen voor zijn gehele oeuvre.