Lodeizen, Hans
Johannes August Frederik Lodeizen, Nederlands dichter (Naarden-Bussum 20.7.1924 – Lausanne 26.7.1950). Lodeizen begint in Leiden aan een studie rechten, maar breekt die af in 1946. Hij wilde eigenlijk bioloog worden en vertrekt daarom naar Amerika om zich te laten inschrijven als student aan het Amherst College in Massachusetts. In de Verenigde Staten komt hij in contact met enkele talentrijke medestudenten, onder wie James Merill die hem in zijn poëtische ontwikkeling heeft gestimuleerd. Omdat zijn studieresultaten onvoldoende zijn, keert hij terug naar Nederland. Via Adriaan Morriën, met wie hij bevriend is, publiceert hij zijn enige bundel poëzie Het innerlijk behang (1949) in De Vrije Bladen/Cahiers van Libertinage. In 1950 wordt bij hem ongeneeslijke leukemie geconstateerd en nog in datzelfde jaar overlijdt hij in een sanatorium in Lausanne.
De vierenvijftig gedichten in Het innerlijk behang worden beheerst door het thema van het romantisch verlangen om te ontsnappen aan de dagelijkse realiteit. Het besef dat ‘deze wereld niet de echte’ is, doet hem uitreiken naar de droom. Ontsnappen aan de werkelijkheid kan mogelijk gevonden worden in een vlucht naar de natuur of in de herinnering aan de kindertijd. Opvallend zijn veelvuldig voorkomende metaforen voor die ontsnapping in grenssituaties als havens en stranden, en de daarbij horende fenomenen als schepen, zee en matrozen. Tegelijk is er in zijn poëzie steeds het besef aanwezig dat elke verbeelding tenslotte ontoereikend is.
Het overgrote deel van de poëzie van Lodeizen is geschreven in vrije, rijmloze verzen, waarbij gebruik wordt gemaakt van associatieve verbanden. Om die reden is Lodeizen wel aangeduid als de ‘Jacques Perk van de Vijftigers’, maar die vergelijking gaat te ver. Anders dan Perk bij de Tachtigers heeft Lodeizen geen van de Vijftigers persoonlijk gekend. In de poëzie van Lodeizen is bovendien geen enkele connectie met de revolutionaire verwerping van de burgerlijke samenleving die uit de poëzie van de Vijftigers spreekt. En tenslotte is de poëzie van Lodeizen sterk persoonlijk.
In 1951 werd aan Lodeizen postuum de Jan Campert-prijs toegekend. In 1952 werd door J.C. Bloem, J.Greshoff en A. Morriën een keuze gemaakt uit de nagelaten gedichten die samen met die uit Het innerlijk behang werden gepubliceerd in Gedichten. In 1969 publiceerden P.H. Dubois en P. Berger nogmaals een keuze in Nagelaten werk, waarin nu ook proza van Lodeizen werd opgenomen. Uit deze publicaties na zijn overlijden blijkt duidelijker hoezeer Lodeizens homoseksualiteit de waarneming van de hem omringende werkelijkheid zijn poëzie mede heeft gekleurd.
In 1996 verschenen de Verzamelde gedichten van Lodeizen in een editie van W.J. van den Akker en anderen, met een verantwoording, aantekeningen en een register.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; P. Rodenko. Over Hans Lodeizen (1954); H. Brems, ‘Hans Lodeizen. Ik ben het zuiverste dier op aarde’, in: De brekende sleutel (1972), p. 38-44; F.C. de Rover. Over Het innerlijk behang van Hans Lodeizen (1978); Hans Lodeizen, speciaal nummer van Bzzlletin 10 (1981-1982) 90; R. Fokkema, ‘De melodieuze traan. Aanzet tot een poëtografie van Hans Lodeizen (19224-1950)’, in: Maatstaf 46 (1998) 1, p. 64-77; G. Bes. Hans Lodeizen 1924-1950. Liever liefde dan gedichten (2001).
R. Bloem en G.J. van Bork
[Ingrijpend gewijzigd, februari 2008]