Lennep, Jacob van
Nederlands prozaschrijver en dichter (Amsterdam 24.3.1802 – Oosterbeek 25.8.1868). Jacob is de zoon van David Jacob van Lennep. Hij studeerde rechten in Amsterdam en Leiden en vestigde zich in Amsterdam in 1829 als rijksadvocaat. Van 1853 tot 1859 was hij conservatief lid van het parlement.
Tijdens Van Lenneps studententijd stond hij onder invloed van I. da Costa en was hij sympathisant van het Réveil. In die tijd vertaalde hij La grâce van Louis Racine onder de titel De genade (1827). Van 1828 tot 1829 redigeerde hij samen met Adriaan van der Hoop het kritische weekblad De Nederlandsche Mercurius. Na zijn vestiging in Amsterdam nam zijn belangstelling voor het Réveil af en werd hij vrijzinniger. Ook zijn bewondering voor Byron, die hij navolgde in de dichterlijke vertelling ‘Het Huis te Leede’ (later opgenomen in Nederlandsche legenden in rijm gebracht, 1828-1847), was van voorbijgaande aard. Vanaf 1832 werd hij vrijmetselaar.
Onder invloed van zijn vaders voordracht over Het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding (1827) schreef hij zijn eerste historische roman De pleegzoon (1833). Daarna volgden een roman over de graventijd met De roos van Dekama (1836) en novellenbundels over historische onderwerpen onder de titel Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst (1838-1844). Het leverde hem het predikaat van de ‘Nederlandse Scott’ op. Van De roos van Dekama verscheen in 2003 een uitgave in de reeks klassieken uit de Nederlandse literatuur, de Delta-reeks. Zijn meest populaire historische roman werd De lotgevallen van Ferdinand Huyck (2 dln, 1840), een avonturenroman die speelt rond 1720. Het boek werd vele malen herdrukt, tot ver in de twintigste eeuw. De laatste historische roman die Van Lennep schreef was Elizabeth Musch (3 dln, 1850-1851). Daarna volgde nog de omvangrijke zedenroman De lotgevallen van Klaasje Zevenster (5 dln, 1865-1866). Van Lennep kreeg op deze roman nogal wat kritiek, omdat hij naar toenmalige normen onzedelijke situaties zou hebben beschreven. Van Lennep heeft ook toneel geschreven, zoals het spel in twee bedrijven Het dorp over de grenzen (1831).
Naast dit scheppend werk schreef Van Lennep enkele humoristische grammatica’s: De vermakelijke spraakkunst (1865, 19855 ) over het Nederlands en De vermakelijke Latijnsche spraakkunst (1866). Hij schreef ook veel over de geschiedenis van het Nederlandse volksleven en onder meer het uitvoerige De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland (4 dln, 1845-1849).
Tijdens zijn leven genoot Van Lennep groot aanzien en een enorme populariteit. Wel bestond er kritiek op zijn spotlust en zijn door sommigen als lichtzinnig ervaren gedrag in zijn jonge jaren, waardoor hem zelfs een hoogleraarschap ontging. Later conformeerde hij zich meer en meer aan de samenleving en werd hij steeds vaker uitgenodigd voor allerlei activiteiten. Hij ontving velerlei onderscheidingen en erelidmaatschappen. Nog tijdens zijn leven werd begonnen met de uitgave van zijn Romantische werken (23 dln, 1856-1872). Vanwege zijn grote invloed werd hij door E. Douwes Dekker benaderd met het manuscript van de Max Havelaar, waarvan hij in 1860 ook daadwerkelijk de eerste uitgave verzorgde, maar wel met een aantal ingrepen om al te veel aanstoot te vermijden. Van Lennep bezorgde ook een uitgave van de Gedichten van den Schoolmeester (1859) en een twaalfdelige Vondeleditie (1855-1869). Van historisch belang was ook de biografie van zijn grootvader en vader Het leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David Jacob van Lennep (4 dln, 1861-1862), waarin hij ook hun gedichten en brieven opnam.
Van de aantekeningen die Van Lennep maakte tijdens een voettocht door Nederland in 1823, samen met zijn vriend Dirk van Hogendorp, werd door Geert Mak en Marita Mathijsen een uitgave gemaakt onder de titel Lopen met Van Lennep (2000), waarvan vervolgens een TV-serie werd vervaardigd.
Literatuur: BNTL; BWN; Oosthoek; WP-lexicon; W.F.N. van Rootselaar. Waarom heeft “Klaasje Zevenster” zulk een opgang gemaakt? (1866); A. van Brussel. Bestraffend woord aan Mr. J. van Lennep over “Klaasje Zevenster” (1866); A. Beeloo, ‘Levensbericht van Mr. Jacob van Lennep’, in: Handelingen en Mededeelingen Mij Ned. letterkunde te Leiden 1869 (1869), p. 44-122; A. de Bull, ‘Mr. Jacob van Lennep’, in: Mannen van beteekenis in onze dagen (1871), p. 26-69; J. ten Brink, ‘Jacob van Lennep’, in: Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw (dl I, 1888), p. 148-199; M.F. van Lennep. Het leven van Mr. Jacob van Lennep (2 dln, 1909); J.H. de Groot. Ontmoeting met Jacob van Lennep (1944); F.J.E. van Lennep. Late regenten (1962); G. Stuiveling, ‘Rondom het handschrift van de Max Havelaar’, in: P.H. Dubois e.a. 100 jaar Max Havelaar (1962), p. 25-47; M.E. Kluit, ‘Professor Mr. D.J. van Lennep en Mr. Jacob van Lennep in hun verhouding tot het negentiende-eeuwse Réveil in Nederland’, in: Nader over het Réveil (1977), p. 9-45; J. Meijer. Voorvaderlijke vooroordelen. Het Joodse type bij Jacob van Lennep, 1802-1868 (1979); R. Chamuleau. Het verborgen leven van Mr. Jacob van Lennep (1980); M.G. Kemperink, ‘”Dat is waarachtig” een roman: de lotgevallen van Ferdinand Huyck als verdediging van Jacob van Lenneps romanopvattingen’, in: M.M.H. Bax e.a. (red.). Wie veel leest heeft veel te verantwoorden… (1980), p. 179-189; G. Kazemier, ‘Karaktertekening en verhaalstructuur in ‘Ferdinand Huyck’’, in: Tijdschrift Ned. taal- en letterkunde 99 (1983) 2, p. 108-127; K. Peters, ‘Een schandelijk boek: ‘Klaasje Zevenster’ en opvattingen over prostitutie in de negentiende eeuw’, in: Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 11 (1990), p. 27-54; E. Lievense-Pelser. Inventaris van het archief van de familie Van Lennep 1666-1992 (1995); ‘Van Lennep’, in: Nederland’s adelsboek 87 (1998), p. 150-208.
G.W. Huygens en D. Welsink
[Aangevuld, januari 2008]