Lehmann, L.Th.
Louis Theodorus Lehmann, Nederlands dichter en prozaschrijver (Rotterdam 19.8.1920). Lehmann studeerde van 1946 tot 1952 rechten in Leiden en van 1954 tot 1962 archeologie in Amsterdam. Op late leeftijd promoveerde hij in Amsterdam op het proefschrift De queeste naar multireme. Theorieën uit de Renaissance en Barok over antieke oorlogschepen (1995).
Lehmann publiceerde zijn eerste poëzie tijdens WOII in het tijdschrift De Schone Zakdoek. Na 1945 verscheen werk van hem in Criterium, Columbus, Libertinage, Ad Interim en De Gids. In 1947 bracht hij deze vroege poëzie bijeen in zijn Verzamelde gedichten en in 1948 verscheen vervolgens de bundel Gedichten. Daarna bleef het lange tijd stil, maar in 1955 verscheen opnieuw poëzie in Het echolood.
In Lehmanns vroegste bundels overheersen romantische thema’s. Gevoelens van ontgoocheling of melancholie worden licht geïroniseerd en de droom wordt boven de werkelijkheid verkozen. Maar ook surrealistische of vitalistische trekken kenmerken zijn poëzie. De vorm van zijn gedichten is overwegend traditioneel, in die zin dat hij kiest voor een gebonden versvorm met een vast metrum en rijm.
In de latere poëzie van Lehmann wordt die strakke vormgeving losgelaten en wordt een veel lossere manier van schrijven aangehouden. Het lijkt erop dat Lehmann met deze poëzie aansluit bij de Barbarber-dichters, maar inhoudelijk zet hij in deze poëzie zijn romantisch-ironische vroegere werk voort. Over het algemeen wordt de bundel Who’s who in Whatland (1963) als een hoogtepunt in deze tweede periode van zijn dichterschap gezien. In 1964 werd hem voor die bundel de Jan Campert-prijs toegekend.
Lehmann schreef ook proza, zoals de roman De pauwenhoedster (1955), een speels en fantastisch verhaal over een jonge man in allerlei rollen. Ook experimenteerde hij met teksten voor toneel, zoals het drama in vijf bedrijven Briseïs, gepubliceerd in Libertinage (2, 1949, 3). Zijn dagboekaantekeningen uit 1946 gebruikte hij voor de roman Tussen Medemblik en Hippolytushoef (1964).
Tom van Deel zorgde voor een uitgave van Lehmanns Gedichten 1939-1998 (2000).
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; D.A.M. Binnendijk, ‘L.Th. Lehmann’, in: Gewikt, gewogen (1942), p. 129-136; M. ter Braak, ‘De moderne dichter’, in: Verzameld werk (dl 7, 1951), p. 476-482; J. Bernlef en K. Schippers, ‘L.Th. Lehmann’, interview in: Wat zij bedoelen (1965), p. 65-80; C. Buddingh’, ‘Alleen op de wereld’, in: Een pakje per dag (1967), p. 7-11; M. de Jong, ‘L.Th. Lehmann’, in: Essays in zakformaat (1982), p. 123-130; P. de Boer, ‘De zelfbewuste onzekerheid van L.Th. Lehmann’, in: Bzzlletin 11 (1983) 104, p. 3-11; P. Swanborn, ‘De Prins Charles van de Nederlandse poëzie. Over de comeback van L.Th. Lehmann’, in: Passionate 4 (1997) 4, p. 50-54; B. Mourits, ‘Man in de marge van alles’, in: Poëziekrant 28 (2004) 3, p. 26-31.
G.J. van Bork
[Herschreven, januari 2008]