Leeuw, Aart van der
Nederlands dichter en prozaschrijver (Delft 23.6.1876 – Voorburg 17.4.1931). Van der Leeuw studeerde rechten in Amsterdam en promoveerde daar in 1902 op stellingen. Korte tijd werkte hij op het Delftse gemeentearchief en daarna bij een levenverzekeringsmaatschappij in Dordrecht. In 1907 moest hij ontslag nemen vanwege toenemende doofheid. In 1908 vestigde hij zich in Voorburg en wijdde zich geheel aan het schrijverschap.
In 1908 werd Van der Leeuws verhaal ‘Sint-Veit’ gepubliceerd in De Beweging van Albert Verwey. Dit verhaal werd later opgenomen in de bundel Sint-Veit en andere vertellingen (1919). Na zijn aanvankelijke bewondering voor de Tachtigers, was Van der Leeuw meer en meer tot de overtuiging gekomen dat de kunstenaar moest streven naar diepere bezinning en uit moest gaan van een bindend levensconcept.Verbeelding ging bij hem boven waarneming en in de droom realiseerde zich een beter en vooral schoner leven. Het zoeken naar een evenwicht tussen droom en werkelijkheid loopt als een rode draad door het werk van Van der Leeuw. Het dichtst bij dit ideaal komt het onbevangen geluksgevoel uit de vroege kindertijd. Die thematiek speelt een rol in Van der Leeuws eerste dichtbundel Liederen en balladen (1911) en in zijn verhalenbundel Kinderland (1914). Telkens vindt daarin een confrontatie plaats van een intuïtief natuurgevoel en een fantasierijk en harmonieus levensgevoel met de harde, zakelijke werkelijkheid. Daarbij gebruikt Van der Leeuw een symbolentaal die steeds naar het hogere verwijst, met als gevolg dat de omringende werkelijkheid een mysterieuze, bovenwereldse glans krijgt. Om die reden vond hij aansluiting bij tijdgenoten als P.N. van Eyck, Arthur van Schendel, J.C. Bloem en de jonge Jan Greshoff, Het pantheïstisch gekleurd denken van Van der Leeuw en zijn voorkeur voor de grote romantische dichters (Wordsworth, Keats, Novalis, Von Brentano en anderen) heeft ertoe geleid dat men zijn werk met de omstreden term ‘neo-romantiek’ heeft benoemd. Anderzijds heeft men dat werk ook wel beschreven als symbolistisch proza, vanwege zijn streven naar het ‘Hogere’ en zijn gebruik van symbolentaal.
De romans Ik en mijn speelman (1927) en De kleine Rudolf (1930) zijn de meest gelezen werken van Van der Leeuw. Die populariteit kan wellicht verklaard worden uit het feit dat beide romans luchtiger van toon zijn dan eerder werk en dat Van der Leeuw er hier meer in is geslaagd om droom en werkelijkheid met elkaar te verzoenen. Toch is ook in De kleine Rudolf merkbaar hoezeer Van der Leeuws eenzelvigheid, waarschijnlijk ontstaan uit zijn doofheid, doorklinkt in zijn hoofdpersoon.
In De mythe van een jeugd (1921) verwerkte Van der Leeuw herinneringen aan zijn eigen jeugd en die aan de kennismaking met zijn latere echtgenote. Ook zijn dagboekachtige aantekeningen, postuum gepubliceerd in Momenten van schoonheid en bezinning (1947), behoren tot zijn autobiografische geschriften.
In 1950 verschenen zijn Verzamelde gedichten in een uitgave die verzorgd werd door zijn weduwe, samen met J. Hulsker en M. Nijland-Verwey. Die laatste stelde in 1956 een Bloemlezing uit zijn gedichten samen. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw werd in 1973 door P. Delen uitgegeven in de reeks Achter het Boek van het Letterkundig Museum. In 1979 verschenen ‘Als steeds je vriend Jacques. De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw in een uitgave die bezorgd werd door A. Kets-Vree.
Het werk van Aart van der Leeuw is weinig bekroond. Alleen voor Het aardsche paradijs (1927) kreeg hij de C.W. van der Hoogtprijs in 1928.
Literatuur: BNTL; BWN; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; W. Kramer, ‘Levensbericht van Aart van der Leeuw’, in: Handelingen en Levensberichten Mij der Ned. Letterkunde 1932-1933 (1933), p. 68-71; J. Hulsker. Aart van der Leeuw. Leven en werk (diss., 1946); J. Haantjes. Aart van der Leeuw (1950); F.W. van Heerikhuizen. De strijd van Aart van der Leeuw (1951); S.P. Uri, ‘Aart van der Leeuw als neo-romanticus’, in: Vlucht der verbeelding (1955), p. 204-230; P.N. van Eyck, ‘Aart van der Leeuws ontwikkelingsgang’, in: Verzameld werk (dl V, 1962), p. 316-366; J. Noë. Aart van der Leeuw (1964); C. van der Made. Aart van der Leeuw: een bibliografie (1946-1990) (1991); P. Kralt. Het onberekenbare inzicht van een zoet gevoel. Aart van der Leeuw en de herschepping van het verleden (1992).
G.J. van Bork
[Herschreven, januari 2008]