Last, Jef
Josephus Carel Franciscus Last, Nederlands dichter en prozaschrijver (Den Haag 2.5.1898 – Laren 15.2.1972). Last werkte in zijn jeugd in een volkshuis in Amsterdam en in de mijnen in Limburg. Onder invloed van de Russische Revolutie begon hij het marxisme te bestuderen en werd hij lid van de SDAP. Vanaf 1918 studeerde hij Chinese letteren in Leiden, maar gaf die studie vervolgens weer op om zich opnieuw in het maatschappelijk leven te storten in allerlei baantjes, onder meer als visser op een Katwijkse haringlogger.
In 1925 kreeg Last een functie bij de filmdienst van de SDAP. Hij werd lid van de Filmliga en werkte samen met Joris Ivens als scenarioschrijver en acteur. Last radicaliseerde in deze jaren meer en meer en in 1932 werd hij lid van de Communistische Partij Nederland (CPN), nadat hij reizen had gemaakt naar de Sovjet-Unie in 1931 en 1932. In 1936 nam hij deel aan de burgeroorlog in Spanje. De ervaringen daar beschreef hij in Brieven uit Spanje (1936) en In de loopgraven voor Madrid (1937). Zijn De Spaansche tragedie (1938) werd vertaald in het Esperanto en het Engels. Een hernieuwd bezoek aan de Sovjet-Unie in 1936 samen met zijn vriend André Gide had hem intussen kritisch gemaakt over het Russisch communisme en in 1938 zegde hij zijn lidmaatschap van de CPN op. Omdat Last had meegevochten in de Spaanse burgeroorlog werd hem het Nederlandse staatsburgerschap ontnomen en werd hij bij terugkeer tijdelijk gevangen gezet. Hij week vervolgens uit naar Noorwegen, waar hij op voorspraak van Willy Brandt werkte als tolk. In 1939 keerde hij terug naar Nederland en werd hij journalist voor de Groene Amsterdammer.
Vlak na de Duitse bezetting richtte Last samen met anderen het illegale blad De Vonk op en was hij actief in het verzet. Na WOII werkte hij mee aan De Vlam, een blad dat beschouwd kan worden als een voortzetting van De Vonk. Van 1950 tot 1954 werkte Last als leraar en regeringsadviseur voor kunst en cultuur in Indonesië op uitnodiging van Mohammed Hatta en Soekarno. De weerslag van deze periode is te vinden in Zo zag ik Indonesië (1956). In 1957 voltooide Last alsnog zijn studie Chinees in Hamburg met een promotie over de Chinese dichter Lu Hsun.
Last debuteerde als dichter met de bundel Bakboordslichten (1926). Henriëtte Roland Holst herkende in hem het toekomstig talent dat paste binnen haar idealen over het socialistisch schrijverschap. Voor Lasts bundel Kameraden! schreef zij dan ook een inleiding. Revolutionair elan en sociale bewogenheid kenmerken het werk van Lasts proza en poëzie van voor WOII. Daarna wordt zijn werk minder uitgesproken revolutionair en radicaal. In die vooroorlogse periode schreef hij revolutionaire poëzie voor de jaarboeken Tijdsignalen (1929-1930). Hij was mederedacteur van Links richten (1932-1933), een tijdschrift dat geen scheiding wenste aan te brengen tussen kunst en klassenstrijd. Het blad werd in de roerige jaren zeventig opnieuw uitgegeven (1973) met een nawoord van Martin Mooij. Last schreef voorts pamfletten en reportages voor de SDAP en maakte vertalingen van Chinese poëzie.
In 1933 verscheen zijn roman Partij remise, een simultaanroman waarin hij de verschillende milieus en de maatschappelijke tegenstellingen rond 1920 beschrijft. Deze roman wordt samen met de reportageroman Zuiderzee (1934), over inpolderingswerkzaamheden van het IJsselmeer, in de literatuurgeschiedschrijving ingedeeld bij de Nieuwe Zakelijkheid. In 1936 verscheen opnieuw poëzie in De bevrijde eros: een ketter in Moorenland en andere gedichten. In deze tijd kwam Last, mede onder invloed van Gide, meer en meer met zichzelf in het reine over zijn homoseksuele geaardheid die in deze bundel een uiting vond.
Na WOII publiceerde Last weer poëzie in de bundel Tegen de draad (1960). Voor de reeks Helden van de Geest schreef hij een monografie over Confucius (1961). In 1966 verscheen Mijn vriend André Gide. Van deze Franse collega-auteur heeft Last veel werk vertaald. In Drie over rood (1968) werden de verhalen van Marianne (1930) en de romans Zuiderzee (1934) en Elfstedentocht (1941) opnieuw uitgegeven. In 1960 werd Lasts gehele oeuvre bekroond met de Marianne Philipsprijs en in 1966 kreeg hij de Joost van den Vondelprijs van de Westfälische Wilhelms Universität in Münster.
Het Letterkundig Museum in Den Haag beschikt over een grote verzameling brieven van Jef Last aan tal van literaire figuren en andere bekende persoonlijkheden.
Literatuur: BNTL; Oosthoek; WP-lexicon; H. Roland Holst, ‘Bloeitij in de Nederlandse letteren’, in: Socialisme en democratie 2 (1940) 2, p. 114-123; F. van Leeuwen e.a. Proficiat: Jef Last 65 jaar (1963); M. Mooij en A.G. Put. Jef Last (1963); F. Auwera, ‘Jef Last’, interview in: Schrijven of schieten (1969), p. 102-110; M.-J. Buck e.a. Links richten tussen partij en arbeidersstrijd (1975); H. Berendsen en R. Weeda. Uit de vonk zal de vlam oplaaien (1980); G.H. ’s-Gravesande, ‘Jef Last’, interview in: Al pratende met … (1980), p. 159-167; N. van de Pavert. Jef Last tussen partij en zichzelf (1982); R. Wester, ‘Josephus Carel Franciscus Last (roepnaam Jef Last)’, in: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (dl 8, 2000), p. 142-146; T. Sintobin en W. Kuster, ‘’Als een steen in oprimpelend water’, regionaliteit in Jef Lasts ‘Zuiderzee’(1934)’, in: ‘Streekliteratuur in Vlaanderen en Nederland’, speciaal nummer van Spiegel der Letteren 47 (2005) 2, p. 99-146.
G.J. van Bork
[Herschreven, december 2007]