Kouwenaar, Gerrit
Nederlands dichter en prozaschrijver (Amsterdam 9.8.1923). Kouwenaar debuteerde als dichter met de in eigen
beheer uitgegeven bundel traditionele gedichten Vroege voorjaarsdag (1941). In 1943 werd hij gearresteerd
vanwege zijn medewerking aan het illegale tijdschrift Lichting. Na zijn vrijlating dook hij onder en droeg nog
enkele spotsonnetten bij aan het illegale Parade der Profeten.
Na WO II debuteerde hij met proza in de novellenbundel Uren en sigaretten (1946). In 1948 trad Kouwenaar toe
tot de Experimentele Groep Holland, samen met Lucebert en Jan G. Elburg. Deze groep ging kort daarna op in
de internationale Cobrabeweging en Kouwenaar droeg bij aan hun tijdschriften Reflex en Cobra. Samen met de
Cobra-schilder Constant publiceerde hij Goede morgen haan (1949), een combinatie van gedichten en
tekeningen. Intussen voorzag Kouwenaar in zijn levensonderhoud door zijn medewerking aan de kunstredactie
van De Waarheid van 1945 tot 1950 en vervolgens als free-lance medewerker van Vrij Nederland en als
redacteur van Podium. Voor Het Vrije Volk was hij recensent beeldende kunst en van 1972 tot 1981 was hij
redacteur van De Gids.
Kouwenaars romans over WO II Negentien-nu (1950) en Ik was geen soldaat (1951) en de novelle Val, bom!
(1956) werden enkele keren herdrukt en in 1984 opgenomen in Drie romans. Maar Kouwenaar is vooral bekend
geworden als dichter. Die bekendheid begon met de experimentele dichtbundel Achter een woord (1953) en zijn
poëzie groeide in waardering met de bundel Het gebruik van woorden (1958), waarin hij zich toonde als een
sociaal en marxistisch bevlogen dichter van hetzelfde elan en revolutionaire taalgebruik als Lucebert en Jan G.
Elburg met wie hij ging behoren tot de Experimentelen of Vijftigers. In de jaren vijftig en als redacteur van
Podium zou hij zich ontwikkelen tot de pleitbezorger van deze groep en hun opvattingen verdedigen in de
bloemlezing Vijf 5-tigers (1955). Zijn gedichtenbundels uit deze periode, Achter een woord, Hand o.a. (1956),
De ondoordringbare landkaart (1957) en Het gebruik van woorden, werden later verzameld in Sint Helena komt
later. Gedichten 1948-1958 (1964).
In de bundel Het gebruik van woorden was al de kiem aanwezig van een ontwikkeling die Kouwenaar zou
wegvoeren van de sociale en politieke actualiteit en hem de weg deed inslaan van een meer taalgericht
dichterschap. De bewustwording van de problematische relatie tussen taal en werkelijkheid was het begin van
een dichterschap waarin taal niet langer als communicatiemiddel werd opgevat, maar als materiaal voor een
zelfstandige creatie. Een titel als 'Een gedicht als ding' laat zien waar zijn nieuwe dichterlijke programma op uit
is: het gedicht zelf moet werkelijkheid worden. Vanaf de bundel De stem op de 3e etage (1960) is dit streven naar
autonome poëzie steeds sterker geworden. Het ontbreken of wegwerken van directe aanleidingen als emoties of
levensfeiten is daar onderdeel van en maakt zijn poëzie voor lezers abstract en daardoor op het eerste gezicht
moeilijk toegankelijk. In die context krijgen concrete woorden als 'brood', 'vlees', 'eten' en dergelijke in de
poëzie van Kouwenaar de functie van trefwoorden met een symbolische betekenis, waarbij 'brood' bijvoorbeeld
kan staan voor 'liefde', maar alleen uit het vers zelf is die betekenis te reconstrueren. Het gebruik van dit soort
'eet-metaforen' toont aan hoezeer poëzie voor Kouwenaar een eerste levensbehoefte is. Deze opvattingen en dit
taalgebruik hebben ook de bundels Zonder namen (1962) en Volledig volmaakte oneetbare perzik (1978) in hoge
mate bepaald.
De poëzie van Kouwenaar is sterk ambigu en die dubbelzinnigheid is bewust nagestreefd. Daartoe maakt hij bij
voorkeur gebruik van de paradox en het enjambement: de paradox om te laten zien waar tegendelen elkaar raken
en beïnvloeden, en het enjambement om woorden op de grens van de regel een dubbelfunctie te geven.
Over Kouwenaars poëzie van de laatste twintig jaar bestaan tegengestelde opvattingen. Sommigen zijn van
mening dat die poëzie weer vaker in het teken staat van de communicatie en de aanleiding in de werkelijkheid
duidelijker laat zien. In Een geur van verbrande veren (1991) bijvoorbeeld is een afdeling 'opdrachten'
opgenomen en komen allerlei gebeurtenissen uit de actualiteit als aanleiding voor gedichten voor. Anderen
daarentegen zien weinig redenen om van een koersverlegging in Kouwenaars poëzie te spreken. Hoewel
Kouwenaar in Het ogenblik: terwijl (1987) gebruik maakt van privé-emoties, bouwt hij die in zijn poëzie om tot
algemeen menselijke ervaringen met een existentiële lading en wordt om die reden gesproken van de
'metafysische betekenis' van Kouwenaars poëzie.
Kouwenaar heeft een groot aantal toneelstukken vertaald, zoals die van Brecht, Goethe, Schiller, Hochhuth,
Sartre en Dürrenmatt. In 1967 kreeg hij voor zijn vertaalwerk de Martinus Nijhoffprijs. In 1982 werden
Kouwenaars gedichten verzameld en uitgegeven in Gedichten 1948-1978 en vervolgens in Helder maar grijzer.
Gedichten 1978-1996 (1998).
De poëzie van Kouwenaar is vele malen bekroond. In 1962 werd hem de Jan Campertprijs toegekend voor De
stem op de 3e etage. De Poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam kreeg hij maar liefst drie keer, in 1958, 1961 en
1963. In 1970 kreeg hij de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre en in 1989 de Prijs der Nederlandse Letteren,
eveneens een oeuvreprijs. In 1997 viel hem de VSB-Poëzieprijs ten deel voor De tijd staat open (1996).
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; C.W. van de Watering, 'Ik
beproef het te lezen. Bij een programmatische cyclus van Gerrit Kouwenaar', in: Merlyn 1 (1962-1963) 5, p. 37-64; De Beweging van Vijftig (Schrijversprentenboek 10, 1965); R. Bloem, 'Gerrit Kouwenaar. Van ding naar taal
naar ding', in: K. Fens e.a. (red.). Literair Lustrum I (1966), p. 171-188; A.L. Sötemann, 'Gerrit Kouwenaar en
de poëzie', in: Nieuwe Taalgids 68 (1975) 5, p. 345-360; Gerrit Kouwenaar-nummer van De Vlaamse Gids 63
(1979) 5; R.L.K. Fokkema. Het komplot der Vijftigers (1979), p. 87-103; W. Kusters. Een tuin in het niks: vijf
opstellen over Gerrit Kouwenaar (1983); C.W. van de Watering, 'De vroege poëticale opvattingen van Gerrit
Kouwenaar', in: Nieuwe Taalgids 78 (1985) 5, p. 431-446, 6, p. 513-522, 79 (1986) 1, p. 57-73; W. Kusters. De
killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar (1986); F. Berndsen, 'Gerrit Kouwenaar en de poëtica', in:
Onderzoeksverslag in het kader van het onderzoeksprojekt: Theorie en geschiedenis van de universitaire
beschouwing van de (Nederlandse) letterkunde (dl XIII, 1989), p. 1-59; K. Fens. Van huis tot huis. Over de
poëzie van Gerrit Kouwenaar (1993); Kouwenaar-nummer van De Revisor 20 (1993) 3; W. Kusters. Poëzie als
perfecte misdaad, toegelicht aan de hand van de zaak Kouwenaar (1995); A.L. Sötemann. Verzen als leeftocht.
Over Gerrit Kouwenaar (1998); W. Kusters, 'Men is de mens niet. Humanisme-opvattingen bij Jan G. Elburg en
(in het bijzonder) Gerrit Kouwenaar', in: Nederlandse Letterkunde 9 (2004) 1, p. 1-17.
G.J. van Bork
[Herschreven, februari 2007]