Koolhaas, Anton
Anthonie Koolhaas, Nederlands prozaschrijver, criticus en scenarioschrijver (Utrecht 16.11.1912 - Amsterdam
16.12.1992). Van 1935 tot 1945 was Koolhaas redacteur buitenland bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant,
waarin hij ook zijn eerste dierenverhalen publiceerde. In 1937 verscheen in dat blad de strip Stiemer en Stalma,
waarvoor zijn vriend Leo Vroman de tekeningen verzorgde. Van 1946 tot 1952 werkte Koolhaas als film- en
toneelcriticus voor De Groene Amsterdammer en schreef hij samen met Simon Carmiggelt de satirische rubriek
'De Kleine Krant'. In 1952 vertrok hij voor de Stichting Culturele Samenwerking voor twee jaar naar Indonesië.
Na zijn terugkeer in Nederland werkte hij als adviseur voor Polygoon Profilty, schreef toneelkritieken voor Vrij
Nederland en was docent scenarioschrijven bij de Nederlandse Filmacademie. Vanaf 1 januari 1968 werd hij
directeur van de Filmacademie. Koolhaas belangstelling voor en ervaring met het medium film blijkt uit zijn
eigen film De dijk is dicht (1950) en zijn scenario's voor Bert Haanstra's films Alleman (1963) en Bij de beesten
af (1972).
Pas in 1956 verscheen van Koolhaas zijn officiële literaire debuut met de bundel Poging tot instinct en andere
dierenverhalen, een keuze uit de verhalen die hij nog voor WO II geschreven had in zijn NRC-tijd en die hij voor
deze bundel in een enkel geval herschreef. Opvallend aan Koolhaas' dierenverhalen is dat hij breekt met het
traditionele dierenverhaal zoals de dierenfabel of het dierensprookje. Koolhaas' dieren zijn individuen die ergens
naar streven, maar tenslotte onvermijdelijk een nederlaag lijden in dat streven en in een situatie belanden die
geen uitzicht meer biedt anders dan de dood. Die doeleinden kunnen allerlei vormen aannemen en variëren van
nesteldrang en voortplanting tot hogere mystieke ervaringen. Doorgaans is de mens in deze verhalen slechts
schetsmatig aanwezig en als jager, visser, slager of boer de veroorzaker van de dood van het dier. Koolhaas
maakt gebruik van komische woordcombinaties en wonderlijke of dwaze dwangmatige zinnetjes die hij zijn
dieren in de mond legt, waardoor een relativerende humor ontstaat en elke zwaarmoedigheid uit zijn verhalen
wordt geweerd.
Vanaf deze eerste bundel verschijnt er elk jaar wel een nieuwe bundel dierenverhalen: Vergeet niet de leeuwen te
aaien (1957), Er zit geen spek in de val (1958), Gekke witte (1959), Een gat in het plafond (1960), Weg met de
vlinders (1961).
Te beginnen met De hond in het lege huis (1964) verschijnen dan steeds vaker romans waarin mensen de
hoofdrol spelen en vanaf De nagel achter het behang (1971) nog vrijwel uitsluitend romans over mensen. Maar
ook daarin blijft de thematiek gericht op leven, liefde en dood. Zowel in deze romans als in zijn dierenverhalen
is Koolhaas op zoek naar grenssituaties waarin vragen over de zingeving van het bestaan opkomen en waarvoor
de antwoorden gezocht worden buiten de traditionele levensbeschouwelijke opvattingen.
Koolhaas heeft zelf meegewerkt aan de verfilming van zijn romans. Zo bewerkte hij De nagel achter het behangvoor Haanstra's film Dokter Pulder zaait papavers (1975) en werkte hij mee aan Een pak slaag (1979). Hij
schreef ook enkele toneelstukken, zoals Niet doen, Sneeuwwitje (1966), een spel in drie bedrijven, en Noach
(1970), een spel in vier episoden.
In 1990 bundelde Van Oorschot de dierenverhalen van Koolhaas in Alle dierenverhalen en in 1999 gaf
Malmberg De mooiste dierenverhalen van hem uit. Het werk van Koolhaas is vele malen bekroond. Voor Er zit
geen spek in de val kreeg hij in 1959 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, voor Gekke witte in 1961 de
Prozaprijs van de Gemeente Amsterdam, voor Blaffen zonder onraad (1972) in 1972 de Vijverbergprijs, en voor
Vanwege een tere huid (1973) zowel de Tollensprijs in 1973 als de Multatuliprijs in 1974. In 1989 werd hem de
Constantijn Huygensprijs toegekend voor zijn gehele oeuvre en in 1992 tenslotte de P.C. Hooftprijs.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; Bibeb, 'Ik zit in alle figuren,
al zijn het regenwormen', interview in: Bibeb & Vips (1965), p. 25-33; C. Ouboter. Het werk van Anton
Koolhaas en de dierenverhalen en -gedichten in de huidige literatuur (typoscript, 1966); J.H. Bonten. Anton
Koolhaas (1970); H.S. Haasse, 'Anton Koolhaas: Prijs het slijk', in: K. Fens e.a. (red.). Literaire lustrum 2.(1973), p. 177-188; I. Meijer, 'Anton Koolhaas', in: Interviews (1974), p. 141-155; J. Kruithof. Vertellen is
menselijk. Essay over Koolhaas (1976); F. de Swert, 'Anton Koolhaas', in: Zes auteurs in beeld (1977), p. 29-52;
W.M. Roggeman, 'Gesprek met Anton Koolhaas', in: Beroepsgeheim 2 (1977), p. 21-33; J.G.M. Weck en
B.W.M. Weck-van de Biggelaar. Anton Koolhaas (1978); W. de Moor. Koolhaas onder de mensen. Profiel van
een bovenmaats auteur (1978); J. Bonten. A. Koolhaas (1980); J.C. van Aart, 'Als dieren kunnen spreken ... Een
studie van de dialoog in twee dierenverhalen van A. Koolhaas', in: Spiegel der Letteren 24 (1982) 2, p. 128-150;
Koolhaas-nummer van Tirade 31 (1987) 312; W. de Moor, 'Een omgeving scheppen voor emoties', in: Jan
Campertprijzen 1989 (1989), p. 9-60; Koolhaas-nummer van Tirade 37 (1993) 344; W. de Moor, 'Anthonie
Koolhaas', in: Jaarboek Mij der Ned. letterkunde 1993-1994 (1995), p. 127-133; W. Kusters, 'Tussen bijbel en
biologie. Een lectuur van Koolhaas'spel Noach (1970)', in: Tijdschrift Ned. Taal- en Letterkunde 120 (2004) 2,
p. 143-154.
G.J. van Bork
[Herschreven, januari 2007]