Kelk, C.J.
Cornelis Jan Kelk, Nederlands prozaschrijver, dichter en criticus (Amsterdam 28.8.1901 - Doorwerth
25.12.1981). Kelk studeerde enige tijd aan de Openbare Handelsschool in Amsterdam, bereidde zich voor om te
gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam, maar vanaf 1920 werkte hij in de uitgeverij en later voor de
Boekverkopersbond.
Kelks eerste gedichten verschenen in Het Getij. Via dit tijdschrift leerde hij J.J. Slauerhoff en Constant van
Wessem kennen. Met die laatste publiceerde hij een bundel proza en poëzie onder de titel Lampions in den wind
(1921). Kelk schreef een aantal speelse, soms geestige boekjes samen met Van Wessem die daarin publiceerde
onder het pseudoniem F. Chasalle, terwijl Kelk zich van het pseudoniem Thomas Beker bediende. In 1924
verscheen het samen met Van Wessem geschreven toneelstuk De terugkeer van Don Juan en in 1932 Harlekijn,
commedia dell'arte, eveneens een duoproductie.
In 1925 was Kelk redacteur geworden van De Vrije Bladen (tot 1928). Vanaf 1934 wijdde Kelk zich vooral aan
literatuur en journalistiek. Onder invloed van zijn vriend, de beeldhouwer Frits van Hall, vestigde hij zich in Zuid
Frankrijk waar zijn huis een ontmoetingsplaats werd voor schrijvers en beeldend kunstenaars. Van zijn vele
contacten in die wereld maakte hij gebruik in zijn herinneringen in Ik kéék alleen (1968) en in Wie ik tegenkwam
(1981), maar ook voor zijn biografie over J.J. Slauerhoff: Leven van Slauerhoff (1959, 19812). Vlak voor WO II
keerde Kelk terug naar Nederland.
Kelk zou zich steeds meer gaan richten op het proza. Ook daarin toont hij zich vooral een blijmoedig
levensgenieter die bij uitstek schrijft over speelse en vrijzinnige onderwerpen. Zijn belangstelling ging uit naar
het opgewekt-vitale of libertijnse leven uit het verleden, zoals in zijn biografie Jan Steen (1932), eigenlijk meer
een 'vie romancée', en in Judaspenningen en pauweveren (1945).
Intussen had Kelk zich ook verdienstelijk gemaakt als bloemlezer. Samen met Halbo C. Kool stelde hij een reeks
bloemlezingen uit de Nederlandse poëzie samen: Middel-Nederlandsche lyriek (1934), Nieuwste dichtkunst
(1934) en Moderne lyriek (1935).
Na WO II werd Kelk redacteur van het tijdschrift Ad Interim (van 1945 tot 1949) en letterkundig redacteur van
De Groene Amsterdammer. In 1948 verscheen zijn De Nederlandse poëzie van haar oorsprong tot heden (2 dln),
waarin hij niet alleen een kenschets van die poëzie geeft, maar ook een beoordeling ervan. Samen met J.A.
Meijers verzorgde hij in 1961 een Geschiedenis van de Nederlandse letterkunde in vogelvlucht (19715).
Kelk heeft ook veel vertaalwerk verricht. Zo vertaalde hij onder meer werk van Charles Dickens, Alexandre
Dumas, Casanova, Bocaccio, Gustave Flaubert, Guy de Maupassant, Erich Maria Remarque en John Steinbeck.
In 1961 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de Marianne Philipsprijs.
Literatuur: BNTL; BWN; Oosthoek; WP-lexicon; V.E. van Vriesland, 'Drie vonkelende Kelkjes', in:
Onderzoek en vertoog (dl 2, 1958), p. 36-46; Th. de Vries, 'Cornelis Jan Kelk, Amsterdam 28 augustus 1901 -
Doorwerth 25 december 1981', in: Jaarboek Mij Ned. letterkunde (1983), p. 69-83; Th. de Vries, 'C.J.
Kelk/Thomas Beker 1901-1981', in: 't Is vol van schatten hier ... (1986), p. 251-253; A. Portegies, ''Een vriend
over wie al te veel was geroddeld...'Jan Slauerhoff volgens Cees Kelk', in: Biografie Bulletin 4 (1994) 1, p. 43-51.
G.J. van Bork
[Herschreven, december 2006]