Jonckheere, Karel
Carolus Joannes-Baptista Jonckheere, Vlaams dichter, criticus en prozaschrijver (Oostende 9.4.1906 - Rijmenam
14.12.1993). Jonckheere was aanvankelijk leraar en werd in 1945 directeur van een middelbare school in Veurne.
In 1946 werd hij rijksinspecteur van de Openbare Bibliotheken en in 1954 adviseur letteren voor het Ministerie
voor Nationale Opvoeding en Cultuur. In 1973 ging hij met pensioen. Intussen vervulde hij ook hoge politieke
functies: in 1945 als privé-secretaris van de minister van Binnenlandse Zaken en in 1966 als adjunct-kabinetchef
van de minister van Nederlandse Cultuur.
Ook in de literaire wereld speelde Jonckheere een belangrijke rol. Hij was bestuurslid van de Vereniging van
Vlaamse Letterkundigen en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Na 1945 was
hij redactielid van De Vlaamse Gids, het Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Gids, Ad Interim, De Nieuwe Stem en
Delta. Al deze institutionele activiteiten zorgden ervoor dat hij jarenlang een grote invloed uitoefende binnen de
Vlaamse literaire wereld. In Nederland werd hij bij een groter publiek bekend door het radio- en
televisieprogramma Hou je aan je woord, waaraan hij meewerkte samen met Godfried Bomans, Harry Mulisch
en Hella Haasse.
Hoewel Jonckheere katholiek werd opgevoed, maakte hij zich los van de kerk en ontwikkelde hij zich tot een
strijdbaar vrijzinnig liberaal, maar emotioneel is hij altijd verbonden gebleven met zijn rooms-katholieke
verleden. Jonckheere heeft vrijwel alle literaire genres beoefend, maar is toch vooral dichter. Bijna al zijn werk is
sterk autobiografisch gericht, ook al worden autobiografische feiten vaak verhuld of geïroniseerd weergegeven.
De belangrijkste en regelmatig terugkerende thema's in Jonckheere's poëzie zijn de afwijzing van het geloof, de
jeugd en de band met de ouders, de dreigende kinderloosheid, de blindheid van zijn zoon, de lichamelijke
aftakeling en de dood. In zijn poëzie werkt Jonckheere deze thema's uit en verbreedt hij ze tot een algemeen
probleem, maar vaak worden ze ook geïroniseerd of verpakt in anekdotes.
Aanvankelijk lijkt Jonckheere nog schatplichtig aan het expressionisme van Van de Woestijne, vooral wat de
heftigheid van gevoelens betreft. Een voorbeeld van dit type poëzie is de bundel Gewijde grond (1937). Met de
bundel De Hondenwacht (1951) lijkt Jonckheere zich te verwijderen van deze gevoelige, expressionistisch
gekleurde poëzie en worden zijn gedichten meer afstandelijk en soms zelfs bitter. Hij kiest dan steeds vaker voor
de parlandostijl. Ook de bundel Van zee tot schelp (1955) is in deze verhalende stijl geschreven. De emoties
worden erin getemperd door de objectieve toon. Steeds meer kiest Jonckheere voor de fabel en de ballade en
maakt hij gebruik van taalspel. Jonckheere's toenemende problemen met zijn gezichtsvermogen leidden tot de
bundel Ogentroost (1961). Daarin speelt hij een spel met het in het verleden visueel waargenomene en wat
daarvan verloren gaat. Uiteindelijk leidt dat tot bezinning op het bestaan. De toon van deze gedichten is soms
cynisch, soms ironisch, maar vooral gericht op het behoud van eigenwaarde.
In Recht op da Capo (1988) doet Jonckheere een poging om een poëtische autobiografie te schrijven, zoals hij
dat in proza zal doen in zijn memoires die vanaf 1968 verschijnen in De vogels hebben het gezien (1968), Ik had
die man kunnen zijn (1969), Waar plant ik mijn ezel? (1974), Mijn dochter wordt sirene (1975), De man met de
ruiker (1977), Verbannen in het vaderland (1978) en Wuiven naar gisteren (1987). In 1956 stelde Pierre H.
Dubois de bundel Verzamelde gedichten van Jonckheere samen. Zelf bundelde Jonckheere zijn poëzie in 1973 in
Poëtische inventaris in 1976 aangevuld in Na-zicht.
Jonckheere verzorgde samen met anderen een groot aantal bloemlezingen, onder meer in Facetten der
Nederlandse poëzie voor de Nimmer Dralende Reeks en voor Literair akkoord. Voorts schreef hij inleidingen in
uitgaven van het werk van anderen, zoals dat van Bertus Aafjes, Gaston Burssens, Richard Minne, Firmin van
Hecke en Hugues C. Pernath.
Jonckheere publiceerde een aantal essays over De literatuur in België (1958) of over afzonderlijke schrijvers,
zoals over Raymond Brulez (1961). Zijn liefde voor het taalspel komt tot uiting in de verzamelingen Filter uw
dag (1970), Halve zolen en achterlappen (1974) en Ook ik, zelfs gij, vooral wij (1976), drie bundels aforismen.
In 1992 stelde Herman de Coninck een bloemlezing samen uit het oeuvre van Jonckheere onder de titel Niemand
moet mij helpen sterven (maar eenieder mag me leren leven).
Het werk van Jonckheere is veelvuldig bekroond. In 1943 kreeg hij de Lode Baekelmansprijs voor het
reisverhaal Cargo (1940). Voor zijn poëziebundel Spiegel der zee (1946) ontving hij in 1947 de Driejaarlijkse
Staatsprijs voor Vlaamse Poëzie, een prijs die hem in 1956 opnieuw ten deel viel voor Van zee tot schelp.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; R. van de Moortel, 'Bij Karel Jonckheere',
interview in: Vijf dichters aan het woord (1943), p. 41-78; E. van Ruysbeek. Karel Jonckheere als dichter
(1947); M. Gijsen. Karel Jonckheere (1964); 7 over Karel Jonckheere (1967); R. Bodart. Karel Jonckheere
(1968); R. Roemans en H. van Assche. Bibliografie van Karel Jonckheere (1968); J. Florquin, 'Karel
Jonckheere', interview in: Ten huize van ... (V, 1969), p. 9-61; B. Decorte. Karel Jonckheere. Benadering van
zijn persoon en zijn geschriften (1974); Karel Jonckheere. Autobiografie, bibliografie, beschouwingen (1976); F.
Cornelis (red.). Het wordt klaar door de ruiten. Hulde aan Karel Jonckheere (1986); B. Decorte, 'Karel
Jonckheere, 9 april 1906 - 13 december 1993', in: Jaarboek Kon. Academie Ned. taal- en letterkunde (1998), p.
125-128; J. Brouwers, 'Grafsteen aan de Dijle. Herinneringen aan Karel Jonckheere', in: Papieren levens (2001),
p. 76-108.
G.J. van Bork
[herschreven, oktober 2006]