Jolles, André
Johannes Andreas Jolles, Nederlands dichter, kunsthistoricus en literatuurtheoreticus (Nieuwediep N.H. 7.8.1874
- Leipzig 22.2.1946). Jolles' moeder schreef novellen onder het pseudoniem Catharina en had veel contacten in
de Amsterdamse kunstenaarswereld. Zij introduceerde haar zoon in de kring van De Nieuwe Gids. Jolles zelf
schreef gedichten voor dat tijdschrift, maar ook voor Van Nu en Straks en het Tweemaandelijksch Tijdschrift.
Opstellen over kunst publiceerde hij in De Telegraaf, De Amsterdammer en De Kroniek. Al bij de oprichting van
De Kroniek in 1895 werd Jolles mederedacteur. Hij schreef er de 'Brieven van Piet den Smeerpoets' voor en
raakte er bevriend met Johan Huizinga. Een aantal bezoeken aan Florence brachten hem tot grote bewondering
voor de vroege Italiaanse Renaissance. In zijn poëzie toont hij zich een symbolist, met welke stroming hij in
Frankrijk had kennisgemaakt.
Vanwege zijn huwelijk met een Duitse vestigde Jolles zich in Duitsland, waar hij geschiedenis en archeologie
ging studeren aan de Universiteit van Freiburg im Breisgau. In 1905 promoveerde hij op het proefschrift Vitruvs
Aesthetik, waaruit zijn belangstelling voor esthetische classificatie blijkt. Op 26 oktober 1914 liet Jolles zich
naturaliseren tot Duitser en vocht in het Duitse leger aan het Westfront. Tijdens de Duitse bezetting van België
werd Jolles benoemd tot hoogleraar aan de vervlaamste hogeschool van Gent. In 1919 werd hij buitengewoon
hoogleraar aan de Universiteit van Leipzig, eerst voor de Vlaamse en Noordnederlandse taal- en letterkunde en
vanaf 1923 ook voor de vergelijkende literatuurwetenschap. In die functie schreef hij een aantal opstellen voor
De Gids, waar hij via bemiddeling van Huizinga aan meewerkte. Deze publicaties vormden de basis voor zijn
boek over vertelvormen Einfache Formen (1930), waarmee hij internationale roem verwierf. Het boek legt de
grondslag voor het formalisme en structuralisme, zoals dat pas na WO II in de literatuurwetenschap zou
doordringen. Het werd dan ook in 1956 herdrukt.
Jolles raakte meer en meer geïsoleerd van Nederland. In 1933 werd hij lid van de NSDAP en ook tijdens WO II
bleef hij trouw aan het nationaal-socialisme. In 1944 werd hem door Hitler de Goethe Medaille toegekend voor
zijn wetenschappelijke verdiensten. In februari 1946 maakte Jolles een eind aan zijn leven.
Literatuur: BNTL; BWN; WP-lexicon; W. Thys, 'Uit het leven en werk van André Jolles (1874-1946)', in:
Nieuwe Taalgids 47 (1954) 3, p. 129-137; H.G.M. Prick, 'Lodewijk van Deyssel en André Jolles', in: Lodewijk
van Deyssel: dertien close-ups (1964), p. 103-121; K. Beekman, '"Enkelvoudige vormen" en hun nawerking', in:
Spektator 12 (1982-1983) 5, p. 329-344; A. Bodar, 'Het verliteratuurde leven van André Jolles', in: Maatstaf 31
(1983) 8, p. 32-47; A. Bodar, 'Clio en Melpomene herbeschouwd', in Spektator 16 (1986-1987) 6, p. 407-420;
A. Bodar. De schoonheidsleer van André Jolles. Morphologische beschouwingen (1987); B. Wackernagel-Jolles,
'Hommage à mon père André Jolles. Herinneringen van de middelste dochter', in: Maatstaf 41 (1993) 1, p. 62-75; W. Thys. André Jolles (1874-1946). "Gebildete Vagant". Brieven en documenten (2000); F. Hinskens,
'André Jolles. 'Van vagant tot ontheemde'', in: Nachbarsprache Niederländisch 17 (2002) 1-2, p. 66-82.
W. Gobbers en G.J. van Bork
[herschreven, oktober 2006]