Huizinga, Johan
Nederlands historicus en prozaschrijver (Groningen 7.12.1872 - De Steeg 1.2.1945). Huizinga
bezocht het gymnasium van zijn geboortestad en studeerde daar aan de universiteit vanaf 1891
Nederlandse en Oosterse taal- en letterkunde. In 1897 promoveerde hij in Groningen op het
proefschrift De Vidûsaka in het Indisch tooneel. Hij werd leraar geschiedenis in Haarlem en in
1903 privaatdocent in de oudheid- en letterkunde van Voor-Indië aan de universiteit van
Amsterdam. Weldra keerde zijn belangstelling zich echter naar de westerse en met name de
middeleeuwse geschiedenis. In 1905-1906 verscheen zijn eerste grotere studie op dit gebied,
De opkomst van Haarlem in de Bijdragen voor de Vaderlandsche geschiedenis en
oudheidkunde. In 1905 werd hij benoemd tot hoogleraar middeleeuwse en nieuwe
geschiedenis te Groningen en in 1915 volgde zijn aanstelling tot hoogleraar algemene
geschiedenis in Leiden, waar hij tot 1941, het jaar waarin de bezetter de universiteit sloot, in
functie bleef. In 1942 werd hij tijdelijk gevangengezet in Sint Michielsgestel.
Huizinga heeft zich in zijn historisch werk op verschillende terreinen bewogen: deels
vaderlandse, deels lokale geschiedenis. Daarnaast algemene cultuurgeschiedenis, algemene
cultuurwetenschap, hedendaagse cultuurbeschouwing en theorie der geschiedenis. In 1912
verscheen de verhandeling Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef, waarin hij het
ontstaan van het nationaal besef uit het Bourgondische partijgevoel verklaarde. In 1913 gaf
Huizinga in zijn rede Over de betekenis van 1813 voor Nederland's geestelijke beschaving
zijn grootse visie op de vaderlandse cultuur van de 17e tot het midden van de 19e eeuw. In
1914 volgde De geschiedenis der Groningse universiteit, naar aanleiding van haar 300-jarig
bestaan. Van 1916 tot 1932 maakte hij deel uit van de redactie van De Gids.
In 1919 verscheen zijn cultuurhistorisch hoofdwerk Herfsttij der middeleeuwen. Kort tevoren
(1918) had hij het veel minder bekende Mensch en menigte in Amerika gepubliceerd, waarin
hij ook aan de economische aspecten aandacht besteedt. Cultuurhistorische studies volgden
over de 12e eeuw, de renaissance en de 18e eeuw. Beroemd werd ook Nederland's beschaving
in de zeventiende eeuw (1941, eerder in het Duits verschenen). Van zijn biografieën verdienen
vermelding Erasmus (1924) en Leven en werk van Jan Veth (1927). Op het gebied van de
algemene cultuurwetenschap schreef Huizinga Homo ludens, proeve eener bepaling van het
spel-element der cultuur (1938), met talloze voorbeelden uit onder andere archaïsche culturen.
De 20e -eeuwse cultuurcrisis behandelde Huizinga onder meer in In de schaduwen van
morgen (1935) en het postuum verschenen Geschonden wereld (1945). Deze werken hebben,
naast Herfsttij, zijn naam gevestigd. Over de theorie der geschiedenis schreef hij onder meer:
De wetenschap der geschiedenis (1937). In het algemeen kan men zeggen dat Huizinga in zijn
latere jaren steeds meer overging van beeldende cultuurhistorie naar cultuurbeschouwing en
theorie.
Herfsttij der middeleeuwen is volgens de ondertitel een ‘Studie over levens- en
gedachtenvormen der 14e en 15e eeuw in Frankrijk en de Nederlanden’. Huizinga is daarbij
kennelijk geïnspireerd geweest door Jacob Burckhardts Kultur der Renaissance in Italien.
Huizinga's terrein is beperkter, maar zijn thematiek vertoont meer eenheid. Zijn werk wordt
gedragen door de kerngedachte van de ‘zucht naar schoner leven’, die in de cultuur der late
middeleeuwen haar vervulling zoekt. Daarbij betrekt Huizinga ook de beeldende kunst in zijn
cultuurmorfologische voorstelling. Het beter verstaan van de kunst van de Van Eycks en hun
tijdgenoten is zelfs uitgangspunt geweest van zijn onderzoek. Maar ook de vormen van het
godsdienstig leven en denken vinden in Herfsttij een plaats.
De titel van het boek duidt erop dat Huizinga niet, zoals verscheidene tijdgenoten, de
Oudnederlandse kunst der 15e eeuw als een ‘aanbrekende noordelijke rennaissance’ wilde
zien. De Frans-Bourgondische cultuur der late middeleeuwen was voor hem integendeel een
overdadige ontplooiing in deels al verstarde vormen, een levensstijl, wel schoon, maar ook vol
illusie en holheid. Het werk is een klassiek voorbeeld geworden van uitbeelding van een
cultuur zoals Huizinga die verstond: cultuur als uitdrukking van droom en ideaal, cultuur als
een spel van edele vormen. De esthetische benadering van de cultuurgeschiedenis brengt mee
dat in Herfsttij hof en aristocratie het volle licht krijgen, maar de burger en de boer in de
schaduw blijven. Tegen het verwijt dat hem hierover werd gemaakt, heeft Huizinga zich
verweerd met te zeggen dat het zijn bedoeling niet was geweest een volledig Bourgondische
cultuurgeschiedenis te schrijven. Het gekozen thema en de uitwerking daarvan weerspiegelen
de richting die zijn belangstelling domineerde.
Ondanks de toegenomen kritiek van (cultuur)historici op tal van punten, wordt Herfsttij der
middeleeuwen nog steeds herdrukt en vertaald in vele talen. Het geldt nog steeds als een
standaardwerk over de beschreven periode. Huizinga's Verzamelde werken verschenen in
negen delen (1948-1953) en zijn briefwisseling vervolgens in drie delen (1989-1991). Ter
gelegenheid van de publicatie van de inventaris van het Huizinga-archief (bezorgd door Anton
van der Lem in 1998) richtte de universiteitsbibliotheek van Leiden in 1998 een
tentoonstelling in rond Johan Huizinga.
Literatuur: BNTL; BWN; WP-lexicon; C.T. van Valkenburg. Johan Huizinga, zijn leven en
zijn persoonlijkheid (1946); P. Polman. Huizinga als cultuurhistoricus (1946); H.A. Enno van
Gelder. Prof.Dr. Johan Huizinga (1947); W. Kaegi. Das historische Werk Johan Huizinga's
(1947); Th.J.G. Locher, ‘Johan Huizinga (Groningen, 7 december 1872 - De Steeg, 1 februari
1945)’, in: Jaarboek Mij Ned. letterkunde te Leiden 1945-1946 (1947), p. 88-109; J. Romein.
Tussen vuur en vrijheid (1950); E.G. Vermeulen. Fruin en Huizinga over de wetenschap der
geschiedenis (1956); P. Geyl, ‘Huizinga als aanklager van zijn tijd’, in: Van Bilderdijk tot
Huizinga (1963), p. 210-255; L. Huizinga. Herinneringen aan mijn vader (1963); F.W.N.
Hugenholtz , ‘Herfsttij 50 jaar’, in: Spiegel Historiael 4 (1969) 4, p. 241-423; W.H. Koops,
E.H. Kossmann en G.N. van der Plaat (red.). Johan Huizinga 1872-1972. Papers delivered to
the Johan Huizinga conference Groningen 11-15 decembre 1972 (1973); W. Krul. Historicus
tegen de tijd. Opstellen over leven en werk van J. Huizinga (1990); A. van der Lem. Johan
Huizinga. Leven en werk in beelden en documenten (1993); L. Hanssen. Huizinga en de troost
van de geschiedenis. Verbeelding en rede (1996); H.L. Wesseling, ‘Zoekt Prof. Huizinga
eigenlijk niet zichzelf?’ Huizinga en de geest van de jaren dertig (1996); A. van der Lem. Het
eeuwige verbeeld in een afgehaald bed. Huizinga en de Nederlandse beschaving (1997); Chr.
Schupp. Johan Huizinga: Geschichtswissenschaft als Kulturgeschichte (2000).
Th.J.G. Locher
[Aangevuld, februari 2006]