Hofdijk, W.J.
Willem Jacobsz. Hofdijk, Nederlands dichter, proza- en toneelschrijver (Alkmaar 27.6.1816 -
Arnhem 29.8.1888). Hofdijk was aanvankelijk dorpsonderwijzer in Beusichem en
kantoorklerk in Alkmaar. De gemeente Alkmaar vergunde hem een jaar verlof met behoud
van inkomsten. Dat jaar benutte Hofdijk om te schrijven en zich in Haarlem te wijden aan zijn
tweede talent, de schilderkunst. Door bemiddeling van Jacob van Lennep en J.A. Alberdingk
Thijm kon Hofdijk in 1851 leraar worden aan het Amsterdams gymnasium.
Intussen had hij enige naam gemaakt als schrijver met het ‘Romantisch Dichtstuk’ Rosamunde
(1839), een historisch verhaal op rijm. Het speelt in Verona in de zesde eeuw en is geschreven
in de trant van Byrons Parisina dat door Beets in 1837 was vertaald. Onder invloed van D.J.
van Lenneps pleidooi om nationale stof uit het verleden tot onderwerp te nemen, schrijft
Hofdijk De bruidsdans (1842), een romantisch gedicht over het verleden van Kennemerland.
Hofdijk kwam door zijn publicaties in contact met de schrijvers en kunstenaars van zijn tijd
en maakte al spoedig deel uit van de Kring van Heiloo. In 1856 verscheen zijn Geschiedenis
der Nederlandsche letterkunde. Ook andere historische onderwerpen hadden zijn
belangstelling. Hij schreef geschiedenissen van Kennemerland, over de Tachtigjarige oorlog,
over het beleg van Alkmaar en allerlei andere historische onderwerpen. Zijn hoofdwerk op dit
gebied is ongetwijfeld Ons voorgeslacht in zijn dagelijksch leven geschilderd (1858-1864) dat
zes delen omvat en nog tijdens zijn leven aan een herdruk toe was (1873-18752).
Op verzoek van de rederijkerskamer van Haarlem schreef Hofdijk de drama's op rijm De
laatste dag van Heemskerk's beleg (1851) en Griffo de Saliër (1852). Ook in zijn toneelwerk
is Hofdijk de schrijver van de retorische traditie van zijn tijd, met brede, romantische gebaren
en kloeke taal. Vanwege zijn idealisering van het nationale verleden en zijn pathos wordt
Hofdijk in de literatuurgeschiedschrijving wel gezien als één van de weinige echte
vertegenwoordigers van de Nederlandse romantiek.
Het meest bekend bleven vooral Hofdijks Kennemer balladen (1850-1852), een bundel
verhalende gedichten.
In 1993 werden Hofdijks brieven aan J.A. Alberdingk Thijm uitgegeven door E.M. van Ree.
Literatuur: BNTL; BWN; Oosthoek; WP-lexicon; J. ten Brink, ‘Willem Jacobsz. Hofdijk’,
in: Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw (dl 2, 1888), p. 215-259;
J.G. Frederiks, ‘Levensbericht van Willem Hofdijk, Jacobsz.’, in: Jaarboek Mij Ned.
letterkunde 1889 (1889), p. 197-273; C.J.B. van der Duys. W.J. Hofdijk in zijn leven en
werken (1890); W. Kloos, ‘Literaire kronieken V: Hofdijk’, in: Veertien jaar literatuur-geschiedenis (19254), p. 196-217; A. Hendriks. W. Hofdijk, de minstreel van Kennemerland
(1928); M. Mathijsen (red.). De kring van Heiloo (1982); E. de Ree, ‘Willem Hofdijk, dichter
en schilder’, in: Teylers Museum Magazijn 11 (1993) 1, p. 6-8.
G.J. van Bork
[Herschreven, februari 2006]