Hegenscheidt, Alfred
Alfred Fréderic Hegenscheidt, Vlaams dichter, essayist en toneelschrijver (Sint-Jans-Molenbeek 6.4.1866 - Menton, Frankrijk 9.2.1964). Na het behalen van de onderwijsakte in
1885 was hij achtereenvolgens onderwijzer in Loth (1886-1887) en Brussel (1887-1895). In
1894 promoveerde hij summa cum laude op een niet in druk verschenen proefschrift tot
doctor in de natuurwetenschappen. Van 1903 tot 1913 was hij leraar aardrijkskunde in Brussel
en vervolgens werd hij als docent aan de Université Libre de Bruxelles aangesteld, welke
aanstelling in 1919 omgezet werd in een gewoon hoogleraarschap (tot 1936).
Als lid (vanaf 1887) van het Brusselse dicht- en kunstgenootschap De Distel behoorde hij al
vroeg tot de vriendenkring van de stichters van Van Nu en Straks, waarin zijn eerste bijdragen
verschenen. Met het programmatische essay Rythmus (1894) leverde hij na Vermeylen en Van
Langendonck een van de literaire manifesten waarmee de heterogene Van Nu en Straks-groep
tot een coherent en dynamisch geheel kon uitgroeien. In tegenstelling met de esthetica van De
Nieuwe Gids was dat een pleidooi voor een organisch uit de dichter groeiende, levensechte
kunst, die dicht bij het volk zou staan en mee zou helpen aan de verdere ‘menschwording’.
Uit zijn belangrijkste poëtische werk, de sonnettencyclus Muziek en leven (1894) blijkt dat de
muziek zijn belangrijkste inspiratiebron was: bij Wagner, Schumann, Beethoven, Gluck en
Bach vond hij een muzikale pendant voor zijn gemoedstoestanden. Vooral de
Wagnergedichten zijn merkwaardige documenten die getuigen van de internationale Wagner-mode in de Nederlandse literatuur van het fin-de-siècle. Het besef van zijn gemis aan
beeldend creatief vermogen bracht Hegenscheidt tot uiting in zijn in 1896 in Van Nu en Straks
gepubliceerde ‘Onmacht-gedichten’.
Behalve met uitvoerige kritische opstellen over de wagneriaanse Franse componist Vincent
d'Indy (1897), over Lenteleven van Streuvels (1902) en over de poëzie van Van Langendonck
en Lambrecht Lambrechts (1901), verwierf hij faam met zijn lyrisch drama Starkadd dat
integraal in Van Nu en Straks werd opgenomen (1897, in boekvorm 1898). Stof uit het Deense
skaldenverhaal van Saxo Grammaticus bewerkte hij tot een psychologisch drama van epische
opzet en een grote mate van muzikaliteit. Het toont reminiscenties aan de wagneriaanse,
shakespeariaanse en goethiaanse kunst- en levensopvattingen. De romantisch-heroïsche
vrijheidsdrang vond enthousiaste weerklank in de Van Nu en Straks-generatie, zodat de
officiële miskenning door de jury voor de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Tooneel in 1898 en
de scherpe kritiek van Albert Verwey aanleiding gaven tot felle polemieken. Hoewel Starkadd
vooral een leesdrama is (sommigen spreken liever van een lyrisch stemmenspel), werd het
toch herhaaldelijk en tot ver in de twintigste eeuw opgevoerd.
Van 1903 tot 1906 was Hegenscheidt redacteur van het tijdschrift Vlaanderen, doch
sedertdien wijdde hij zich nagenoeg uitsluitend aan wetenschappelijke studies. Zijn laatste
literaire bijdrage verscheen in de tweede jaargang (1911) van het tijdschrift De Boomgaard.
Literatuur: BNTL; NBW; Oosthoek; WP-lexicon; A. Vermeylen, ‘Starkadd’, in: Verzamelde
opstellen (dl 1, 1904), p. 125-141; R. Roemans, ‘Alfred Hegenscheidt’, in: Toortsen (1960) 3,
p. 13-16; K. Jonckheere, ‘Starkadd en de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel’, in: Nieuw
Vlaams Tijdschrift 17 (1964) 2, p. 200-207; J. van Hoeck. Alfred Hegenscheidt (1966); H.
Teirlinck, ‘Bij het negentigste jaarfeest van Alfred Hegenscheidt’, in: Verzameld werk (dl 9,
1973), p. 741-747; R. Vervliet. Leven met een schrijver. Biografie van Alfred Hegenscheidt
volgens de memoires van Madeleine Hegenscheidt-Heyman en met editie van onuitgegeven
documenten (1977); G. Opsomer, ‘Lyrische held wordt dramatische anti-held. Arca haalt
Starkadd uit het museum’, in: Etcetera 2 (1984) 6, p. 38-44; R. Vervliet, ‘Starkadd ... und
kein Ende?’, in: Documenta 2 (1984) 2, p. 49-91.
R. Vervliet
[Aangevuld, januari 2006]