Heeroma, Klaas Hanzen
Nederlands dichter, essayist en taalkundige (Hoorn, Terschelling 13.9.1909 - Haren,
Groningen 21.11.1972). Heeroma schreef poëzie onder het pseudoniem Muus Jacobse. Hij
studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden, waar Albert Verwey letterkunde en Van
Wijk linguistiek doceerden. Die laatste bracht hem ertoe te promoveren op Hollandsche
dialectstudies (1935).
In 1929 debuteerde Heeroma in Stemmen des tijds met protestants-christelijke poëzie en in
1932 werd hij opgenomen in de redactie van Opwaartsche wegen. In 1936 richtte hij met
anderen het christelijk letterkundig tijdschrift De werkplaats op. Onder de titel Het derde
réveil stelde hij in 1934 een bloemlezing van protestantse poëzie samen, waarbij hij een
programmatische inleiding schreef. Daarin betoogt hij dat na het réveil van Da Costa en dat
van Abraham Kuyper er nu sprake zou zijn van een derde opleving en vernieuwing van het
protestantse culturele leven. In zijn poëzie en kritiek richt hij zich op de traditionele en
bezielde retoriek, waarin de taal wordt opgeladen met een nieuw christelijk elan. In 1932
verscheen een eerste bundel poëzie onder de titel Programma, in 1936 gevolgd door De
doortocht.
Intussen was Heeroma vlak na zijn promotie medewerker geworden van het Woordenboek der
Nederlandsche taal, waarvan hij in 1942 redacteur zou worden. Als dialectoloog werkte hij
als redacteur mee aan de Atlas linguarum Europae. Vooral vanwege zijn taalkundige
verdiensten werd hij in 1949 uitgenodigd om een hoogleraarschap te vervullen aan de
Universiteit van Djakarta, een functie die hij vanwege de souvereiniteitsoverdracht in 1952
moest opgeven. In 1953 werd hij hoogleraar in Groningen voor Nedersaksische taal- en
letterkunde. In coördinatie met andere universiteiten ontstond daar onder zijn leiding de
Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden, die vanaf 1959 in afleveringen zou
verschijnen. Heeroma publiceerde ook veel over algemeen taalkundige verschijnselen, zoals
over spelling, taalgebruik en taalgedrag. Ook over letterkundige onderwerpen schreef hij: Het
probleem Beets (1947), Camphuysen (1950). In het kader van zijn voorzitterschap van de
Maatschappij der Nederlandse letterkunde verzorgde hij in 1966 een uitgave van het
Gruuthuse-handschrift, waaraan hij vervolgens een reeks beschouwingen wijdde.
Tijdens WOII schreef Heeroma verzetspoëzie die in 1945 gebundeld werd in Vuur en wind en
bekroond werd met de Van der Hoogtprijs. Aan de nieuwe berijming van de Psalmen (1968)
leverde hij bijdragen, evenals aan het nieuwe Liedboek voor de kerken (1973). In 1969
ontving hij de Joost van den Vondelprijs voor zijn werk. In 1982 verzorgde Ad den Besten
een bloemlezing uit de poëzie van Muus Jacobse onder de titel Het oneindige verlangen.
Gedichten en liederen.
Literatuur: BNTL; Oosthoek; WP-lexicon; W.J.C. Buitendijk, ‘Drie thema's, drie phasen’,
in: Op de keper beschouwd (1951), p. 178-185; P.J. Meertens, ‘Levensbericht’, in: Jaarboek
Mij Ned. Letterkunde te Leiden 1972-1973 (1973), p. 137-146; H. Werkman, ‘Klaas Heeroma,
1909-1972’, in: Opwaartsche wegen (Schrijversprentenboek 28, 1989), p. 72-75; R.A.
Ebeling (red.), ‘Balans in duplo. Over persoon en werk van K.H. Heeroma - Muus Jacobse’,
speciaal nummer van Driemaandelijkse bladen 50 (1998) 1-4.
G.J. van Bork
[Herschreven, januari 2006]