Hasebroek, Johannes Petrus
Nederlands dichter en prozaschrijver (Leiden 6.11.1812 - Amsterdam 29.3.1896). Hasebroeks
familie is afkomstig uit Frans-Vlaanderen (Hazebrouck). Zijn grootouders van moederszijde
waren de dichters J.P. Kleyn en Antoinette Ockerse, zijn vader was apotheker. Hasebroek
studeerde theologie in Leiden, waar hij met onder anderen Kneppelhout en Beets de
‘Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid binnen Leyden’ oprichtte, een groep jonge
schrijvers die toen nog sterk romantische ideeën aanhing waarbij gedweept werd met Scott en
Byron en die daarom wel de ‘romantische club’ genoemd werd.
In 1836 werd Hasebroek predikant in Heiloo. Als predikant behoorde hij tot de ethisch-irenische richting die verwantschap vertoont met het Réveil van Bilderdijk en Da Costa.
Inmiddels was de romantische tijd afgedaan als de ‘zwarte tijd’. Met zijn zuster, de
romanschrijfster Elisabeth Johanna (1811-1887) maakte hij de pastorie van Heiloo tot een
middelpunt van letterkundig leven, de zogenaamde ‘Kring van Heiloo’, waar onder meer
Bakhuizen van den Brink, Beets, Hofdijk, Kneppelhout, Van Lennep, Potgieter en Toussaint
elkaar ontmoetten.
Hasebroek werkte aan De Gids van Potgieter mee met vaak scherpe kritieken. Voor Potgieters
almanak Tesselschade (1838) schreef hij het humoristische opstel ‘De Haarlemsche Courant’,
dat als openingsstuk zou worden opgenomen in Waarheid en droomen door Jonathan (1840),
een bundel licht humoristische verhalen die vaak vergeleken worden met Beets' Camera
obscura (1839) en waarin hij net als Beets allerlei typen (fysiologieën) beschrijft. Hasebroek
is echter minder spottend of ironisch. Het pseudoniem Jonathan ontleende Hasebroek aan
Charles Lamb, de Engelse auteur met wie hij affiniteit had.
Hasebroek schreef ook gedichten. In 1836 was zijn bundel Poëzy verschenen, door Potgieter
in De Gids gunstig besproken. In 1841 kwam het echter tot een breuk met Potgieter.
Hasebroek schreef inleidingen bij het werk van Da Costa en Potgieter, maar bovenal is zijn
Een dichteralbum van vóór honderd jaren. De gedachtenis aan Bellamy en zijne
kunstvrienden nog eens vernieuwd (1890), waarin hij waarderend schrijft over de Nederlandse
preromantiek, als karakteristiek van die periode van belang.
In 1940 gaf J.H.J. Willems de brieven van Hasebroek aan E.J. Potgieter en aan de redactie van
De Gids van de jaren 1836-1840 uit.
Literatuur: BNTL; BWN; Oosthoek; WP-lexicon; M.W. Maclaine Pont, ‘Levensbericht van
Johannes Petrus Hasebroek’, in: Jaarboek Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1897),
p. 117-152; J.H.J. Willems. Joh. Petrus Hasebroek. Bijdrage tot de kennis van het
letterkundig leven, voornamelijk in de jaren ca. 1830 -1840 (1939); M. Mathijsen (red.). De
kring van Heiloo (1982); L.H. Postma. J.P. Hasebroek (1989); N. Keuning (ed.). Gij moet
hier komen! (1999); K. Thomassen, ‘Geen droom maar werkelijkheid’, in: Boekenwereld 18
(2001-2002) 4, p. 174-184.
W.J.C. Buitendijk en G.J. van Bork
[Ingrijpend gewijzigd, december 2005]