Hartog, Jan de
Johannes de Hartog, Nederlands roman- en toneelschrijver (Haarlem 22.4.1914 - Houston
(VS) 22.9.2002). De Hartog was afkomstig uit een christelijk milieu: zijn vader was predikant
en hoogleraar theologie en zijn moeder schreef religieus geïnspireerde boeken. Hijzelf voer
enige tijd als lichtmatroos op zee, ging naar de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam
en werd vervolgens stoker bij de Amsterdamse havenpolitie. Al vroeg ging zijn belangstelling
uit naar het toneel. Bij de Amsterdamse Toneelvereniging speelde hij toneel en regisseerde hij
stukken.
Onder het pseudoniem F.R. Eckmar (‘verrek maar’) schreef hij verhalen voor het Algemeen
Handelsblad en De Telegraaf en een vijftal detectiveromans die later gebundeld werden in de
F.R. Eckmar Omnibus (1979) en de Nieuwe F.R. Eckmar omnibus (1981). Onder zijn eigen
naam verscheen in 1936 Ave Ceasar, een roman over de crisisjaren, een tijd van grote
werkeloosheid en oorlogsdreiging. In 1939 verscheen zijn eerste toneelstuk, De ondergang
van ‘De Vrijheid’. Spel van de zeeslepers in vier bedrijven, een spel dat gebaseerd is op oer-Hollandse realistische stof met als personages ruige, realistisch beschreven zeebonken. Grote
populariteit verwierf vervolgens de roman Hollands glorie (1940), eveneens spelend in de
zeesleepvaart. De roman is talloze malen herdrukt en heeft in de bezettingsjaren bij velen het
nationaal gevoel mede levend gehouden.
Intussen week Jan de Hartog in 1943 uit naar Engeland. Daar schreef hij het toneelstuk
Schipper naast God, door hem in het Engels vertaald tot Skipper next to God en met hemzelf
in de hoofdrol in 1945 opgevoerd. Zijn grootste toneelsucces was echter het eerder geschreven
Het hemelbed (1942), dat in Nederland en het Engelstalig gebied onder de titel The fourposter
herhaaldelijk werd opgevoerd. Het stuk werd in Amerika verfilmd en zelfs bewerkt tot de
musical I do! I do!
Vanaf 1949 schrijft Jan de Hartog vrijwel alleen nog in het Engels, al zal hij veel daarvan zelf
weer in het Nederlands vertalen. Hij kreeg wereldwijd bekendheid, vooral ook omdat veel van
zijn werk werd verfilmd of voor TV werd bewerkt: Hollands glorie, Schipper naast God,
Stella, Gods geuzen, De inspecteur.
In 1961 was De Hartog toegetreden tot het religieuse genootschap van de quakers, waarvoor
hij zich met activiteiten en geld inzette. Hij werkte jarenlang in het Jefferson Davis-ziekenhuis
in Houston, een hospitaal voor armen en vooral voor zwarten, die weinig hulp kregen van de
Amerikaanse overheid. Over die jaren schreef hij The hospital (1964; Het ziekenhuis) dat veel
aandacht kreeg. Voorts organiseerde hij opvang voor kinderen die slachtoffer waren geworden
van de Koreaanse oorlog. Zelf adopteerde hij twee Koreaanse zusjes. Over die adoptie schreef
hij De kinderen (1968). In 1967 schreef hij het boekenweekgeschenk Herinneringen van een
bramzijgertje. Over de quakers publiceerde De Hartog een vierdelige geschiedenis in het
Engels, The peaceable kingdom, die ook in het Nederlands verscheen onder de titel Het
koninkrijk van de vrede (4 delen, 1972-1975).
Jan de Hartog is een geboren verteller die met zijn werk een breed publiek bereikte, zowel in
Nederland als daarbuiten. Toch is hij met zijn werk nauwelijks tot de
literatuurgeschiedenissen doorgedrongen. In de literaire kritiek is hij steeds omstreden
geweest en doorgaans vergeleken met andere ‘vertellers’ als A.M. de Jong, A. den Doolaard,
Herman de Man en Antoon Coolen. Zelf had De Hartog grote bewondering voor auteurs als
Herman Heijermans en Arthur van Schendel. Met hen had hij het sociaal engagement en het
Hollands realisme gemeen. In zijn werk vertoont hij een voorkeur voor het schrijven van
cycli, omdat daarin zijn verteltalent het meest tot zijn recht komt in breed opgezette verhalen,
zoals in de cyclus Stella (1950), Mary (1951) en Thalassa (1951). Vaak knoopt De Hartog
met personages en thematiek aan bij eerder verschenen werk, waarvan hij dan elementen
nader uitwerkt.
Veel literaire prijzen zijn Jan de Hartog niet toegekend. In 1966 werd hem de Edmond
Hustinx toneelprijs uitgereikt. In 1990 kreeg hij de Jacobsonprijs van het Tollensfonds. Zijn
verdiensten voor de film werden in 1997 bekroond met een Gouden Kalf. Wel kreeg hij
erkenning voor andere verdiensten dan zijn literaire. In 1974 werd hij benoemd tot
Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; Alfred A. Haighton, ‘Hollands
literaire glorie’, in: De Nieuwe Gids 56 (1941) 7, p. 41-96; M. ter Braak, ‘Werkeloosheid’, in:
Verzameld werk (dl 6, 1950), p. 119-125; M. van Rooy, ‘Jan de Hartog de beste leerling van
Menno ter Braak’, in: Hollands Diep 2 (1976), p. 12-15; Gerard Reve e.a. Jan de Hartog
(Liber amicorum, 1981); Frans van Campenhout. Leven en werk van Jan de Hartog (1985,
19872); M. Coenen, ‘Humo sprak met Jan de Hartog’, in: Humo 5.3.1987, p. 24-35; G.
Verschoor, ‘Jan de Hartog’, in: M. Salverda (red.). Hollands glorie. Het water als thema in de
Nederlandse literatuur tussen 1900 en 1960 (1988), p. 36-47; Henk Strabbing, ‘Jan de Hartog.
De schrijver voor wie Nederland te klein was’, in: Paul Brill (red.). Kopstukken van het
laagland (1999), p. 272-276; M. van der Plas, ‘Herinneringen aan Jan de Hartog’, in: G.
Leistra en L. Wytzes (red.). Niets dan goeds. Over bekende doden (2003), p. 210-217.
G.J. van Bork
[Nieuw, december 2005]