Haren, Elma van
Nederlands dichteres en beeldend kunstenares (Roosendaal 29.8.1954). Van Haren studeerde
na haar gymnasiumdiploma aan de kunstacademie in 's-Hertogenbosch.
In 1988 debuteerde ze met de poëziebundel De reis naar het welkom geheten, die zeer lovend
werd besproken en haar de C. Buddingh'-prijs opleverde. In 1989 verscheen de bundel De
wankel die werd beschouwd als de bevestiging van haar talent. In 1991 volgde een derde
bundel poëzie, Het schuinvallend oog, op de titelpagina aangeduid als ‘dagboekgedichten’.
Het gaat in die laatste bundel om het tot gedichten omzetten van gebeurtenissen van een
bepaalde dag, maar in feite was dat ook in haar vorige bundels vaak het geval. De poëzie van
Van Haren berust op een bepaalde manier van kijken naar de dingen die ze ziet, door haarzelf
aangeduid met ‘kruislings denken’, een wijze van zien waarbij zowel het analytische als het
synthetiserende denken wordt ingeschakeld. In haar poëzie keert de controverse tussen
afstandelijkheid en betrokkenheid waartussen een brug geslagen moet worden steeds terug.
Poëzie komt bij Van Haren vooral voort uit de continue verbazing over wat in de realiteit
wordt waargenomen. Als beeldend kunstenares is Van Haren ruimtelijk-visueel ingesteld en
dat is ook aan haar poëzie te zien. Ook daar neemt het beeld een belangrijke plaats in. In haar
poëzie maakt ze gebruik van een eigenzinnige typografie, een los gebruik van rijm en een
vaak aan proza gebonden vormgeving.
In haar bundel Zacht gat in broekzak (2006) zoekt Van Haren de grenzen van Amsterdam op
in het Oostelijk havengebied en IJburg om daar de constante verandering en versplintering van
de waarneming onder woorden te brengen.
In 1997 ontving Van Haren de Jan Campertprijs voor Grondstewardess (1996). Uit haar
bundel Eskimoteren (2000) werd het gedicht ‘Het schitterende’ gekozen als één van de beste
gedichten van het jaar 2000.
Literatuur: BNTL; Oosthoek; M. Diepraam, ‘Elma van Haren: “Er bestaat een poëtische
logica die voor alle dichters geldt”’, interview in: Begane grond 4 (1990) 2, p. 8-19; K.
Vergeer, ‘Ik draag een koperen stuurwiel in mijn oor’. De poëzie van Elma van Haren’, in:
Ons Erfdeel 36 (1993) 3, p. 353-362; Y. T'Sjoen, ‘Stem en tegenstem. De dialogen met Jan
Lauweryns en Elma van Haren’, in: Dietsche Warande & Belfort 147 (2002) 4, p. 526-543.
G.J. van Bork
[Nieuw, februari 2006]