Groot, Jan Hendrik de
Nederlands dichter en prozaschrijver (Alkmaar 13.3.1901 - Zeist 1.12.1990). De Groot
werkte van 1920 tot 1937 bij de Rijkstelegrafie en van 1937 tot 1948 bij de bibliotheek van
de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In 1949 werd hij redacteur van
Het Vrije Volk in Arnhem.
De Groot stamde uit een rechtzinnig protestants-christelijk milieu en die achtergrond heeft
zijn vroege werk in hoge mate bepaald. Van 1926 tot 1938 was hij redactiesecretaris van het
protestants-christelijke jongerentijdschrift Het Korenland, waaraan hij verhalen, gedichten
en boekbesprekingen bijdroeg. In 1924 had hij zijn eerste gedichten gepubliceerd in
Opwaartsche Wegen, evenzeer een tijdschrift van protestants-christelijke signatuur. Zijn
eerste poëziebundel was Lentezon (1926), die een periode van overwegend natuurlyriek zou
inluiden. Van het begin af aan is er echter ook sprake van een grote maatschappelijke
betrokkenheid in zijn werk. In 1938 waarschuwde hij in Opwaartsche Wegen voor het
gevaar van Hitler en hield hij een pleidooi om de Nederlandse grenzen niet voor Joodse
vluchtelingen te sluiten.
Tijdens WO II was De Groot betrokken bij het verzet en was hij een van de samenstellers
van het Nieuwe Geuzenliedboek (1941), een bundel verzetspoëzie waaraan ook H.M. van
Randwijk meewerkte met wie De Groot bevriend was en met wie hij in 1939 een bootreis
op de Zwarte Zee gemaakt had. Een reisverslag daarvan publiceerde hij onder de titel
Zeewaarts-Zuidwaarts (1940).
Hoewel De Groot een overtuigd pacifist was, riep hij tijdens de oorlog op tot gewapend
verzet. Tot tweemaal toe werd hij door de Duitsers gevangen gezet, maar beide keren kon
hij vrijkomen. Zijn verzetspoëzie (geschreven onder de pseudoniemen J. ten Mutsaert en
Haje Sikkema) is opgenomen in Om land en hart (1945) en Moederkoren (1945). Voor die
laatste bundel kreeg hij in 1946 de Poëzieprijs van Amsterdam.
De tweede wereldoorlog heeft een breuk aangebracht in het denken van De Groot. Hoewel
hij aanvankelijk blijft meewerken aan christelijke literaire tijdschriften als Ontmoeting en
Woordwerk, wordt zijn poëzie steeds meer geïnspireerd door het socialisme en neemt zijn
engagement toe. Dat zijn oorspronkelijk geloof tijdens de oorlog aan het wankelen werd
gebracht, blijkt onder meer uit de bundel Bittermeren (1976).
In 1980 maakte De Groot een selectie uit zijn poëzie die verscheen tussen 1920 en 1980 in
Kaleidoscopisch. In 1989 publiceerde hij zijn verzetsherinneringen in Woord als wapen en
wapenbroeder. Werk van De Groot werd in vele talen vertaald, onder meer in het Engels,
Duits en Zweeds.
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; Bibliografie van Jan H. de Groot, met een
inleiding van Willem G. van Maanen, in: Kruispunt-Sumier (1977) 61, p. 3-6; Hans
Werkman, ‘Jan H. de Groot: “Mijn poëzie draagt het teken van de verschrikking van
deze eeuw”’, interview in: Schrijven en geloven (1985), p. 19-29; J. Werkman,
‘Jan H. de Groot 1901-1990’, in: Woordwerk 9 (1991) 33, p. 59-61; Peter van Beek,
‘Jan Hendrik de Groot’, in: Jaarboek Mij der Ned. letterkunde te Leiden 1992-1993
(1994), p. 90-95.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2005]