Greshoff, Jan
Nederlands dichter, essayist, criticus en journalist (Nieuw Helvoet 15.12.1888 - Kaapstad
19.3.1971).
Greshoff begon zijn loopbaan in 1908 als journalist voor een aantal Haagse bladen. Hij
woonde in verschillende plaatsen en maakte enkele buitenlandse reizen. Overal waar hij
kwam legde hij contacten met beeldend kunstenaars, schrijvers en uitgevers. In januari 1920
werd hij hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant, maar toen in 1923 zijn
redactionele vrijheid in het geding kwam, trok hij zich terug. In 1925 publiceerde hij zijn
herinneringen aan de inmiddels opgebouwde contacten met schrijvers onder het
pseudoniem Otto P. Reys in Dichters in het koffyhuis.
In 1927 vertrok hij naar Brussel als cultureel correspondent van Het Vaderland en de
Nieuwe Rotterdamsche Courant en bleef daar tot 1939. Inmiddels was hij in 1934 ook
hoofdredacteur geworden van Het Hollandsche Weekblad. De Brusselse jaren zouden voor
Jan Greshoff een belangrijke periode in zijn ontwikkeling blijken te zijn. Hij sloot
vriendschap met de jonge, vooral bibliofiele uitgever A.A.M. Stols en redigeerde voor hem
het tijdschrift De Witte Mier en de bibliofiele reeksen De Schatkamer, Ursa Minor en
Palladium. Zijn eigen literaire productie nam toe en zijn invloed op de literaire kring waarin
hij zich bewoog groeide. Hij onderhield contacten met een groot aantal Vlaamse auteurs,
zoals Richard Minne, Maurice Roelants, Raymond Herreman, Jan van Nijlen, Karel van de
Woestijne en anderen. In 1927 maakte hij kennis met Du Perron, die hem vervolgens in
contact bracht met Menno ter Braak, Simon Vestdijk en J.J. Slauerhoff. Die contacten
leidden ertoe dat hij een belangrijk aandeel had in de oprichting van het tijdschrift Forum
(1932-1935), waarvan hij medewerker was, maar geen redacteur. Zijn rol was vooral die
van stimulator en inspirator en zo bracht hij Willem Elsschot ertoe, na een lange periode
van zwijgen, om weer te gaan schrijven. Ook een jongere generatie schrijvers wist hij te
stimuleren door hun bijdragen in zijn tijdschriften op te nemen en ook door zijn
medewerking aan de oprichting van het tijdschrift Werk in 1939.
Greshoff is als dichter de auteur van een vijfentwintigtal bundels poëzie. Aanvankelijk
schreef hij melancholieke en klassiek gebouwde verzen, waarin de invloed van Boutens en
Karel van de Woestijne doorklinkt. Ook zijn vriendschap met P.N. van Eyck heeft sturing
gegeven aan dit vroege poëtische werk: Aan den verlaten vijver (1909) en Door mijn open
venster... (1910). Geleidelijk werd zijn poëzie aardser (Aardsch en hemelsch, 1926) en
maakte zijn melancholie plaats voor levensaanvaarding, maar dan wel getemperd door het
besef van tijdelijkheid en het menselijk tekort. Steeds meer ging hij gebruik maken van het
gewone woord en ontdeed hij zijn poëzie van typisch dichterlijk taalgebruik, om tenslotte
terecht te komen bij de poésie parlante. Dat maakte zijn poëzie geschikt voor het tijdschrift
Forum, waarin een aversie bestond tegen ‘sierpoëzie’ en Du Perron met poésie
parlante meewerkte. Sommige van de in die jaren verschenen bundels poëzie (Spijkers met
koppen, 1931; Voetzoekers, 1932; In alle ernst, 1938) hebben een een bijna journalistiek
karakter. De bundel Rebuten (1936) valt op door de geestige boutades die daarin zijn
opgenomen. In 1936 verzamelde hij zijn tot dan toe verschenen poëzie in Gedichten 1907-1936. Greshoff bleef ook later de dichter van nuchtere en ironische poëzie, maar die latere
gedichten hebben vaak ook een lyrische of soms tragische ondertoon.
Vanaf 1932 is Greshoff samen met Frans Coenen redacteur geweest van Groot Nederland.
Toen Forum door interne conflicten in 1935 bezweek, verleende hij in het niet confessioneel
gebonden tijdschrift Groot Nederland onderdak aan auteurs die hun bijdragen nergens
anders kwijt konden.
In 1939 besloot Greshoff vanwege het dreigende oorlogsgevaar Europa te verlaten. Hij
vestigde zich in Zuid-Afrika, in Kaapstad. Van daaruit maakte hij tijdens de oorlog een reis
naar Java en vanaf 1942 verbleef hij als regeringsfunctionaris in New York, maar in 1945
vestigde hij zich opnieuw en nu definitief in Kaapstad. Toch bleef hij contact houden met
Nederland en speciaal met de Nederlandse literaire ontwikkelingen. Voor Het Vaderland
schreef hij vanaf 1947 een wekelijkse literaire kroniek. Ook zijn eigen werk bleef hij vanuit
Kaapstad in Nederland publiceren, zoals de dichtbundels De laatste dingen (1956-1958) en
Wachten op Charon (1964). Bovendien bracht hij zijn werk bijeen in Verzameld werk (5
delen, 1948-1950). Herinneringen aan schrijvers waarmee hij gedurende zijn loopbaan
kennis had gemaakt bracht hij op schrift en publiceerde hij in de verzamelbundel Het boek
der vriendschap (1950) en in Volière (1956).
In een aantal bundels aforismen, verzameld in Nachtschade (1958), heeft hij zijn
opvattingen op papier gezet. Daaruit blijkt zijn nonconformisme, zijn afkeer van ‘grote
woorden’ en van vormen van collectivisme. In Afscheid van Europa... (1969) gaf
Greshoff zijn autobiografie.
In 1967 werd Greshoff de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre toegekend. In
1978 werd door de Jan Campertstichting in Den Haag de tweejaarlijkse Jan Greshoff-prijs
ingesteld voor essays.
Literatuur: BWN; Oosthoek; WP-lexicon; G.H. 's-Gravesande, ‘Jan
Greshoff’, interview in: Sprekende schrijvers (1935, 19792), p. 53-78; A. van der Veen,
Ed Hoornik, H.A. Gomperts e.a. De jongste generatie over J. Greshoff (1938); Jan
Schepens. J. Greshoff, een studie (1938); Adriaan van der Veen, ‘Een gepointilleerd
zelfportret’, in: J. Greshoff. Nachtschade. Keur uit de aforismen (1958), p. 9-27; G.
Borgers, P.H. Dubois en J. Hulsker (red.). J. Greshoff (Schrijversprentenboek 3, 1959,
19632); S. Vestdijk, ‘Over de dichter J. Greshoff’, in: Lier en lancet (deel 1, 19602), p.
142-157; W.L.M.E. van Leeuwen, ‘J. Greshoff’, in: Avonden op Drienerwolde
(1966), p. 257-268; Louis Gillet. Jan Greshoff (Ontmoetingen 89, 1970); Louis Gillet. Jan
Greshoff. Zijn poëzie en poëtiek (1971); Jan Greshoff-nummer van Tirade 17 (1973) 191;
Sjoerd van Faassen (ed.). Brieven over en weer. J. Greshoff en Leo Vroman (1977); R.A.
Cornets de Groot, ‘Over Greshoff en Elsschot’, in: De kunst van het falen (1978), p.
33-46; Ed Hoornik, ‘Jan Greshoff, dichter en moralist’, in: Kritisch proza (1978), p.
5-22; A.A.M. Stols. Jan Greshoff, gangmaker en bemiddelaar (1979); H.P.M. Nelissen. Jan
Greshoff en ‘de tweede schoonheid’. Een onderzoek naar de activiteiten van Jan
Greshoff als leider van bibliofiele reeksen en tijdschriften (1981); Salma Chen en S.A.J. van
Faassen (ed.). Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols (3 delen, 1990-1992); Jan J. van
Herpen (ed.). Een schrijver in geen perkje passend. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. -
Jan Greshoff (1910-1953) (1991); P.H. Dubois, ‘De Brusselse jaren van Jan
Greshoff’, in: Over de grens van de tijd (1997), p. 81-97; Hans Olink, ‘Rites de
passage. Greshoffs literaire enclave in Brussel’, in: De Parelduiker 4 (1999) 5, p. 14-27;
Kees Thomassen, ‘ “Beste aller Flippen!” De ietwat verlate huldiging van Jan
Greshoff in 1948’, in: Jaarboek 8 (1999), p. 111-126.
G.W. Huygens en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, februari 2005]